Karl Kautsky
De dictatuur van het proletariaat
De moderne staat is een streng gecentraliseerd organisme, een organisatie die de grootste macht binnen de moderne maatschappij vormt en het lot van ieder individu op de meest ingrijpende wijze beïnvloedt. Scherp komt dit aan het licht bij een oorlog. Dan voelt ieder duidelijk hoe zeer zijn bestaan door de politiek van de staat bepaald wordt.
Wat voor de enkeling vroeger het stamverband en daarna de gemeente was, wordt in deze tijd de staat. De vroegere gemeenschappen waren in oorsprong democratische organisaties. De moderne staatsmacht, bureaucratie en leger, daarentegen plaatsen zich boven de bevolking en ontwikkelt soms zelf zulk een kracht dat zij de economisch heersende klassen politiek over het hoofd groeit en een absolute regering vormt.
Doch deze toestand is nergens blijvend. De absolute heerschappij van de bureaucratie leidt tot verstening en eindeloos tijdrovend formalisme. En dat juist in een tijd waarin het industriële kapitalisme zich in opkomst bevindt, de revolutionairste productiewijze die er bestaat, welke alle economische en sociale omstandigheden voortdurend van karakter verandert, het zakenleven versnelt en de snelste beslissingen vereist.
Daarbij leidt een absolute bureaucratische heerschappij tot willekeur en omkoopbaarheid. Een stelsel van maatschappelijke productie zoals het kapitalistische, waarin iedere producent van talrijke anderen afhankelijk is, heeft voor zijn bestaan zekerheid en wettelijkheid nodig.
De absolute staat werd daardoor meer en meer een belemmering voor de nieuwe productieverhoudingen. Het werd dringend nodig de organen van de staatsmacht aan openbare kritiek te kunnen onderwerpen, naast de officiële organisaties, vrije organisaties van staatsburgers te hebben, zelfbestuur van provincies en gemeenten weer te veroveren. Het bureaucratische apparaat de wettelijke bevoegdheden te ontnemen en het te onderwerpen aan de controle van een vrij gekozen centrale vergadering, het parlement.
De controle van de regering is de belangrijkste taak van het parlement, daarin kan het door geen andere instelling vervangen worden. Het is denkbaar, hoewel praktisch nauwelijks mogelijk, de wetgeving aan de bureaucratie te ontnemen, zo dat de wetten door commissies van deskundigen uitgewerkt worden en daarna voorgelegd aan het volk ter beslissing. Maar ook de fanatiekste verdedigers van directe wetgeving door het volk spreken niet van directe controle op de regering door het volk. Het centrale lichaam dat het staatsorganisme leidt, kan slechts door een andere centrale organisatie gecontroleerd worden. Niet door een ongeorganiseerde vormloze massa als het volk.
Het geschetste pogen tot afschaffing van absolute bevoegdheden is alle klassen eigen in een moderne staat, met uitzondering van deze welke deel hebben aan de macht. Allen dus, met uitzondering van bureaucraten, officieren, hofadel en hofkerk, evenals de grote bankiers die met de staat winstgevende geldzaken doen. Voor de gemeenschappelijke drang van de andere klassen, waaronder ook de landadel, lagere geestelijkheid en industriële kapitalisten, moest het absolutisme wijken. Het moest een mate aan vrijheid van drukpers, van vergadering en van vereniging, evenals de instelling van een parlement toestaan. Deze ontwikkeling heeft zich in alle Europese staten doorgezet.
Maar daarbij wilde iedere klasse de nieuwe staat zodanig kneden, dat hun bijzondere, belangen het best gediend werden. Dit streven kwam duidelijk aan het licht met de strijd om de vorm van het parlement, met andere woorden in de strijd om het kiesrecht.
Het parool van de lagere klassen, van het volk dus, werd het algemeen kiesrecht. Niet alleen de loonarbeiders, maar ook kleine boeren en burgers, hebben belang bij dit kiesrecht.
Deze klassen tezamen vormen overal, onder alle omstandigheden, de grote meerderheid van de bevolking. Of de proletariërs binnen deze meerderheid het overwicht vormen, hangt af van de economische ontwikkeling. In geen enkel opzicht echter hangt het hiervan af of de arbeidende klasse, algemeen gesproken, de meerderheid vormt van de bevolking. De uitbuiters vormden altijd een minderheid.
Geen modern staatswezen kan op de duur aan de stormloop van deze massa’s ontkomen. Waarbij bovendien komt dat ieder ander kiesrecht dan het algemene, in de huidige maatschappij tot ongerijmdheden leidt. In de kapitalistische maatschappij met haar voortdurende wijziging van verhoudingen, kunnen de klassen niet (tot in elkaar passende) standen verstarren. Alle sociale verhoudingen zijn voortdurend aan wisseling onderworpen. Daardoor al is een standenkiesrecht onmogelijk. Een klasse echter die niet als stand georganiseerd wordt, is een vormloze vervloeiende massa, waarvan het onmogelijk is nauwkeurige grenzen te geven.
Een klasse is een economische categorie, geen juridische, en het behoren tot een bepaalde klasse is altijd wisselend. Menig ambachtsman, bij een dominantie van het kleinbedrijf zal zich bezitter voelen. Bij een dominantie van het grootbedrijf, een proletariër. En hij merkt dat hij dit meer en meer wordt, ook al rekent de statistiek hem tot de bezittende en zelfstandige ondernemers. Er bestaat ook geen censuskiesrecht dat de bezitters een duurzaam monopolie op het parlement zou kunnen waarborgen. Iedere periode van waardevermindering van geld zou het doen verdwijnen. Een bekwaamheids-kiesrecht tenslotte, wordt door de toenemende volksontwikkeling ook meer en meer waardeloos.
Zo werken verschillende factoren samen om in de huidige maatschappij het algemeen kiesrecht het enig redelijke te doen zijn. Voor alles echter is het enig redelijke het standpunt van het proletariaat als laagste klasse, wiens doeltreffendste wapen haar aantal is, en dat zich eerst dan bevrijden kan wanneer het ook de talrijkste klasse van de bevolking geworden is. Wanneer de ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij zover is dat boeren en kleinburgerij niet meer de meerderheid vormen.
Maar het proletariaat heeft er ook belang bij dat het kiesrecht niet alleen algemeen en gelijk is, maar ook dat er geen willekeurige scheiding gemaakt wordt. Dat bij voorbeeld mannen en vrouwen, of loonarbeiders en bezitters, niet in afzonderlijke kieskringen stemmen. Iedere verdeling van dien aard bergt niet enkel het gevaar dat enkele groepen, die naar hun sociale toestand tot het proletariaat behoren, maar formeel geen loonarbeiders zijn, van het proletariaat worden afgescheurd, maar brengt ook het veel grotere gevaar voort dat de betekenis van de proletarische strijd verkleint. De grote historische taak van het proletariaat komt voort uit het feit dat het belang van de gehele maatschappij samenvalt met zijn duurzaam klassenbelang, wat niet altijd neerkomt op ogenblikkelijke groepsbelangen.
Het is een deel van de proletarische rijpheid dat het klassenbewustzijn een hoge graad bereikt in het begrip van maatschappelijke verbindingen en doeleinden. Dit begrip wordt slechts door het wetenschappelijk socialisme tot volle klaarheid gebracht, doch niet alleen verrijkt en verbreid door zijn theorie, maar ook door zijn praktijk. Namelijk wanneer de proletariër in de politiek ingrijpt, niet met het oog op zijn bijzondere belangen, maar met het belang van de gehele maatschappij als doel. Iedere inperking tot beroepsbelangen verengt het algemeen inzicht. Dit vormt een schaduwzijde van de beweging die meent dat alleen de vakorganisatie voldoende is voor de strijd. Hier blijkt de betekenis van de sociaaldemocratische partij. Hier komt bovendien tot uiting dat een kiesrecht waarin geen onderscheid tussen bepaalde volksgroepen wordt gemaakt, de voorkeur verdient boven een kiesrecht waar dit het geval is.
In de strijd om de hier genoemde politieke rechten, ontstaat de moderne democratie en rijpt het proletariaat. Daarmee ontstaat echter ook een nieuwe factor: de bescherming van de minderheden. Dus van de oppositie in de staat. Democratie betekent heerschappij van de meerderheid. Zij betekent echter niet minder bescherming voor de minderheid.
De absolute bureaucratische heerschappij handelt alsof haar macht bestemd is eeuwig te duren. De gewelddadige onderdrukking van iedere oppositie is haar levensbeginsel. Bijna overal kon men dan ook haar slechts verdrijven door haar macht met geweld te breken.
In een democratie staat het anders. Zij betekent, zoals al gezegd, heerschappij van de meerderheid. Maar meerderheden veranderen. In de democratie kan geen bewind zich als een blijvende heerschappij inrichten. De machtsverhoudingen tussen klassen zijn al niet bestendig, en allerminst in het kapitalisme. Maar nog sneller dan de macht van de klassen, wisselt de macht van de partijen. En deze zijn het die in een democratie om de macht strijden.
Ook hier mag men niet vergeten, wat zo dikwijls gebeurt, dat het vereenvoudigen van theoretische abstracties onontbeerlijk is om de werkelijkheid duidelijk te onderscheiden, maar dat zij slechts in laatste instantie gelden, en tussen hun en de werkelijkheid vele tussenvormen bestaan.
Een klasse kan heersen, maar niet regeren. Want een klasse is een vormloze massa, regeren kan slechts een organisatie. Het zijn de politieke partijen die in de democratie regeren. Een partij is echter niet hetzelfde als een klasse, hoewel iedere partij in de eerste plaats een klassenbelang vertegenwoordigt. Een en hetzelfde klassenbelang kan men op zeer verschillende wijzen verdedigen, door verschillende tactische methoden. Al naar verschil in inzicht over tactiek scheiden de vertegenwoordigers van hetzelfde klassenbelang zich in verschillende partijen. Voor alles wordt daarbij een beslissing genomen over de verhouding tot andere klassen en partijen. Slechts zelden beschikt een klasse over zoveel macht dat zij alleen de staat kan beheersen. Komt een klasse aan de macht, en is zij niet in staat zich op eigen kracht staande te houden, dan zoekt zij daarvoor een bondgenoot. Zijn voor haar verschillende bondgenootschappen mogelijk, dan zullen bij de vertegenwoordigers van het heersende klassenbelang verschillende meningen en partijen ontstaan.
Zo vertegenwoordigden in Engeland gedurende de achttiende eeuw Whigs en Tories hetzelfde grondbezittersbelang. Doch terwijl de ene partij dit belang zocht te bevorderen door versterking van het koningschap, meende de andere het te dienen door samengaan met de stedelijke burgerij, ten koste van de kroon en haar machtsmiddelen. Op dezelfde wijze vertegenwoordigen vandaag in Engeland en ook elders, conservatieve en liberale partijen hetzelfde kapitalistische belang. Maar terwijl de ene partij gelooft dat dit belang het best gediend wordt door een verbond met het grondbezit, om daardoor samen de arbeidersklasse te onderdrukken, vreest de andere partij slechte gevolgen van deze politiek en tracht zij integendeel de arbeidersklasse door kleine concessies, in het bijzonder ten koste van het grondbezit, van strijd af te houden.
Wat bij de economisch en sociaal heersende klassen en hun partijen plaats vindt, herhaalt zich bij de klassen en partijen in opkomst. Partij en klasse hoeven niet altijd samen te vallen. Een klasse kan zich in verschillende partijen splitsen, een partij uit leden van verschillende klassen kan bestaan. Een klasse kan de heersende blijven en niettemin kan er een wisseling van de regerende partij zijn, wanneer de meerderheid van de heersende klasse meent dat de methode van de regerende partij niet goed meer is, en die van de concurrentie beter.
Veel sneller dan de heerschappij van klassen wijzigt zich daardoor in een democratie de regering van partijen. Geen partij is onder deze omstandigheden zeker aan het roer te blijven, en elke partij moet met de mogelijkheid rekening houden een minderheid te worden. Maar geen enkele is van te voren door de inrichting van de staat — wanneer deze tenminste een werkelijke democratie is — veroordeeld het te blijven.
Uit deze verhoudingen ontstaat in een democratie een bescherming van minderheden. Hoe dieper geworteld de democratie is, hoe langer zij duurt en de politieke zeden beïnvloedt die des te krachtiger worden, en de wens van iedere partij met alle mogelijke middelen de macht in handen te houden, met meer gevolg dan anders weerstaat.
Welke betekenis de bescherming van minderheden heeft voor de eerste levensjaren van de socialistische partijen, die overal als zeer kleine minderheden beginnen, en hoe zeer zij het groeiproces van het proletariaat beïnvloedt, is duidelijk. In de eigen rijen is de bescherming van minderheden van veel belang. Iedere nieuwe leer, hetzij van theoretische, hetzij van tactische aard, wordt in haar opkomst slechts door minderheden aangehangen. Onderdrukt men met geweld, in plaats van met haar te discussieren, dan bespaart de meerderheid zich veel moeite en last. Zij kan ook onder omstandigheden veel overbodige arbeid daardoor besparen, want niet iedere leer is een vooruitgang, alleen omdat zij nieuw is en slechts door een minderheid aangehangen wordt. Het meeste van wat als nieuwe denkbeelden wordt aangekondigd, is al van veel vroeger bekend en door bespreking of praktijk onhoudbaar gebleken. Slechts onwetendheid doet al die oude denkbeelden aan de oppervlakte komen.
Andere gedachten zijn wel oorspronkelijk, maar geheel verkeerd. Maar al vormen slechts enkele nieuwe ideeën een werkelijke vooruitgang, alleen door nieuwe ideeën is een verdere ontwikkeling mogelijk. Daar in het begin deze ideeën altijd door een minderheid worden aangehangen, zou iedere onderdrukking van de minderheden in de partij, dan ook benadeling van de proletarische klassenstrijd en belemmering van het ontwikkelingsproces van de arbeidersklasse betekenen.
De wereld plaatst ons steeds weer voor nieuwe, nog onbekende vraagstukken waarvan de oplossing niet met de gebruikelijke middelen kan verkregen worden.
Hoe moeilijk het ook mag zijn uit de chaos van nieuwigheden het werkelijk waardevolle te zoeken, het is een onvermijdelijke arbeid die niet mag nagelaten worden, als onze beweging niet wil verstarren en opgewassen zijn tegen de gestelde eisen. En wat voor de partij geldt, geldt niet minder voor de staat. Bescherming van de minderheden is een onmisbare voorwaarde voor de democratische ontwikkeling, niet minder belangrijk dan de heerschappij van de meerderheid.
Nog een kenmerk van de democratie dat niet uit het oog mag verloren worden: de vorm die zij de politieke strijd geeft. Ik heb daarover reeds in 1893 geschreven in Die Neue Zeit, in een artikel over een sociaaldemocratische catechismus. In 1909 heb ik deze uiteenzettingen herhaald in mijn boek De weg naar de macht. Enkele zinsneden daaruit:
De vrijheid van vereniging, van drukpers en het algemeen kiesrecht (in bepaalde omstandigheden ook de algemene dienstplicht) zijn echter niet alleen wapens die het proletariaat van de moderne staten vóór heeft boven de klassen die de revolutionaire strijd van de bourgeoisie uitvechten. Deze instellingen verspreiden ook een licht over de machtsverhoudingen van de partijen en klassen, en over de geest die hen bezielt, dat in de tijd van het absolutisme ontbrak.
Toen tastten ook de heersende klassen, evenals de revolutionaire, in het duister. Omdat iedere uiting van oppositie onmogelijk gemaakt werd, konden noch de regeringen noch de revolutionairen hun krachten kennen. Beide partijen liepen gevaar zich te overschatten, zo lang zij zich niet in de strijd gemeten hadden, en zich te onderschatten zodra zij een enkele nederlaag leden en het geweer wegwierpen. Dat is een van de voornaamste redenen, waardoor in de tijd van de revolutionaire bourgeoisie zoveel plotselinge aanslagen plaats vonden, die onmiddellijk verijdeld werden, zoveel regeringen die door één slag vielen, vandaar de opeenvolging van revolutie en contrarevolutie.
Geheel anders is het vandaag, tenminste in landen met enigszins democratische instellingen. Men heeft deze instellingen de veiligheidsklep van de maatschappij genoemd. Wanneer men hiermee wil zeggen dat het proletariaat in een democratie ophoudt revolutionair te zijn, dat het tevreden is wanneer het in staat wordt gesteld zijn grieven en zijn lijden openlijk te kunnen uitspreken, en dat het van de revolutie afziet, dan is dat verkeerd. De democratie kan de klassentegenstellingen van de kapitalistische maatschappij niet wegnemen, en het noodzakelijke eindresultaat, de omverwerping van deze maatschappij, niet tegenhouden. Maar één ding kan zij doen: niet de revolutie voorkomen, maar menige ontijdige, hopeloze pogingen tot revolutie voorkomen. En menige revolutionaire opstand overbodig maken.
Zij brengt klaarheid betreffende de krachtsverhoudingen van de verschillende partijen en klassen. Zij neemt de geschillen niet weg en verschuift niet de doeleinden, maar zij helpt mee om de opkomende klassen te verhinderen zich af en toe aan het oplossen van een taak te wijden, waartoe zij nog niet opgewassen zijn. En zij werkt ook mee om de heersende klasse af te houden van het weigeren van concessies, waarvoor zij geen kracht meer heeft.
De richting van de ontwikkeling wordt daardoor niet veranderd, maar haar gang wordt rustiger. De opgang van het proletariaat in landen met enigszins democratische instellingen, wordt niet door zulke opvallende overwinningen gekenmerkt als dat van de bourgeoisie in haar revolutionaire tijd, maar ook niet met zulke grote nederlagen. Sinds het ontwaken van de moderne sociaaldemocratische arbeidersbeweging in de zestiger jaren heeft het Europese proletariaat slechts één grote nederlaag geleden in de Parijse commune van 1870. Toen leed Frankrijk nog aan de gevolgen van het keizerrijk, dat aan het volk echte democratische instellingen onthouden had. Het Franse proletariaat was pas voor een klein deel tot zelfbewustheid gekomen, en de opstand werd aan het proletariaat opgedrongen.
De democratisch-proletarische strijdmethode mag saaier lijken dan de revolutietijd van de bourgeoisie, ze is zeker minder dramatisch en vol van effecten, maar zij eist ook veel minder offers. Dat moge literaire fijnproevers, die aan socialisme doen uit interesse, onverschillig zijn, maar dat is het niet voor diegenen die de strijd werkelijk voeren.
Deze zogenaamd vredelievende methode van klassenstrijd, die zich beperkt tot niet-militaire middelen, zoals parlementarisme, werkstakingen, demonstraties, pers en dergelijke, heeft in ieder land des te meer kans om te blijven bestaan, hoe groter het politieke en economische inzicht en zelfbeheersing is van de bevolking.
Om deze redenen zal, mijn inziens, de sociale revolutie van het proletariaat geheel andere vormen aannemen als die van de bourgeoisie. De proletarische revolutie, in tegenstelling tot de burgerlijke, zal met de vreedzame middelen van economische, wettelijke en morele aard — en niet met de middelen van fysiek geweld — worden uitgevochten, overal waar democratie diep wortel heeft geschoten.
En dat is ook nu nog mijn menig.
Natuurlijk heeft geen enkele instelling alleen lichtzijden. Ook aan de democratie kan men schaduwzijden ontdekken.
Waar het proletariaat rechteloos is, is het niet in staat massa-organisaties te vestigen of een massastrijd te voeren. Daar kunnen slechts dappere strijders in een voortdurende oppositie tegen de heersende regering optreden. Maar deze keurbende ondervindt dagelijks de noodzakelijkheid, en wordt er toe gedwongen, het gehele systeem tot het bittere einde te bestrijden. Niet op de dwaalwegen van kleine eisen uit het dagelijkse politieke leven, maar uitsluitend op de grootste problemen, en zo leert zij voortdurend het sociale en politieke verband van de feiten in het oog te houden. Slechts een klein deel van het proletariaat aanvaardt daar de strijd, maar dit wordt dan ook geleid door een diepe theoretische belangstelling, en bezield door geestdrift welke slechts door hoge idealen gevoed wordt.
Geheel anders werkt de democratie op de proletariër, die in de huidige productieverhoudingen maar weinig uren per dag voor eigen gebruik heeft. De democratie ontwikkelt massa-organisaties met massale bestuursarbeid, zij roept de staatsburgers op tot bespreking en oplossing van talrijke dagdagelijkse vragen, dikwijls van geringe betekenis. Meer en meer wordt alle vrije tijd van de proletariër door kleinwerk in beslag genomen en houden kleine veroveringen uit de strijd hem bezig.
Gebrek aan begrip voor theorie, zelfs minachting tenslotte. Opportunisme in plaats van grote beginselen, nemen dan de overhand. Marx en Engels prezen in hun tijd het theoretische begrip van de Duitse arbeiders tegenover de arbeiders van West-Europa en Amerika. Thans zouden ze hetzelfde overwicht van theoretische belangstelling bij de Russische arbeiders tegenover de Duitse vinden.
Niettemin strijden overal de klassenbewuste proletariërs en hun vertegenwoordigers voor democratie, hebben velen van hen daarvoor hun bloed gestort. Maar zij weten dan ook: zonder democratie gaat het niet. De verheffende invloed van de strijd tegen het despotisme blijft tot een keurtroep beperkt en grijpt niet de gehele massa aan. Anderzijds mag men de verburgerlijking van de proletariërs door de democratie niet overdrijven. In de eerste plaats is dat een gevolg van het gebrek aan vrije tijd, niet van de democratie op zich. Het zou toch wel merkwaardig zijn als het bezit van de vrijheid de mensen noodzakelijk kleingeestig en kortzichtig zou maken dan de onvrijheid. Hoe meer de democratie tot gevolg heeft dat de arbeidstijd verkort wordt, des te groter zal de vrije tijd van de arbeider zijn, des te meer zal hij in staat zijn zich naast de onvermijdelijke kleinarbeid te wijden aan grotere vraagstukken.
En de aanleiding daartoe blijft niet uit. Want wat de democratie ook bereiken kan, de tegenstellingen uit de kapitalistische productiewijze kan zij niet overmeesteren, zolang zij deze productiewijze niet overwint. Integendeel, de tegenstellingen in de kapitalistische maatschappij nemen toe, veroorzaken steeds weer nieuwe conflicten, stellen de proletariër altijd weer voor grote problemen die hun geest boven de dingen van de dag verheffen. In de democratie blijft deze verheffing echter niet beperkt tot een kleine elite, maar omvat zij de volksmassa zelf, die zich tegelijkertijd in de dagelijkse praktijk geschoold heeft voor zelfbestuur.
In de democratie denkt en spreekt het proletariaat niet onafgebroken over revolutie, zoals onder het despotisme. Het kan jaren, tientallen jaren zelfs, opgaan in kleinwerk, maar tenslotte moeten overal weer situaties ontstaan die het noodzaken revolutionair te denken.
Waar dit in een democratie een strijd geeft, is het integendeel minder waarschijnlijk dat dit prematuur is dan onder een despotisch regime. En dat de overwinning, eenmaal verkregen, niet verloren gaat. Dat is uiteindelijk belangrijker dan de zenuwprikkelende sensatie van een nieuw revolutiedrama.