Geschreven: mei 1973
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, mei 1973, nr. 3, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
“Dwars door de opstanden en oorlog,
Dwars door de luchten vol bloed,
Zie ik stralen en hoor nog
Klank der nieuwe mensheid, haar gloed.”
Met dit, een paar maanden voor Gorters dood (15-9-1927) geschreven, gedicht besluit Herman de Liagre Böhl zijn Gorter biografie.[1] De eerste politieke biografie van een van de belangrijkste voormannen uit de beginperiode van de communistische beweging in Nederland. Een van de belangrijkste intellectuelen met een onverwoestbaar idealisme maar ook van een zeldzame “steilheid” en in wezen zeer elitair.
De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging is zeer slecht beschreven. Afgeronde studies die grondig een onderdeel doorploegen zoals de voortreffelijke Duitse Marburger Abhandlungen zur Politischen Wissenschaft[2] bestaan hier niet. Slechts hier en daar bestaan wat losse studies (zoals Wansinks Socialisme op de tweesprong over het ontstaan van de SDAP) die niet altijd even diep gaan. Voor de rest is men nog steeds aangewezen op of de bronnen zelf, voor zover voorradig en openbaar, of op de grote serie (auto)biografieën die met name aan sociaaldemocratische kant ruimschoots voorhanden zijn (Vliegen, Troelstra, Schaper etc.). Deze (auto)biografieën geven slechts in hun totaal een aardig beeld van de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in Nederland. De een na de ander gaat ofwel gebukt onder een gruwelijke zelfoverschatting (zoals bv. W. van Ravensteyns, De wording van het communisme in Nederland 1907-1925) van de schrijver ofwel nadert gevaarlijk dicht het predicaat hagiografie (zoals Koejemans’ Wijnkoop biografie en iets minder Cajo Brendels, Pannekoek biografie). Dit alles voor zover ze nog enigszins van niveau zijn.
De nu verschenen Gorter-biografie heeft als biografie door een historicus het voordeel dat het, omdat de schrijver geen deel heeft uitgemaakt van één van de fracties of partijen, zeer objectief de interne politieke ontwikkelingen beschrijft. Anderzijds heeft hij het nadeel dat het de biografie van enkel en alleen een persoon is waardoor maatschappelijke ontwikkelingen en andere personen en stromingen te weinig aan bod komen. De geschiedenis als functie van persoonsbeschrijving in plaats van de persoon geplaatst in de historische ontwikkelingen. De biografie van Böhl is dan ook slechts alweer een bijdrage tot de beschrijving van de Nederlandse arbeidersbeweging. Zij het dat dit wel een hele goede bijdrage is.
Gorters politieke leven is globaal in drie perioden te splitsen 1. SDAP, 2. SDP/CPH, 3. KAP.
De Liagre Böhl behandelt alleen de middelste periode uitvoerig, wat wel jammer is omdat veel typische kenmerken Gorters hele politieke loopbaan getekend hebben. Al zijn zwakke punten, zijn eurocentrisme,[3] zijn hang naar propaganda alléén, zijn hameren op de kleine, tot op de graat zuivere, elitaire organisatie vinden we al vroeg aanwezig en versterken zich door de jaren heen om in hun extreemste vorm de politieke lijn te gaan bepalen van de KAPD (Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands). Anderzijds steekt Gorters “steilheid” zijn onbuigzame intellectuele houding nog altijd zeer gunstig af bij de al heel vroeg in de Nederlandse communistische beweging ingewortelde kritiekloze slaafsheid ten aanzien van partij en leiding bij tot de arbeiders bekeerde intellectuelen als de neerlandicus J.A.N. Knuttel.
Gorter was vooral een propagandist van een buitengewoon formaat. Zijn brochures waren jarenlang een uithangbord van de SDP in de tijd dat de partij nog nauwelijks een poot aan de grond had. Ook internationaal heeft Gorter zijn faam hieraan te danken. De brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie werd door de hele revolutionaire beweging enthousiast ontvangen.
De brochure Het historisch materialisme voor arbeiders verklaard[0] werd in 12 talen vertaald (tot in het Jiddisch en het Grieks) en beleefde herdruk op herdruk.
Wat betreft het eigenlijke partijwerk vertoonde Gorter echter een enorm gebrek. De meeste intellectuelen hielden zich in de beginperiode nauwelijks bezig met het echte partijwerk, Gorter spande de kroon. Zijn afwezigheid op belangrijke momenten, zoals het belangrijke congres van 1918[4] waar hij alleen een verklaring liet uitdelen maar zelf in Zwitserland bleef, heeft zonder meer zijn politieke rol veel schade toegebracht.
Een van de belangrijkste gebeurtenissen in de opkomende communistische beweging in Nederland was de scheuring in de Sociaal Democratische Arbeiders Partij in 1909. Op dit congres vindt de breuk plaats tussen de SDAP en een kleine marxistische oppositie rond het blad De Tribune onder leiding van D. Wijnkoop, W. van Ravensteyn en J. Ceton, die van dan af als onafhankelijke “Sociaal Democratische Partij” verder gaat. (Na de bolsjewieken de 2e onafhankelijke revolutionaire partij). Algemeen liggen de meningen over deze splitsing nogal vast. Uit SDAP-leidings oogpunt is men zonder veel verlies (en daarbij breekt de grote winst periode net aan) een stel lastige opposanten kwijt. Uit SDP leidings oogpunt was het de juiste daad op het juiste moment. De afrekening met het steeds groter wordende opportunisme van de SDAP mocht tot heil van de arbeiders niet vertraagd worden of zoals Ceton het uitdrukte: “De arbeiders wachten op ons. Wij mogen niet zolang traineren, totdat ze niet meer naar ons luisteren”.
De Liagre Böhl gaat op deze splitsing nauwkeurig in, juist om de voorzichtige houding die Gorter in deze kwestie innam. In deze scheuring is het opmerkelijk dat nergens het later in Duitsland voor Rosa Luxemburg essentiële probleem van de band met georganiseerde arbeiders in de discussie centraal stond. De SDP leefde in de volle overtuiging dat de zuivere lijn de arbeiders vanzelf naar haar toe zou trekken.
Het sektarisme, dat bij deze splitsing de boventoon voerde heeft nog jaren de politiek van de SDP bepaald. Het was juist Gorter die, zoals Böhl laat uitkomen, een middenpositie innam, zij het dat deze positie er vooral op gericht was om de eenheid tussen de marxisten, dat wil zeggen de Tribunegroep en de groep rond het theoretische tijdschrift van de SDAP De nieuwe tijd te bewaren. Enerzijds was voor hem samenwerking met de SDAP-leiding en met name met Troelstra onmogelijk geworden na de ernstige en zinloze openlijke denunciatie van Gorter door Troelstra in de Tweede Kamer in een debat met Jhr. A. de Savornin Lohman van de CHU.[5]
Anderzijds onderkende hij zeer duidelijk de gevaren van een versplintering van de revolutionaire krachten.
Zeker op het moment dat de als bemiddelaar ingeroepen secretaris van het Internationaal Socialistisch Bureau (de 2e Internationale) Camille Huysmans van de SDAP-leiding vergaande concessies weet te verkrijgen – zo zou de redactie van de weekbijlage van Het Volk moeten bestaan uit Henriette Roland Holst, Wibaut en Wijnkoop met als vaste medewerkers Gorter, van der Goes, van Ravesteyn en Ceton – waardoor de marxistische oppositie gegarandeerd was, verdedigde Gorter de weg terug.
Alleen door het vasthouden aan het bestaan van de Tribune (redactie Wijnkoop, van Ravesteyn en Ceton en een aanmerkelijk kleiner lezersbereik dan Het Volk) en met name door het optreden van Wijnkoop kwam er niets van terecht. De op deze manier op een zeer organisatorische en en uiterst sektaire ontstane SDP bleef jaren nog een ronkende rancuneuze houding aannemen ten aanzien van de SDAP zonder dat daar de linkervleugel duidelijk georganiseerd werd. Het is de verdienste van Böhl dat hij de moeilijke kwestie of de noodzakelijke linkse afsplitsing van de steeds meer naar rechts afzakkende SDAP wel toen en zeker wel op deze manier had moeten plaatsvinden op een frisse en zakelijke manier weer aan de orde stelt. Zo ook het feit dat de eigenlijke scheiding der geesten in het Nederlandse socialisme pas veel later plaatsvindt, wanneer enerzijds de linksen als Roland Holst tot de SDP toetreden en de centristen als Wiedijk weer terug gaan en anderzijds afstand gedaan wordt van het officiële en tot ongeveer 1910-1912 door alle Nederlandse marxisten aangehangen kautskianisme.
Het grote historische belang van de SDP kwam op het moment van de wereldoorlog. Met het goedkeuren van de oorlogskredieten door de sociaaldemocratie van Duitsland, met de ineenstorting van de 2e Internationale en het voor de mobilisatie stemmen van Troelstra werd de SDP de onafhankelijke revolutionaire stem. De officiële lijn werd aangewezen door Gorters voortreffelijke brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie waarin hij het imperialisme als nieuw stadium van het kapitalisme, als stadium van versmelting van internationale kapitaalsbelangen, beschrijft. Gorter stelt hierin dit internationaal imperialisme tegenover de internationale proletarische belangen. En concludeert dan ook dat de wereldoorlog geen zaak van het proletariaat is, maar dat het proletariaat op de oorlog slechts kan antwoorden met internationale proletarische acties. (NB Gorter had toen nog geen kennis van Lenins imperialismetheorie, Lenin op zijn beurt ontving Gorters brochure buitengewoon enthousiast vgl. pp 133 ev).
Het is de Liagre Böhls verdienste dat hij nu eens op duidelijke wijze de hagiografische onzin ontzenuwt (zie bv. Koejemans hfst 7) als zou deze officiële lijn ook in de praktijk de lijn van Wijnkoop en Van Ravesteyn zijn. De impliciete en later steeds duidelijke pro-Entente lijn van van Ravesteyn (als buitenlandredacteur) in zijn vele artikelen in de Tribune wordt objectief behandeld. Evenals de later door van Ravesteyn gefantaseerde zg. pro-Duitsland houding van Gorter. Deze pijnlijke en on-internationalistische houding van de leiding van de SDP tegenover die van Gorter (waarvan ze het ook niet konden hebben dat hij en Pannekoek voor het internationale front als leiders van de SDP bekend stonden en abusievelijk vaak nog staan) betekende onder andere een afwijzende houding ten aanzien van de internationale conferentie in Zimmerwald. Dit ondanks de vele verzoeken van de internationale linkse oppositie (Lenin stuurde zelfs een telegram luidende: “Unbedingt sofort kommen”). Het niet komen werd verdedigd door er op te wijzen dat de meerderheid en met name de Zwitserse organisatoren reformisten waren waarmee toch niets te doen was. Ook in Kienthal was de SDP niet aanwezig, weliswaar omdat de afgevaardigden geen pas konden krijgen, maar zoals Koejemans eerlijk zegt: “vergissen we ons niet dan moet die weigering dit keer met een zucht van opluchting zijn ontvangen.”[6]
Dezelfde anti-Duitse houding had later tot gevolg dat vrij lang nog de SDP-leiding de vredesonderhandelingen van Brest-Litovsk (in 1918) fel afkeurde omdat ze de oorlogskansen voor Duitsland zouden doen keren (zie met name p. 178).
Op binnenlands gebied was men minder puristisch, met het veranderen van de kieswet (evenredige vertegenwoordiging)werd onmiddellijk vrij soepel opgetreden tegenover de syndicalisten van Koltheks Socialistische Partij en werd een zwabberpolitiek gevoerd ten aanzien van de houding tegenover het NVV en het NAS.[7] Opmerkelijk is in deze periode dat Gorter zich niet vertoont. Hij laat de oppositie over aan Reesema en Luteraan waarvan de laatste in permanent gevecht was met van Ravesteyn. Pas in ’17 treedt Gorter weer op en verklaart dat iedere gelegenheid moet worden aangegrepen om tot internationale revolutionaire samenwerking te komen. Hij vertrekt daarop overigens meteen naar Zwitserland.
Als alle revolutionairen was ook Gorter diep onder de indruk van de Russische revolutie. In zijn brochure De wereldrevolutie opgedragen aan Lenin gaat hij enthousiast in op de verworvenheden van de revolutie, met name de arbeidersraden. Hij is echter zonder meer geen volgeling van de politiek van Lenin en Trotski. Met name wat betreft de leus van internationale zelfbeschikking en de leus “de grond aan de boeren” ontwikkelt Gorter eerst een voorzichtige, later een zeer felle kritiek. Beide leuzen waren Gorters inziens slechts eventueel geschikt in het exceptionele geval van een achterlijke Oost-Europese staat, voor West-Europa wees hij ze zonder meer af. De eerste zou hier slechts versplinterend werken in de zo noodzakelijke internationale krachtsinspanning. De tweede was volgens hem fundamenteel verkeerd omdat zij een versterking van het boerenkleinburgerdom zou betekenen dat zich in laatste instantie tegen het proletariaat zou keren (dit wordt later bewezen met het Russische voorbeeld dat de boeren niet bereid waren graan af te staan voor de steden in de pre-NEP periode). Deze kritiek, gecombineerd met zijn kritiek op het opportunisme van de CPH-leiding,[8] ontwikkelt Gorter tot een eigen politieke lijn waarin veel van zijn oude principiële stellingnamen en typische trekken versterkt naar voren komen. In deze na-CPH periode (die Böhl slechts summier beschrijft) legt Gorter met Anton Pannekoek de basis voor het latere radencommunisme. Via de KAPD (in april 1920 opgericht uit de links-radicale oppositie van de KPD(S) Kommunistische Partei Deutschlands (Spartakusbund)) en zijn Nederlandse tegenhanger, de KAPN probeert Gorter eerst nog oppositie te voeren in de 3e Internationale.[9] Na de breuk met de Komintern wordt de KAP een verklaard tegenstander, met het invoeren van de NEP en de oproep voor internationale hulpacties na de misoogst van 1920 is voor Gorter het bewijs geleverd dat de 3e Internationale geen revolutionaire rol meer kan spelen.[10]
Het is jammer dat Böhl op deze periode niet uitvoerig ingaat, mogelijk gezien het grote werk van Bock. De theorieontwikkeling in deze periode heeft juist met het opleven van de studentenbeweging in Duitsland en Italië enkele jaren geleden een grote rol gespeeld.
Het belangrijkste kenmerk in deze periode is de houding ten aanzien van de vakbonden en de discussie over de bedrijfsraden-organisaties. Gorter en Pannekoek definiëren de bonden als instituten die in een bepaalde fase van het kapitalisme een rol voor de arbeidersklasse vervullen maar die in de huidige periode een instrument zijn geworden van de bonzen in dienst van de bourgeoisie. Sinds de Russische Revolutie zijn het de arbeidersraden die als bedrijfsorganisaties van de arbeiders die rol, maar dan op een politiek veel hoger niveau, overnemen. Van groot belang is dat in deze periode Gorter zeer hevig blijft hameren op de noodzaak van een kleine zuivere elite partij als complement van de arbeidersraden: “Dit is dus onze tactiek voor West-Europa en Noord-Amerika: Een op bedrijfsorganisaties gebouwde bond, alle arbeiders omvattend, en een partij uit het meest bewuste, het meest daadkrachtige deel van het proletariaat” en over de partij: “Zij kent de economie en de politiek, nationaal en internationaal, zij is niet opportunistisch, niet individualistisch, niet utopistisch. Zij is revolutionair, niet slechts in het hart, maar ook in het hoofd. Zij kan dus voorgaan met raad en daad. Zij gáát, als zij haar taak goed opvat daarmede voor.”[11] Nooit is Gorter zover gekomen als Pannekoek in zijn arbeidersraden[12] dat hij ook de partij als een verouderd instituut afschrijft. Gorters intrinsieke wantrouwen tegen grote organisaties waar het opportunisme, het baantjes jagen en de kans op afglijden veel groter zijn (zelfs ten aanzien van de arbeidersraden organisatie) dwingt hem tot een elitair partijstandpunt.
Opmerkelijk is ook dat Gorter tot het einde toe bleef uitgaan van een zeer nabije revolutie. Terwijl Lenin in zijn kinderziekte-brochure impliciet al uitgaat van de terugtocht van de West-Europese revolutionaire situatie en daarin fel polemiseert met Horner (het pseudoniem van Pannekoek) gaat Gorter steeds uit van een prerevolutionaire situatie met miljoenen en miljoenen revolutionaire bewuste arbeidersmassa’s. Deze vreemde analyseverschillen worden noch door Böhl noch door Bock[13] behandeld.
Met de biografie van de Liagre Böhl is het ons nu meer mogelijk de persoon Gorter in de hele beweging van de jaren tien en twintig te plaatsen. Gorter was allerminst een tijdsverschijnsel, we wezen al op zijn invloed op de raden oprispingen in ’68-’69. Gorter was echter ook zeker niet een groot theoreticus, die essentiële bijdragen heeft geleverd aan de marxistische theorievorming. In tegenstelling tot Pannekoek zijn zijn schematische interpretaties zeer opmerkelijk. Vreemd is ook dat Gorter buiten zijn kritiek op de tachtigers in de Nieuwe Tijd (1898-99) zich nooit diepgaand heeft bemoeid met het probleem van de kunst en de revolutionaire beweging, ondanks zijn grote literaire activiteiten in afwisseling met perioden van actieve politiek is hij nooit gekomen tot een synthetische beschouwing van deze twee activiteiten.
De Liagre Böhl heeft Gorter weer een beetje meer op zijn plaats gezet. Een plaatsing die tussen de algemene verguizing en de volledige annexatie door groepen Radencommunisten in ligt. Voor deze laatsten een opmerkelijk citaat van Gorter in zijn polemiek met Lenin over het probleem dat zijns inziens de uiteindelijke dictatuur een klasse dictatuur moest zijn en niet een “partijdictatuur” zoals hij de Russische situatie beschrijft: “Want klasse dictatuur is hier niet alleen beter, zij is volstrekt noodzakelijk. Dit kunt gij best, behalve om de reeds genoemde redenen (het West-Europese proletariaat staat alleen tegenover alle andere klassen, coalities zijn niet mogelijk – JK), op deze wijze begrijpen: Bij u kon gij, toen een deel van het proletariaat in Kroonstad en Petersburg tegen u in verzet kwam, de tegenrevolutie nog onderdrukken. Omdat deze bij u zwak is. Bij ons echter zou zij, als een deel van het proletariaat zich tegen ons verhief, overwinnen. Want de tegenrevolutie is bij ons zeer machtig.”[14]
_______________
[1] Herman de Liagre Böhl: Herman Gorter zijn politieke activiteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende communistische beweging in Nederland. Uitgave Sun Nijmegen Sunschrift 66 prijs f12,50 317 pagina’s.
[2] Hier met name belangrijk: Hans Manfred Bock; Syndikalimus und Linkskommunismus von 1918-1923.
[3] Door Trotski de achilleshiel van Gorter genoemd in zijn antwoord aan Gorter op de EKKI bijeenkomst van 24 nov. 1920 en opgenomen in: The first 5 years of the communist international deel 1 pp. 137 ev.
[4] Op dit in Leiden gehouden congres was Gorter als enige opposant van groot formaat tegen de leiding, afwezig. Op dit congres werd ook de naam van de partij veranderd in Communistische Partij Holland (CPH) in navolging van de bolsjewieken; programmatisch werd er op dit congres echter niets veranderd.
[5] Zie hiervoor ook Gorters scherpe brochure Klassemoraal, een antwoord aan Jhr. De Savornin Lohman en Mr. P.J. Troelstra, leden der tweede kamer.
[6] Koejemans: Wijnkoop, p. 133
[7] Zie hiervoor: W. van Leuven Breed marxistisch klasse-inzicht?, Uitgave J. Bos 1921.
[8] Gorters afscheidbrochure van de CPH: Het opportunisme in de Nederlandse communistische partij, Amsterdam 1921, en in de polemiek tegen Lenins kinderziekte-brochure Open brief aan partijgenoot Lenin, eveneens 1921.
[9] Zie de protocollen van het 2e en 3e congres van de Komintern en met name Radeks rede tegen o.a. de KAPD op het 3e congres Der Weg der kommunistischer Internationale, protocollen p. 434 ev. Hamburg 1921.
[10] H. Gorter, De Sovjetregering en de Derde Internationale op sleeptouw der internationale bourgeoisie, uitgave KAPN 1922.
[11] De organisatie voor de klassenstrijd van het proletariaat, door H. Gorter, uitgave KAPN 1922 (p. 14 en volgende).
[12] P. Aartsz (ps van Pannekoek) De Arbeidersraden, uitgave De Vlam 1946.
[13] H. Bock: “Syndikalismus ....” p. 262 ev. Exkurs: die controverse Herman Gorters mit Lenin.
[14] H. Gorter: “de organisatie ....” p. 23.
[0] De meest recente uitgave is de fotografische herdruk die Proletarisch Links ervan heeft gemaakt. Te bestellen bij postbus ---- Amsterdam.