Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

De Rijksdagszitting van 1880

Tijdens deze sessie waren er zeer scherpe en geagiteerde botsingen tussen ons, de regering en de burgerlijke partijen. Het politiegeweld had zo’n omvang en ernst bereikt dat we zeer bitter gestemd waren. Ik uitte dit in het bijzonder tijdens de onderhandelingen over de verlenging van de kleine staat van beleg in Berlijn. Ik besloot mijn toespraak toen met:

Heren, wat moet zo’n toestand onvermijdelijk oproepen in de harten en gevoelens van de massa, wat brengt het? Niets anders dan haat, niets anders dan bitterheid, een bitterheid die uiteindelijk moet leiden tot het geloof en de overtuiging dat er niets anders overblijft dan de gewelddadige omverwerping van alles wat bestaat. Dat is wat jullie teweeg hebben gebracht met jullie maatregelen. En niet alleen dit, maar ook het verlangen – want het zijn mensen waar jullie mee te maken hebben – het noodzakelijkerwijs opgeroepen verlangen naar wraak en vergelding, dat in honderdduizenden mensenharten is gewekt. Dit zijn de vruchten die jullie bereikt hebben, en als jullie tevreden zijn met deze vruchten – wel, dan zijn wij dat ook.

De Frankfurter Zeitung schreef over deze toespraak:

De toespraak van Bebel geeft ons een huiveringwekkend idee van de hoeveelheid haat en wraakzucht die zal ontstaan in het kielzog van de uitzonderingswet; we krijgen de akelige indruk van verborgen gevaren die de vrede van de natie meer bedreigen dan openlijke agitatie ooit zou kunnen.

En Germania eindigde een artikel naar aanleiding van de geëiste verlenging van de socialistenwet met de woorden:

Eén hoop houdt de socialisten op de been. Niet die van een einde aan de uitzonderingswet, maar die van de naderende dag van wraak, rond 1889.

In dezelfde zitting kwam het eerste wetsvoorstel voor de verlenging van de socialistenwet tot 31 maart 1886 aan de orde. Het Centrum stuurde vrijheer v. Hertling naar voren als eerste spreker, en zijn toespraak luidde de draai in van een deel van zijn partij in de kwestie van de uitzonderingswet. Hij stelde een raadpleging van de commissie voor. Omgekeerd vond de heer Lasker dat de wet te rigoureus was toegepast. Hij verklaarde zich tegen de verlenging ervan en stemde uiteindelijk tegen.

We hadden een aantal amendementen ingediend om de behandeling van de wet grondig te kunnen bespreken. We namen bijna allemaal deel aan de debatten. De verlenging werd uiteindelijk goedgekeurd tot 30 september 1884, dat wil zeggen voor nog eens tweeënhalf jaar. De Rijksdag nam ook een resolutie aan volgens welke het inzamelen van bijdragen of het publiekelijk werven van bijdragen niet onder § 16 zou vallen als de inzameling alleen bedoeld was om die personen te ondersteunen die door de uitvoering van § 22 en § 28 van de wet, van hun kostwinning waren beroofd.

Een bijzondere episode in de derde wetsbehandeling was een toespraak van Hasselmann op 4 mei, waarin hij voor de verzamelde Rijksdag afstand van ons nam: de nihilisten waren gedesavoueerd en hij rekende zichzelf tot hen. De tijd van parlementair geklets was voorbij en de tijd van actie brak aan.

In mijn begrotingstoespraak versus de heer v. Kardorff, die beweerde dat ik had opgeschept over mijn Russische connecties, had ik gezegd: “Ik kan de heer v. Kardorff alleen antwoorden dat ik helemaal geen connecties in Rusland heb en dat de nihilisten in Rusland uit heel andere kringen gerekruteerd worden dan de sociaaldemocraten in Duitsland. Daar zijn het de sociale kringen van de heer v. Kardorff.” (Groot vermaak.) Hasselmann had naar deze opmerkingen verwezen, zoals reeds vermeld. Nadat hij zich op deze manier tegen ons had uitgesproken, verklaarden we publiekelijk dat we hem niet langer tot onze partij rekenden, een verklaring die kwaad bloed zette bij zijn aanhangers. Hasselmanns gedrevenheid eindigde met zijn vertrek naar de Verenigde Staten (met achterlating van een aanzienlijke schuld) waar hij al snel de beweging verliet.

In dezelfde begrotingstoespraak noemde ik ook voor het eerst het boek Léon Gambetta und seine Armee van vrijheer v.d. Goltz, dat ik vanaf dat moment verschillende keren in mijn toespraken heb geprezen en gebruikte ten gunste van ons standpunt over de militaire kwestie. De heer v.d. Goltz was overgeplaatst vanwege zijn boek, maar hij had van rechtswege in de Generale Staf thuis gehoord. Zoals bekend, werd de voormalige kolonel later veldmaarschalk zonder dat iets van zijn boek werd gerealiseerd.

In die zitting had ik echter nog een fout begaan, die een aanval op mij uitlokte. Tijdens het debat over de nieuwe militaire wet (septennaal van 1881 tot 1888) had ik op een aanval tegen ons geantwoord: “Mocht het zover komen dat een macht Duits grondgebied wil veroveren, dan zouden de sociaaldemocraten net zo’n front vormen tegen deze vijand als elke andere partij.” Ik werd toen in de Sozialdemokrat aangevallen door een niet bij naam genoemde Zuid-Duitse kameraad. Ik antwoordde (in nr. 16 van de Sozialdemokrat) dat ik geen woord terugnam van wat ik had gezegd en besloot:

Het is misschien erg moeilijk voor de sociaaldemocratie om dat fameuze binnenlandse regeringssysteem en haar doodsvijanden te moeten verdedigen in een strijd om de integriteit van de Duitse bodem, maar ze zal zich niet van hen ontdoen door buitenlandse veroveraars, maar alleen door haar eigen hulp, door de overdrijving van het systeem dat regeert en uiteindelijk de massa’s tegen zichzelf opzet. Door ons land en onszelf te beschermen – niet onze vijanden en hun instellingen, die maar tijdelijk zijn – tegen uiteenvallen en onderwerping, indien nodig, bieden we onszelf niet aan als een bolwerk “om onze dappere politieagenten en rechters tegen de vijand te beschermen”, zoals de geachte kameraad uit Zuid-Duitsland hoont, maar om zelf de vrije hand te hebben, om onze vijanden in eigen land het hoofd te kunnen bieden. Er kan een tijd komen dat een Russische keizer met zijn leger in Berlijn zeer gunstig zou zijn voor de vijanden van de sociaaldemocratie, maar zeer onaangenaam voor haar.
Er staat geen woord in mijn toespraak van 2 maart dat ook maar iets afdoet aan ons standpunt, want in een defensieve oorlog verdedigen we niet onze vijanden en hun instellingen, maar onszelf en het land waarvan we de instellingen in ons belang willen veranderen.