Peter Kropotkin
De verovering van het brood
Hoofdstuk 17


De landbouw

I

Dikwijls is tot de staathuishoudkunde het verwijt gericht dat zij haar leringen heeft gebouwd op dit valse principe, dat geen andere drijfveer in staat is de mensen aan te sporen tot uitzetting van zijn voortbrengingsvermogen dan het persoonlijk belang zo eng mogelijk opgevat.

Dit verwijt is volkomen verdiend en juist, daar de tijdperken van de grote industriële ontdekkingen en van de waarachtige vorderingen op industrieel gebied die zijn, waarin het meest werd gedacht aan het geluk van allen en het minst aan persoonlijke verrijking. De grote zoekers en uitvinders dachten voornamelijk aan de vrijmaking van de mensheid, en hadden Watt, Stephenson [1], Jacquard [2], enz. ook maar kunnen voorzien hoeveel ellende hun doorwaakte nachten over de arbeiders zouden uitstorten, zij zouden waarschijnlijk hun ontwerpen hebben verbrand, hun modellen hebben verbrijzeld. Een ander principe, evenzeer doorgedrongen in de staathuishoudkunde is niet minder vals. Bijna alle economen nemen stilzwijgend aan dat, al is er dikwijls overproductie in sommige takken van industrie, een maatschappij echter nooit genoeg kan produceren om in alle behoeften te voorzien: bijgevolg zal nimmer het tijdstip aanbreken waarop niemand meer gedwongen zijn arbeidskracht in ruil zal behoeven te geven voor zeker loon.

Men vindt dit principe terug als de basis van alle theorieën, van alle zogenaamde ‘wetten’ door de economen onderwezen. En toch, wanneer de ene of andere beschaafde natie zich eens op de hoogte stelde van alle behoeften en van de middelen, om die te bevredigen, zou zij moeten inzien dat zij zowel op industrieel als op landbouwgebied, de nodige middelen reeds bezit om ruim in alle behoeften te voorzien op voorwaarde dat die middelen worden aangewend tot bevrediging van wezenlijke behoeften.

Dat dit in het bijzonder geldt van de industrie, valt niet te betwisten, het is slechts nodig enige studie te maken van de middelen waarover de grote industriële inrichtingen beschikken voor het delven van steenkool en mineralen, voor het bewerken van staal, voor het fabriceren van verschillende kledingstoffen, enz., om tot de conclusie te komen dat voor zover het de producten in onze fabrieken, werkplaatsen, mijnen betreft, geen twijfel op dit punt mogelijk is.

We zouden onze productie reeds kunnen verviervoudigen en nog besparen op onze arbeid. Maar we gaan verder. Wij beweren dat het met de landbouw evenzo gesteld is als met de industrie; de landbouwer bezit reeds evengoed als de fabrikant, de middelen om de productie te verviervoudigen, ja, te vertienvoudigen en zal dit ook doen zodra de behoefte het vordert en de maatschappelijke organisatie van de arbeid in de plaats treedt van de kapitalistische organisatie.

Telkens wanneer over het landbouwbedrijf wordt gesproken, ziet men in zijn verbeelding de boer met gekromde rug achter de ploeg voortschrijden of over zijn akker strompelen, terwijl hij een voorraad slecht gesorteerd zaad met volle hand op goed geluk uitstrooit; hij hoopt dat het weer hem gunstig zal zijn en wacht in zekere spanning de oogst af. Men ziet een gezin dat arbeidt van de vroegen morgen tot de late avond en als enige beloning voor die arbeid heeft te beschikken over een armzalig leger, droog brood en een zure drank. Men ziet in één woord, het wilde beest van la Bruyère [3]

En wat wil men nu doen om die man enigszins tegemoet te komen in zijn ellendige positie? Hoogstens de belasting of de rente een weinig verlagen.

Maar men durft zich niet verstouten zich de landbouwer voor te stellen zoals hij behoorde te zijn, nl. als iemand die over vrije tijd kan beschikken en in enkele uren daags genoeg voortbrengt om behalve zijn gezin, nog minstens honderd mensen te kunnen voeden. In hun verst reikende toekomstdromen stellen de socialisten als hoogste ideaal op dat gebied de grote Amerikaanse cultuur die eigenlijk niet veel meer is dan het abc van de kunst. De landbouwer van heden heeft ruimere denkbeelden en een veel grootser opvatting. Hij heeft geen hectare grond nodig om al het plantenvoedsel voor een gezin te telen; hij behoeft geen meerdere ruimte om vijfentwintig stuks hoornvee te voeden dan vroeger een enkele koe nodig had; hij tracht alleen zelf de grond te maken, de invloed van de verschillende jaargetijden en van het veranderlijk klimaat tot een minimum te beperken, de lucht en de grond rondom de jonge plant te verwarmen, in het kort hij ziet kans van één hectare meer te oogsten dan vroeger van vijftig hectaren, zonder overmatige inspanning daar de vroegere arbeid belangrijk kan worden ingekrompen. Hij beweert dat er genoeg zou kunnen worden voortgebracht om allen ruimschoots te voeden wanneer ieder slechts zoveel tijd aan de bebouwing van de velden kon besteden als hij met genoegen, met vreugde daaraan zou willen wijden. Dit inzicht breekt zich tegenwoordig meer en meer baan op landbouwgebied.

Terwijl de geleerde navolgers van Liebig [4], de grondlegger van de landbouwscheikunde, in hun theoretische beschouwingen zeer dikwijls het spoor bijster waren, hebben ongeletterde landbouwers een nieuwe weg tot voorspoed geopend voor het mensdom. Warmoeziers uit de omtrek van Parijs, Troyes en Rouen, Engelse tuiniers, Vlaamse pachters, kweekers op Jersey, Guernsey en de Scilly eilanden [5] hebben de horizon dermate verzuimd dat onze blik nauwelijks het ontzaggelijk veld kan overzien.

Terwijl een landbouwersfamilie minstens zeven of acht hectaren nodig heeft om van de opbrengst te kunnen bestaan — en hoe leeft de boer dan nog? — is thans zelfs de minimum oppervlakte niet meer te bepalen die een gezin kan voorzien van alles wat de grond oplevert — voor nooddruft en weelde — door toepassing van de intensieve cultuur. En die grenzen trekken zich iedere dag nauwer samen. Indien men ons de vraag stelde hoeveel mensen rijkelijk zouden kunnen leven op een vierkante mijl zonder van elders de voortbrengselen van de landbouw te betrekken, zouden we met het antwoord verlegen staan. Dat aantal vermeerdert snel in verhouding tot de vorderingen die onophoudelijk worden gemaakt op landbouwgebied. Tien jaren geleden kon men reeds constateren, dat een bevolking van honderd miljoen mensen zeer ruim zou kunnen leven van de voortbrengselen van Franse bodem, zonder iets van elders in te voeren. Maar slaat men de vorderingen gade die in de laatste tijd, zowel in Frankrijk als in Engeland zijn gemaakt en vormt men zich enigszins een denkbeeld van hetgeen ons op dat gebied nog te wachten staat, dan kunnen we veilig aannemen dat bij bebouwing van de grond zoals die reeds geschiedt op verschillende plaatsen, zelfs op een armoedige bodem, vrij wat meer dan honderd miljoen mensen van de opbrengst van de vijftig miljoen hectaren Fransen bodem zouden kunnen worden gevoed. Naarmate de mens er zich op toelegt meer en meer van de bodem te vorderen, zal de bevolking toenemen.

In elk geval, we zullen het zien, kan men als volkomen bewezen aannemen dat, wanneer Parijs en de twee departementen Seine en Seine-et-Oise zich eens organiseerden op anarchistisch communistische voet, zodat elkeen zou arbeiden met zijn handen, en ondersteld dat de ganse wereld weigerde ook maar een enkel mud koren, een enkel rund, een enkele mand fruit af te staan, die twee departementen niet slechts het koren, het vlees en de nodige groenten maar ook alle fijne vruchten in voldoende hoeveelheid zouden voortbrengen voor de bevolking in de stad en op het platteland.

En wij beweren bovendien dat het totaal van de verbruikte arbeidskracht heel wat geringer zou zijn dan thans wordt verbruikt om die bevolking te voeden met graan, geoogst in Auvergne of in Rusland, met groenten die nagenoeg overal worden geteeld en met vruchten uit het Zuiden. We beweren met dit alles geenszins dat alle ruil zou moeten stilstaan en dat iedere streek zich er bepaald op zou moeten toeleggen juist datgene voort te brengen wat in haar klimaat slechts door een min of meer kunstmatige teelt tot rijpheid kan komen.

Maar we willen met nadruk doen uitkomen dat de ruiltheorie, zoals die wordt toegepast, bespottelijk overdreven is, dat zij veel onnuts en zelfs schadelijks in zich bevat. Wij zeggen bovendien dat men zich nimmer rekenschap geeft van de arbeid, verricht door de wijnbouwers van het Zuiden om de wijnstok naar behoren te kweken noch van de inspanning van de Russische of Hongaarse boeren die het koren verbouwen, hoe vruchtbaar hun velden en akkers ook mogen zijn. Hun extensieve cultuur [6] kost oneindig meer moeite en arbeidskracht dan de intensieve cultuur zelfs onder een veel strenger klimaat en op een veel armere bodem zou vorderen.

II

Het zou ondoenlijk zijn hier de massa feiten te vermelden waarop wij onze beweringen gronden. We zien ons dus genoodzaakt de lezers die meer omtrent dit onderwerp wensen te weten, te verwijzen naar de artikelen die wij in het Engels hebben gepubliceerd. [7]

Maar vooral raden wij hen die in de zaak belangstellen ten zeerste aan enige uitmuntende werken te lezen die in het Frans zijn verschenen en waarvan een opgave hieronder volgt. [8]

De bewoners van de grote steden die zich volstrekt geen juist denkbeeld kunnen vormen omtrent landbouwaangelegen heden, raden wij aan de omliggende velden eens te doorlopen en hun cultuur te bestuderen.

Wanneer zij een en ander met volle opmerkzaamheid beschouwen en eens een gesprek aanknopen met de warmoeziers zal een geheel nieuwe wereld voor hun blikken verrijzen. Zij zullen zich dan een denkbeeld kunnen vormen van de Europese cultuur van de 20e eeuw en zullen gaan begrijpen welk machtig wapen de sociale revolutie ten dienste staat wanneer het geheim is opgelost om aan de grond alles te ontwoekeren wat men ervan verlangt. Enige feiten kunnen volstaan om aan te tonen dat onze beweringen geenszins overdreven zijn. We willen alleen vooraf een algemene opmerking maken.

Ieder weet in welke ellendige omstandigheden de landbouw in Europa verkeert. Wordt de landbouwer niet geplunderd door de grondbezitter, dan geschiedt het door de staat. Heeft de staat hem nog iets overgelaten, dan weet de geldschieter door middel van zijn wissels hem toch spoedig te verlagen tot pachter van een grond die in werkelijkheid reeds toebehoort aan een vereniging van bezitters.

De eigenaar, de staat en de bankier zuigen dus de landbouwer uit door de belastingen, accijnzen en renten. Het bedrag daarvan is in ieder land verschillend maar is nooit lager dan een vierde, dikwijls dan de helft van de bruto opbrengst. In Frankrijk betaalt de landbouwer aan de staat 44 procent van de bruto opbrengst.

Er is meer. Het deel van de eigenaar en van de staat groeit steeds aan. Wanneer de landbouwer, hetzij door bijzondere inspanning, hetzij door een uitvinding of betere regeling een ruimere oogst verkrijgt, dan vermeerdert de schatting geheven door de eigenaar, de staat of de bankier in gelijke verhouding.

Oogst hij tweemaal zoveel hectoliters van de hectare dan zal de rente worden verdubbeld en bijgevolg ook de belasting, die nog eens extra wordt verhoogd wanneer de markt rijst. En zo vervolgens. In het kort: overal werkt de landbouwer 12 tot 16 uren per dag: overal wordt hem alles wat hij zou kunnen overleggen ontnomen door die drie grijpvogels: overal wordt hij beroofd van hetgeen hij nodig heeft om de cultuur te kunnen verbeteren. Daarom blijft de landbouw dan ook op dezelfde hoogte.

Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden, hetzij doordat een twist is uitgebroken tussen de drie vampiers, hetzij doordat hij zich uitermate inspant of liever overspant, kan de landbouwer een stap voorwaarts doen. En nu repten we nog met geen enkel woord van de schatting die elk landbouwer betaalt aan de industrieel. Elke machine, elke spade, elke ton chemische mest moet hij drie tot viermaal duurder betalen dan ze in werkelijkheid kost. En vergeten we niet de rentmeesters en andere agenten die óók met een belangrijk deel van de opbrengst gaan strijken.

Door dit alles heeft de landbouw in deze eeuw van uitvinding en vooruitgang op elk gebied, slechts als bij toeval en met horten en stoten een stap voorwaarts gedaan op enkele zeer beperkte terreinen.

Gelukkig zijn er altijd plekjes geweest, die gedurende enige tijd door de grijpvogels verwaarloosd en ongemoeid zijn gelaten, daar leren we wat de intensieve cultuur bij machte is te schenken aan het mensdom. We zullen enkele voorbeelden aanhalen. In de prairiën van Amerika (die trouwens slechts schrale oogsten opleveren van 7 tot 12 hectoliters per hectare en waar de oogst bovendien veel lijdt door herhaalde langdurige droogte) brengen vijfhonderd mensen die slechts acht maanden van het jaar arbeiden, het voedsel voort voor 50.000 personen.

Dit resultaat wordt verkregen door grote arbeidsbesparing. Op die grote onafzienbare vlakten is de grondbewerking, de oogst, het dorsen van het graan, enz. bijna op militaire leest geschoeid, zonder nodeloos heen en weer trekken, zonder tijdverlies. Alles geschiedt met de nauwkeurigheid van een parade.

Ziedaar de grootcultuur, de extensieve cultuur die de grond neemt zoals moeder Natuur ze geeft, zonder dat men pogingen aanwendt om verbeteringen aan te brengen. Heeft men ervan gehaald wat er van te halen is dan zoekt men een maagdelijke bodem elders om die op gelijke wijze uit te putten.

Maar er bestaat ook een intensieve cultuur die steeds meer en meer de hulp van de machines zal behoeven; haar doel is voornamelijk een beperkte ruimte goed te bebouwen, ze door bemesting te verbeteren, de arbeid te concentreren en de opbrengst zo hoog mogelijk op te voeren. Die cultuur breidt zich ieder jaar meer uit en terwijl men zich met de grootcultuur in het zuiden van Frankrijk en op de vruchtbare gronden van Westelijk Amerika tevreden stelt met 10 of 12 hectoliters, oogst men geregeld 36 en soms 50 tot 56 hectoliters in Noordelijk Frankrijk. Men verkrijgt dus op een oppervlakte van ééntwaalfde hectare zoveel als een mens jaarlijks verbruikt.

En hoe intensiever de cultuur wordt gedreven, des te minder arbeidskracht wordt verbruikt om een hectoliter tarwe te verkrijgen. De machine vervangt de mens bij de voorbereidende werkzaamheden en de grond wordt ééns voor altijd door drainering en door hem van stenen te zuiveren dermate verbeterd dat in de toekomst een dubbele oogst kan worden verwacht. Soms is een goed toegepaste cultuur alléén reeds voldoende om van een middelmatige grond uitmuntende oogsten te verkrijgen zonder bemesting.

Twintig jaren lang deed men er de ondervinding van op te Rothamstead bij Londen.

We knutselen geen landbouwroman samen. Bepalen we ons bij een oogst van 40 hectoliters die geen bijzondere gesteldheid van de bodem vordert maar alleen een degelijke cultuur en zien we wat zij te betekenen heeft.

De 3.600.000 mensen die de twee departementen Seine en Seine-et-Oise bewonen, verbruiken per jaar iets minder dan 8 miljoen hectoliters graan, voornamelijk koren. Volgens onze onderstelling zouden zij om die oogst te verkrijgen dus 200.000 hectaren van de 610.000 die zij bezitten, moeten bebouwen.

Het hoeft geen betoog dat zij de bouwgrond niet met de spade zullen bewerken. Dat zou te veel tijd vereisen (240 arbeidsdagen van 5 uren per hectare). Veeleer zullen zij de grond dadelijk afdoend verbeteren; draineerbuizen leggen waar drainering wenselijk is; het terrein effenen waar zij dat nodig achten, de grond van stenen zuiveren, al moesten aan die voorbereidende werkzaamheden ook vijf miljoen dagen van 5 uren worden ten koste gelegd, of gemiddeld 25 dagen per hectare.

Vervolgens zou men de grond omzetten met de stoomploeg, hetgeen ongeveer 4 dagen per hectare zou vorderen om hem eindelijk nog 4 dagen te bewerken met de dubbele ploeg. Men zou het zaad niet uitstrooien op goed geluk maar zaaien in rijen. En met dit alles zouden nog geen 25 dagen van 5 uren per hectare gemoeid zijn, wanneer het werk onder enigszins gunstige omstandigheden werd verricht. Maar besteedt men gedurende drie of vier jaren 10 miljoen dagen aan een goede cultuur, dan zal men oogsten verkrijgen van 40 en 50 hectoliters, zonder meer dan de helft van die tijd er aan ten koste te leggen.

Men zal dus slechts vijftien miljoen dagen nodig hebben om die bevolking van 3.600.000 individuen van brood te voorzien. En alle arbeid zou van die aard zijn dat ieder die zou kunnen verrichten zonder daarvoor stalen spieren nodig te hebben, ja zelfs zonder dat men vroeger landarbeider behoefde te zijn. De regeling en de algemene verdeling van de verschillende werkzaamheden zou als vanzelf geschieden door hen, die met de bewerking van de grond bekend zijn. Wat het werk zelf betreft, geen Parijzenaar of Parijse vrouw is zo zwak dat hij of zij niet in staat zou zijn, na enige uren onderricht op de machines te letten of enig deel te nemen aan het landbouwwerk.

Als men eens bedenkt dat in de tegenwoordige chaos — de hooggeplaatste nietsdoeners niet meegerekend — meer dan honderdduizend mensen in de verschillende vakken werkeloos zijn, dan ziet men dat de kracht die door de tegenwoordige, organisatie verloren gaat, alléén voldoende is om door een verstandige cultuur aan de 3 of 4 miljoen bewoners van die twee departementen het nodige brood te verschaffen.

We herhalen, dit alles is geen roman. En nog niet eens hebben we gesproken over de intensieve cultuur die met recht die naam mag dragen en nog heel wat verrassender resultaten oplevert. We hebben nog geen woord gerept over de soort koren (door M. Hallett in drie jaren gekweekt), waarvan een enkele korrel een garve voortbrengt van meer dan 10.000 korrels, zodat men, zo nodig, al het koren voor een gezin van 5 personen zou kunnen oogsten van een terrein van enkele honderden vierkante meters. We hebben integendeel slechts vermeld wat reeds door verscheidene landbouwers in Frankrijk, Engeland, België enz. is verkregen en wat, met de praktisch verworven kennis en wetenschap, reeds morgen aan de dag in toepassing zou kunnen worden gebracht.

Maar zonder de revolutie zal dit noch morgen, noch overmorgen geschieden omdat de onrechtmatige bezitters van de grond en van het kapitaal er geen enkel belang bij hebben en omdat de boeren die bij zulk een regeling zouden profiteren noch de kennis, noch het geld, noch de tijd hebben om zich het nodige daartoe te verschaffen.

De tegenwoordige maatschappij is nog zover niet. Maar wanneer de Parijzenaars de anarchistische commune uitroepen zullen zij zich gedwongen zien die weg in te slaan omdat zij niet langer de dwaasheid zullen hebben luxebeuzelarijen te vervaardigen (die thans door Wenen, Warschau en Berlijn evengoed worden gefabriceerd) en zullen oppassen dat zij niet zonder brood geraken.

Bovendien zal de landarbeid met behulp van de machines verricht weldra een van de meest aantrekkelijke en zeker de meest genotvolle bezigheid zijn.

Juwelen genoeg! Poppenkleren genoeg! Men zal nieuwe veerkracht gaan zoeken in de veldarbeid, de spieren stalen, natuurindrukken opdoen en de levensvreugde weervinden die verloren is gegaan in de sombere werkplaatsen van de voorsteden. In de middeleeuwen hebben de Alpenweiden er meer toe bijgedragen om de Zwitsers te bevrijden van het juk van de heren en koningen dan de vuurroeren. De moderne cultuur zal de stad die is opgestaan in staat stellen zich vrij te maken van de verbonden bourgeois.

III

We hebben gezien hoe de drie en een half miljoen bewoners van de twee departementen Seine en Seine-et-Oise in overvloed hun brood zouden hebben wanneer slechts het derde deel van de oppervlakte werd bebouwd. Nu willen we eens spreken over de veeteelt.

De Engelsen die veel vlees eten, verbruiken per jaar en per volwassene gemiddeld ongeveer 100 kilogram; stellen we dat al het verbruikte vlees rundvlees is dan is dit ongeveer het derde van een rund. Een rund per jaar voor vijf personen (de kinderen inbegrepen) is reeds zeer voldoende. Naar die maatstaf zou dit voor een bevolking van 3 en een half miljoen mensen op een jaarlijks verbruik van 700.000 stuks vee komen te staan. Welnu, bij het hedendaagse stelsel van vetmesterij heeft men 2 miljoen hectaren nodig om 660.000 stuks vee te voeden.

Wordt het grasland echter nu en dan met bronwater bevloeid (zoals sinds kort met miljoenen hectaren in het Zuidwesten van Frankrijk plaats heeft) dan zijn 500.000 hectaren reeds voldoende. Maar wanneer de intensieve cultuur wordt toegepast en de beetwortel wordt geteeld als voedingsgewas dan is een vierde van die oppervlakte reeds toereikend, dus 125.000 hectaren. En gaat men over tot de verbouw en de inkuiling van maïs, zoals bij de Arabieren gebruikelijk is, dan wordt al het benodigde voedsel verkregen op een oppervlakte van 88.000 hectaren.

In de omtrek van Milaan, waar het rioolwater tot bevloeiing van de weiden dient, verkrijgt men van een oppervlakte van 900 bevloeide hectaren het voedsel voor 4 of 6 stuks hoornvee per hectare en van enkele zeer gunstig gelegen percelen heeft men tot 45 ton droog hooi per hectare gewonnen, zoveel dus als tot jaarlijks voedsel dient voor 9 melkkoeien. Drie hectaren voor één rund dat wordt vetgemest en daartegenover negen ossen of koeien op één hectare, ziedaar de uitersten van de moderne cultuur.

Op het eiland Guernsey zijn van de 4000 in gebruik zijnde hectaren ongeveer de helft (1900 hectaren) bezet met granen en moesgroenten en slechts 2100 blijven er over voor de weiden; op die 2100 hectaren vinden 1480 paarden, 7260 stuks hoornvee, 900 schapen en 4200 varkens hun voedsel, dat is meer dan 3 stuks vee per hectare, de paarden, schapen en varkens niet meegerekend. Het hoeft wel geen betoog dat de grond vruchtbaar is gemaakt door bemesting met wiersoorten en chemische meststoffen.

Keren we nu terug tot onze drie en een half miljoen bewoners uit de omtrek van Parijs, dan ziet men dat de oppervlakte, nodig voor de veefokkerij, van twee miljoen hectaren slinkt tot 88.000 hectaren. We willen ons echter niet vastklampen aan het laagste cijfer maar zullen ons bepalen tot de gewone intensieve cultuur en een behoorlijke oppervlakte er aan toevoegen voor het kleinvee dat gedeeltelijk het hoornvee moet vervangen. We rekenen dan voor de veefokkerij 160.000 hectaren, desnoods 200.000 hectaren van de 410.000 die we overhouden, na de bevolking van het nodige brood te hebben voorzien.

We zullen niet bekrompen zijn en op vijf miljoen dagen rekenen om die oppervlakte productief te maken.

Na vervolgens in de loop van het jaar twintig miljoen arbeidsdagen te hebben besteed, waarvan de helft aan blijvende verbeteringen, zal ons het brood en vlees verzekerd zijn, niet meegerekend nog het vlees dat men kan verkrijgen van allerlei gevogelte, van gemeste varkens, van konijnen enz. En we sloegen niet eens acht op het feit dat een bevolking die over uitmuntende groenten en vruchten beschikt, veel minder vlees zal verbruiken dan de Engelsen die, uit gebrek aan het nodige plantenvoedsel, veel dierlijk voedsel tot zich nemen. Twintig miljoen arbeidsdagen van 5 uren, hoeveel is dit nu per hoofd? In waarheid slechts een bagatel. Een bevolking van drie en een half miljoen moet minstens 1.200.000 volwassen mannen tellen die werken kunnen en even zoveel vrouwen. Welnu, om allen van brood en vlees te voorzien, zouden de mannen alleen dus slechts 17 dagen per jaar behoeven te werken. Voegen we er drie miljoen dagen aan toe voor de melk. Rekenen we er nog even zoveel bij, dan nog bedraagt het geheel geen 25 dagen, elk van 5 uren. Men heeft zich dus slechts een weinig voor zijn genoegen bezig te houden op het veld om zich de drie hoofdproducten: brood, vlees en melk te verzekeren: de drie producten die, na de woningbouw, het dagelijks hoofdbedrijf verschaffen aan negentiende van het mensdom.

En toch, we willen het nogmaals herhalen, hebben we geen roman opgesteld. We deelden mee wat reeds bestaat op tamelijk uitgebreide schaal en wat door de ervaring als goed is geijkt. De landbouw zou van af morgen kunnen worden gereorganiseerd, indien de eigendomswetten en de algemene onwetendheid zich er niet tegen verzetten.

De dag waarop Parijs zal hebben begrepen, dat het een zaak is van algemeen belang te weten wat men eet en hoe dit wordt voortgebracht; de dag waarop iedereen zal hebben begrepen dat die zaak van oneindig meer belang is dan de debatten in het parlement of in de gemeenteraad, zal de revolutie zijn voltrokken! Parijs zal de grond van twee departementen in beslag nemen en die bebouwen. Dan zal de Parijzenaar, na gedurende zijn ganse leven eenderde van zijn bestaan te hebben opgeofferd om een onvoldoend en slecht voedsel te kopen, het zelf voortbrengen onder zijn muren, binnen de ring van de forten (als die nog bestaan), en in enkele uren van gezonde en aantrekkelijke arbeid.

En nu het fruit en de groenten. We wandelen Parijs uit en richten onze schreden naar een van de warmoezerijen, die op enkele kilometers van de hoge scholen gelegen, wonderen scheppen, waarvan de geleerde economen totaal niets afweten. We lopen in bij M. Ponce, schrijver van een werk over de groenteteelt, iemand die er volstrekt niet tegen opziet mee te delen wat de grond hem opbrengt en het breed heeft uiteengezet.

M. Ponce en voornamelijk zijn arbeiders, werken als negers. Met hun achten bebouwen zij ruim een hectare (elftiende). Stellig werken zij twaalf a vijftien uren daags, dat is driemaal harder dan nodig is. Vierentwintig man zouden niet te veel zijn voor dat werk. M. Ponce zou ons naar alle waarschijnlijkheid opmerken, dat hij de mensen wel moet exploiteren, omdat hij de ontzettende som van 2500 francs per jaar aan rente en belasting moet opbrengen voor zijn 11.000 vierkante meters terrein en bovendien 2500 francs voor de mest, die hij uit de kazernes betrekt. “Ik word uitgezogen en zuig dus op mijn beurt óók weer uit”, ziedaar zijn vermoedelijk antwoord. Zijn inrichting heeft hem ook 30.000 francs gekost, waarvan zeker meer dan de helft als schatting aan de niets doende baronnen van de industrie. Alles bijeengenomen, vertegenwoordigt zijn inrichting niet meer dan 3000 arbeidsdagen, waarschijnlijk veel minder.

En nu zijn oogst: 10.000 kilo wortelen, 10.000 kilo uien, radijs en andere kleine groenten, 6000 stuks verschillende kool, 3000 bloemkolen, 5000 mandjes tomaten, 5000 dozijn fijne fruitsoorten, 154.000 kroppen salade, in het kort een totaal van 125.000 kilo groenten en fruit van één en eentiende hectare; van een terrein van 110 meter lengte en 100 meter breedte. Dat is meer dan 110 ton groenten per hectare.

Maar een mens verbruikt jaarlijks hoogstens 300 kilogroenten en fruit en de hectare van de warmoezier levert groenten en fruit genoeg op om 350 volwassenen gedurende een geheel jaar rijkelijk ervan te voorzien. Dus zouden 24 personen die zich het gehele jaar onledig houden met de bebouwing van een hectare grond, genoeg fruit en groenten voortbrengen voor 350 volwassenen die kunnen worden gelijkgesteld met tenminste 500 individuen.

Bij toepassing van de cultuur van M. Ponce — en zijn resultaten zijn reeds overtroffen — zouden dus 350 volwassenen elk iets meer dan 100 uren per jaar (103) moeten arbeiden om de nodige groenten en vruchten te kweken voor 500 individuen. We merken op dat een dergelijke productie geenszins tot de uitzonderingen behoort. Ze geschiedt geregeld onder de muren van Parijs op een oppervlakte van 900 hectaren door 5000 warmoeziers. Die warmoeziers moeten echter arbeiden als lastdieren om de gemiddelde rente van tweeduizend francs per hectare te kunnen opbrengen.

Maar bewijzen deze feiten, die door ieder kunnen worden nagegaan, niet dat 7000 hectaren (van de 210.000 die we overhielden) ruimschoots voldoende zouden zijn om alle mogelijke groenten soorten voort te brengen, benevens een flinke hoeveelheid fruit voor de drie en een half miljoen bewoners in onze twee departementen?

Wat de hoeveelheid arbeid betreft, die nodig is om die vruchten en groenten voort te brengen, zij zou 50 miljoen arbeidsdagen van vijf uren bedragen (ongeveer vijftig dagen per jaar voor een volwassen man), wanneer de arbeid van de warmoeziers tot maatstaf wordt genomen. Maar we zullen straks zien dat dit cijfer te hoog is geschat bij toepassing van het systeem dat op Jersey en Guernsey wordt gevolgd. We willen er hier nog even op wijzen dat de groentekweker gedwongen is tot harder arbeid omdat hij zich voornamelijk moet toeleggen op het kweken van eerstelingen die door hun duurte hem in staat stellen de buitensporige belastingen te betalen, én omdat zijn methode meer arbeid vordert dan strikt noodzakelijk is. Daar hem de middelen ontbreken om grote kosten te maken voor zijn inrichting, en hij het glas, het hout, het ijzer en de steenkool duur moet betalen, zoekt hij in de mest de kunstmatige warmte die veel goedkoper te verkrijgen is door steenkool en door de warme serre (broeikas).

IV

De warmoeziers, zeiden wij, zijn genoodzaakt zich tot machines te verlagen en af te zien van alle levensgenot om hun fabelachtige oogsten te verkrijgen. Maar die geharde pioniers hebben van de mensheid belangrijke diensten bewezen, daar zij ons leerden, hoe de grond kan worden gemaakt.

Zij zelf doen dit met hun mestbedden die reeds hebben gediend om de jeugdige planten en eerste vruchten de nodige warmte toe te voeren. Zij maken de aarde in zulke grote hoeveelheden dat zij die telken jaren gedeeltelijk weer moeten verkopen. Behielden zij alles dan zouden hun tuinen elk jaar 2 tot 3 centimeters worden opgehoogd. Zó belangrijk is die productie, Barral zegt het ons in zijn Dictionnaire d’Agriculture (Landbouwwoordenboek) onder het hoofdstuk Maraichers (warmoeziers), dat tegenwoordig zelfs bij contract wordt bedongen dat de groenteteler zijn grond mee mag nemen wanneer hij het door hem bebouwde perceel verlaat. “Bij vertrek de grond met de meubels en broeibakramen op de wagen”, ziedaar het antwoord dat de praktische kweekers hebben gegeven op het theoretisch gebazel van een Ricardo, die de rente voorstelde als een middel om de natuurlijke voordelen die de grond oplevert, gelijk te maken. “De grond is waard wat de mens waard is”, zo luidt het devies van de tuiniers.

En toch tobben de Parijse en Rouense warmoeziers zich driemaal meer af dan hun vakbroeders op Guernsey en in Engeland om dezelfde resultaten te verkrijgen. Door toepassing van de industrie op de landbouw zowel als op de bodem, heeft men het klimaat in zijn hand.

Inderdaad is de gehele warmoezerij gebaseerd op deze twee principes:
1. Zaaien onder glas; de jonge planten kweken op vruchtbaren grond van beperkte ruimte zodat ze goed kunnen worden verzorgd en ze later verplanten wanneer de wortelharen zich voldoende hebben ontwikkeld. In één woord de plant behandelen als het dier; in de jeugd haar de nodige zorg wijden.
2. Om vroegtijdig te kunnen oogsten, bodem en lucht verwarmen door de planten te plaatsen onder glasramen of klokken en in de grond een krachtige warmte te verwekken door de gisting van de meststof.

Verplanting en een temperatuur hoger dan de omringende lucht, ziedaar de hoofdvoorwaarden van de groenteteelt wanneer eenmaal de grond kunstmatig is verkregen.

Zoals we gezien hebben, wordt het onder 1 genoemde reeds in praktijk gebracht en vereist nog slechts in onderdelen enige verbetering. En om aan het onder 2 vermelde te voldoen is het zaak lucht en bodem te verwarmen door hetzij water dat circuleert in gegoten ijzeren buizen in de bodem onder de broeibak, hetzij in het inwendige van de warme serre.

Reeds is men er op uit dit alles toe te passen. De Parijse warmoezier vraagt reeds aan de thermosyphon de warmte die hij vroeger ontleende aan de meststof. En de Engelse tuinier maakt een ruim gebruik van de warme serre.

Vroeger was de warme serre een voorwerp van luxe voor de rijke. Ze diende uitsluitend voor uitheemse gewassen of voor ontspanning. Maar tegenwoordig wordt ze gemeengoed. Gehele hectaren zijn met glas gedekt op de eilanden Jersey en Guernsey, ongerekend de duizenden kleine warme serres die men op Guernsey vindt bij elke boerderij, in elke tuin. In de omtrek van Londen begint men gehele velden met glas te dekken en duizenden kleine serres verrijzen jaarlijks in de voorsteden.

Men vindt ze in alle soorten, van af de serre met hardstenen onderbouw tot aan het nederig getimmerte van dennenplanken met een stuk glas overdekt, dat, in weerwil van de kapitalistische uitzuigerij, slechts 4 a 5 francs per vierkante meter kost. Men verwarmt ze of verwarmt ze in het geheel niet (reeds de beschutting is voldoende wanneer men er niet bepaald op uit is eerstelingen te verkrijgen) en er worden geen druiven of tropische bloemen in gekweekt maar aardappelen, wortelen, erwten of tuinbonen.

Men maakt zich dus van het klimaat onafhankelijk. Niet langer houdt men zich onledig met de tijdrovende bewerking van de bedden: men koopt geen vrachten mest meer waarvan de prijzen stijgen in verhouding tot de toenemende vraag; en gedeeltelijk wordt de menselijke arbeid overbodig gemaakt, daar zeven of acht personen voldoende zijn om een met glas gedekte hectare te bewerken en dezelfde resultaten te verkrijgen als M. Ponce. Op Jersey verkrijgen 60 mensen die minder dan 60 uren per week arbeiden van uiterst beperkte lapjes grond oogsten, die voorheen slechts konden worden verkregen van gehele hectaren.

Treffende bijzonderheden zijn omtrent dit onderwerp te vermelden. Bepalen wij ons tot een enkel voorbeeld. Op Jersey verkrijgen 34 dagwerkers met een tuinman die ruim 4, met glas gedekte, hectaren bebouwen (stellen wij 70 man die er slechts 5 uren daags aan zouden besteden) jaar op jaar de volgende oogst: 25.000 kilo druiven, die vanaf 1 mei kunnen worden afgesneden, 80.000 kilo tomaten, 30.000 kilo aardappelen in april, 6000 kilo erwten en 2000 kilo tuinbonen, in mei geplukt; in het geheel 143.000 kilo vruchten en groenten, ongerekend een tweede, zeer ruime oogst uit sommige serres; verder heeft men een kolossaal plantenhuis tot ontspanning dienende en hetgeen nog tussen de broeibakken op de volle grond wordt geoogst.

Honderddrieenveertig ton fruit en groenten, waarmee 1500 personen rijkelijk kunnen worden gevoed gedurende een geheel jaar. En dat alles vordert nauwelijks 21.000 arbeidsdagen of ongeveer 210 uren ‘s jaars, voor de helft van de duizend volwassen mannen.

Voegen we hieraan toe het delven van ongeveer 1000 ton steenkool (de hoeveelheid die jaarlijks in die serres wordt verbruikt om 4 hectaren te verwarmen), terwijl een arbeider in Engeland gemiddeld 3 ton per arbeidsdag van tien uren te voorschijn brengt), dan kan er voor elk dier vijfhonderd volwassenen worden gerekend op zes a zeven uur boven het straks genoemde cijfer.

Alles tezamen genomen blijkt, dat, wanneer slechts de helft van de volwassenen een vijftigtal dagen ‘s jaars besteedde aan de cultuur van fruit en vroege groenten, allen gedurende het ganse jaar naar hartenlust van fruit en luxegroenten zouden kunnen worden voorzien, zelfs wanneer men die uitsluitend uit de warme serre betrok. En terzelfder tijd zou men als tweede oogst uit dezelfde serres het merendeel van de gewone groetensoorten betrekken, die, in inrichtingen als van M. Ponce, zoals we zagen, vijftig arbeidsdagen vereisen.

We spraken daareven over de cultuur, die nog grotendeels een zaak van luxe is. Maar we merkten op, dat tegenwoordig de neiging bestaat om de warme serre eenvoudig te maken tot een moestuin met glasbedekking. Wordt zij tot dat doel ingericht, dan verkrijgt men met een zeer eenvoudige glasbedekking en een lichte verwarming gedurende drie maanden fabelachtige oogsten, zoals: 450 hectoliters aardappelen per hectare als eerste oogst in het laatst van april. Na de grond opnieuw te hebben bewerkt, verkrijgt men nieuwe oogsten van mei tot het laatst van oktober tengevolge van de bijna tropische warmte, ontstaan door de glasbedekking. Om 450 hectoliters aardappelen te oogsten, wordt gewoonlijk ieder jaar een oppervlakte bebouwd van 20 hectaren of meer. Eerst moeten de knollen worden gelegd, vervolgens de planten opgewald (op walletjes geplaatst) het onkruid geharkt en zo vervolgens. Ieder weet hoeveel inspanning dit alles kost. Bij glasbedekking zou misschien in de aanvang elke vierkante meter een halve dag arbeid kosten, maar na afloop van die eerste werkzaamheden zal de helft ofwel drievierde van de arbeid in de toekomst worden bespaard.

Ziedaar feiten, ziedaar resultaten die verkregen, juist bevonden en wél bekend zijn, resultaten waarvan ieder zich kan overtuigen door een bezoek aan de kwekerijen. En zijn die feiten niet voldoende, om een denkbeeld te geven van hetgeen de mens van de grond kan verkrijgen, wanneer hij die bewerkt met verstandelijk overleg?

V

Al onze redeneringen waren gebaseerd op gegevens van algemene bekendheid die gedeeltelijk reeds in praktijk zijn gebracht. Intensieve cultuur op het veld, vlakten die met rioolwater worden bevloeid, groentekwekerijen, moestuinen onder glas. Dit alles bestaat reeds in de werkelijkheid. Gelijk Léonce de Lavergne dertig jaar geleden reeds voorzag, heeft de moderne cultuur tot streven de bebouwde oppervlakte zoveel mogelijk te beperken, de bodem en het klimaat zelf te scheppen, de arbeid te concentreren en alle voorwaarden voor het gedijen van de planten zo gunstig mogelijk te maken.

Dat streven is ontstaan uit de begeerte om veel geld te verdienen door de verkoop van de eerstelingen. Maar sinds het hoe en waarom van de intensieve cultuur bekend is wordt zij meer en meer algemeen en vindt zelfs toepassing op de gewone groetensoorten omdat zij in staat stelt meer voort te brengen met minder inspanning en meer zekerheid.

Na de uitkomsten door de eenvoudigste glasbedekking, op Guernsey verkregen, te hebben bestudeerd, constateren wij dat, alles bijeengenomen, veel minder arbeid wordt verricht om onder glas in april rijpe aardappelen te rooien dan nodig is om in de open lucht, na een vijfmaal grotere oppervlakte te hebben omgespit, bevloeid en van onkruid gezuiverd, drie maanden later te kunnen oogsten. Hetzelfde geldt voor het gebruik van werktuigen of machines. Men bespaart op de arbeid door gebruik te maken van goed gereedschap of van een degelijke machine, zelfs al moet men zich voor de aankoop een belangrijke uitgave getroosten.

Nauwkeurige cijfers betreffende de gewone groenteteelt onder glasbedekking ontbreken ons nog. Die cultuur is van jonge datum en vindt nog slechts toepassing op beperkte terreinen. Maar wij kennen de cijfers aangaande de reeds een dertigtal jaren bekende cultuur van een luxevrucht, de druif, en die cijfers zijn sprekend.

In het Noorden van Engeland, op de Schotse grens waar de steenkool slechts 4 francs per ton kost, afgehaald aan de mond van de mijnput, legt men zich sinds lang toe op de druiventeelt in de warme kas. Dertig jaar geleden werden deze druiven, die in januari rijp zijn, door de tuinier verkocht tegen 25 francs het pond voor de tafel van Napoleon III.

Tegenwoordig verkoopt dezelfde tuinier ze voor 3 francs het pond. Zelf deelt hij het ons mee in een van de laatste artikelen van een landbouwjournaal. De concurrenten zenden de druiven bij tonnen naar Londen en Parijs. Dankzij de goedkoopte van de steenkool en een zorgvuldige cultuur groeit de druif ‘s winters in het Noorden en vindt zijn weg, in tegenstelling met de gewone producten, naar het Zuiden. In mei worden de Engelse druiven en die van Jersey door de tuiniers verkocht voor twee francs het pond en die prijs handhaaft zich, evenals die van 50 franc dertig jaar geleden, alléén door de zwakke concurrentie. In oktober worden de druiven, die in ontzaglijke hoeveelheid worden gekweekt in de omtrek van Londen — altijd onder glas maar met slechts geringe kunstmatige warmte — verkocht tegen dezelfde prijs per pond als in de wijngaarden van Zwitserland of langs de Rijn, nl. voor enkele stuivers. Dat is nog tweederde te duur tengevolge de buitensporige grondbelasting en de kosten van aanleg en verwarming waarvoor de tuinier een hoge schatting moet betalen aan de industrieel en diens agenten. Na deze mededelingen kan men zeggen dat haast voor niemendal in de herfst heerlijke druiven zijn te verkrijgen op de breedtegraad en onder het mistig klimaat van Londen. In een van haar voorsteden levert een wijnstok die opgroeit langs ons huisje en gebrekkig is beschut door een muurtje en een glasraam van drie bij twee meter, drie jaar achtereen telkens ongeveer 50 pond druiven van uitgezochte smaak. Die oogst wordt verkregen van een zesjarige wijnstok. [9]

En de beschutting is zó slecht dat de regen er doorlekt. ‘s Nachts is de temperatuur altijd dezelfde als buiten. Van verwarming is natuurlijk geen sprake daar men even goed de straat zou kunnen verwarmen. De enige zorg die men eraan wijdt bestaat in het geregeld snoeien, wat een half uur ‘s jaars vordert, en in een kruiwagen mest, neergeworpen aan de voet van de stam die wortelt in de rode leemgrond buiten de beschutting.

Stel daar eens tegenover de overmatige zorgen besteed aan de cultuur van de wijnstok aan de oevers van de Rijn en van het meer van Genève, de terrassen die steen voor steen zijn opgetrokken tegen de hellingen van de heuvels, het vervoer van mest en van teelaarde op een hoogte van twee tot driehonderd voet, dan komt men tot de conclusie dat over het algemeen de arbeidsverspilling veel groter is bij de cultuur van de wijnstok in Zwitserland of aan de oevers van de Rijn, dan onder glas in de Londense voorsteden.

Dit moge op het eerste gezicht zonderling schijnen omdat men gewoonlijk denkt dat de wijnstok geheel uit zichzelf groeit in het Zuiden van Europa en de arbeid van de wijngaardenier niets kost. Maar de tuiniers en kweekers, wel ver van ons te weerleggen, bevestigen onze beweringen. “De voordeligste cultuur in Engeland is de druivencultuur”, zegt een praktisch tuinbouwkundige, de redacteur van het Engelse Journal d’horticulture (tuinbouwjournaal). De prijzen, zoals men weet, zijn dan ook welsprekend genoeg.

Wanneer we deze feiten in communistische taal weergeven, kunnen we beslist zeggen, dat de man of de vrouw die van hun vrije tijd een twintigtal uren ‘s jaars hun zorgen — inderdaad van aangename aard — wijden aan twee of drie wijnstokken onder glas geplant, onverschillig onder welk klimaat van Europa, zoveel druiven zullen oogsten als hun familie en vrienden met mogelijkheid zouden kunnen verbruiken. En dit geldt niet alleen voor de wijnstok, maar voor alle geacclimatiseerde [10] vruchtbomen.

De commune die er toe overgaat de intensieve cultuur toe te passen zal over alle mogelijke, zowel in- als uitheemse, groenten en over de uitgezochte vruchten kunnen beschikken waarvoor dan ieder inwoner ‘s jaars slechts enige tientallen uren arbeid zal behoeven te verrichten.

We hebben hier te doen met feiten, die een onderzoek gerust kunnen doorstaan. Een groep arbeiders behoeft de voortbrenging van zekere luxeartikelen slechts gedurende enkele maanden te staken en die tijd te besteden om honderd hectaren van de vlakte van Gennevilliers om te zetten in een rij zaailingen en jonge planten, en vervolgens vijftig hectaren te overdekken met naar de eis ingerichte warme serres voor het verkrijgen van de vruchten. De bijzondere zorg voor de details van de inrichting zou kunnen worden overgelaten aan beproefde tuiniers en warmoeziers.

Nemen we Jersey tot maatstaf, waar een hectare met glas gedekt de arbeid vordert van 7 of 8 mensen — dus minder dan 24.000 uren arbeid per jaar — dan zal het onderhoud van die 150 hectaren jaarlijks ongeveer 3.600.000 uren arbeid vorderen. Honderd bekwame tuiniers zouden vijf uren daags aan dat werk kunnen besteden en het overige zou gemakkelijk kunnen worden verricht door lieden die, zonder tuiniers van beroep te zijn, de spade, de hark, de gieter of de sproeimachine weten te hanteren of de oven kunnen stoken.

Maar die arbeid zou minimaal genomen — we zagen het in een vorig hoofdstuk — 75.000 of 100.000 individuen overvloedig voorzien van groenten en fruit zowel dienstig voor noodzakelijk voedsel als voor luxegebruik. Stellen we dat 36.000 volwassenen gaarne in de moestuin willen arbeiden. Ieder zou dan jaarlijks honderd uren daaraan moeten besteden, verdeeld over het gehele jaar. Die uren van arbeid zouden worden uren van ontspanning, doorgebracht onder vrienden, temidden van de kinderen, in heerlijke tuinen, vermoedelijk schoner dan de hangende tuinen van de Semiramis van de legende. [11]

Ziedaar de balans opgemaakt van de inspanning die men zich zal moeten getroosten om volop te kunnen genieten van de vruchten die men zich thans moet ontzeggen en een overvloedige voorraad te verkrijgen van alle groenten door de huismoeder thans zo angstvallig in kleine porties rondgedeeld daar zij de stuivers moet omdraaien die grotendeels bestemd zijn om de rentenier en de uitzuiger-eigenaar te verrijken.

O, als de mensheid zich maar eens bewust was van hetgeen zij vermag en dat bewustzijn haar de kracht schonk om te willen!

Als zij maar eens wist dat de onnozelheid van geest de klip is waarop alle revoluties tot op de dag van heden zijn gestrand!

VI

Helder ziet men in zijn verbeelding het uitgestrekte veld vóór zich, dat ter ontginning open ligt voor de sociale revolutie.

Telkens wanneer wij over de revolutie spreken, fronst de ernstige werkman die zo menig kind van voedsel verstoken zag, de wenkbrauwen en herhaalt met onstuimigheid: “En het brood?” Zal dit niet gaan ontbreken als ieder eet zoveel hij wil? En als het platteland in onwetendheid bewerkt door de reactie, de stad uithongert zoals de zwarte benden deden in 1793, wat dan? Laat het platteland het maar eens proberen! De grote steden zullen zich zonder het platteland wel weten te redden!

Wat zullen de honderdduizenden werklieden die thans geestelijk en lichamelijk verstompen in de kleine werkplaatsen en in de fabrieken, moeten uitvoeren wanneer zij de vrijheid hebben hernomen? Zullen zij zich na de revolutie evenals tevoren opsluiten in de fabrieken? Zullen zij luxe snuisterijen blijven vervaardigen voor de exporthandel wanneer zij zien dat het koren zou kunnen gaan ontbreken, het vlees zeldzaam wordt en de groenten verdwijnen zonder te worden vervangen?

Geen sprake van! Zij zullen de stad uitsnellen naar de velden! Met behulp van de machine die de zwakste van hun in staat stelt mee te helpen, zullen zij een revolutie brengen in de cultuur van een slaafs verleden evenals zij die zullen hebben gebracht in de instellingen en in de denkbeelden!

Hier zullen honderden hectaren met glas worden gedekt en de man zal evenals de vrouw met tedere hand de jeugdige plant verzorgen. Ginds zullen honderden hectaren worden bewerkt met de stoomploeg, verbeterd door chemische meststof of vermengd met kunstaarde, verkregen door vergruizing van de rots.

De vrolijke legioenen vrijwillige landbouwers zullen die hectaren rijke oogsten weten af te dwingen, bij hun arbeid en hun proefnemingen éénsdeels geleid door hen, die met landbouwzaken op de hoogte zijn, maar vooral door de sterken en praktische geest van een volk, dat ontwaakt is uit een langen sluimer en wordt gestuurd en voorgelicht door die schitterende toorts, het geluk van allen!

En binnen twee of drie maanden zullen de vroegtijdige oogsten de drukkendste zorgen verlichten en in de voeding voorzien van een volk dat, na zoveel eeuwen wachtende, eindelijk zijn honger zal kunnen stillen en naar hartelust zal kunnen genieten.

Inmiddels zal het volksgenie, het genie van een volk dat is opgestaan en zijn behoeften kent, proeven nemen met de nieuwe cultuurmiddelen die reeds aan de horizon opdoemen en nog slechts de toets van de ervaring behoeven om algemeen bekend te worden. Men zal proeven nemen met het licht, de miskende factor van de cultuur, die de gerst in 45 dagen doet rijpen op de breedte van Yakoutsk. [12] Geconcentreerd licht of kunstlicht zal wedijveren met de warmte om de groei van de planten te bevorderen. Een Mouchot van de toekomst zal de machine uitvinden die de zonnestralen moet geleiden en in werking stellen, zodat het niet meer nodig zal zijn in de diepte van de aarde de zonnewarmte te gaan zoeken, die in de steenkool is opgehoopt. Men zal de besproeiing van de bodem beproeven met de cultuur van micro-organismen, een rationeel denkbeeld dat eerst onlangs aan het licht trad en beoogt, aan de grond de kleine levende cellen toe te voeren, die zo nodig zijn voor de planten, eensdeels om de worteltjes te voeden, anderdeels om de samenstellende delen van de grond los en voor organische voeding geschikt te maken.

Men zal proeven nemen ... maar neen, laat ons niet verder gaan, we zouden aanlanden op het gebied van de roman. Bepalen we ons tot de werkelijkheid van de verkregen feiten. Door toepassing in het groot van de reeds beproefde cultuurmethoden, die zegevierend uit het strijdperk van de concurrentie te voorschijn zijn getreden, kunnen we ons welvaart en weelde verschaffen in ruil voor een aangename arbeid.

De naaste toekomst zal ons doen zien in hoeverre de verwachte verbeteringen op dat gebied als de vrucht van de jongste wetenschappelijke ontdekkingen van praktische waarde zullen zijn. We willen thans alleen de nieuwe weg inwijden, die leidt tot de studie van de behoeften en van de middelen om ze te bevredigen. Het enige wat van de revolutie kan ontbreken is de stoutheid van initiatief.

Verstompt als we zijn in de school door onze instellingen, op rijpere leeftijd tot aan het graf gehecht aan het verleden durven we bijna niet meer denken. Wanneer er sprake is van een nieuw denkbeeld gaan we oude boeken raadplegen van vóór honderd jaar om te weten hoe de oude meesters over dat onderwerp dachten.

Als de stoutheid van gedachte en van initiatief niet ontbreken zal de revolutie door gebrek aan levensmiddelen niet mislukken. Van alle gewichtige dagen van de grote revolutie was de schoonste en grootste dag, die voor eeuwig in de geesten zal gegrift staan, die waarop de gefedereerden van alle zijden samengestroomd, de grond van het Champ de Mars gingen bewerken ter voorbereiding tot het feest.

Op die dag was Frankrijk één, bezield door de nieuwe geestesrichting, wierp het een blik in de toekomst, die zich voor haar opende in het gemeenschappelijke bewerken van de grond.

En wederom zullen de vrijgemaakte maatschappijen door diezelfde gemeenschappelijke arbeid haar eenheid herkrijgen en een einde maken aan de haat en de druk die haar onderling verdeeld hield.

Daar zij voortaan en helderder begrip zal hebben van de kracht van de solidariteit — het machtig vermogen dat de energie en het scheppend vermogen van de mens verhonderdvoudigt — zal de nieuwe maatschappij zich met al het vuur van de jeugd opmaken ter verovering van de toekomst.

Daar zij niet langer zal voortbrengen voor onbekende kopers en zich ten taak stelt de onderscheiden smaak en de verschillende behoeften te bevredigen zal de maatschappij aan al haar leden, behalve brood en welvaart, tegelijkertijd de zedelijke voldoening schenken die voortvloeit uit de arbeid van de vrije keuze, benevens het genot van te kunnen leven zonder inbreuk te maken op het leven van anderen. Bezield met nieuwe moed, gesteund door het solidariteitsgevoel zullen allen zich opmaken ter verovering van de hoge genietingen van de kennis en van de verheven scheppingen van de kunst.

Een maatschappij dermate bezield, zal zich noch voor innerlijke twisten, noch voor vijanden van buiten behoeven bezorgd te maken. Aan de verbonden machten uit het verleden zal zij tegenoverstellen haar liefde voor de nieuwe orde, de stoutheid van initiatief van ieder afzonderlijk en van allen tezamen, haar herculische kracht, door de weder ontwaking van het genie tot die hoogte opgevoerd.

Tegen die onweerstaanbare kracht zullen de verbonden koningen niets vermogen. Zij zullen zich slechts voor haar hebben te buigen en zich in het gareel laten spannen om mee te trekken aan de zegewagen van de menselijke vooruitgang die zich voortspoedt langs de nieuwe banen door de sociale revolutie reeds ten dele geëffend.

_______________
[1] George Stephenson (1781-1848), zoon van een mijnwerker, vond in 1814 de locomotief uit.
[2] Jacquard (1752-1834) was de uitvinder van een weefstoel, naar hem genoemd, had in het geheel geen schoolonderwijs genoten en was achtereenvolgens boekbinder, lettergieter en arbeider in een fabriek van gebrocheerde zijden stoffen te Lyon.
[3] Jean de la Bruyère (1639-1696) Frans schrijver, beroemd om zijn geestige karakterschetsen. Zijn voornaamste werk is: Les caractères de notre siècle 1687, (De karakters in onze eeuw).
[4] Liebig (1802-1874) was een beroemd scheikundige. Zijn voornaamste werken zijn: Grundsätze der Agricultur, Theorie und Praxis in der Landwirtschaft, Naturwissenschaftliche Briefe über die moderne Landwirtschaft.
[5] Eilanden, niet ver van de Franse westkust.
[6] Onder extensieve cultuur verstaat men de gewone landbouw op uitgestrekte terreinen.
[7] We stippen hier even aan dat, toen onze mededelingen in Engeland werden gepubliceerd, zij niet de minste tegenspraak hebben gevonden. Zij werden bevestigd en zelfs uitgebreid door de directeur van het Journal d’Agriculture (Landbouwjournaal), die een praktisch tuinbouwkundige is. We zijn overtuigd dat de Franse warmoeziers ons evenzeer in het gelijk stellen.
[8] Men raadplege La Répartition métrique des impots door A. Toubeau, 2 vol. uitgegeven door Guillaumin in 1880. We delen geenszins de gevolgtrekkingen van Toubeau, maar zijn werk is een ware encyclopedie dat tevens de bronnen vermeldt waaruit hij de opgaven put die aantonen wat al van de grond kan worden verkregen. La Culture maraichère door M. Ponce, Parijs 1886. Le Potager Gressent Parijs 1885, een uitmuntend praktisch werk. Physiologie et culture du blé door Risler, Parijs 1886. Le blé, la culture intensive et extensive door Lecouteux, Parijs 1883. La cité Chinoise door Eugène Simon. Le dictionnaire d’Agriculture. The Rothamstead experiments door Wm. Frean, Londen 1888 (cultuur zonder bemesting, enz). Nineteenth century Juni 1888 en Forum augustus 1890.
[9] De wijnstok zelf kan worden beschouwd als het resultaat van de ijverige inspanningen van twee of drie geslachten van tuiniers en behoort tot de variëteit van Hamburg die zich wonderlijk aan de koude winters heeft gewend. Hij heeft behoefte aan vorst in de winter voor het rijpen van het hout.
[10] Acclimatiseren, aanpassen aan enig klimaat. Onze vruchtbomen bv. zijn bijna alle uit Azië afkomstig. Door de cultuur hebben ze zich langzamerhand aan ons klimaat gewend — zijn geacclimatiseerd.
[11] Vatten we de cijfers samen die wij gaven over de landbouw, cijfers die het bewijs leveren, dat de bewoners van de twee departementen Seine en Seine-et-Oise uitmuntend op hun grond zouden kunnen leven, alleen door jaarlijks een weinig tijd ter verkrijging van hun voedsel op te offeren, dan komen we tot de volgende uitkomsten:

Departementen Seine en Seine-et-Oise:

Aantal bewoners in 1886 3.600.000
Oppervlakte in hectaren 610.000
Aantal bewoners per hectare 5.90

Oppervlakte die bebouwd zou moeten worden om de bewoners te voeden (in hectaren) voor:


Koren en andere graangewassen 200.000
Natuur- en kunstweiden 200.000
Groenten en fruit 7000 a 10.000
Blijft voor woningen, verkeerswegen, parken, bossen 200.000

Hoeveelheid jaarlijkse arbeid, nodig voor het aanbrengen van verbeteringen en voor het bebouwen van de hierboven genoemde oppervlakten (in werkdagen van 5 uren):

Korenbouw en oogst 15.000.000
Weiden, melk, veefokkerij 10.000.000
Warmoezierderij, tafelvruchten, enz. 33.000.000
Onvoorziene arbeid 12.000.000
Totaal 70.000.000


Gesteld dat slechts de helft van de gezonde volwassenen (mannen en vrouwen) zich met de landbouw wil bezighouden, dan ziet men dat 70 miljoen arbeidsuren moeten worden verdeeld onder 1.200.000 individuen. Dat maakt voor elk van deze arbeiders achtenvijftig arbeidsdagen van 5 uren ‘s jaars.
[12] Jakoetsk, stad in Oost-Siberië; ze ligt op 62° N.B.