Geschreven: 193x
Bron: Brochure Rode Pijlen, met andere auteurs: Marcel Déat, S. De Wolff, Uitgave van Excelsior, Antwerpen, 50 p., monografie
Deze versie: spelling en punctuatie
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 11 juli 2009
Verwant: • Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn |
Indien men aangekondigd had dat ik de leer van de Belgische Werkliedenpartij zou uiteenzetten, dan heb ik, geleid door verschillende overwegingen daarvan afgezien. In plaats van de officiële theorie, zal ik dus slechts enkele persoonlijke standpunten uiteenzetten.
Wat is socialisme?
Het socialisme is niets anders dan de theorie van de arbeidersbeweging. De socialistische leer is als het ware een poging om in algemene termen de arbeidersbeweging te formuleren. Reeds bij Babeuf[1] en Owen[2] ontpopt het socialisme zich als een verklaring der beweging. Proudhon[3] maakt de theorie van de verdedigingsbeweging der klassen welke men wil proletariseren. Hoewel in mindere mate is Fourrier[4] eveneens een theoreticus der arbeidersbeweging. De problemen, ontstaan uit de proletarisering der massa’s, hebben op zijn theorie ingewerkt. Dit verband tussen beweging en leer is slechts gedeeltelijk waar voor de theorieën van Saint Simon.[5] Bij een aandachtige beschouwing zal men zelfs in Campanella’s[6] geschriften de invloed van de arbeidersbeweging vinden. Het socialisme ontstaat dus uit de beweging. Hendrik De Man daarentegen gelooft niet dat de socialistische ideeën uit de arbeidersbeweging komen. Volgens hem ontstaan de socialistische ideeën bij burgerlijke geleerden en intellectuelen. Dit is echter een valse opvatting. Volgens deze theorie zou een volksleider het volk kunnen leiden waar en zoals hij het verkiest. Een intellectueel heeft slechts invloed voor zover hij de behoeften der massa’s in duidelijke termen weet weer te geven. Een volksleider kan slechts de massa leiden daar waar deze heen wil. Een bekend leider heeft dit typisch weergegeven wanneer hij zegde: “Ik was hun leider en moest hen dus volgen.” De opvatting van Hendrik De Man is niet enkel verkeerd maar tevens gevaarlijk voor de arbeidersbeweging, alsook voor de intellectuelen. Deze laatsten konden daardoor eens geloven dat het hun taak is nieuwe gedachten uit te vinden en deze door het proletariaat te doen aannemen. De praktijk heeft bewezen dat de enigen die het proletariaat werkelijke diensten hebben bewezen, gekomen zijn; met het doel om te leren en niet met het doel om te onderrichten.
Er bestaan geen absolute waarheden. De sterrenkundigen hebben de wetten der zwaartekracht moeten veranderen omdat er een fout was. De wetenschappelijke arbeid van systematisering is slechts aan het begin. Het is een grote zeldzaamheid in de sociale wetenschappen dat de theorie de loop der gebeurtenissen kan voorspellen. Op sociaal gebied tasten wij nog in het duister zonder enige wetenschappelijke zekerheid. Daarom mogen onze theorieën niet te eng zijn, zij moeten grote mogelijkheden laten. Wij moeten ons verrijken met de ideeën van alle grote denkers, niet om ze allen aan te nemen, maar om er een theorie uit af te leiden in overeenstemming met ons temperament. Tussen de verschillende leerstelsels is er een dat een grote invloed heeft uitgeoefend, dat is het marxisme.
Welke zijn de oorzaken van het succes van een theorie en in hoeverre is het marxisme nog in staat ons in de praktijk der arbeidersbeweging als leidster te dienen? De grootste eigenschap van het marxisme is zijn kneedbaarheid. Van 1847 tot aan Marx’s dood heeft deze theorie [zich] met een buitengewone lenigheid aan de maatschappelijke evolutie weten aan te passen. Deze leer is een uitdaging aan de burgerij. Het proletariaat maant zij aan, het werk der bourgeoisie voort te zetten. Deze theorie houdt rekening met drie grote invloedrijke gebeurtenissen:
a) De Industriële Revolutie in Engeland[7];
Gevolgd door de theoretische beschouwingen die het hoofdbestanddeel der klassieke Engelse staathuishoudkunde vormen.
b) De Franse Revolutie[8];
Met haar nieuwe opvattingen over democratie en de rechten van de mens.
c) De nieuwe stromingen in de Duitse Wijsbegeerte[9].
De leer die op deze drie maatschappelijke verschijnselen gesteund is, is dus in wezen internationaal. Marx[10] ontleedt de burgerlijke economie zoals Ricardo[11] ze formuleerde. Marx stelt zich de vraag waarom Ricardo halfweg blijft steken in plaats van voort te gaan en de vinger op de wonde te leggen. Marx ging verder met zijn analyse en ontdekte de schrijnende ongerechtigheid. De grote verdienste van Marx is de onrechtvaardigheid aangetoond te hebben van wat de staathuishoudkundigen vóór hem als natuurlijk aannamen. Heel de tegenwoordige economische indeling der maatschappij verdeelt de mensen in twee klassen: armen en rijken. Heel de verdienste van de maatschappelijke activiteit komt enkel de bezitters ten goede. Marx zet deze theorieën in de klaarste termen uiteen. Maar doorheen deze koude economische analyses weeft hij een nieuw element, vreemd aan de economisten van die dagen: de ethische gedachte der rechtvaardigheid. Hij heeft aangetoond dat heel de organisatie van het kapitalistisch stelsel gericht is tegen het proletariaat. Het marxisme steunt niet enkel op de klassieke staathuishoudkunde maar tevens op de nieuwe beginselen der Franse Revolutie. Marx was aangesloten bij de geheime genootschappen welke hun oorsprong vinden bij Babeuf. Hij heeft er de invloed van ondergaan. De Revolutie van 1789 heeft een onvolledige democratie geschapen, zij heeft wel de gelijkheid der rechten, maar niet de gelijkheid van de eigendom verwezenlijkt. Het socialisme staat tegenover de oude burgerlijke maatschappij, zoals het christendom stond tegenover de oude antieke samenleving. Marx heeft de gelijkheid tegenover het princiep van de arbeid willen verwezenlijken. Het doel van de arbeidersbeweging moest zijn de Franse Revolutie verder door te voeren tot de instelling van de democratie van de arbeid. In de eerste tijden van het marxisme geloofde men nog aan de verovering van de macht door gewelddadige middelen.
Evenals Hegel[12] geloofde Marx dat de ideeën en tegenstellingen de synthese vormden. Zo geloofde hij dat de inwendige tegenstrijdigheden van het kapitalistisch stelsel de ineenstorting van dat regime zouden veroorzaken en een nieuwe maatschappij zouden mogelijk maken. Door de klassieke economie is het Marx mogelijk aan te tonen hoe het proletariaat slachtoffer is van de uitbuiting. Uit het idee der revolutie trekt Marx het denkbeeld van de proletarische revolutie. Marx had een groot vertrouwen in een zeer nabije revolutie. Hij beschouwde de Franse Revolutie als een enig middel van historische vooruitgang. Hij kwam tot het besluit dat de geschiedenis een opeenvolging van klassenstrijd is en dat heden ten dage het proletariaat het bewind in handen zou moeten nemen.
Deze strijd verschilt van alle vorigen doordat het niet meer zal zijn een strijd waarin de overwinnende klasse de overwonnene zal onderdrukken, het zal een strijd voor de ontvoogding der gehele mensheid zijn. Het is de arbeidersbeweging die de strijd moet leiden. Deze strijd die een politiek karakter draagt, moet tot doel hebben de verovering van de politieke macht door het proletariaat.
De omstandigheden der verovering zullen verschillend zijn volgens de landen. Hier zal men tot haar komen door gewelddadige middelen, ginds door het spel van de parlementaire werkzaamheden. Het is deze verovering die de arbeidersklasse zich ten doel stelt. Het proletariaat kan deze macht slechts veroveren wanneer zij haar volle klassebewustzijn heeft verworven. Deze verovering is als het ware een historische zending van het proletariaat.
In 1848 gelooft Marx nog aan een revolutionaire ommekeer van het maatschappelijk stelsel. Meer en meer begint hij te geloven in de afdoendheid van langzame hervormingen en in 1872 is hij overtuigd dat de overwinning kan bereikt worden door wettelijke middelen.
Tot hier de voornaamste ideeën die het marxisme behelst. Het is niet alles, maar als het ware een schema.
Wij laten de theorieën nu los om in de praktijk de voornaamste karaktertrekken van de arbeidersbeweging op te zoeken en om na te gaan in hoeverre deze beantwoorden aan het door Marx gegeven schema.
Heeft men sinds 1848 getracht de arbeidersbeweging op nieuwe basissen te grondvesten?
Men heeft wel geprobeerd het socialisme te baseren op psychologische en ethische grondslagen, doch hebben deze pogingen tot nu toe niet veel resultaten opgeleverd. De psychologische basis is te onzeker, te veranderlijk. De psychologie is wetenschappelijk nog te weinig ontwikkeld. In de wetenschap dient men de onbekende factoren te vervangen door bekende factoren. Wij hebben nog geen zekere, vaste psychologische wetten gevonden
Freuds[13] aandeel in de zielkunde is voorzeker belangwekkend, maar nog te weinig zeker om reeds als basis te dienen.
Het is een ijdele poging in de sociale wetenschappen te willen vaststellen of het de economie is of de moraal die overheerst. In de wereld is noch economie, noch moraal, deze begrippen zijn slechts willekeurige indelingen, gedaan voor de gemakkelijkheid der studie. Men kan de economie en de psychologie niet abstraheren. De polemiek tussen materialisten en idealisten is van zuiver metafysische aard.
Moeten wij ons inzake propaganda steunen op het economisch of op het moreel standpunt?
Het is verkeerd deze vraag zo te stellen. Alle massabewegingen willen zich op de moraal beroepen, maar er is toch een materiële basis. Nemen wij een voorbeeld uit de geschiedenis van het christendom. Vooraleer het volk over de ziel te spreken, houdt Christus zich bezig het de materiële goederen te verschaffen. Christus vermenigvuldigt de broden. Hetzelfde zien we tijdens de Hervorming.[14] De eerste monniken spreken het volk slechts over hun werkelijke nooddruft. Later maakt men daarover morele theorieën. Indien het socialisme er toe zou komen, abstracte en rein morele beginselen te verkondigen, is het te vrezen dat de oorspronkelijke geestdrift zou verflauwen. De arbeidersorganisaties hebben zich buitengewoon uitgebreid. Buiten de staat zag men nog nimmer zulk een geweldige groepering van mensen. Er bestaat een zekere neiging naar eenheid. Nemen wij bv. de vakverenigingen. In het begin slechts losse groeperingen, tekent zich hoe langer hoe scherper een beweging naar concentratie af. De vakvereniging houdt op locaal te zijn en begint zich uit te strekken in alle takken der industrie. Deze beweging naar concentratie schijnt nog onvoldoende en men voorziet reeds het ogenblik dat men tot een definitieve eenheid zal geraken.
Tezelfdertijd bemerken we hoe een samenwerking tussen vakverenigingen en alle andere arbeidersbewegingen steeds groter en intensiever wordt. Het feit is klaarblijkelijk en bewijst het streven naar eenheid der arbeidersbeweging. Welke is de diepe oorzaak van deze ontwikkeling? Deze ligt in de evolutie van de industrie. De strijd der arbeiders tegen hun meesters is bij voorbaat veroordeeld indien de arbeidersmassa’s niet georganiseerd zijn. De overwinning is slechts gezamenlijk te behalen. Een staking wordt nooit door enkelen gevoerd. Er is samenwerking tussen alle arbeiderskrachten. Een staking brengt de gehele arbeidersbeweging in gang. Het is de algemene strijd voor het proletarische recht, de politieke strijd dus die naar de eenheid stuwt. Het is geen louter toeval dat daar waar de arbeidersbeweging geen politiek wil voeren, zij dit toch doet, zij het in de gangen van het parlement, zij het in de Economische Raad van de Volkerenbond. Deze toenadering tussen vakverenigingen en politieke groeperingen is dus geen toeval. Wanneer het er om gaat de achturendag in te stellen, dan is het moeilijk het onderscheid te maken tussen economische en politieke actie. Hetzelfde geldt wanneer het gaat om het evolutierecht der arbeiders.
Collectieve verdragen en algemeen stemrecht zijn de twee machtigste wapens van het proletariaat.
Meer en meer krijgen de collectieve verdragen kracht van wet. In Duitsland bestaat er geen verschil meer tussen collectieve verdragen en gewone wetten.
Het collectief verdrag vormt geen contract, het is een stel regels en bepalingen, waaraan arbeiders en patroons zich onderwerpen. Het beoogt niet alleen het bepalen van de lonen, maar tevens de deelname der werklieden aan het opstellen der arbeiders- en productievoorwaarden. Het collectief verdrag staat de democratisering van de industrie toe. Zoals men ziet neigt heden ten dage de politieke actie van het proletariaat naar de instelling van wetten. Daartoe bezigt het enerzijds de oude methoden der democratie, d.w.z. de wetgevende actie, anderzijds het instellen van collectieve verdragen. Meer en meer dringt de democratie in de arbeidersvoorwaarden door. Tussen socialisme en democratie bestaat er overeenstemming. Tezamen vormen zij de volmaakte en algehele vorm der arbeidersbeweging. Het doel der arbeidersbeweging is het instellen van de politieke en economische democratie. De syndicale en politieke inspanning tracht naar het gezamenlijk beheer door werklieden en patroons. De werklieden kunnen slechts op een gedeelte van het beheer aanspraak maken. De tussenkomst van de patroon vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat hij de verbruikers vertegenwoordigt. Bestaat er nu geen ander stelsel waar de verbruikers zelf hun eigen belangen verdedigen of waar de belangen der verbruikers in overeenstemming zijn met die der voortbrengers?
Producenten en consumenten zijn dezelfde mensen van verschillend standpunt bezien. De collectieve verdragen staan ons misschien toe de democratie in het voortbrengingsproces aanzienlijk uit te breiden en om al de grote belangen daarin te doen vertegenwoordigen. Slechts de democratie is in staat ons de overwinning der rede te verzekeren. Reeds op het ogenblik dat Marx zijn Communistisch Manifest ontwierp was de democratie het doel der arbeidersbeweging. Ook heden ten dage nog is de democratie het doel der arbeidersbeweging. Indien het socialisme de wereld wil veroveren zal het slechts zijn zolang het de kampioen der democratie blijft. Wij hebben gezien hoe de arbeidersbeweging een neiging naar eenheid vertoont. Daarnaast zien wij een andere beweging, meer en meer begint het socialisme zich uit te strekken tot de algeheelheid der arbeiders. In den beginne organiseert het slechts een handjevol gespecialiseerde arbeiders, nadien breidt de socialistische beweging zich uit tot de ganse arbeidersklasse. Het socialisme heeft de bedienden en de functionarissen tot zich getrokken. De rangen verbreden zich onder de invloed van een stijgende proletarisering. Intellectuelen, geleerden, professoren treden tot de beweging toe. De wetenschap eist kostbare instrumenten die slechts het grootkapitaal haar kan verschaffen. De druk van het kapitaal wordt hoe langer hoe onverdragelijker en zo zien wij de intellectuelen in de rangen van de arbeidersbeweging treden om hun vrijheid te bewaren en om hun wetenschappelijke arbeid in alle onafhankelijkheid te kunnen voortzetten. De invloed van het grootkapitaal doet zich ook meer en meer gevoelen in de industrie, waar hij onverdraaglijk wordt. Het socialisme is enigszins verdwaald doordat het slechts de bijzondere belangen der arbeiders verdedigde en het meer algemeen belang verwaarloosde. De mensheid moet zich organiseren in het teken van de arbeid. Het socialisme moet alle mensen verdedigen.
Door welke middelen moet de arbeidersklasse de maatschappelijke veranderingen voltrekken?
Hoe meer het socialisme zich ontwikkelt des te meer moet het zich mengen in alle domeinen van het dagelijks leven. Overal waar het socialisme zich ontwikkelt en machtiger wordt gebruikt het alle middelen om verbeteringen in te voeren in verband met het socialistisch ideaal. Het socialisme heeft zich op het pad van reformisme begeven. Wanneer men vroeger sprak van een nieuwe maatschappelijke orde in te stellen, dan veronderstelde men een gewelddadige ommekeer. Moet men uit het reformistisch standpunt besluiten dat de vroegere socialisten ongelijk hadden? Moet men de hoop op een radicaal vernieuwde wereld opgeven? Moet de slotsom van alle reformistische overwegingen zijn, dat de revolutionaire overlevering afgedaan heeft? Sommige kameraden geloven, steunende op de biologie, aan een onafgebroken, doorlopende evolutie. Wij bevinden ons in een onzekere periode waar geen enkele zekere theorie een onfeilbare voorlichting geeft. De evolutie van het socialisme is grotendeels een abnormale evolutie. Het socialisme heeft beduidend op de loop der geschiedenis ingewerkt. De arbeidersklasse heeft door de oorlog plotseling een buitengewone grote kracht verkregen, langs de andere zijde wordt de invloed van de banken steeds belangrijker. Sinds de oorlog schommelt de wereld tussen deze twee grote invloeden. De arbeidersbeweging heeft plotseling een macht verworven die misschien niet in overeenstemming is met haar graad van rijpheid. Deze nieuwe toestand is niet verkregen langs geleidelijke weg, maar wel plotseling. De evolutie der arbeidersbeweging gaat met sprongen vooruit en soms ook achteruit. De beweging verzekert de arbeidersklasse haar ervaring. De vage en onzekere verzuchtingen van vroeger concretiseren zich en nemen vaster vormen aan. Daar het socialisme zich aan het verwezenlijken is heeft het de ervaringen opgedaan waarmee het in sociale aangelegenheden iets kan bereiken. De veroveringen geven nog een andere eigenschap: het bewustzijn van onvoldaanheid. Het zijn niet de werklui die in de meest ellendige toestanden leven, die het meest naar lotsverbetering haken. Sinds de werklieden van het welzijn hebben geproefd, willen zij steeds meer van dit welzijn. Wanneer de werklieden pensioenen ontvangen, beginnen zij pas de ontoereikendheid der pensioenen te beseffen.
De grootste eigenschap van het reformisme is dat het de zucht naar meer hervormingen ontwikkelt.
Alles wel beschouwd is een onbepaalde opeenstapeling van hervormingen onwaarschijnlijk. Het kapitalistisch milieu biedt hoe langer hoe meer tegenstand aan nieuwe hervormingen. De weg van geleidelijke hervormingen kan niet leiden tot de algehele verovering der macht. In den beginne hebben de patroons in een zekere syndicale controle toegestemd. Wanneer men werklozenkassen instelde, hebben de patroons zich aan een zekere arbeidsinspectie onderworpen. Men moet echter rekening houden met de sterker wordende tegenstand der bourgeoisie. Wanneer men in Duitsland de sociale verzekeringen instelde, toonden de patroons zich daarvan felle voorstanders. Zij rekenden er op dat deze de vooruitgang van het socialisme zouden tegenhouden. Nieuwe begeerten zijn echter in de schoot der arbeidersklasse ontstaan. De patroons hebben hun standpunt daarna gewijzigd en heden ten dage is hun tegenstand tegenover de sociale verzekeringen zeer groot. Het proletariaat kan dus niet immer op hervormingen steunen. De tegenstand van de geprivilegieerde klassen neemt toe. Het fascisme, uitdrukking van de kapitalistische weerstand groeit en schijnt vastbesloten tot de aanval. De veronderstelling van een revolutie blijkt waarschijnlijker dan ooit. De revolutionaire missie van het proletariaat blijkt dus wel juist te zijn. Deze aanduiding is een methode waar de arbeidersklasse zich op moet steunen. In de dagelijkse strijd moet men een revolutionair idee leggen. Men mag de hervormingen niet aanzien als een doel in zich. Men moet altijd het doel vast voor ogen houden. De dagelijkse verwezenlijkingen mogen het visioen der toekomst niet verduisteren. Zij moeten beschouwd worden als gedeeltelijke verwezenlijkingen van een ideaal dat men zich voorbehoudt later meer algeheel te verwezenlijken. De overwinning van het proletariaat is onderworpen aan de voorwaarde dat men het doel niet uit het oog verliest. Niemand kan grootse daden verrichten wanneer hij zich geen verheven ideaal voor ogen houdt. De zending van het proletariaat is alle werkers te groeperen die onder de verdrukking der kapitalistische machten staan, hun vrijheden te waarborgen, en de politieke en economische democratie te bevorderen. Vóór alles echter dient het proletariaat klaar bewust te worden van de boodschap die het te vervullen heeft. Slechts het proletariaat is in staat de harten te verwarmen.
_______________
[1] Babeuf: Frans volksleider, geboren te St. Quentin, in 1760 en gestorven in 1797 op het schavot, na te hebben opgestaan tegen het “Directoire”, de toenmalige regering.
[2] Owen: Engels filantroop, ontwerper van de coöperatieven van productie en verbruik (1771-1858).
[3] Proudhon (Pierre-Joseph): Frans socialist en politiek schrijver (1809-1865).
[4] Fourrier: Frans filosoof en socioloog, leider van de “Ecole phalantérienne”, d.i. vereniging van arbeiders in gemeenschap levend (1772-1837).
[5] Saint-Simon: Frans filosoof (1760-1825), stichter van de politieke en sociale school: “Les Saint-Simoniens”.
[6] Campanella: Italiaans filosoof (1568-1639), bestreed de scholastiek (onderwijs in de filosofie, zoals dit gedaan werd in de middeleeuwen) en verklaarde het proefondervindelijk onderwijs alleen bevoegd.
[7] Industriële revolutie in Engeland: Einde 18e en begin 19e eeuw, gebeuren er belangrijke technische uitvindingen, die in ruime mate de mechanisering van de nijverheid voor gevolg hebben: stoom, enz. De machine neemt stilaan de plaats in van de werkman. Gevolgen: 1° Chronische werkloosheid, lage lonen, lange werktijd; 2° Gebruik van vrouwen en kinderen in de fabrieken.
[8] Franse revolutie: 1° In economisch opzicht volstrekte breuk met het middeleeuws stelsel van de corporaties en van de reglementen van de arbeid naar middeleeuws model. 2° De bourgeoisie doet haar rechten gelden tegen adel en geestelijkheid, voor sociale en politieke vrijheid. De Franse revolutie staat dus in het teken van de klassenstrijd.
[9] Duitse filosofie: Hegel met zijn ontwikkelingsfilosofie “Das sein” is ontwikkeling van het denken. Al wat waar is, is werkelijk. Klassenstrijd komt voort door toepassing van de filosofie van Hegel: tegenstellingen, werkzame dialectiek der geschiedenis.
[10] Marx: Duits wijsgeer, staathuishoudkundige, schrijver van “Het Kapitaal”. Hij is de incarnatie van het socialisme van de 19e eeuw. Uit alle aanklachten, uitingen van ergernis, van verontwaardiging over de onrechtvaardige inrichting der samenleving, heeft hij een machtig systeem opgebouwd, een groots programma. Men kenmerkt Marx met één woord: geweldig. Zijn socialisme is een doordringende kreet naar sociaal recht. Zijn verontwaardiging uit zich in haat tegen de heersende maatschappij.
[11] Ricardo: Engels economist, geboren te Londen (1772-1823) een der eerste theoretici van de klassiek-politieke staathuishoudkunde. Hij is de schrijver van de beroemde “Principes der politieke Economie”. Hij stelde de wet van de grondrente op.
[12] Hegel: Duits filosoof (1770-1831). Heeft in Duitsland grote invloed gehad.
[13] Freud: Oostenrijks zenuwarts. Bekend als de ontwerper van een nieuwe zielkundige theorie: “De theorie van het onderbewuste”. Hij verklaart hysterie door herhaald terugdringen van complexen. Volgens hem zijn alle gevoelens te verklaren door de “libido”.
[14] Hervorming: inz. de kerkelijke hervorming van de 16e eeuw.