Geschreven: 8 juni 1921
Bron: De Nieuwe Tijd, 26e jaargang, 1921 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Uit de rede gehouden op 8 juni 1921 voor de afgevaardigden van het 3e Wereldcongres te Moskou.
Indien wij de nieuwe oriëntering begrijpen willen, is het noodzakelijk haar in samenhang met de economische en sociale crisis te beschouwen, die wij in het voorjaar van dit jaar moesten doormaken. De ervaring van de Russische revolutie toont dat de vroegere voorstelling over het revolutionaire proces tamelijk naïef geweest is. Zelfs in het orthodox marxistische kamp dacht men dat het proletariaat slechts de staatsmacht heeft te veroveren om het technisch apparaat over te nemen, na de leidende kringen der bourgeoisie verwijderd te hebben. De ervaring toont een heel ander beeld. Iedere revolutie is een reorganisatieproces van de sociale verhoudingen.
In de proletarische revolutie moet dit nog sterker doorgevoerd worden dan in de voorafgaande burgerlijke revoluties.
Tijdens de proletarische revolutie gaat het er niet alleen om de staatsmachine te verbrijzelen en opnieuw te organiseren, maar het betekent de algehele reorganisatie van de productieverhoudingen. Dat is het voornaamste punt. Wat zijn de productieverhoudingen in het raam van het kapitalisme?
Ten eerste heeft men de kapitalistische hiërarchie, de ondergeschiktheid van de ene groep aan de andere, bovenaan de klasse van de kapitaalbezitters, dan de directeuren, dan het technisch intellect, de zg. nieuwe middenstand, verder de gekwalificeerde arbeiders en ten slotte de gewone arbeiders. Wanneer deze productieverhoudingen gereorganiseerd moeten worden, dan betekent dat, dat in de eerste plaats de verschillende samenhangen tussen deze groepen plotseling verscheurd worden. Dat geschiedt door de strijd der arbeiders; niet alleen op straat, maar in alle bedrijven door stakingen, enz.
In het leger kan de proletarische klasse gedurende de revolutie niet overwinnen, als de soldaten zich schikken naar de wil van de officieren. Zo is ook de breuk der arbeidersdiscipline noodzakelijk, als het proletariaat de heerschappij over het economisch apparaat in handen wil krijgen.
Zijn deze draden tussen de afzonderlijke klassen en lagen verscheurd, dan wordt het productieproces stilgelegd. Als de arbeiders staken, als zij op de barricaden vechten, dan staat de arbeid stil.
Als het technisch intellect saboteert, dan wordt het hele productieproces onderbroken. Eerst als het proletariaat het staatsapparaat geheel in zijn macht heeft, kan het deze pogingen onderdrukken.
Als Kautsky en Otto Bauer over de continuïteit van het productieproces praten en dit met de revolutie willen verbinden, dan is dat de grootst mogelijke domheid. Dat zou hetzelfde zijn, als wanneer een leger zijn officieren wil overwinnen door hun disciplinair trouw te blijven, in plaats van ze dood te slaan.
Of de revolutie overwint, en dan zal een tijdelijke desorganisatie van het productieproces intreden, óf de discipline wordt gehandhaafd en dan is er geen revolutie.
Iedere revolutie brengt haar onkosten mee en slechts tot deze prijs kan de overgang naar hogere vormen en naar het economisch bestaan van het revolutionaire proletariaat gekocht worden. Wij behoeven deze tijdelijke verwarring niet te vrezen. Wie een omelet wil bakken moet de eieren breken.
Nu is het duidelijk, dat de kosten van het revolutionaire proces des te groter moeten zijn, naarmate de weerstand van alle andere klassen en groeperingen tegen het proletariaat groter is, en het grootst zullen zij zijn in het land dat het eerst de dictatuur doorvoert. In Rusland nam de klassenstrijd niet alleen de vorm van de binnenlandse burgeroorlog, maar ook van de buitenlandse oorlog aan. Waar de burgeroorlog in een buitenlandse oorlog tegen machtige staten overgaat, moeten de productiekosten van de revolutie geweldig zijn. Dat is de voornaamste oorzaak van onze verarming in de laatste jaren. Wij moesten bijna 75 procent van onze kleine voorraden en van de nieuwe productie voor het Rode Leger opofferen. Ieder verstandig mens zal begrijpen wat dat voor ons economisch leven betekent.
Zonder brood kan men niet leven. De broodvraag is het moeilijkste vraagstuk van de revolutie. Het proces der maatschappelijke ontbinding gedurende de revolutie komt ook daarin tot uitdrukking, dat de draden tussen stad en land verscheurd worden. Wanneer een scherpe klassenstrijd woedt, dan houdt ook de verbinding met het platteland op. Dan worden ook direct de draden van het financiële kapitaal verbroken, die de grootgrondbezitters en de rijke boeren met de banken verbinden. Eveneens worden de verbindingen in de organisaties van de boeren, de coöperaties, verbroken. De ruil tussen stad en land houdt op. In de eerste plaats gaat het kredietsysteem ten gronde. Als de steden niets meer aan de dorpen leveren, dan vervalt de prikkel om nog iets aan de steden te leveren. Het economische evenwicht gaat geheel verloren.
Daar de stadsbevolking ook tijdens de revolutie leven moet, moet men bijzondere methoden bedenken om haar te voeden. In de eerste plaats worden de voorraden in de steden opgebruikt. Verder kunnen geweldmaatregelen tegen de boeren worden toegepast en ten derde komt aan het proletariaat het bewustzijn der boeren te hulp, dat slechts de proletarische staat hen tegen de grootgrondbezitters, tegen het woekerkapitaal enz. beschermt.
Tijdens de burgeroorlog en de oorlog tegen de buitenlandse contrarevolutie speelde dit laatste motief bij de boeren een rol van betekenis. Daarop waren onze dwangmethoden economisch gebaseerd. Tegenover het argument der opportunisten, dat de bolsjewieken de boeren tegen zich hadden en slechts op de bajonetten steunden, zal ieder marxist zeggen, dat dit onzin is. Zelfs het tsarisme was daartoe niet eens in staat. Onze gewelddaden hadden als economische basis het feit, dat de boeren als klasse goed begrepen hebben dat er geen macht is ze tegen de grondbezitters te beschermen, van wie de boeren de grond en het land hebben afgenomen. In Rusland is 82 procent van het grootgrondbezit aan de boeren gegeven en de boer met zijn eigendomsinstinct wil zich dit land niet weer uit de handen laten nemen. Hij rekent verstandig, dat het economisch het voornaamste was, de grond in handen te houden, want die gaf hem de waarborg voor de productie in de toekomst. Daarom liet hij zich onze rekwisitiemethoden welgevallen en daarom hadden wij een evenredig evenwicht in onze maatschappelijke structuur. Wij hadden een vaste grond onder de voeten.
Natuurlijk gelden voor iedere oorlog zekere regels. De ervaring in kapitalistische landen heeft reeds getoond, dat tijdens de oorlog een maatschappelijke regeling gemakkelijker is door te voeren dan tijdens de vrede. Ook bij ons is deze regel van kracht. Bij alle klassen, ook bij die van het kleinburgerdom, was de gedachte levendig, dat alles voor de oorlog geofferd moest worden. Daarom kon men deze kracht tellen en een maatschappelijke regeling treffen onder krachtige toepassing van de dictatoriale macht van het proletariaat.
Maar na het einde van de oorlog moesten de tegenstellingen in dit economisch complex direct te voorschijn komen, in de eerste plaats de tegenstelling tussen de regelende pogingen van het proletariaat en de anarchistische pogingen van het boerendom.
Zuiver economisch is gebleken, dat als wij al het overschot van de boerenproductie wegnemen, wij bijna geen prikkel meer geven voor verdere productie. Slechts deze overweging vormt een prikkel: ik moet de arbeiders steunen, die mij tegen de grondbezitters beschermen. Met de overwinning aan de fronten van de burgeroorlog hield deze werking op. Men kon bemerken dat de bouwoppervlakte verminderde. Dat vond ook zijn oorzaak in het wegnemen der arbeidskrachten voor het leger, in de teruggang van de veestapel, de inventaris, enz. De landbouw geraakte in een crisis en voor ons dreigde het gevaar niet meer genoeg brood te krijgen. Natuurlijk werkte deze toestand in de landbouw op de industrie terug. Het is niet waar dat ons technisch apparaat geheel vernietigd is. In vele grootbedrijven van de textielindustrie, van de metaalbewerking enz. hebben wij een goed technisch apparaat. Maar de grote vraag is de verzorging der steden. Bij ons hongeren de arbeiders, omdat de productiecirculatie tussen stad en land verstoord is.
Deze economische toestanden hebben hun sociale gevolgen. Wanneer de grootindustrie in zo’n slechte toestand verkeert, dan zoeken de arbeiders een uitweg, waarbij zij bv. in de grootte metaalfabrieken op eigen gelegenheid kleine gebruiksvoorwerpen maken, die zij zelf verkopen. Door zulke methoden declasseert het proletariaat zichzelf. Als op deze manier de arbeider in de vrije handel geïnteresseerd wordt, dan voelt hij zich als kleinproducent, als kleinburger. Dat is een terugkeer van het proletariaat tot het kleinbugerdom met al zijn kentekenen. Het proletariaat gaat naar de dorpen terug, waar het als klein baasje werkt. Hoe groter de verwarring, des te sterker het proces van ontaarding van het proletariaat, dat nu met de vrijlating van de vrije handel, enz. optreedt.
Het proletariaat als zodanig werd door de geschilderde economische toestand verzwakt. Daarbij kwam, dat de elite van het proletariaat aan het front gedood werd! Ons leger bestond uit de amorfe boerenmassa, die zich in handen van de communisten en partijlozen bevond. Wij hebben van deze flinke proletarische krachten ontelbare massa’s verloren en deze waren het, die in de fabrieken het grootste aanzien en vertrouwen genoten. Bovendien moesten wij de beste lagen van het proletariaat voor het staatsapparaat gebruiken, voor het bestuur van alle dorpen enz. De proletarische dictatuur in een land organiseren, dat betekent, de proletariërs als de figuren op het schaakbord op bepaalde posten plaatsen om de boerenmassa’s te leiden. Gij kunt u indenken hoe daardoor de proletarische krachten in de fabrieken uitgeput werden. Slechts de slechtere elementen van de arbeiders bleven in de fabrieken. Daarbij kwam de declassering der arbeiders. Dat is de sociale crisis in de arbeidersklasse.
Ook de boeren hadden te lijden, maar niet zo erg als het proletariaat. Economisch beschouwd, niet in de zin van macht en politieke rechten, heeft het boerendom meer gewonnen dan andere klassen. Economisch zijn de boeren er beter aan toe dan het proletariaat, hoewel dit de bevoorrechte klasse is. De boeren voelen zich sterker dan vroeger. Daarbij komen nog secundaire effecten. In het leger kreeg de boer een goede politieke scholing. Hij kwam uit het leger niet terug zoals hij gegaan was. Zijn cultureel niveau, zijn zelfbewustzijn en zijn verstand zijn toegenomen. Hij begrijpt de politieke dingen thans zeer goed. Hij zegt: Wij zijn de macht in het land, wij staan niet toe, dat men ons als de jongere zoon van de familie behandeld. Wij willen de arbeiders voeden, maar wij zijn de oudere zoon en maken aanspraak op onze rechten.
Toen de ketenen van de oorlog afvielen, stelden de boeren direct hun eisen. Zij zijn bij de kleinhandel geïnteresseerd, aanhangers van de vrije handel, tegen dwangmaatregelen, ook tegen die van de socialistische verhoudingen. Zij stelden deze eisen en in verscheidene districten, in Siberië, Tambov, enz. zetten zij hieraan, door middel van opstand, kracht bij. Het was niet zo erg, als in de contrarevolutionaire pers gezegd werd, maar het geval was kentekenend.
Uit hun economische situatie kwamen zij ook tot de politieke vorm en die luidde in dit geval: “Vóór de bolsjewieken, tegen de communisten!” Dat klinkt op het eerste gezicht zeer zonderling. Maar iedere mystieke formulering heeft haar verstandige gronden. Gedurende de Oktoberrevolutie en daarvóór waren wij de partij, die tot de boeren zeiden: Slaat de grootgrondbezitters dood en ontneemt hun de grond. Toen golden de bolsjewieken als prachtkerels. Zij gaven de boeren alles en eisten niets. Ten slotte echter waren wij de partij, die niets gaf en alles van de boeren eiste. Tegen de communisten dus, die het brood wegnamen en er bovendien nog dwaze ideeën over communisme op nahielden, dat de boeren niet te pas kwam. De tweede leuze was die van de vrije handel. De eerste leuze luidde: “Vóór de partijloze sovjets, tegen de dictatuur der partij!” Als er zelfs nog communisten zijn die niet begrijpen, dat een klasse slechts met het hoofd regeren kan en dat de Partij het hoofd der klasse is, dan is het begrijpelijk dat de boeren het niet beter begrijpen. Dat vormt de ideologische atmosfeer in het kleinburger- en boerendom.
Ook het proletariaat, voor zover het gedeclasseerd is, moest zich ideologisch op dit standpunt stellen. Op sommige plaatsen waren er zelfs metaalarbeiders, die de leuzen: “Vrijhandel tegen de Communisten! Vóór de dictatuur der klasse! Tegen de dictatuur der Partij!” aanhieven.
Zo werd het evenwicht tussen proletariaat en boeren verbroken, een wanverhouding ontstond, die voor het systeem van de proletarische dictatuur gevaarlijk werd. De crisis kwam tot uitdrukking in de opstand van Kroonstad. Volgens de documenten, die intussen gevonden zijn, is het zeer duidelijk dat het hier de activiteit van zuiver witgardistische centra betrof; tegelijkertijd echter was de opstand van Kroonstad een kleinburgerlijk verzet tegen de socialistische maatschappelijke dwangmaatregelen.
De matrozen zijn hoofdzakelijk boerenzoons, vooral uit de Oekraïne afkomstig. De Oekraïne is veel meer kleinburgerlijk dan Centraal-Rusland. De boer staat daar dichter bij de Duitse grootboer dan bij de Russische boer. Hij was tegen het tsarisme, maar voor het communisme voelt hij heel weinig. De matrozen waren met verlof en zij werden zeer sterk door de gedachtegangen der boeren geïnfecteerd. Dit leidde tot de opstand.
Zoals gij weet hebben wij toen snel gehandeld; we hebben een derde van onze partijdag naar Kroonstad gezonden, hebben veel mensen verloren en de opstand onderdrukt. Maar de overwinning was geen oplossing van het probleem. Wij moesten maatregelen nemen. Wanneer we nu een Duitse revolutie hadden, dan hadden we van daar proletarische elementen naar Rusland gebracht en tot een chirurgische operatie besloten. Maar wij moesten op eigen gelegenheid handelen. De onverbiddelijke hoofdzaak was voor ons: de verzekering van de dictatuur tot iedere prijs. Het was duidelijk, dat als wij de boeren geen concessies deden, ook voor ons de Hongaarse geschiedenis kwam. Na enige maanden of jaren zouden wij weliswaar weer aan het roer staan, maar de bourgeoisie zou pogingen doen voor haar reorganisatieproces, dat zijn kosten meebrengt en dan zouden wij wéér moeten beginnen. De vernietiging van de volkshuishouding zou zo verschrikkelijk zijn, dat niemand zich voorstellen kan of uit deze chaos een draaglijke toestand te scheppen was.
Wanneer wij het staatsapparaat in handen hebben, dan kunnen wij het roer naar rechts of naar links wenden; zonder roer is er helemaal geen koers te houden. Dus het roer vasthouden, geen politieke concessies en zo mogelijk veel economische. De opportunisten denken van ons, dat we eerst economische en dan politieke concessies zullen doen. Maar wij doen economische concessies om geen politieke te moeten doen. Geen coalitieregering of iets dergelijks, zelfs geen gelijkberechtiging, tussen boeren en arbeiders kunnen wij toestaan. De concessies veranderen niets aan het klassekarakter der dictatuur. Wanneer de staat concessies doet aan een klasse, dan verandert zijn klassekarakter niet. Zo wordt de fabrieksdirecteur, die zijn arbeiders concessies doet, daardoor nog geen arbeider.
Sociaal politiek beschouwd ligt de betekenis der concessies in de geruststelling en neutralisering van de kleinburgerlijke massa. Uit onze vroegere analyse weten wij, dat de maatschappelijke moeilijkheden daarin bestonden, dat er geen prikkel voor het productieproces aanwezig was. Die hebben wij in de overgang van het systeem der rekwisities naar de belastingheffing in natura. Nu weet de boer, dat hij meer geven moet als hij meer voortbrengt, maar hij behoudt ook meer. Dat hij zo rekent heeft de ervaring reeds bewezen. Toen wij op onze partijdag tot de overgang naar dit systeem besloten, werd direct de verbouwoppervlakte groter. Zij bereikte de stand van 1916 of zelfs van 1913.
Op politiek gebied is er een algemene geruststelling gekomen. Het bendewezen in de Oekraïne is sterk afgenomen.
Zelfs zijn er Machno-benden door dit politieke middel ontbonden. Natuurlijk kan er twijfel rijzen over deze concessies aan het kleinburgerdom. Men kan zeggen dat mogelijkerwijs bij ons weer een tijd van de oorspronkelijke accumulatie aanbreekt, dat er woekerkapitaal ontstaat, dat in industriekapitaal omgezet wordt. Het gevaar bestaat, evenals tijdens de Brest-vrede, toen wij moesten vrezen door het Duitse kapitalisme met huid en haar opgeslokt te worden. Maar de hele zaak is een kwestie van tijd. Onze berekening is: wij hebben nu meer brood nodig en een gerustgestelde boerenstand, anders gaan we eraan. Zelfs de arbeider zal tegen zijn eigen macht in opstand komen, als hij niets te eten krijgt. Het ontstaan van het kapitalisme heeft een zekeren tijd nodig, en onder onze voorwaarden is dit proces moeilijker, dan ooit. Wij hebben de grootindustrie, de kolenproductie, het transport enz. in onze handen. Om de boer in een kapitalist te veranderen is er een hele geschiedenisperiode nodig. Wij geloven dat dit kapitalisme langzaam van onder op zal groeien, maar wij hebben de hoofdbronnen van de samenleving in onze handen. Brood krijgen wil zeggen de grootindustrie herstellen. Wanneer dat gebeurt, dan komen alle vraagstukken weer goed terecht. De declassering houdt op, wij kunnen buitenlandse arbeiders importeren. Wij kunnen tot de technische revolutie overgaan en de kiemen voor de elektrificeren van Rusland zijn reeds aanwezig. Als wij ook maar iets daarvan realiseren, dan krijgen wij macht over de kleinburgerlijke tendensen. Als de boer elektrisch licht en kracht van ons krijgt, dan verandert hij in een maatschappelijke functionaris, zonder dat zijn eigendomsgevoel direct beledigd wordt.
Als de tendensen voor het groeien van het kapitalisme sterker zullen zijn dan die voor de verbetering der grootindustrie, dan gaan we ten gronde. Maar wij hopen dat het omgekeerde het geval zal zijn; dan zullen wij alle tegenstand langs economische weg vernietigen.
Alle opportunisten in de wereld zeggen: “Ziet, de bolsjewieken doen concessies aan de boeren, en wij doen concessies aan de massa.” Maar hierin ligt geen analogie. Wij doen concessies om het Sovjetevenwicht te verzekeren, de opportunisten doen concessies, om het kapitalistisch evenwicht te bewaren. Het is dezelfde vergelijking, als wanneer er gezegd wordt: in Frankrijk is een leger en hier is een leger, daar is de politie en hier de Tsjeka. De hoofdzaak is welke klassefuncties deze inrichtingen vervullen en welke klasse zij dienen. Wie de klasse uitschakelt woont niet op de aarde maar in de hemel. En ik geloof dat het beter is dat onze tegenstanders in de hemel en wij op de aarde blijven.