Geschreven: augustus 1965
Bron: La Gauche, nr. 43, 13 november 1965
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: L’homme et le socialisme à Cuba
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Verwant: • Crisis van het socialisme en vernieuwing van het marxisme • Socialisme en vrijheid • Toekomstvisie op het socialisme “Waarvan we moeten dromen!” |
Deze tekst is oorspronkelijk verschenen in ‘Nuestra Industria, Revista Economica’ — n°14 — augustus 1965 en de meest interessante uittreksels werden overgenomen door ‘La Gauche’.
Kameraad,
Hoewel wat laat, schrijf ik deze notities tijdens een reis doorheen Afrika en ik hoop op deze manier mijn beloftes na te komen. Ik zou het graag hebben over de mens en het socialisme op Cuba en ik denk dat dit interessant zou zijn voor de lezers in Uruguay.
Een veelgehoord argument uit de mond van de pleitbezorgers van het kapitalisme is de ideologische opmerking dat in de periode van de opbouw van het socialisme, waaraan we nu begonnen zijn, het individu geofferd wordt op het altaar van de Staat.
Ik zal niet louter op theoretische basis proberen dit argument te weerleggen, ik zal eerder de feiten weer ter herinnering brengen zoals ze zich op Cuba voordoen en zal er opmerkingen aan toevoegen van meer algemene aard.
Eerst zal ik in grote lijnen de geschiedenis schetsen van onze revolutionaire strijd van voor en na de machtsovername.
Zoals bekend was het op 26 juli 1953 dat de revolutionaire strijd begon, en die haar hoogtepunt bereikte tijdens de maand januari van 1959. Een groep onder leiding van Fidel Castro heeft op de ochtend van die dag de Moncada kazerne aangevallen in de provincie Oriente. Deze aanval mislukte, en die mislukking liep uit op een ramp. Zij die het overleefden kwamen in de gevangenis terecht. Eenmaal bij amnestie vrijgekomen herbegonnen ze de revolutionaire strijd.
In dit stadium, waar er slechts sprake is van socialisme in de kiem, blijft het individu de fundamentele factor. Het is in hem, een enig wezen, met naam en voornaam, dat we ons vertrouwen stellen, en de triomf of het mislukken van de missie die hem werd toevertrouwd hangt af van hoe bekwaam hij is om de actie tot een goed einde te brengen.
Toen kwam de fase van de guerrilla. Deze ontwikkelde zich in heel verschillende omstandigheden. Het volk dat nog ingedommeld leefde moest gemobiliseerd worden, haar voorhoede, de guerrillastrijders, werd de stuwende kracht voor deze mobilisatie, de generator van het revolutionaire bewustzijn en het militante enthousiasme. Het is deze voorhoede die de katalysator werd voor de subjectieve voorwaarden van de overwinning.
Hier opnieuw, in de mate dat wij ons het proletarische denken eigen maakten, en dat er in onze gewoontes en denken een revolutie plaatsvond, was het individu de fundamentele factor.
Ieder strijder in de Sierra Maestra, die binnen het revolutionaire leger een hoge graad had verworven, had een groot aantal opmerkelijke daden op zijn actief. Op die basis had hij zijn graad verkregen.
Het was tijdens deze eerste heroïsche periode dat de strijders wedijverden om taken waaraan de hoogste verantwoordelijkheid en de grootste gevaren verbonden waren, met geen andere genoegdoening dan een plicht te hebben vervuld.
Bij onze revolutionaire opvoeding komen we dikwijls terug op dit leerzame thema. In de houding van onze strijders zagen we reeds het beeld van de mens van de toekomst. Bij andere gelegenheden in onze geschiedenis zagen we dan de totale toewijding aan de revolutionaire zaak herhaald; tijdens de oktober crisis en in de dagen van de cycloon ‘Flora’ hebben we moedige daden gezien en buitengewone offers, gebracht door heel het volk.
Een van onze belangrijkste taken, vanuit ideologisch standpunt, bestaat erin om een formule te vinden waardoor deze heroïsche houding in het dagelijkse leven kan bestendigd worden.
In januari 1959 werd de revolutionaire regering gevormd waarvan verschillende leden van de reactionaire burgerij deel uitmaakten. Het rebellenleger, het basiselement van onze kracht, was de garantie van de macht. Maar al vlug doken er serieuze tegenstellingen op. Die werden gedeeltelijk opgelost toen in februari 1959 Fidel Castro als Eerste Minister de leiding van de regering op zich nam. Dit proces bereikte een hoogtepunt in juli van datzelfde jaar toen president Urrutia onder massale druk van het volk ontslag moest nemen. Nu kwam er klaar en duidelijk in de geschiedenis van de Cubaanse Revolutie een element aan de oppervlakte dat later telkens weer opdook: de massa’s.
Op het eerste zicht zou men misschien kunnen denken dat zij die beweren dat het individu ondergeschikt wordt aan de Staat, gelijk hebben: de massa’s verwezenlijken met een weergaloos enthousiasme en discipline de taken die de overheid zich gesteld heeft, mogen die economisch, cultureel zijn, of op het gebied van defensie en sport. In het algemeen komt het initiatief van Fidel of van het Hoge Commando van de Revolutie, en het wordt uitgelegd aan de massa’s die het zich eigen maken. In sommige gevallen worden er door de Partij en de regering lokale experimenten gelanceerd die dan vervolgens, volgens steeds dezelfde methodes, worden veralgemeend.
Toch maakt de Staat soms fouten. Wanneer er een misstap wordt begaan merkt men dat de bevolking minder enthousiast is, elkeen wordt minder actief, het werk raakt verlamd tot het terugvalt tot een onbetekenend niveau: het is het moment om van methode te veranderen. Dit is wat er gebeurde in maart 1962, ten tijde van de sektarische politiek van Anibal Escalante.
De vervreemde mens is verbonden aan de samenleving als het ware door de onzichtbare navelstreng van de waardewet. Deze wet haakt in op alle aspecten van iemands leven, bepaalt het verloop en de bestemming. Deze wet, onzichtbaar voor de mensen, werkt in op het individu, zonder dat deze laatste er ook maar iets van merkt. Hij ziet enkel een grootse horizon die hem oneindig lijkt. Dit is de manier waarop de kapitalistische propaganda meent het voorbeeld van Rockefeller te moeten stellen — of het nu waar is of niet — voor mogelijk individueel succes. De ellende die moet worden opgehoopt, opdat zulk een Rockefeller naar voor zou kunnen komen, en de smeerlapperij die gepaard gaat met een fortuin van dergelijke omvang, wordt uit het beeld weggelaten en de bevolking ziet niet altijd duidelijk in wat er precies aan de hand was. (We zouden hier een discussie kunnen voeren over hoe in de imperialistische landen, de arbeiders hun internationaal bewustzijn hebben verloren onder invloed van een zekere medeplichtigheid aan de uitbuiting van de afhankelijke landen, en hoe dit tegelijkertijd de strijdbaarheid in hun eigen land heeft verzwakt, doch dit is niet het thema van onze toelichting).
Hoe dan ook, de weg naar het succes is bezaaid met gevaren — die, naar het schijnt, een individu, wil het zijn doel bereiken, enkel kan overwinnen als hij beschikt over zekere kwaliteiten, de beloning lonkt in de verte, doch de weg erheen is eenzaam, temeer, daar hier de wet heerst van de jungle: winst voor de ene betekent verlies voor de andere.
Ik zou willen omschrijven wat een individu is, acteur in dit vreemde en ontroerende drama van de opbouw van het socialisme, in zijn dubbel bestaan, als uniek wezen, en als lid van de gemeenschap.
Ik denk dat we het eenvoudigst te werk gaan als we de kwaliteiten van dit individu erkennen, als een onvoltooid product. De gebreken, restanten van de oude samenleving, zijn aanwezig in ieders bewustzijn, en er is een onmiddellijke inspanning nodig om die te laten verdwijnen. Dit proces is tweezijdig. Aan de ene kant is er de samenleving, met haar direct en indirect systeem van opvoeden, aan de andere kant is er het individu dat zich onderwerpt aan een bewust proces van zelfopvoeding.
De onderontwikkeling enerzijds, en de gebruikelijke vlucht van de kapitalen naar de ‘beschaafde’ landen anderzijds, maken een snelle overgang zonder offers onmogelijk. We hebben nog een lange weg te gaan, voor we een voldoende economische basis hebben, en de verleiding wordt dan groot om platgetreden wegen te volgen, om een toevlucht te zoeken tot materiële belangen, als hefboom voor een versnelde economische ontwikkeling.
Het gevaar bestaat dat we met de bomen het bos niet langer zien; dat we de hersenschim nalopen als zouden we het socialisme kunnen realiseren met behulp van rotte methodes, die ons door het kapitalisme zijn doorgegeven (de koopwaar als het centrale punt van de economie, de winst, het individuele materiële belang als hefboom, enz.). we dreigen in een doodlopend straatje terecht te komen. En wanneer je tot dit resultaat komt, nadat je een lange tocht hebt afgelegd, waarbij de wegen elkaar snijden; wordt het moeilijk om te weten op welk ogenblik men zich van route heeft vergist. Onderwijl heeft het economisch stelsel dat werd ingevoerd, zijn werk gedaan, en heeft het de ontwikkeling van het bewustzijn ondermijnd. Om het communisme uit te bouwen, moeten tegelijkertijd de mens en het economisch stelsel worden gewijzigd.
Daarom is het belangrijk dat het instrument om de massa’s te mobiliseren juist gekozen wordt. Dit instrument moet ten gronde ethisch zijn, waarbij niet mag worden vergeten te kiezen voor het correcte gebruik van materiële stimuli, die sociaal van aard moeten zijn.
In die periode van opbouw van het socialisme zien we dat de nieuwe mens wordt geboren. Het beeld heeft nog niet helemaal vaste vorm gekregen; en het kan ook nooit zo zijn, gezien dit proces gelijk loopt met de groei van de nieuwe economische structuren. Afgezien van diegenen die door gebrek aan onderricht de eenzame weg van hun persoonlijke ambities blijven volgen, heb je diegenen, zelfs binnen het kader van de collectieve evolutie van de samenleving, die de neiging vertonen om vooruit te lopen, los van de massa die ze begeleiden.
Het belangrijkste is dat de mensen zich iedere dag meer en meer bewust worden van de noodzaak om zich in de maatschappij te integreren en het belang dat ze hebben als motor van de samenleving. Ze reizen niet langer volledig alleen langs verloren wegen, naar verre aspiraties. Ze volgen hun voorhoede bestaande uit de partij, de geavanceerde arbeiders, geavanceerde individuen, die stappen vooruit zetten, eng verbonden met het volk, in nauwe gemeenschap met hen.
De tocht is lang en bezaaid met problemen. Op bepaalde ogenblikken verliezen wij onze weg en moeten we rechtsomkeer maken, andere keren zijn we te snel gegaan en hebben we ons van het volk afgescheiden, op sommige momenten gaan we te traag en voelen we de adem van hen die op onze hielen trappen. In onze ijver als revolutionairen, trachten we zo snel mogelijk vooruit te komen, en de weg vrij te maken, maar we weten goed dat het uit het volk is dat we onze krachten putten, en dat dit volk enkel sneller kan vorderen zo we het aanmoedigen met ons voorbeeld.
Ondanks het belang dat werd toegekend aan morele prikkels, blijft er de indeling in twee groepen (buiten, wel te verstaan, een klein aantal dat om een of andere reden niet deelneemt aan de opbouw van het socialisme) en dat wijst hoe relatief ontoereikend de ontwikkeling is van het sociaal bewustzijn.
Wij zijn er nog niet in geslaagd om de Revolutie te institutionaliseren. Wij zoeken naar iets nieuws, waardoor we kunnen komen tot een volledige vereenzelviging van de regering met de hele gemeenschap (instellingen aangepast aan de bijzondere omstandigheden van de opbouw van het socialisme, die zover mogelijk afstaan van de gemeenplaatsen uit de burgerlijke democratie, als het ware overgeplaatst in een maatschappij in opbouw, zoals de wetgevende Kamers). We hebben enkele proefnemingen gedaan, met het oog op geleidelijke institutionalisering van de Revolutie, en dit zonder te haastig te werk te gaan. De grootste rem is onze vrees dat een formele band ons zou kunnen scheiden van de massa’s en van het individu, en dat uit het oog zouden verliezen, wat in laatste instantie de belangrijkste revolutionaire ambitie is, de mens bevrijd van zijn vervreemding.
Ondanks het ontbreken van instellingen, wat geleidelijk moet opgelost worden, schept het volk de geschiedenis als een bewust geheel van individuen die strijden voor dezelfde zaak.
Onder een socialistisch stelsel, ondanks de ogenschijnlijke standaardisatie, is de mens vollediger; ondanks het ontbreken van een perfect aangepast mechanisme, is de mogelijkheid om zich uit te drukken en te wegen op het sociaal organisme oneindig veel groter.
Opdat de mens weer meester zou worden over zichzelf, moet het dat de mens-koopwaar ophoudt te bestaan en dat de samenleving hem een evenredig deel geeft in rol van het vervullen van zijn sociale plicht. De productiemiddelen behoren de maatschappij toe en de machine is meer dan een dwangbuis waar de plicht wordt vervuld. De mens begint uit zijn geest de angst te verjagen, ontsproten aan de noodzaak door arbeid in zijn dierlijke behoeften te voorzien. Individuen herontdekken zichzelf en beginnen de grootsheid van het mens zijn te begrijpen, doorheen de voorwerpen die ze maken, en de gepresteerde arbeid. Deze veronderstelt niet langer dat er een deel van het wezen wordt opgeheven onder de vorm van een verkochte arbeid die hem niet langer toebehoort, maar is wel een uiting van zichzelf, een bijdrage tot de gemeenschap, het volbrengen van de sociale plicht.
Natuurlijk blijven er in de arbeid nog dwingende aspecten voor handen, zelfs wanneer die gebeurt op vrijwillige basis. De mens is er nog niet in geslaagd om het werk dat bij hem past te verrichten op een manier die bepaald wordt door het sociale, en in veel gevallen
wordt er nog steeds geproduceerd onder druk van de omgeving (wat Fidel noemt de morele dwang). Er is nog steeds een behoefte aan een complete geestelijke wedergeboorte in de houding die hij aanneemt tegenover de arbeid, bevrijd van de druk van de directe sociale omgeving, uitgevoerd binnen het kader van nieuwe gewoontes. Dit zal pas gebeuren in het communisme. De wijziging in het bewustzijn verloopt niet automatisch, evenmin als in de economie. De veranderingen komen langzaam, zijn onregelmatig, er zijn periodes dat er een stilstand optreedt, een pauze en dat er zelfs een terugval is.
Toen de revolutie aan de macht is gekomen, zijn diegenen die de huisbedienden van het regime waren, in ballingschap vertrokken. De anderen, revolutionairen of niet, sloegen een nieuwe weg in. Het artistiek onderzoek kreeg een nieuwe impuls. Toch waren de paden min of meer afgebakend, en een concept van vrije verbeelding ging schuil achter het woord vrijheid. De revolutionairen zijn meestal dit standpunt blijven verdedigen, wat het burgerlijk idealisme weerspiegelt.
In landen die door een soortgelijk proces zijn gegaan, heeft men pogingen ondernomen om dergelijke tendensen met een overdreven dogmatisme te bestrijden. De algemene cultuur werd bijna een taboe en als summum van culturele ambitie werd er een formeel juiste weergave van de natuur naar voor geschoven — en dit werd vervolgens een mechanische weergave van de sociale realiteit zoals men die wilde laten zien, de ideale samenleving zonder conflicten of tegenstellingen die men wilde scheppen.
Het socialisme is jong en kent zijn fouten. Wij, revolutionairen, missen meestal het inzicht en de intellectuele vermetelheid die nodig is om deze taak naar behoren te vervullen waarbij de nieuwe mens wordt geschapen op een manier die verschilt van de al te conventionele methodes gebrandmerkt door de samenleving die ze heeft gecreëerd (eens te meer krijgen we het probleem van de verhouding tussen vorm en inhoud). Onze verwarring is groot en het zijn de materiële problemen in de opbouw die ons opslorpen. Er zijn weinig grote kunstenaars die tevens een groot revolutionair gezag hebben. De mensen van de Partij moeten deze taak ter hand nemen en trachten het belangrijkste objectief in te lossen: het volk opvoeden.
Dan zocht men zijn toevlucht door zich op het niveau te plaatsen van wat elkeen begrijpt, te zeggen van wat de functionarissen begrijpen. Men vernietigde de authentieke artistieke zoektocht. Het probleem van de algemene cultuur werd herleid tot een zich schikken naar de socialistische werkelijkheid en het dode verleden (bijgevolg onschadelijk). Zo werd het socialistisch realisme geboren gebaseerd op de kunst van de voorbije eeuw.
Maar de realistische kunst van de 19de eeuw is ook een klassenkunst, waarschijnlijk nog meer uitgesproken dan de decadente kunst van de 20ste eeuw die de angst van de vervreemde mens uitwasemt.
Hoe meer wij het culturele terrein zullen uitbreiden en de mogelijkheden om zich te uiten groter worden, zullen we de mogelijkheid krijgen dat er uitzonderlijke kunstenaars opduiken. Het is onze taak om te verhinderen dat de huidige generatie die door conflicten verscheurd wordt gaat ontaarden en de nieuwe generatie doet ontaarden. Wij moeten voorkomen dat de kunstenaars gesalarieerden worden onderworpen aan de officiële doctrine, of trekkers van een beurs die een goed leven leiden dank zij hun beurs, en in een schijn van vrijheid. De revolutionairen die de nieuwe mens zullen bezingen met de authentieke stem van het volk zullen er komen. Het is een proces dat tijd vergt.
De leiders van de Revolutie hebben kinderen die wanneer ze hun eerste klanken stamelen de naam van hun vader niet leren, vrouwen die aan de triomf van de Revolutie worden opgeofferd. Buiten deze is er geen leven. In dergelijke omstandigheden is veel menselijkheid vereist, een grote zin voor rechtvaardigheid en oprechtheid, wil men niet in een extreem dogmatisme vervallen, in een koude scholastische houding, om zich niet van de massa’s te isoleren.
Iedere dag moet er strijd geleverd worden opdat deze liefde voor de mensheid uit concrete feiten zou blijken, die dan als voorbeeld dienen en het enthousiasme oproepen.
De revolutionair — binnen de Partij — ideologische motor van de Revolutie, kwijnt weg in deze niet aflatende taak die pas eindigt bij de dood, tenzij de opbouw van het socialisme slaagt op wereldvlak.
Zo zijn revolutionaire vastberadenheid afstompt, eenmaal op lokaal vlak de dringendste taken volbracht, en zo hij het proletarische internationalisme uit het oog verliest, dan houdt de Revolutie die hij leidt op een kracht te zijn, en glijdt hij weg in een comfortabele roes die in het voordeel zal spelen van onze meest verbeten vijanden, de imperialisten, die dan beginnen terrein te winnen. Het proletarisch internationalisme is een plicht, maar ook een revolutionaire noodzaak. Dit is het wat wij ons volk leren.
Het staat vast dat de huidige toestand gevaren inhoudt. Niet alleen het dogmatisme, niet alleen dat onze banden met de massa’s gaan stollen, opgeslorpt door onze grote taak, doch ook door de zwakten waarin we kunnen terechtkomen.
Wij, wat ons betreft, hebben er altijd op aangedrongen dat onze kinderen dezelfde dingen zouden krijgen als andere kinderen, maar dat ze ook moeten ontberen wat andere kinderen ontberen. Onze familie moet dit begrijpen en daarvoor het gevecht aangaan. De revolutie wordt gemaakt doorheen de mens, maar daarvoor moet hij iedere dag opnieuw zijn revolutionaire geest smeden.
Op die manier zetten we stappen vooruit. Aan het hoofd van de immense colonne — wij schamen ons niet het te zeggen — marcheert Fidel, achter hem komen de beste kaders van de Partij, en onmiddellijk daarop, zo dichtbij dat men haar enorme kracht voelt, komt geheel het volk, dat vastbesloten opstapt naar het gezamenlijk doel. Het bestaat uit individuen die het bewustzijn verworven hebben van wat er moet gebeuren, van mensen die vechten om vrij te komen uit het koninkrijk van de dwang en binnen te treden in dat van de vrijheid.