Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 2, 4e jrg., juni 1969
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 01 augustus 2009
Verwant: • Lessen uit Mei ’68 |
Deze tekst was reeds geschreven toen te Gent de studentenrevolte uitbarstte.
Een intens volgen van de beweging heeft ons gesterkt in onze negatieve houding tegenover bv. de Franse UNEF. Niet omdat de Gentse studenten dezelfde fouten zouden begaan hebben, maar juist omdat ze deze fouten niet begingen.
Enkele voorbeelden:
a. er werd niet voorgesteld aan de rector de projectenpedagogie en de radenuniversiteit als oplossing voor te stellen. Wel werd gestudeerd over de tussendoelen (o.a. afschaffing van de leerstoel, afschaffing van het ex cathedra onderwijs, van het examensysteem enz.);
b. het vijf puntenprogramma aan de rector voorgesteld was realistisch behalve de eis dat de Raad van Beheer zich zou verantwoorden voor de studentengemeenschap in de Blandijn, en dan nog: het zou de eerste maal niet zijn dat een decaan uitleg komt geven. De tussenkomst van Prof. Van Elslander, decaan van de Gentse Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, bewijst dat bepaalde vormen van contact tussen de studenten en de universitaire bureaucratie niet onmogelijk zijn;
c. in een situatie die de studenten ongunstig was, wisten hun “leiders” Ludo Martens en Eric Corijn ze totaal uit te buiten door een nutteloze kloppartij te vermijden in de nacht van 20 op 21 maart in auditorium E en het bewijs te leveren dat de studenten zich als morele eigenaars van de Blandijn waardig konden gedragen tegenover het rectoraal bevel het auditorium te doen ontruimen door de rijkswacht.
Voor de Gentse studenten geldt dan ook de regel:
situatie A – tactiek a
situatie B – tactiek a.
Moge deze theoretische bijdrage een nieuw bewijs zijn van de juistheid van hun strategie.
In het VMT van september 1968 hadden we een controverse met Emiel De Wilde over de studentenbeweging.[1] We hebben toen getracht de positieve kanten en de grenzen van de studentenacties te analyseren. Sedert september van verleden jaar evolueerde de studentenbeweging (of beter gezegd, evolueerde ze niet) en dat vraagt wel enkele nieuwe bedenkingen.
We zouden willen uitgaan van de theorie van Scalzone.[2]
Voor Oreste Scalzone is de motor van de studentenbeweging een niet te verwezenlijken (althans niet in het kapitalistisch systeem) model van de universiteit:
A quoi sert l’occupation des facultés? Quand bien même elle ne nous servirait qu’à mesurer nos forces, à faire aimer aux étudiants un nouveau modèle d’Université, à leur faire sentir son impossibilité, à leur en faire comprendre les raisons et à s’opposer à celles-ci, elle mettrait déjà du sable dans les engrenages. Et non de l’huile.[3]
Men kan wel in de tekst van Scalzone een poging vinden om tot tussendoelen te komen (à leur en faire comprendre les raisons et à s’opposer à celles-ci), maar ze komen in de tekst slechts in waterdruk voor: oppositie voeren tegen impliceert nog niet:
a. dat men een duidelijk tussendoel heeft;
b. dat men, wanneer het afgedwongen is, zal aanvaarden (eventueel onder de vorm van een voor de beweging gunstig compromis) het tussendoel te gebruiken voor verdere strijd.
We vrezen dat we in de tekst van Stalzone éénvoudig te doen hebben met gauchisme (wat onder onze pen geen scheldwoord is) dat alle compromissen weigert, het dynamisme van de beweging overschat en anderzijds de dialectiek van de strijd negeert door het poneren van een diametrale tegenstelling tussen revolutie en hervormingen, tussen de straat en het parlement enz.[4]
Een edito van Le Point gaat nog verder:
Soyons tranquilles: les objectifs concrets ne manquent pas, mais leur irréalisme doit demeurer silencieux tant qu’ils n’auront pas acquis le réalisme que leur conférera la mise à bas du régime existant.[5]
We staan hier voor de meest acute vorm van gauchisme:
a. de terminologie (mise à bas) doet denken aan staatsgrepen en dergelijke. Nu slagen staatsgrepen tamelijk gemakkelijk, gemakkelijker dan revoluties... op voorwaarde dat de staatsgreep niets essentieels aan het regime verandert! We moeten toch nadenken over het vocabularium dat door sommigen wordt gebruikt...;
b. “leur irréalisme doit demeurer silencieux”: men moet dus een revendicatie stellen die niet te realiseren is, maar men mag het niet zeggen. Wie mag dan niet weten dat ze niet te verwezenlijken is? De bourgeoisie? Ze weet het al te goed en zal nooit structuren of instituties oprichten of helpen oprichten die haar ondergang zouden betekenen.
De studenten zelf? Waarschijnlijk. Maar hier kunnen we als marxisten onmogelijk mee akkoord gaan.
We zullen vooraleer verder te gaan dit probleem trachten te belichten.
Gérard Sandoz vraagt zich in een voorwoord tot de politieke geschriften van Rudi Dutschke[6] af of de studenten in de Bondsrepubliek het probleem van de leidende avant-garde of partij hebben gesteld. Hij meent van niet en stipt dan aan dat Herbert Marcuse dat wel deed in een interview aan Der Spiegel. De marxistische wijsgeer weigert de tirannie van de meerderheid (formele democratie) maar aanvaardt een soort (tijdelijke) tirannie met platonisch karakter “où des hommes ‘de qualité’ exerceraient une sorte de censure préalable, afin de préparer et d’accélérer le passage vers ‘la société humaine’”.[7]
Wat dan?
1° Sandoz schijnt niet goed te begrijpen dat Lenin steeds heeft beklemtoond dat een voorhoede(partij) niet van de massa’s mag vervreemden. De revolutie (voor, tijdens en na het nemen van de macht) wordt wel door de massa’s gemaakt, gestimuleerd door de voorhoede (bestaande uit arbeiders en intellectuelen). Indien Lenin dikwijls de noodzakelijkheid van een voorhoede overbelicht is dat te wijten aan het polemisch karakter van veel van zijn geschriften. Het is hier echter niet de plaats om daar op in te gaan;
2° een gevaarlijke, inderdaad platonische, theorie van de elite kan tot stand komen. De zuiveren onder de zuiveren hebben alles begrepen, de massa’s moeten volgen. De massa’s worden enerzijds ouvrieristisch bewierookt, anderzijds als geïntegreerd beschouwd en slechts te recupereren door wat de studenten des actions exemplaires hebben genoemd.
Twee persoonlijke voorbeelden (die – gezien de theorie – waarschijnlijk niet uitzonderlijk zijn):
a. toen ik me voor de paritaire commissie van de Ecole Pratique des Hautes Etudes te Parijs verdedigde en enkele argumenten aanhaalde om mijn doctoraal proefschrift te kunnen verdedigen, signaleerde ik dat ik in de arbeidersbeweging militeerde. Ik werd uitgelachen: ce ne sont pas les ouvriers qui font la révolution (eind juni 1968!!!), camarade!
b. Emile Copfermann beweerde in een gesprek (januari 1969) dat de beweging van de antikapitalistische structuurhervormingen in mei geen enkele rol heeft gespeeld: de arbeidersstrategen hebben niets voorzien. Wie dan wel? Maspéro met zijn accentueren van de derdewereldproblematiek? De intellectuelen van één van de grootste getto’s ter wereld, het Quartier Latin?
Om terug te komen op het edito van Le Point: men zal de massa’s (studenten of arbeiders) nooit politiseren met leugens, met het verzwijgen van de strategie. Of meent de editorialist van Le Point dat de arbeidersstrategie een militaire strategie is en de arbeidersbeweging de zoveelste geheime sekte?
Zelfs een militant met de politiek-theoretische scholing van François Vercammen schrijft in Rood zonder nuances:
De studentenstrijd is daardoor in zekere zin (? J.D.) een model voor de meest bewuste arbeiders geworden, doordat de studenten op dit ogenblik vechten voor de zelfstandigheid van hun beweging. Juist deze zelfstandigheid van hun beweging zijn de arbeiders verloren doordat de traditionele partijen en syndicaten een verlengstuk zijn geworden van het bestaande systeem.[8]
We gaan akkoord met de constatatie dat te dikwijls de syndicaten in de integratiepogingen van de bourgeoisie lopen, dat vele arbeiderspartijen alle hoop op een radicale omvorming van het systeem vaarwel hebben gezegd, maar de bewering van Vercammen gaat veel verder.
We menen dat de strijd in bepaalde sectoren van de nijverheid (topbedrijven als Sud-Aviation te Nantes en andere) veel verder gaat dan wat de studenten doen (zonder barricades) omdat daar een perspectief wordt geopend: dat van de autonome gezagskernen binnen de productie. Vercammen heeft gelijk de autonomie van de beweging te beklemtonen, we moeten er echter zorg voor dragen dat het geen fetisjisme wordt van de autonomie. Mooie autonomie, voorwaar, die de demoralisatie van de massa’s veroorzaakt.
Scalzone meent dat de massa’s zullen aangespoord worden tot actie door het stellen van niet te verwezenlijken objectieven. Het is een tamelijk aanvechtbare psychologie! De ervaring leert – nu! – aan de studenten dat het weigeren van de hervormingen voor dewelke ze hebben gestreden (want er werden ondanks de 22-maart en een theorie als die van Scalzone intermediaire doelen naar voren gebracht) een echte kloof veroorzaakt tussen de linkse studenten en de massa’s. Die fout, gemaakt door Sauvageot en de UNEF, kan voor de toekomst van de beweging ernstige gevolgen hebben.
André Gorz (onder de handtekening Michel Bosquet) en Lucien Rioux stellen duidelijk de enige mogelijke strategie:
(het bewust worden van hun macht door de arbeiders) qui ne peut résulter que de l’action directe en vue d’objectifs qu’ils sont capables d’imposer directement.[9]
Zou het zó anders zijn voor de studenten?
Nu kunnen we als marxisten twee houdingen aannemen: we kunnen zwijgen zogezegd om de studenten niet in de rug te schieten (in Frankrijk gaat de repressie onder allerlei vormen rustig haar gang) of we kunnen duidelijk zeggen waarom we hun houding niet nemen.
Zwijgen doet half en half de professor die het anonimaat wenst te houden in zijn kritiek[10], zwijgen doen andere Franse marxisten (althans ze schrijven er niet over alhoewel ze heftig met de studenten debatteren).
We menen dat het duidelijk stellen van de twistpunten een meer vruchtbare houding zou zijn. Het duidelijk stellen voor lezerspublieken.
Martinet heeft die moed gehad.[11]
Volgens hem moet er een discussie worden gevoerd over de mogelijkheid hervormingen door te voeren in de universiteit zonder dat het kapitalisme daarom ten val wordt gebracht. Bestaat de mogelijkheid met de bourgeoisie tot een compromis te komen betreffende zekere structuren en instituties? Bestaan er geen gelijklopende belangen (voorlopig) tussen fracties van de bourgeoisie en de arbeidersbeweging? Is diegene die zulk een compromis aangaat een verrader? Geloven de studenten dan werkelijk nog in een dilemma: verrader-zuivere? En dat na meer dan honderd jaar historisch materialisme en meer dan tien jaar nadenken (en handelen) over de mogelijkheid van antikapitalistische structuurhervormingen?
Martinet wijst terecht op de ervaringen betreffende het onderwijs in Cuba en Vietnam: een onmiddellijke omvorming van de onderwijsstructuren, een totale democratisering zijn ook daar niet mogelijk.
De hervorming Faure?
La réforme présentée par Edgar Faure, mais en réalité imposée par les événements de mai, rend-elle plus difficile ou plus facile l’action socialiste au sein de l’Université? La réponse ne fait pour moi aucun doute: la bataille est plus facile à mener après qu’avant.[12]
Een nieuwe, onzekere situatie is geschapen. Een studentenbeweging die weet waar ze naartoe gaat zou er profijt kunnen uit halen.
We menen dat de UNEF een zeer grote tactische fout heeft begaan door de verkiezingen voor de paritaire raden te boycotten.[13] Anderzijds hebben de communistische studenten (UEC) het in de huidige situatie bij het rechte eind (wat we over de houding van de communisten denken in mei-juni 1968 blijft ongewijzigd). Althans in vitro. Want wat ze zullen kunnen doen in de huidige omstandigheden tussen een tamme meerderheid (tam door de schuld van het gauchisme) en de ultra gauchistische en niet-politiek denkende groupuscules blijft voor mij een vraag.
In een situatie die duidelijk niet-revolutionair is en waarin de meest bewuste studenten aan hun lot overgelaten zijn door massa’s die met het schimpwoord reformisten werden wandelen gestuurd (naar de bourgeoisie, naar huis?), wat baat het een agressieve en provocerende tactiek aan te wenden (we zeggen niet: een offensieve tactiek!).
We zouden de CGT en de groupuscules wel in één zak willen steken, de zak van het niet-dialectisch denken, het weigeren rekening te houden met mutaties in de maatschappij of veranderde situaties. Niet in één zak stoppen om ze dan in het water te gooien, maar in de hoop dat ze er leren praten om eindelijk te komen tot een gemeenschappelijk uitgewerkte en verder samen uit te bouwen strategie.[14]
Niet praten met de leiders van de arbeidersbeweging? Zijn ze allemaal verraders? Maken ze allen deel uit van het “establishment”?
Praten met de arbeiders? Zijn ze wel radicaler dan hun leiders? Kunnen ze het worden wanneer men onder hen agiteert?
Praat men dan niet te dikwijls met enkele trotskisten?
We beweren niet antwoord te kunnen geven op deze vragen, maar ze moeten gesteld worden en opgelost.
Door de studenten en door de arbeiders, door hun bewegingen, in hun bewegingen.
_______________
[1] Jacques Dhaenens, Emiel De Wilde, Mei 1968. Een controverse, in Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 3de jg. nr. 3, september 1968, pp. 131-148. [Dit artikel is hier niet opgenomen, het is een soort van interview; MIA doet geen interviews.]
[2] Ibid. p. 142, voetnota nr. 18.
[3] Temps Modernes nr. 264, mei-juni 1968, pp. 1996-2001: Sur l’occupation de la Faculté des lettres à l’Université de Rome; p. 2001 (motie van 7 februari 1968).
[4] Men herleze het boek van Lenin, De kinderziekte van het communisme. Lenin ook kwam tot compromissen omdat de situatie hem daartoe dwong. Zie de vrede van Brest-Litovsk.
[5] Le Point van 11 mei 1968, edito Victoire dans la victoire.
[6] Rudi Dutschke, Ecrits politiques, Paris, Bourgeois, 1968. Avant-propos de Gérard Sandoz: “Etre révolutionnaire” (pp. 7-35).
[7] Ibid. p. 33.
[8] François Vercammen, De arbeidersklasse en haar bondgenoten, in Rood van 24 januari 1969, p. 5.
[9] Les ides de mars in Le Nouvel Observateur van 3-9 maart 1969, pp. 13-14; p. 14.
[10] Le gauchisme ou le néant? in Le Nouvel Observateur van 17-23 februari 1969, pp. 10-11.
[11] André Martinet, Qu’arrive-t-il à Jacques Sauvageot? in Le Nouvel Observateur van 4-10 november 1968, pp. 18-19.
[12] Ibid. p. 11.
[13] Cfr. te Caen waar uitzonderlijk de uiterst linkse studenten wél deelgenomen hebben aan de verkiezingen. In de Faculteit van de Letteren: 3297 studenten, 2037 (61,7 %) stemmen. De UNEF bekomt 34 zetels op 63 (de meerderheid in 4 secties op 5). (Cfr. Le Monde 26.2.69, p. 16.)
[14] Verheugend verschijnsel: één van de Gentse studentenleiders weigerde het rectoraat te bezetten op basis van niet te verwezenlijken eisen (op 13 maart 1969) en poneerde dat slechts 1 eis moest worden gesteld (verwezenlijkbaar), deze van het houden van een debat over pornografie zoals door de inrichters gepland en dit zonder censuur.