V.I. Lenin
Wat te doen?
Beginnen wij wederom met een lofuiting voor de “Rabotsjeje Djelo”. “De onthullingsliteratuur en de proletarische strijd”, — zó betitelt Martynov zijn artikel in Nr. 10 van de “Rabotsjeje Djelo” over de meningsverschillen met de “Iskra”.
“Wij kunnen ons niet beperken tot het onthullen van de toestanden, die haar ontwikkeling (d.w.z. die van de arbeiderspartij) in de weg staan. Wij moeten ook op de directe en dagelijkse belangen van het proletariaat reageren” (blz. 63) — zó formuleerde hij het wezen van deze meningsverschillen. “...De “Iskra”... is feitelijk het orgaan van de revolutionaire oppositie, dat onze toestanden en vooral de politieke toestanden tracht te ontmaskeren... Doch wij werken en zullen werken voor de arbeiderszaak in nauw organisatorisch verband met de proletarische strijd” (l.c).
Voor deze formulering moet men Martynov wel dankbaar zijn. Zij verkrijgt een eminent, algemeen belang, want zij omvat in het wezen van de zaak volstrekt niet alleen onze meningsverschillen met de “Rabotsjeje Djelo”, maar tevens in het algemeen alle meningsverschillen tussen ons en de “economisten” met betrekking tot de kwestie van de politieke strijd. Wij hebben reeds aangetoond, dat de “economisten” de “politiek” niet onvoorwaardelijk afwijzen, maar alleen voortdurend uit de sociaaldemocratische opvatting van de politiek in de trade-unionistische opvatting daarvan vervallen. Volkomen op dezelfde wijze doet ook Martynov dit en daarom willen wij juist hem kiezen als het toonbeeld van de economische dwalingen in deze kwestie. Tegen zulk een keuze, — dit zullen wij trachten te bewijzen — zullen noch de schrijvers van het “Extra bijvoegsel” van de “Rabotsjaja Mysl”, noch de schrijvers van de proclamatie van de “Groep der zelfbevrijding”, noch de schrijvers van de economische Brief in Nr. 12 van de “Iskra” verzet kunnen aantekenen.
Het is allen bekend, dat de grote verbreiding en versterking van de economische [1] strijd van de Russische arbeiders hand in hand ging met het scheppen van een “literatuur” van economische (fabriek en beroep betreffende) onthullingen. De voornaamste inhoud van de “vlugschriften” bestond in onthullingen van toestanden in de fabrieken en spoedig ontbrandde onder de arbeiders een ware hartstocht voor onthullingen. Zodra slechts de arbeiders hadden gezien, dat de sociaaldemocratische kringen hun een nieuw soort van vlugschriften wilden en konden geven, die de gehele waarheid over hun ellendig leven, hun buitensporig zware arbeid en hun rechteloosheid vertelden, — begonnen zij hen om zo te zeggen met correspondenties uit de fabrieken en bedrijven te overstelpen. Deze “onthullingsliteratuur” verwekte een geweldige sensatie, niet alleen in de fabriek, welker toestanden in het betreffende vlugschrift werden gegeseld, maar ook in alle fabrieken, waar men het een of ander over de onthulde feiten had gehoord. En omdat de noden en de ellende van de arbeiders der verschillende bedrijven en verschillende vakken vele trekken gemeen hebben, greep de “waarheid over het arbeidersleven” allen aan. Onder de meest achterlijke arbeiders ontstond een ware hartstocht om “gedrukt te worden”, — een edele hartstocht voor deze kiémvorm van de oorlog tegen de gehele huidige maatschappelijke orde, die op roof en onderdrukking is opgebouwd. En de “vlugschriften” waren in de overweldigende meerderheid der gevallen inderdaad een oorlogsverklaring, omdat de onthulling een sterk opwindende werking uitoefende en onder de arbeiders de algemene eis wakker riep naar het uit de weg ruimen van de meest schreeuwende wantoestanden, benevens de bereidvaardigheid om de eisen door stakingen te ondersteunen. De fabrikanten zelf moesten tenslotte zo zeer de betekenis van deze vlugschriften als oorlogsverklaring erkennen, dat zij zeer dikwijls de oorlog zelf niet eens wilden afwachten. De onthullingen oefenden, als steeds, alleen reeds door het feit van hun verschijnen een sterke werking uit; zij verkregen de betekenis van een machtige morele druk. Meer dan eens gebeurde het, dat reeds het verschijnen alleen van een vlugschrift voldoende was voor het inwilligen van alle of van een gedeelte der eisen. In één woord: de economische (fabrieks-) onthullingen waren en blijven ook thans een belangrijke hefboom van de economische strijd. En deze betekenis zullen zij behouden, zolang het kapitalisme bestaat, dat noodzakelijkerwijze de zelfverdediging van de arbeiders baart. In de meest vooraanstaande Europese landen kan men ook thans zien, hoe het onthullen van wantoestanden in één of ander vergeten “vak” of in een of ander godverlaten tak van de huisindustrie als uitgangspunt voor het wekken van het klassenbewustzijn, voor het begin van de vakverenigingsstrijd en de verbreiding van het socialisme dient [2].
De overwegende meerderheid van de Russische sociaaldemocraten werd in de laatste tijd door dit werk, het organiseren van fabrieksonthullingen bijna geheel en al in beslag genomen. Het is voldoende, aan de “Rabotsjaja Mysl” te herinneren, om te zien in welk een mate men van dit werk was vervuld, — hoe men daarbij vergat, dat dit op zichzelf beschouwd in het wezen van de zaak nog geen sociaaldemocratische, maar slechts een trade-unionistische werkzaamheid is. De onthullingen omvatten in het wezen van de zaak slechts de betrekkingen van de arbeiders van een bepaald vak tot hun ondernemers en bereikten slechts, dat de verkopers van de arbeidskracht leerden, deze “waar” voordeliger te verkopen en de strijd tegen de kopers op de grondslag van een zuivere handelszaak te voeren. Deze onthullingen konden (indien de organisatie van de revolutionairen er een bepaald gebruik van maakte) tot het begin en tot een bestanddeel van de sociaaldemocratische actie worden; maar zij konden ook (en door het buigen voor de elementaire beweging moesten zij) tot een uitsluitende vakverenigingsstrijd en een niet sociaaldemocratische arbeidersbeweging leiden. De sociaaldemocratie leidt de strijd van de arbeidersklasse niet slechts voor gunstige voorwaarden bij de verkoop van hun arbeidskracht, maar ook voor het vernietigen van die maatschappelijke orde, die de bezitlozen dwingt zich aan de rijken te verkopen. De sociaaldemocratie vertegenwoordigt de arbeidersklasse niet slechts in haar verhouding tot een bepaalde ondernemersgroep, maar ook in haar verhouding tot alle klassen van de moderne maatschappij, tot de staat als de georganiseerde politieke macht. Hierdoor is begrijpelijk, dat de sociaaldemocraten zich niet alleen niet tot de economische strijd kunnen beperken, maar ook niet mogen toelaten, dat het organiseren van de economische onthullingen tot hun voornaamste bezigheid wordt. Wij moeten de politieke opvoeding van de arbeidersklasse, de ontwikkeling van haar politiek bewustzijn, actief aanpakken. Hiermede zijn thans, na de eerste aanval van de “Zarja” en de “Iskra” op het economisme, “allen het eens” (velen weliswaar slechts in woorden, zoals wij spoedig zullen zien).
Nu rijst de vraag, waarin de politieke opvoeding moet bestaan. Kan men zich tot het propageren van de idee der vijandschap van de arbeidersklasse tegen het absolutisme beperken? Natuurlijk niet. Het is niet voldoende, de politieke onderdrukking van de arbeiders te verklaren (zoals het niet voldoende was, hun de tegengesteldheid van hun belangen aan de belangen van de ondernemers te verklaren). Het is noodzakelijk, te agiteren naar aanleiding van ieder concreet verschijnsel van deze onderdrukking (zoals wij naar aanleiding van de concrete verschijnselen der economische onderdrukking begonnen te agiteren). En omdat deze onderdrukking de meest verschillende klassen van de maatschappij treft, omdat zij te voorschijn treedt op de meest verschillende gebieden van leven en werken, het gebied van de vakorganisatie, het algemeen-burgerlijke, het persoonlijke, het gezins-, het godsdienstige en het wetenschappelijke gebied, enz. enz. — is het dan niet duidelijk, dat wij onze taak, het ontwikkelen van het politieke bewustzijn der arbeiders, niet zullen vervullen, indien wij ons niet belasten met hot organiseren van de alzijdige politieke ontmaskering van het absolutisme? Om naar aanleiding van de concrete verschijnselen der onderdrukking te agiteren is het Immers noodzakelijk, deze verschijnselen te onthullen (zoals men de wantoestanden in de fabrieken moest onthullen om economische agitatie te voeren).
Het schijnt, dat dit duidelijk is. Maar juist hier blijkt, dat de noodzakelijkheid van de alzijdige ontwikkeling van het politieke bewustzijn slechts in woorden door “allen” wordt erkend. Juist hier blijkt ook, dat bv. de “Rabotsjeje Djelo” niet alleen de taak om alzijdige politieke onthullingen te organiseren (of daarmee te beginnen) niet zelf op zich nam, maar dat ze zelfs de “Iskra”, die deze taak had aangepakt, daarvan weer trachtte af te brengen. Men hore: —
“De politieke strijd van de arbeidersklasse is slechts” (juist niet slechts) “de meest ontwikkelde, brede en doeltreffende vorm van de economische strijd” (Program van de “Rabotsjeje Djelo”, “Rabotsjeje Djelo” Nr. 1, blz. 3).
“Thans staat voor de sociaaldemocraten de taak aan de economische strijd zelf zoveel mogelijk een politiek karakter te verlenen” (Martynov, in Nr. 10, blz. 42). “De economische strijd is het op meest brede wijze aanwendbare middel om de massa’s in de actieve politieke strijd te betrekken” (Resolutie van het Congres van de Bond en “aanvullingsvoorstellen”. “Twee Congressen”, blz. 11 en 17).
Van al deze stellingen is de “Rabotsjeje Djelo”, zoals de lezer ziet, vanaf haar eerste verschijnen tot de laatste “instructies van de redactie” toe, doordrongen en zij geven klaarblijkelijk alle uitdrukking aan een en dezelfde opvatting van de politieke agitatie en de politieke strijd. Men beschouwe evenwel deze opvatting van het standpunt der bij alle economisten heersende mening, dat de politieke agitatie de economische moet volgen. Is het juist, dat de economische strijd in het algemeen [3] “het op de meest brede wijze aanwendbare middel” voor het betrekken van de massa in de politieke strijd is? Dat is in het geheel niet juist. Een niet minder “op brede wijze aanwendbaar” middel hiertoe zijn alle uitingen van de politieonderdrukking en de excessen van het absolutisme en volstrekt niet alleen maar die verschijnselen, die met de economische strijd zijn verbonden. De plattelandsoverheden [4] en de lichaamsstraffen voor de boeren, de omkoopbaarheid van de ambtenaren en de behandeling van het “eenvoudige volk” door de politie in de steden, de strijd tegen de hongerenden en de onderdrukking van elk streven van het volk naar licht en kennis, het uitpersen door belastingen en het vervolgen van de sekten, het drillen van de soldaten en het als soldaten behandelen van de studenten en het liberale intellect, — waarom moeten eigenlijk deze en duizend andere soortgelijke verschijnselen van de onderdrukking, die niet rechtstreeks met de “economische” strijd zijn verbonden, minder “op brede wijze aanwendbare” middelen en aanleidingen voor politieke agitatie, voor het betrekken van de massa in de politieke strijd zijn? Juist het tegendeel is het geval: in de totaalsom van al de levensfeiten, waar de arbeider onder rechteloosheid, willekeur en gewelddadigheid (tegen hemzelf of hem nastaande mensen) lijdt, vormen ongetwijfeld de gevallen van vervolgingen door de politie in de vakstrijd juist maar een kleine minderheid. Waarom zou men dan van te voren de omvang van de politieke agitatie beperken door te verklaren, dat slechts één van de middelen “op de meest brede wijze aanwendbaar” is, waarnaast er voor een sociaaldemocraat vele andere middelen moeten bestaan, die, in het algemeen gesproken, niet minder “op brede wijze aanwendbaar” zijn?
...De Bond hecht betekenis aan de omstandigheid, dat hij de uitdrukking “het beste middel”, vervat in de betreffende resolutie van het IVde Partijcongres van de Joodse Arbeidersbond (Boend), vervangen heeft door de uitdrukking “het op meest brede wijze aanwendbare middel” [5]. Het zou ons werkelijk moeilijk vallen te zeggen, welke van de twee resoluties de beste is, volgens onze mening zijn zij allebei slecht. Zowel de Bond als de Joodse Arbeidersbond vervallen hier (ten dele misschien zelfs onbewust, onder de invloed van de traditie) in de economische, trade-unionistische uitlegging van de politiek. Of dit nu met behulp van het woord “op meest brede wijze aanwendbare” of van het woord “beste” geschiedt, — dat verandert in wezen niets aan de zaak. Wanneer de Bond zou hebben gezegd, dat “politieke agitatie op economische grondslag” het op meest brede wijze aangewende (niet “aanwendbare”) middel is, dan zou hij ten aanzien van een bepaald tijdperk van de ontwikkeling van onze sociaaldemocratische beweging gelijk hebben. Met name zou hij gelijk hebben met betrekking tot de “economisten”, met betrekking tot vele mannen van de praktijk (zo niet de meerderheid van hen) in de jaren 1898 tot 1901, want deze practici-economisten hebben werkelijk de politieke agitatie bijna uitsluitend op economisch terrein aangewend (in zover ze haar in het algemeen hebben aangewend!). Zulk een politieke agitatie hebben, zoals wij zagen, zowel de “Rabotsjaja Mysl” als de “Groep van de zelfbevrijding” erkend en zelfs aanbevolen! De “Rabotsjeje Djelo” had beslist moeten veroordelen, dat de nuttige zaak van de economische agitatie met de schadelijke beperking van de politieke strijd gepaard ging; in plaats daarvan verklaart zij het (door de economisten) op de meest brede wijze aangewende middel voor het op meest brede wijze aanwendbare middel.
... Welke concrete, reële zin heeft in de mond van Martynov de aan de sociaaldemocratie gestelde taak: “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen? De economische strijd is de collectieve strijd van de arbeiders tegen de ondernemers voor gunstige voorwaarden bij de verkoop van de arbeidskracht, voor de verbetering van de arbeids- en levensvoorwaarden der arbeiders. Deze strijd is noodzakelijkerwijs een vakverenigingsstrijd, aangezien de arbeidsvoorwaarden in de verschillende vakken uiterst verschillend zijn en bijgevolg de strijd voor de verbetering van deze voorwaarden slechts volgens vakken (door de vakbonden in het Westen, door voorlopige vakverenigingen en door vlugschriften in Rusland, enz.) kan worden gevoerd. “Aan de economische strijd zelf een politiek karakter” te verlenen, dat betekent bijgevolg om dezelfde vakverenigingseisen, dezelfde door de vakverenigingen te verkrijgen verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden door middel van “wettelijke en administratieve maatregelen” (zoals Martynov zich op blz. 43 van zijn artikel uitdrukt) te bereiken. Dit nu doen alle vakbonden van de arbeiders en hebben zij steeds gedaan. Men werpe een blik in de werken van het grondig geleerde (en “grondig” opportunistische) echtpaar Webb [6] en men zal zien, dat de Engelse arbeidersbonden de taak, “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, sedert lang geleden hebben erkend en haar ten uitvoer brengen; dat zij sedert lange tijd strijden voor vrijheid van staken, voor het afschaffen van alle juridische belemmeringen van de coöperatie- en de vakbeweging, voor het uitvaardigen van wetten ter bescherming van vrouwen en kinderen, voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden door de gezondheids — en de fabriekswetgeving, enz.
Zo verbergt zich achter de opgeblazen frase: “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, die “ontzettend” diepzinnig en revolutionair klinkt, inderdaad slechts het traditionele streven om de sociaaldemocratische politiek tot een trade-unionistische te degraderen! Onder het mom, de eenzijdigheid van de “Iskra” te corrigeren, die — ziet U — “het revolutioneren van het dogma boven het revolutioneren van het leven stelt” [7], dzt men ons als iets nieuws de strijd voor economische hervormingen op. In werkelijkheid houdt de frase: “de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, helemaal niets in, behalve dan de strijd voor economische hervormingen. En Martynov had zelf tot deze eenvoudige gevolgtrekking kunnen komen, indien hij goed had nagedacht over de betekenis van zijn eigen woorden.
“Onze partij”, — zegt hij, terwijl hij zijn zwaarste geschut tegen de “Iskra” in werking stelt — “kon en moest aan de regering concrete eisen stellen tot maatregelen van wetgevende en administratieve aard tegen de economische uitbuiting, tegen de werkloosheid, tegen de hongersnood, enz.” (blz. 42 en 43 in Nr. 10 van de “Rabotsjeje Djelo”).
Concrete maatregelen eisen, — is dit niet het eisen van sociale hervormingen? En nog eens vragen wij de niet vooringenomen lezer, of wij de “Rabotsjedjeltsen” [8] (men vergeve mij dit plompe, gangbare woordje!) belasteren, door hen verkapte Bernsteinianen te noemen, als zij de stelling van de noodzakelijkheid van de strijd voor economische hervormingen als hun meningsverschil met de “Iskra” op de voorgrond stellen?
De revolutionaire sociaaldemocratie heeft de strijd voor hervormingen steeds in haar actie ingesloten en doet dit ook nu. Maar zij maakt gebruik van de “economische” agitatie om aan de regering niet slechts de eis van allerlei maatregelen te stellen, maar ook (en vooral) de eis, dat zij moet ophouden, een absolutistische regering te zijn. Buitendien beschouwt zij het als haar plicht, deze eis niet slechts op de grondslag van de economische strijd aan de regering te stellen, maar ook op de grondslag van alle uitingen van het maatschappelijk-politieke leven in het algemeen. In één woord: zij maakt de strijd voor hervormingen ondergeschikt, als deel van het geheel, aan de revolutionaire strijd voor de vrijheid en voor het socialisme. Martynov evenwel doet in andere vorm de stadia-theorie herleven en tracht aan de politieke strijd, om het zo te zeggen, onvoorwaardelijk een economische ontwikkelingsweg voor te schrijven. Door op het moment van de revolutionaire opleving met een zogenaamde bijzondere “taak” van de strijd voor hervormingen op te treden, trekt hij daarmee de partij achteruit en werkt zowel het “economische” — als het liberale opportunisme in de hand.
Verder. Nadat hij, alsof het uit schaamte was, de strijd voor hervormingen verborg achter de opgeblazen stelling: “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, bracht Martynov enkel economische hervormingen naar voor (enkel hervormingen met betrekking tot de fabrieken). Waarom hij dit heeft gedaan, weten wij niet. Misschien bij vergissing? Maar indien hij niet slechts “fabrieks”-hervormingen op het oog had, dan zou zijn gehele door ons zo juist aangehaalde stelling iedere betekenis verliezen. Misschien omdat hij van de regering slechts op economisch gebied “tegemoetkomingen” mogelijk en waarschijnlijk acht? [9] Zo ja, dan is dit een zonderlinge dwaling: — tegemoetkomingen zijn mogelijk en komen ook voor op het gebied van de wetgeving over de lijfstraffen, over het paswezen, de afbetalingen, het sektenwezen, de censuur, enz., enz. “Economische” tegemoetkomingen (of pseudo-tegemoetkomingen) zijn natuurlijk het goedkoopst en het gemakkelijkst voor de regering, want daardoor hoopt zij het vertrouwen van de arbeidersmassa’s te winnen. Maar juist daarom mogen wij, sociaaldemocraten in geen geval en absoluut door niets de opvatting (of het misverstand) laten opkomen, als waren ons economische hervormingen liever, als zouden wij juist deze voor bijzonder belangrijk houden, enz.
“Zulke eisen”, — zegt Martynov met betrekking tot de door hem boven opgestelde concrete eisen van wetgevende en administratieve maatregelen, — “zouden geen holle klank zijn, omdat zij, aangezien zij zekere tastbare resultaten beloven, door de arbeidersmassa actief zouden kunnen worden ondersteund. ...”
Wij zijn geen economisten, o neen! Wij kruipen alleen even slaafs voor de “tastbaarheid” van concrete resultaten, als de heren Bernstein, Prokopovitsj, Stroeve, R. M. en tutti quanti! [10]. Wij geven slechts (tezamen met Narcis Toeporylow) [11] te verstaan, dat alles wat geen “tastbare resultaten belooft”, een “holle klank” is! Wij drukken ons slechts zo uit, als ware de arbeidersmassa niet in staat (en al had zij reeds niet, ondanks allen, die hun filisterdom op haar willen afwentelen, haar bekwaamheid bewezen), ieder protest tegen het absolutisme actief te ondersteunen, zelfs wanneer haar dit absoluut geen tastbare resultaten belooft!
...”Naast de onmiddellijke revolutionaire betekenis heeft de economische strijd van de arbeiders tegen de patroons en tegen de regering (de “economische” strijd tegen de regering!!) ook een belang in die zin dat het de arbeiders er constant op wijst dat zij geen politieke rechten hebben.” (Martynov, blz. 44).
Wij hebben dit citaat niet aangehaald, om voor de honderdste en duizendste keer het hierboven gezegde te herhalen, maar om Martynov voor deze nieuwe en uitstekende formulering in het bijzonder dank te zeggen: — “de economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en tegen de regering”. Hoe bekoorlijk! Met welk een onnavolgbaar talent, met welk een meesterlijk ter zijde schuiven van alle partiële meningsverschillen en verschil in schakering tussen de economisten, is hier in een korte en klare stelling het gehele wezen van het economisme uitgedrukt, — vanaf de oproep aan de arbeiders “tot de politieke strijd, die zij, de verbetering van de toestand aller arbeiders op het oog hebbend, in het algemeen belang voeren” [12], over de theorie van de stadia, tot aan de Congres-resolutie over de “meest brede aanwendbaarheid”, enz. “De economische strijd tegen de regering” — dat is juist de trade-unionistische politiek, van waar het tot aan de sociaaldemocratische politiek nog zeer, zeer ver is.
“... Sedert Plechanov het genoemde boekje heeft geschreven (“Over de taak van de socialisten in de strijd tegen de hongersnood in Rusland”), is er veel water in de zee gestroomd”, vertelt Martynov. — “De sociaaldemocraten, die tien jaren lang de economische strijd van de arbeidersklasse hebben geleid... zijn er nog niet in geslaagd aan de partijtactiek een omvattende theoretische motivering te geven. Thans is dit vraagstuk rijp geworden en indien wij zulk een theoretische motivering zouden willen geven, dan zouden wij ongetwijfeld de beginselen van de tactiek, die Plechanov eens ontwikkelde, belangrijk moeten verdiepen... Wij zouden thans het onderscheid tussen de propaganda en de agitatie anders moeten bepalen, dan Plechanov het heeft gedaan”. (Martynov had juist de woorden van Plechanov aangehaald: “de propagandist geeft vele ideeën aan één of meer personen, maar de agitator geeft slechts één of slechts enige ideeën, maar hij geeft ze dan ook aan een ganse massa van personen”). “ “Onder propaganda zouden wij de revolutionaire toelichting van gans de huidige maatschappij-orde of haar gedeeltelijke verschijningsvormen verstaan, onverschillig of dit geschiedt in een vorm, die toegankelijk is voor de enkeling of wel voor de brede massa. Onder agitatie in de strenge zin van het woord (sic!), zouden wij de tot de massa gerichte aansporing tot bepaalde concrete acties verstaan, de bevordering van het rechtstreekse revolutionaire ingrijpen van het proletariaat in het openbare leven”.
Wij wensen de Russische, — en ook de internationale sociaaldemocratie geluk met de nieuwe, strengere en diepere terminologie van Martynov. Tot nu toe geloofden wij (tezamen met Plechanov, ja, met alle leiders van de internationale arbeidersbeweging), dat de propagandist, wanneer hij bijvoorbeeld de kwestie van de werkeloosheid behandelt, de kapitalistische aard van de crises moet verklaren, de oorzaak van hun onvermijdelijkheid in de moderne maatschappij aantonen, de noodzakelijkheid van de verandering van deze maatschappij in een socialistische moet schetsen, enz. In één woord: hij moet “vele ideeën” geven, zó vele, dat slechts (betrekkelijk) weinige personen al deze ideeën tegelijk en in hun gehele omvang zich zullen kunnen eigen maken.
De agitator echter, die over dezelfde kwestie spreekt, zal het voor al zijn hoorders meest bekende en krasse voorbeeld kiezen, bv. de hongerdood van een werkeloos gezin, het erger worden van de ellende, enz. — en hij zal heel zijn inspanning er op richten om op grond van dit, aan iedereen bekende feit, aan de “massa” één enkele idee te geven: de idee van het onzinnige der tegenstrijdigheid tussen het toenemen van de rijkdom en het toenemen van de ellende; hij zal zich moeite geven om in de massa ontevredenheid en verontwaardiging over deze, ten hemel schreiende onrechtvaardigheid te wekken, terwijl hij het volledig duidelijk maken van de oorsprong dezer tegenstrijdigheid aan de propagandist zal overlaten.
De propagandist werkt daarom in hoofdzaak door het geschreven, de agitator — door het levende woord. Van de propagandist worden niet dezelfde eigenschappen verlangd als van de agitator. Kautsky en Lafargue zullen wij bv. propagandisten noemen, Bebel en Guèsde agitators. Maar een derde gebied, een derde functie van de praktische actie te construeren en deze functie de taak toe te schrijven “de massa’s tot bepaalde concrete acties op te roepen”, — dat is de grootste ongerijmdheid, want het “oproepen” als afzonderlijk feit, vult óf op natuurlijke wijze en onvermijdelijk zowel de theoretische verhandeling en de propagandistische brochure, als ook de agitatie-rede aan, óf het maakt een zuiver uitvoerende functie uit. Inderdaad; neemt bv. de huidige strijd van de Duitse sociaaldemocraten tegen de invoerrechten op graan. De theoretici schrijven onderzoekingen over de invoerrechtenpolitiek en “roepen op”, bv. voor handelsverdragen en handelsvrijheid te strijden; de propagandist doet hetzelfde in een tijdschrift en de agitator in openbare redevoeringen. De “concrete acties” van de massa, dat zijn op dit ogenblik de handtekeningen onder de petities aan de Rijksdag, inzake het niet verhogen van de invoerrechten op graan. De oproep tot deze acties gaat indirect van de theoretici, propagandisten en agitatoren, rechtstreeks van de arbeiders uit — van die arbeiders, die in de fabrieken en overal in de particuliere woningen de lijsten voor handtekeningen rondbrengen. Volgens de “Martynov-terminologie” komt het er op neer, dat Kautsky en Bebel beide propagandisten, de bezorgers van de lijsten voor handtekeningen agitators zijn, niet waar?
Het Duitse voorbeeld brengt mij het Duitse woord: “Verballhornung” in herinnering. Johan Ballhorn was een Leipziger uitgever in de XVIde eeuw; hij gaf een A-B-C-boekje uit, waarin hij, zoals de gewoonte was, ook een tekening opnam, die een haan afbeeldde; maar in plaats van de gewone afbeelding van een haan met sporen aan de poten, beeldde hij een haan af zonder sporen, maar met een paar eieren naast hem. En op de omslag van het A-B-C-boekje is toegevoegd: “Verbeterde uitgave van Johann Ballhorn”. En sinds die tijd zeggen de Duitsers Verballhornung van zulk een “verbetering”, die in werkelijkheid een verslechtering is. En onwillekeurig denkt men aan Ballhorn, wanneer men ziet, hoe de Martynovs Plechanov “verdiepen”...
Waartoe heeft Martynov deze warboel “uitgevonden?” Om te illustreren, dat de “Iskra”, “slechts aan een kant van de zaak aandacht schenkt, op dezelfde wijze zoals Plechanov dit reeds een jaar of vijftien geleden heeft gedaan”. (blz. 39)[13].
“Bij de “Iskra” dringen, tenminste voor de huidige tijd, de opgaven van de propaganda de opgaven van de agitatie op de achtergrond”. (blz. 52).
Wanneer men deze laatste stelling uit Martynov’s taal in algemeen menselijke taal overzet (want de mensheid heeft nog geen tijd gehad om zich de pas ontdekte terminologie eigen te maken), dan verkrijgt men het volgende: bij de “Iskra” dringt de taak van de politieke propaganda en de politieke agitatie de taak op de achtergrond, om “aan de regering concrete eisen van maatregelen van wetgevende en administratieve aard te stellen” “die bepaalde, tastbare resultaten beloven” (of eisen van sociale hervormingen, indien het veroorloofd is, nog een enkele maal de oude terminologie van de oude mensheid te gebruiken, die Martynov’s peil nog niet heeft bereikt). Wij stellen de lezer voor, met deze stelling de volgende tirade te vergelijken: —
“Ons treft in deze programma’s” (de programma’s van de revolutionaire sociaaldemocraten) “ook het voortdurende op de voorgrond stellen van het belang van arbeidersacties in het (bij ons niet bestaande) parlement terwijl ze (omwille van hun revolutionair nihilisme) compleet voorbijgaan aan het belang van de deelname van de arbeiders aan de wetgevende vergaderingen van fabrikanten met betrekking tot fabrieksaangelegenheden, of minstens het belang van arbeidersdeelname aan de stedelijke bestuursorganen...”
De schrijver van deze tirade drukt iets directer, helderder en oprechter dezelfde gedachte uit, waartoe Martynov met zijn eigen verstand is gekomen. Deze schrijver evenwel is R.M. in het Extra Bijvoegsel van de “Rabotsjaja Mysl” (blz. 15).
Toen Martynov zijn “theorie” van het “verhogen van de activiteit der arbeidersmassa” tegenover de “Iskra” plaatste, openbaarde hij in werkelijkheid het streven, deze activiteit naar beneden te halen, want, tot het meest te verkiezen, bijzonder belangrijke, “het breedst aanwendbare” middel tot het wekken en uitoefenen van deze activiteit verklaarde hij dezelfde economische strijd, waarvoor ook alle economisten op de knieën lagen.
Deze dwaling is daarom ook karakteristiek, omdat zij lang niet aan Martynov alleen eigen is. In werkelijkheid echter kan het “verhogen van de activiteit der arbeidersmassa” alleen onder die voorwaarde worden bereikt, dat wij ons niet zullen beperken tot de “politieke agitatie op economische grondslag”. Een van de belangrijkste grondslagen voor de noodzakelijke uitbreiding van de politieke agitatie is evenwel het organiseren van alzijdige politieke onthullingen. Anders dan door deze onthullingen kunnen de massa’s niet tot politiek besef en revolutionaire activiteit worden opgevoed.
Daarom maakt de actie van deze soort een van de belangrijkste functies der ganse international sociaaldemocratie uit, want ook de politieke vrijheid schaft deze onthullingen in het minst niet af, maar verplaatst alleen enigszins de sfeer waar tegen zij zich richten. De Duitse partij bijvoorbeeld versterkt in bijzondere mate haar posities en breidt haar invloed uit, juist dank zij de onverzwakte energie van haar politieke onthullingscampagnes. Het bewustzijn van de arbeidersklasse kan geen waarachtig politiek bewustzijn zijn, indien de arbeiders niet hebben geleerd, op ieder en elk geval van willekeur en onderdrukking, gewelddadigheid en misbruik te reageren, onverschillig welke klassen deze gevallen ook mogen betreffen; — en daarbij moeten zij juist van sociaaldemocratisch, en niet vanuit enigerlei ander standpunt reageren. Het bewustzijn van de arbeidersmassa’s kan geen waarachtig klassenbewustzijn zijn, indien de arbeiders niet aan concrete en bovendien in ieder geval actuele politieke feiten en gebeurtenissen zullen leren, iedere van de andere klassen der maatschappij in alle verschijningsvormen van haar intellectueel, moreel en politiek leven gade te slaan, indien zij niet zullen leren, de materialistische analyse en materialistische beoordeling van alle zijden van de werkzaamheid en het leven van alle klassen, lagen en groepen van de bevolking in de praktijk toe te passen. Wie de aandacht, de opmerkingsgave en het bewustzijn van de arbeidersklasse uitsluitend of zelfs maar overwegend op haar zelf richt, — die is geen sociaaldemocraat, want de zelfkennis van de arbeidersklasse is onafscheidelijk verbonden met de volledige helderheid, niet slechts van de theoretische... zelfs beter gezegd: niet zo zeer van de theoretische, als van de aan de hand der ervaring van het politieke leven uitgewerkte voorstellingen van de onderlinge betrekkingen van alle klassen der moderne maatschappij.
Zie hier waarom de prediking van onze economisten, dat de economische strijd het meest breed aanwendbare middel is om de massa’s in de politieke beweging te betrekken, in haar praktische betekenis zo uiterst schadelijk en zo uiterst reactionair is. Om sociaaldemocraat te worden, moet de arbeider zich het economisch wezen, het sociaal-politiek aangezicht van de landheer en de priester, de hoge ambtenaar en de boer, de student en de zwerver klaar voorstellen, moet hij hun sterke en zwakke zijden kennen, de weg kunnen vinden in die gangbare frasen en sofismen van allerlei aard, waaronder iedere klasse en iedere laag haar eigen egoïstische doeleinden en haar eigenlijke “innerlijk” verbergt; moet hij zich een begrip weten te vormen, welke instellingen en wetten deze of gene belangen tot uitdrukking brengen en hoe zij dat precies doen. Maar deze “klare voorstelling” kan uit geen boekje worden geput: slechts het levende beeld kan ze geven, benevens de op het nog verse spoor vastgestelde onthulling van wat er op het gegeven moment om ons been gebeurt, van wat jan en alleman elkaar vertelt of ook maar toefluistert, wat in bepaalde gebeurtenissen, in bepaalde cijfers, in bepaalde gerechtelijke vonnissen, enz. enz. tot uitdrukking komt. Deze alzijdige politieke onthullingen vormen de noodzakelijke en de voornaamste voorwaarden voor het opvoeden van de massa’s tot revolutionaire activiteit.
Waarom toont de Russische arbeider nog maar weinig zijn revolutionaire activiteit naar aanleiding van de beestachtige behandeling van het volk door de politie, naar aanleiding van de vervolgingen van de sektariërs, het ranselen van de boeren, naar aanleiding van het woeden van de censuur, de soldatenmishandelingen, het vervolgen zelfs van het meest onschuldige culturele streven, enz.? Soms omdat de “economische strijd” hem daartoe niet “aanspoort”, omdat hem dit geen “tastbare resultaten” “belooft” en weinig “positiefs” geeft? Neen, zulk een opvatting is, — wij herhalen het, — niets anders dan de poging om eigen schuld anderen in de schoenen te schuiven, om zijn eigen filisterdom (en eigen Bernsteinianisme) op de arbeidersmassa af te wentelen.
Wij moeten ons zelf aanklagen, omdat wij bij de beweging van de massa’s ten achter zijn gebleven, omdat wij nog niet voldoende omvangrijke, klare, snelle onthullingen van al deze schanddaden hebben weten te organiseren. Wanneer wij dit doen (en wij kunnen en moeten het doen), — dan zal ook de eenvoudigste arbeider begrijpen of gevoelen, dat de student en de sektariër, de boer en de schrijver door dezelfde duistere macht worden beschimpt en mishandeld, die hem zelf bij iedere stap in zijn leven onderdrukt; en wanneer hij dit heeft gevoeld, dan zal hij daarop ook zelf onvoorwaardelijk willen reageren, — dan zal hij vandaag de censors op ketelmuziek onthalen, morgen demonstreren voor het huis van de gouverneur, die een boerenopstand heeft onderdrukt, overmorgen de gendarmes in priestergewaad, die het werk der heilige inquisitie verrichten een lesje geven, enz. Wij hebben er nog zeer weinig, bijna niets voor gedaan om alzijdige en verse onthullingen in de arbeidersmassa te werpen. Velen onzer is deze plicht van ons nog volstrekt niet tot bewustzijn gekomen; zij sukkelen zonder eigen initiatief achter de “grauwe dagelijkse strijd”, binnen het enge raam van het fabrieksleven, aan. Bij een dergelijke toestand te zeggen: “De “Iskra” heeft de tendentie om de betekenis van de voortgang van de grauwe dagelijkse strijd, vergeleken bij die der propaganda van schitterende en afgeronde ideeën, naar beneden te halen” (Martynov, blz 61)[14] — dat betekent de partij achteruit trekken, dat betekent het verdedigen en aanprijzen van ons niet-voorbereid zijn, — van onze achterlijkheid.
Wat nu het oproepen van de massa’s tot actie betreft, — dit zal vanzelf intreden, zodra er maar energieke politieke agitatie, levendige en schrille onthullingen aanwezig zullen zijn. Iemand op heterdaad betrappen en hem voor iedereen en overal direct brandmerken, — dit werkt alleen al beter dan iedere “oproep”, dit werkt dikwijls zo, dat men later absoluut niet meer kan vaststellen, wie eigenlijk de menigte “opriep” en wie eigenlijk het een of ander plan tot demonstreren heeft voorgesteld, enz. Oproepen, — niet in de algemene, maar in de concrete betekenis van het woord, — kan men slechts op de plaats van actie, — oproepen kan alleen hij, die zelf en terstond meegaat. Maar het is onze zaak, de zaak van de sociaaldemocratische publicisten, de politieke onthullingen en de politieke agitatie te verdiepen, uit te breiden en te versterken.
A propos, over de “oproepen”. Het enige orgaan, dat vóór de gebeurtenissen van dit voorjaar de arbeiders opriep zich actief in zulk een, de arbeider beslist geen tastbare resultaten belovende kwestie te mengen als de gedwongen inlijving van studenten bij het leger, was de “Iskra”. Onmiddellijk na het publiceren van de verordening van 24 (11) Januari over de “gedwongen inlijving van 183 studenten” nam de “Iskra” daarover een artikel op (Nr. 2, Februari) en riep nog vóór enigerlei begin van demonstraties rechtstreeks de arbeiders op “de student te hulp te komen”, riep “het volk” op de regering op haar brutale uitdaging een openlijk antwoord te geven. Wij vragen een ieder: hoe en waardoor is de hoogst belangrijke omstandigheid te verklaren, dat Martynov, waar hij zoveel over “oproepen” spreekt en de oproepen zelfs tot een bijzondere vorm van actie maakt, geen enkel woord over deze oproep heeft gezegd?
Onze economisten, daaronder ook de “Rabotsjeje Djelo”, hadden successen, dank zij het feit, dat zij achter de onontwikkelde arbeiders aanliepen. Maar de arbeider-sociaaldemocraat, de arbeider-revolutionair (en het aantal dezer arbeiders groeit gestadig) zal met verontwaardiging al die redeneringen over de strijd voor eisen, die “tastbare resultaten beloven” enz. afwijzen, want hij zal begrijpen, dat dit slechts nieuwe variaties zijn van het oude liedje van de kopeke per roebel meer. Zulk een arbeider zal tot zijn raadgevers van de “Rabotsjaja Mysl” en de “Rabotsjeje Djelo” zeggen: wat maakt ge u druk, mijne heren, — ge bemoeit u al te ijverig met dingen, waarmee wij het alleen wel zullen klaar spelen, in plaats van u bezig te houden met het vervullen van uw eigen werkelijke plichten. Het is immers helemaal niet verstandig te zeggen, dat het de taak van de sociaaldemocraten is, aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen; dit is slechts het begin en niet hierin bestaat de voornaamste taak van de sociaaldemocraten, want in de ganse wereld en ook in Rusland, begint de politie dikwijls zelf aan de economische strijd een politiek karakter te verlenen en leren de arbeiders zelf begrijpen, aan welke kant de regering staat [15]. De “economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en de regering”, waarmee gij u druk maakt, alsof gij daarmee Amerika had ontdekt — deze strijd wordt immers in tal van Russische uithoeken door de arbeiders zelf gevoerd, die wel van stakingen hebben gehoord, maar van socialisme bijna niets hebben vernomen. De “activiteit” van ons, arbeiders, die gij wilt bevorderen door concrete eisen op te stellen, die tastbare resultaten beloven, hebben wij immers reeds en wij zelf stellen in ons dagelijks klein vakverenigingswerk deze concrete eisen dikwijls zonder enige hulp van de intellectuelen. Maar deze activiteit is voor ons niet voldoende; wij zijn geen kinderen, die men met de pap van de “economische” politiek alleen kan verzadigen; wij willen alles weten, wat ook anderen weten, wij willen nauwkeurig van alle kanten van het politieke leven kennis nemen en actief aan iedere politieke gebeurtenis deelnemen.
Daartoe is noodzakelijk, dat de intellectuelen wat minder voor ons datgene herhalen wat wij zelf ook weten [16], maar ons wat meer geven van datgene wat wij nog niet weten, wat wij uit onze fabrieks- en economische” ervaring ook nimmer kunnen ervaren: namelijk politieke kennis. Deze kennis kunt gij, intellectuelen, u verwerven en gij zijt verplicht, ons deze honderd en duizendmaal meer te verschaffen dan gij het tot nu toe hebt gedaan, en daarbij niet alleen in de vorm van uiteenzettingen, brochures en artikelen (die dikwijls — vergeef ons onze openhartigheid! — een beetje vervelend zijn), maar onvoorwaardelijk in de vorm van levendige onthullingen van hetgeen onze regering en onze heersende klassen thans op elk gebied van het leven doen. Vervult naarstiger deze plicht van U en praat wat minder over het “verhogen van de activiteit van de arbeidersmassa”. Wij bezitten veel meer activiteit dan gij meent en wij verstaan het in openlijke straatgevechten zelfs eisen, die generlei tastbare resultaten” beloven, te ondersteunen! En het is niet aan U, onze activiteit te “verhogen”, want U zelf ontbreekt het juist aan voldoende activiteit Buigt minder voor de elementaire beweging en denkt meer aan het verhogen van uw eigen activiteit, mijne heren!
Hierboven, in een noot, hebben wij de economist en de niet-sociaaldemocratische terrorist, die toevallig met elkaar solidair bleken te zijn, naast elkaar geplaatst. Maar in het algemeen gesproken bestaat er tussen de een en de ander geen toevallig, maar een noodzakelijk innerlijk verband, waarover ik hieronder nog zal moeten spreken en waarvan ik noodzakelijkerwijze juist bij het vraagstuk van de opvoeding tot revolutionaire activiteit gewag zal moeten maken. De economisten en de moderne terroristen hebben een gemeenschappelijke wortel: dat is juist het buigen voor de elementaire beweging, waarover wij in het voorafgaande hoofdstuk als over een algemeen verschijnsel hebben gesproken en dat wij thans van het standpunt van zijn invloed op het gebied van de politieke actie en de politieke strijd zullen beschouwen. Op het eerste gezicht kan onze bewering paradoxaal schijnen, — zo groot schijnt het onderscheid tussen hen, die de nadruk leggen op de “grauwe dagelijkse strijd”, — en hen, die afzonderlijke personen tot de meest opofferende strijd aansporen. Maar dit is geen paradox. De economisten en de terroristen buigen zich voor verschillende polen van de elementaire beweging: — de economisten — voor de elementair optredende “zuivere arbeidersbeweging”, de terroristen — voor de spontane, hartstochtelijke verontwaardiging bij de intellectuelen, die de revolutionaire arbeid niet met de arbeidersbeweging tot een geheel weten te verbinden of daartoe niet de mogelijkheid bezitten. Wie niet meer aan deze mogelijkheid gelooft of er nooit aan heeft geloofd, die kan het inderdaad moeilijk vallen een andere uitweg voor zijn gevoel van verontwaardiging en zijn revolutionaire energie te vinden, dan de terreur. Zo is het buigen voor het elementaire bij beide door ons genoemde richtingen niets anders dan het begin van de verwezenlijking van het beroemde “Credo”- programma: de arbeiders voeren hun “economische strijd tegen de ondernemers en de regering” (de auteur van het “Credo” moge het ons vergeven, dat wij zijn gedachten in Martynov’s woorden kleden! Wij menen daartoe gerechtigd te zijn, want ook in het “Credo” wordt er over gesproken, hoe de arbeiders in hun economische strijd “op het politieke regime worden gestoten”), — en de intellectuelen voeren met hun eigen krachten de politieke strijd, natuurlijk met behulp van de terreur! Dit is een volkomen logische en onvermijdelijke gevolgtrekking, waaraan men wel moet vasthouden, ook al zijn degenen, die dit program beginnen te verwezenlijken, zichzelf deze onvermijdelijkheid niet bewust geworden. De politieke actie heeft naar logica, die onafhankelijk is van het bewustzijn van hen, die met de allerbeste bedoelingen oproepen, hetzij tot de terreur, hetzij om aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen. De weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid en in het gegeven geval vrijwaren goede voornemens iemand nog niet van het elementaire streven, de “weg van de geringste weerstand”, die van het zuiver burgerlijk “Credo”-programma, te gaan. Ook is de omstandigheid immers geen toeval, dat vele Russische liberalen, — de openlijke liberalen zowel als zij, die een Marxistisch masker dragen, — van ganser harte met de terreur sympathiseren en op het gegeven ogenblik de opleving van de terroristische stemmingen trachten te bevorderen [17].
En ziet, toen de “revolutionair-socialistische groep Swoboda” [18] ontstond, die zich juist tot taak stelde de arbeidersbeweging alzijdig te bevorderen onder opname evenwel van de terreur in het program, terwijl zij zich — om het zo te zeggen — van de sociaaldemocratie emancipeerde; — toen bevestigde dit feit weer een keer te meer de buitengewone scherpzinnigheid van P. B. Axelrod, die dit resultaat van de sociaaldemocratische weifelingen reeds aan het einde van het Jaar 1897 letterlijk had voorspeld (“Bijdrage tot het vraagstuk van de huidige opgaven en de tactiek”) en zijn beroemde “Twee perspectieven” had ontworpen [19]. Alle daarop volgende discussies en meningsverschillen tussen de Russische sociaaldemocraten zijn reeds, als de plant in het zaad, in deze beide perspectieven vervat.[20]
Het wordt, gezien van uit het genoemde oogpunt ook begrijpelijk, dat de “Rabotsjeje Djelo”, die bij het economisme geen weerstand bood aan het buigen voor de elementaire beweging, eveneens aan dezelfde tendenties bij het terrorisme geen weerstand bood. Het is zeer belangwekkend hier te wijzen op de bijzondere bewijsvoering ter verdediging van de terreur, die de “Swoboda” naar voren heeft gebracht. De intimiderende rol van de terreur “wijst zij volkomen van de hand” (“De wedergeboorte van het revolutionairisme”, blz. 64), maar in de plaats daarvan stelt zij de “exciterende”, de aanvurende betekenis van de terreur. Dat is karakteristiek, ten eerste als een van de stadia van ontbinding en verval van die traditionele (vóór-sociaaldemocratische) ideeënkring, die noopte om tot de terreur zijn toevlucht te nemen. Te erkennen, dat men thans de regering niet door de terreur kan “intimideren” — en bij gevolg niet kan desorganiseren, — dat betekent in het wezen van de zaak de terreur veroordelen als stelsel van de strijd, als de door het program belichte sfeer van actie. Ten tweede is dit nog meer karakteristiek als staaltje van het wanbegrip voor onze dringende opgaven ter “opvoeding van de massa’s tot revolutionaire activiteit”.
De “Swoboda” propageert de terreur als middel om de arbeidersbeweging “aan te vuren”, haar een “stevige stoot” te geven. Het is moeilijk, zich een argumentatie voor te stellen, die zichzelf meer aanschouwelijk weerlegt! Zijn er soms, vraagt men zich af, in het Russische leven zo weinig wantoestanden, dat men bijzondere “opwekkende” middelen moet uitdenken? En aan de andere kant zal iemand, die zelfs door de Russische willekeur niet wordt aangevuurd en niet kan worden aangevuurd, — blijkbaar ook het tweegevecht tussen de regering en een handvol terroristen niet “in alle gelatenheid” aanschouwen. Het gaat er juist om, dat de arbeidersmassa door de gemeenheid van het Russische leven ten zeerste tot de strijd worden aangevuurd, maar dat wij die druppels en beekjes van de volksverontwaardiging niet weten te vergaren — als men zich zo mag uitdrukken — en te concentreren, die het Russische leven in oneindig grotere mate voortbrengt, dan wij allen het ons voorstellen en geloven, maar die men juist tot één enkele geweldige stroom moet verenigen. Dat dit een te verwezenlijken taak is, — dat wordt onweerlegbaar bewezen door de geweldige groei van de arbeidersbeweging en de hierboven reeds vastgestelde dorst van de arbeiders naar politieke literatuur. De oproepen tot terreur evenwel, evenals de oproepen om aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen, zijn verschillende vormen van het terugwijken voor de dringendste plicht van de Russische revolutionairen: voor het organiseren van een alzijdige politieke agitatie. De “Swoboda” wil de agitatie door de terreur vervangen, waarbij zij openlijk erkent, dat “wanneer een versterkte, energieke agitatie onder de massa’s begint, de terreur zijn exciterende (aanvurende) rol zal hebben vervuld” (blz. 68 “De wedergeboorte van het revolutionairisme”). Dit toont juist weer, dat en de terroristen en de economisten de revolutionaire activiteit van de massa’s onderschatten, ondanks het klare getuigenis van de voorjaarsgebeurtenissen.[21] Waarbij de enen zich haasten kunstmatige “opwekkingsmiddelen” te zoeken, de anderen van “concrete eisen” spreken. De enen zowel als de anderen vestigen in onvoldoende mate hun aandacht op de ontwikkeling van hun eigen activiteit op het gebied van de politieke agitatie en het organiseren van politieke onthullingen. Het is evenwel nu, noch te enigerlei andere tijd mogelijk, deze activiteit door iets anders te vervangen.
Wij zagen, dat het voeren van de meest brede politieke agitatie en bijgevolg ook de organisatie van alzijdige politieke onthullingen onvoorwaardelijk de meest noodzakelijke en de boven al dringend noodzakelijke taak van de actie is, wanneer deze actie werkelijk sociaaldemocratisch zal zijn. Wij maken echter deze gevolgtrekking, door alleen van de meest dringende behoeften van de arbeidersklasse aan politieke kennis en politieke opvoeding uit te gaan. — Dit zou intussen een te beperkt stellen van de kwestie zijn, een over het hoofd zien van de algemeen-democratische taak van iedere sociaaldemocratie in het algemeen en van de huidige Russische sociaaldemocratie in het bijzonder. Om deze stelling zo concreet mogelijk te verduidelijken, zullen wij trachten het vraagstuk aan te pakken van de kant, die de economist het meest nabij ligt, namelijk van de praktische kant. “Allen zijn het er mee eens”, dat het noodzakelijk is, het politieke bewustzijn van de arbeidersklasse te ontwikkelen. De vraag is, hoe dit moet worden gedaan en wat er nodig is om dit te bereiken? De economische strijd “stoot” de arbeiders slechts op vraagstukken, die de verhouding van de regering tot de arbeidersklasse betreffen en daarom hoeveel moeite wij ook mogen doen om “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, wij zullen nimmer het politiek bewustzijn van de arbeiders binnen de perken van deze taak (tot op het peil van het sociaaldemocratische politieke bewustzijn) kunnen ontwikkelen, want deze perken zijn op zichzelf te nauw. Martynov’s formule is voor ons volstrekt niet hierom van waarde, omdat zij Martynov’s talent, verwarring te stichten, illustreert, maar omdat zij plastisch de fundamentele fout van alle economisten tot uitdrukking brengt, namelijk de overtuiging, dat men het politieke bewustzijn van de arbeiders van binnen uit zou kunnen ontwikkelen, als het ware vanuit hun economische strijd, d.w.z. alleen (of zij het ook in hoofdzaak) van deze strijd uitgaande, zich alleen (of zij het ook in hoofdzaak) op de grondslag van deze strijd stellende. Deze opvatting is radicaal verkeerd, — en juist omdat de economisten, die zich boos op ons maken wegens onze polemiek tegen hen, niet goed wensen na te denken over de bron van de meningsverschillen, krijgt men als resultaat; dat wij elkaar letterlijk niet verstaan en dat wij verschillende talen spreken.
Politiek klassenbewustzijn kan de arbeider slechts van buitenaf worden bijgebracht, dat wil zeggen, buiten de economische strijd, buiten de sfeer van de betrekkingen tussen de arbeiders en de ondernemers. Het gebied, waaruit deze kennis alleen kan worden geput, is het gebied van de betrekkingen van alle klassen en lagen tot de staat en de regering, het gebied van de onderlinge betrekkingen tussen alle klassen. Daarom mag men op de vraag: — wat te doen om de arbeiders politieke kennis bij te brengen? — niet enkel en alleen het antwoord geven, waarmee zich de practici in de meeste gevallen tevreden stellen, om maar niet te spreken van de practici, die naar het economische overhellen, — namelijk het antwoord: — “tot de arbeiders gaan”. Om de arbeiders politieke kennis bij te brengen, moeten de sociaaldemocraten onder alle klassen van de bevolking gaan, moeten zij afdelingen van hun leger naar alle kanten uitzenden.
Wij kiezen opzettelijk zulk een hoekige formulering, drukken ons opzettelijk simplistisch kras uit — helemaal niet uit de wens om in paradoxen te spreken, maar om de economisten behoorlijk op de taak te “stoten”, die zij op onvergefelijke wijze verwaarlozen en op dat onderscheid tussen de trade-unionistische en de sociaaldemocratische politiek, dat zij niet willen begrijpen. En daarom verzoeken wij de lezer, zich niet op te winden, maar tot het einde toe aandachtig naar ons te luisteren.
Neemt het in de laatste jaren meest verbreide type van een sociaaldemocratische studiekring en let op zijn werk. Hij heeft “verbindingen met de arbeiders” en stelt zich daarmee tevreden; hij geeft vlugschriften uit, waarin de wantoestanden in de fabrieken, het begunstigen van de kapitalisten door de regering en de schanddaden van de politie worden gegeseld; in de vergadering met de arbeiders gaan de gesprekken gewoonlijk of bijna nooit het gebied van deze onderwerpen te buiten; voordrachten en discussies over de geschiedenis van de revolutionaire beweging, over de vraagstukken van de binnen- en de buitenlandse politiek van onze regering, over de economische ontwikkeling van Rusland en van Europa en over de positie van de verschillende klassen in de moderne maatschappij, enz. zijn uiterst zeldzaam; niemand denkt er aan, met andere klassen van de maatschappij betrekking aan te knopen en deze uit te breiden. In het wezen van de zaak tekent zich het ideaal van een activist voor de leden van zulk een kring in de meeste gevallen af als iets wat veeleer gelijkt op de secretaris van een trade-union als op een socialist en een politieke leider. Want de secretaris van een willekeurige, zeggen wij van een Engelse trade-union helpt de arbeiders steeds de economische strijd te voeren, organiseert fabrieksonthullingen, verklaart de onrechtvaardigheid van de wetten en maatregelen, die de stakingsvrijheid en het uitzetten van stakingsposten (ter waarschuwing aan allen, dat in de betrokken fabriek een staking is uitgebroken) beperken, verklaart de vooringenomenheid van de scheidsrechter, die tot de burgerlijke klassen van het volk behoort, enz., enz. In een woord, ieder trade-union-secretaris leidt en ondersteunt de “economische strijd tegen de ondernemers en de regering”. En men kan er niet genoeg de nadruk op leggen, dat dit nog geen sociaaldemocratisme is, dat het ideaal van een sociaaldemocraat niet de secretaris van een trade-union, maar de volkstribuun moet zijn, die op alle mogelijke uitingen van willekeur en onderdrukking weet te reageren, waar zij ook voorkomen, welke laag of klasse zij ook mogen raken, die al deze uitingen tot een beeld van het politie geweld en de kapitalistische uitbuiting weet te veralgemenen; die iedere kleinigheid weet te benutten om voor de gehele wereld zijn socialistische overtuiging en zijn democratische eisen uiteen te zetten, om aan elk en een ieder de wereldhistorische betekenis van de bevrijdingsstrijd van het proletariaat duidelijk te maken. Vergelijkt bv. activisten als Robert Knight (de bekende secretaris en leider van de Bond van Ketelsmeden, een van de machtigste Engelse trade-unions) en Wilhelm Liebknecht — en tracht op hen die tegenstellingen toe te passen, waarin Martynov zijn meningsverschillen met de “Iskra” vervat. Gij zult zien, — ik begin Martynov’s artikel door te bladeren, — dat R, Knight veel meer “de massa’s tot bepaalde concrete acties aanspoorde” (blz. 39), terwijl W. Liebknecht zich meer “met de revolutionaire belichting van de gehele bestaande orde of zijn partiele verschijnselen” (blz. 38 en 39) bezig hield; dat R. Knight “de naastbijliggende eisen van het proletariaat formuleerde en op de middelen wees, waarmee ze verwezenlijkt konden worden” (blz. 41), terwijl W. Liebknecht, die dit ook deed, er tevens niet van afzag, “gelijktijdig de actieve werkzaamheid van de verschillende oppositionele lagen te leiden” en “hun positief program van actie te dicteren” [22] (blz. 41) ; dat R. Knight zijn best deed, juist “aan de economische strijd zelf naar mogelijkheid een politiek karakter te verlenen” (blz. 42), en uitstekend “aan de regering concrete eisen wist te stellen, die bepaalde tastbare resultaten beloofden” (blz. 43), terwijl W. Liebknecht zich veel meer met “eenzijdige” “onthullingen” bezig hield (blz. 40) ; dat R. Knight meer betekenis toekende aan de “voortgang van de grauwe dagelijkse strijd” (blz. 61) maar W. Liebknecht — “aan de propaganda van schitterende en afgeronde ideeën” (blz. 61) ; dat W. Liebknecht van het door hem geliefde blad juist “een orgaan van de revolutionaire oppositie” maakte, “dat onze orde en vooral onze politieke orde onthult, in zover zij met de belangen van de meest verschillende bevolkingslagen in botsing geraakt” (blz. 63), terwijl R. Knight “voor de zaak van de arbeiders in nauw organisch verband met de proletarische strijd werkte” (blz. 63), — wanneer men “het nauwe en organische verband” begrijpt in de zin van, het buigen voor de elementaire beweging, zoals wij dit hierboven aan de voorbeelden van Kritsjevski en Martynov hebben leren kennen, — en “zijn sfeer van inwerking beperkte”, in de overtuiging natuurlijk, evenals Martynov, dat hij “daardoor de inwerking zelf compliceerde” (blz. 63). In een woord: men zal zien, dat Martynov de facto [23] de sociaaldemocratie tot trade-unionisme degradeert, hoewel hij dit natuurlijk geenszins doet, omdat hij het heil van de sociaaldemocratie niet wenst, maar eenvoudig, omdat hij zich een beetje heeft gehaast om Plechanov te verdiepen, in plaats van zich de moeite te getroosten Plechanov te begrijpen.
Keren wij echter tot onze uiteenzetting terug. Wij hebben gezegd, dat een sociaaldemocraat “onder alle klassen van de bevolking” moet “gaan”, wanneer hij niet alleen maar met woorden voor de noodzakelijkheid van de alzijdige ontwikkeling van het politieke bewustzijn van het proletariaat opkomt. Er doen zich de volgende vragen voor: Hoe moet dit gebeuren? Hebben wij daartoe de kracht? Is de grondslag voor zulk een arbeid in alle overige klassen aanwezig? Zal dit niet een verlaten van het klassenstandpunt betekenen of daartoe leiden? Blijven wij bij deze vragen stilstaan.
“Onder alle klassen van de bevolking gaan” moeten wij en als theoretici en als propagandisten en als agitatoren en als organisatoren. Dat de theoretische arbeid van de sociaaldemocraten op de studie van alle bijzonderheden van de sociale en politieke toestand der afzonderlijke klassen moet gericht zijn, — dat wordt door niemand in twijfel getrokken. Maar in dit opzicht wordt er zeer, zeer weinig gedaan, buiten verhouding weinig, vergeleken bij de bestudering van de bijzonderheden van het fabrieksleven. In de comités en de studiekringen kan men mensen ontmoeten, die zichzelf in de speciale studie van de een of andere tak van de ijzerindustrie verdiepen, — maar men vindt bijna geen voorbeelden, dat leden van organisaties (die, zoals dikwijls het geval is, gedwongen zijn om uit deze of gene oorzaak de praktische arbeid op te geven) zich speciaal met het verzamelen van materiaal over een of ander actueel vraagstuk van ons sociale en politieke leven bezig houden, dat tot sociaaldemocratisch werk onder de andere lagen van de bevolking aanleiding zou kunnen geven. Wanneer men over de onvoldoende geschooldheid van de meeste tegenwoordige leiders van de arbeidersbeweging spreekt, dan moet men in dit opzicht wel aan de scholing herinneren, want ook dit is met de “economische” opvatting van het “nauwe organisatorische verband met de proletarische strijd” verbonden. De hoofdzaak is echter natuurlijk de propaganda en de agitatie onder alle lagen van het volk. Voor de West-Europese sociaaldemocraat wordt deze taak door volksvergaderingen en bijeenkomsten vergemakkelijkt, waar iedereen, die dit wenst, aanwezig kan zijn; — zij wordt hem door het parlement vergemakkelijkt, waarin hij voor de afgevaardigden van alle klassen spreekt. Wij hebben noch een parlement, noch vrijheid van vergaderen — maar wij weten toch vergaderingen met arbeiders te organiseren, die naar een sociaaldemocraat willen luisteren. Wij moeten ook vergaderingen met vertegenwoordigers van alle mogelijke klassen van de bevolking weten te organiseren, die enkel naar een democraat willen luisteren. Want geen sociaaldemocraat is hij, die metterdaad vergeet, dat “de communisten iedere revolutionaire beweging ondersteunen”, dat wij derhalve verplicht zijn, voor het gehele volk de algemeen-democratische taak uiteen te zetten en daar de nadruk op te leggen, zonder ook maar voor een ogenblik onze socialistische overtuigingen te verbergen. Geen sociaaldemocraat is hij, die metterdaad zijn plicht vergeet om bij het formuleren, toespitsen en oplossen van iedere algemeen-democratische kwestie, allen vóór te gaan.
“Daarmee zijn allen het beslist eens!” — valt ons de ongeduldige lezer in de rede, — en de nieuwe instructie voor de redactie van de “Rabotsjeje Djelo”, die door het laatste Congres van de Bond werd aangenomen, zegt ronduit: —
“Als aanleiding voor politieke propaganda en agitatie moeten alle verschijnselen en gebeurtenissen van het sociale en politieke leven dienen, die het proletariaat rechtstreeks als afzonderlijke klasse, of als voorhoede van alle revolutionaire krachten in de strijd voor de vrijheid raken” (“Twee Congressen”, blz. 17, cursief van ons).
Ja, dit zijn zeer juiste en zeer goede woorden en wij zouden volmaakt tevreden zijn, indien de “Rabotsjeje Djelo” ze zou hebben begrepen, indien zij naast deze woorden geen dingen zou zeggen, die daarmee in strijd zijn.
...Men denke zich inderdaad in de volgende beschouwing van Martynov in. Hij zegt op blz. 40, dat de onthullingstactiek van de “Iskra” eenzijdig is, — dat,
“hoeveel argwaan en haat tegen de regering wij ook mogen zaaien, wij het doel niet zullen bereiken, zolang het ons niet gelukt een voldoend grote, actieve, maatschappelijk energie te ontplooien om de regering omver te werpen”.
Dit is, tussen haakjes, de ons reeds bekende bezorgdheid voor het verhogen van de activiteit van de massa naast het streven tot het verminderen van de eigen activiteit. Maar daar gaat het thans niet om. Martynov spreekt hier dus over de revolutionaire energie (“ter omverwerping”). En tot welke gevolgtrekking komt hij? Omdat in gewone tijden de verschillende sociale lagen onvermijdelijk verbrokkeld optreden, is het derhalve duidelijk, dat
“wij, sociaaldemocraten, niet tegelijkertijd de actieve werkzaamheid van de verschillende oppositionele lagen kunnen leiden, hun niet een positief program van actie kunnen voorschrijven, hun niet kunnen aantonen, met welke middelen men dag-in dag-uit voor zijn belangen moet strijden.
...De liberale lagen zullen zichzelf wel om die actieve strijd voor hun naaste belangen bekommeren, die hen van aangezicht tot aangezicht tegenover ons politiek regime zal brengen” (blz. 41).
Derhalve kwam Martynov, waar hij over de revolutionaire energie, over de actieve strijd ter omverwerping van het absolutisme begon te spreken, terstond op de energie in de vakstrijd, op de actieve strijd voor zijn naastbijliggende belangen! Het spreekt vanzelf, dat wij niet de strijd van de studenten, van de liberalen enz. voor hun “naastbijliggende belangen” kunnen leiden, maar daar ging het immers niet om, hooggeachte economist! Het ging om het mogelijke en noodzakelijke deelnemen van de verschillende maatschappelijke lagen aan het omverwerpen van het absolutisme en deze “actieve werkzaamheid van de verschillende oppositionele lagen” kunnen wij niet alleen, maar moeten wij onvoorwaardelijk leiden, indien wij een “voorhoede” willen zijn. Dat onze studenten, onze liberalen, enz. “van aangezicht tot aangezicht tegenover ons politieke regime zullen komen te staan”, daarvoor zullen niet alleen zijzelf zorgen, daarvoor zullen vooral de politie en de ambtenaren van de tsaristische regering zorgen. Maar “wij” moeten, als wij vooraanstaande democraten willen zijn, er voor zorgen, dat de mensen, die eigenlijk slechts met de toestanden in de universiteit of in de Zemstvo, enz. ontevreden zijn, op de gedachte van de ondeugdelijkheid van het gehele politieke regime worden gestoten. Wij moeten de taak op ons nemen, zulk een alzijdige politieke strijd onder leiding van onze partij te organiseren, dat alle mogelijke oppositionele lagen in staat zullen zijn om deze strijd en deze partij naar hun krachten te ondersteunen en dit ook werkelijk doen. Wij moeten uit de practici van de sociaaldemocratie politieke leiders maken, die in staat zijn om alle vormen van deze alzijdige strijd te leiden, — die in staat zijn om op het noodzakelijke ogenblik “een positief program van actie te dicteren”, zowel aan de rebellerende studenten, als ook aan de ontevreden Zemstvo-mannen, zowel aan de verontwaardigde sektariërs, als ook aan de gegriefde volksschoolonderwijzers, enz., enz. Daarom is Martynov’s bewering volkomen onwaar, dat “wij tegenover hen slechts in de negatieve rol van aanklagers tegen het regime kunnen optreden wij slechts hun verwachtingen op verschillende regeringscommissies kunnen vernietigen” (cursief van ons). Martynov bewijst met deze woorden, dat hij van de wezenlijke rol van de revolutionaire “voorhoede” absoluut niets begrijpt. Houdt de lezer hiermee rekening, dan zal hem de ware betekenis van de volgende slotwoorden van Martynov duidelijk worden:
“De “Iskra” is het orgaan van de revolutionaire oppositie, dat onze toestanden en vooral de politieke toestanden brandmerkt, in zover deze met de belangen van de meest verschillende lagen van de bevolking in botsing komen. Maar wij werken en zullen werken voor de zaak van de arbeiders in nauw organisatorisch verband met de proletarische strijd. Als wij de sfeer van onze beïnvloeding nauwer maken, dan maken we daarmede de beinvloeding zelf meer intens”. (blz. 63).
De ware betekenis van deze redenering is als volgt: de “Iskra” wil de trade-unionistische politiek van de arbeidersklasse (waartoe zich bij ons uit misverstand, uit gebrekkige voorbereiding of overtuiging de mannen van de praktijk zo dikwijls beperken) tot sociaaldemocratische politiek verheffen. De “Rabotsjeje Djelo” echter wil de sociaaldemocratische politiek tot trade-unionisme naar beneden halen. En daarbij poogt zij nog iedereen te overtuigen, dat dit “volkomen verenigbare standpunten zijn met betrekking tot de gemeenschappelijke zaak” (blz. 62). O, sancta simplicitas! [24]
Gaan wij verder. Hebben wij de krachten om onze propaganda en agitatie op alle klassen van de bevolking te richten? Natuurlijk hebben wij die. Onze economisten, die niet zelden geneigd zijn dit te loochenen, zien de geweldige stap vooruit over het hoofd, die onze beweging van (ongeveer) 1894 tot het jaar 1901 heeft gedaan. Als echte “chwostisten” leven zij zeer dikwijls in de voorstellingen van de sedert lang verdwenen beginperiode van de beweging. Toen beschikten wij inderdaad over opvallend weinig krachten; toen was het natuurlijk en gewettigd om vastberaden geheel en al in de actie onder de arbeiders op te gaan en elk afwijken daarvan scherp af te wijzen, toen bestond de gehele taak hierin, vaste voet in de arbeidersklasse te krijgen. Thans zijn er een reusachtige massa krachten in de beweging getrokken; al de beste vertegenwoordigers van de jonge generatie der ontwikkelde klassen komen tot ons, overal in de provincie zijn mensen, die reeds aan de beweging hebben deelgenomen of daaraan wensen deel te nemen — gedwongen om stil te zitten, mensen, die tot de sociaaldemocratie worden aangetrokken (terwijl men in het jaar 1894 het aantal Russische sociaaldemocraten nog op de vingers kon aftellen). Het is een van de voornaamste politieke en organisatorische gebreken van onze beweging, dat wij al deze krachten geen werk weten te geven, allen geen passende arbeid weten op te dragen (in het volgende hoofdstuk zullen wij daar nader op ingaan). De overweldigende meerderheid van deze krachten zijn volkomen van de mogelijkheid verstoken om “onder de arbeiders te gaan”, zodat er geen sprake kan zijn van het gevaar, dat krachten van ons fundamentele werk worden afgeleid. En om aan de arbeiders werkelijke, alzijdige en levende politieke kennis te brengen, heeft men “zijn eigen mensen” nodig, sociaaldemocraten, overal, in alle plaatsen, in alle maatschappelijke lagen, in alle posities, die de mogelijkheid bieden om de innerlijke drijfveren van ons staatsmechanisme te leren kennen. En zulke mensen zijn niet slechts voor de propaganda en agitatie nodig, maar nog veel meer in organisatorisch opzicht.
Is er een grondslag voor de werkzaamheid in alle klassen van de bevolking? Wie dit niet ziet, blijft wederom met zijn bewustzijn bij de elementaire opleving van de massa’s ten achter. De arbeidersbeweging verwekt voortdurend ontevredenheid bij de ene, hoop op ondersteuning van de oppositie bij de anderen, het bewustzijn van de onmogelijkheid van het absolutisme en van de onvermijdelijkheid van zijn ineenstorting bij derden. Wij zouden (zoals het in werkelijkheid dikwijls, zeer dikwijls, het geval is) slechts in woorden “politici” en sociaaldemocraten zijn, indien wij ons niet bewust waren van onze taak, van alle mogelijke verschijnselen van ontevredenheid gebruik te maken, alle korreltjes van een, zij het ook pas in de kiem aanwezig protest bijeen te garen en te bewerken. Om er al niet over te spreken, dat de gehele, vele miljoenen tellende massa van de werkende boeren, van de thuiswerkers, de kleine handwerkers, enz. steeds met graagte naar de propaganda van een enigermate kundig sociaaldemocraat zou luisteren. Maar kan er soms ook maar een klasse van de bevolking worden genoemd, waarin geen personen, groepen of kringen bestaan, die ontevreden zijn over de rechteloosheid en willekeur en daarom toegankelijk zijn voor de propaganda van de sociaaldemocraat, die uitdrukking geeft aan de dringendste, algemeen-democratische eisen? En wie zich deze politieke agitatie van de sociaaldemocraten in alle klassen en lagen van de bevolking concreet wil voor stellen, die wijzen wij op de politieke onthullingen in de brede zin van dit woord als het belangrijkste (maar natuurlijk niet het enige) middel van deze agitatie.
Is er een grondslag voor de werkzaamheid in alle klassen van de bevolking? Wie dit niet ziet, blijft wederom met zijn bewustzijn bij de elementaire opleving van de massa’s ten achter. De arbeidersbeweging verwekt voortdurend ontevredenheid bij de ene, hoop op ondersteuning van de oppositie bij de anderen, het bewustzijn van de onmogelijkheid van het absolutisme en van de onvermijdelijkheid van zijn ineenstorting bij derden. Wij zouden (zoals het in werkelijkheid dikwijls, zeer dikwijls, het geval is) slechts in woorden “politici” en sociaaldemocraten zijn, indien wij ons niet bewust waren van onze taak, van alle mogelijke verschijnselen van ontevredenheid gebruik te maken, alle korreltjes van een, zij het ook pas in de kiem aanwezig protest bijeen te garen en te bewerken. Om er al niet over te spreken, dat de gehele, vele miljoenen tellende massa van de werkende boeren, van de thuiswerkers, de kleine handwerkers, enz. steeds met graagte naar de propaganda van een enigermate kundig sociaaldemocraat zou luisteren. Maar kan er soms ook maar een klasse van de bevolking worden genoemd, waarin geen personen, groepen of kringen bestaan, die ontevreden zijn over de rechteloosheid en willekeur en daarom toegankelijk zijn voor de propaganda van de sociaaldemocraat, die uitdrukking geeft aan de dringendste, algemeen-democratische eisen? En wie zich deze politieke agitatie van de sociaaldemocraten in alle klassen en lagen van de bevolking concreet wil voor stellen, die wijzen wij op de politieke onthullingen in de mime zin van dit woord als het belangrijkste (maar natuurlijk niet het enige) middel van deze agitatie.
“Wij moeten”, — schreef ik in het artikel “Waarmee te beginnen?” (“Iskra”, Nr. 4, Mei 1901), waarover wij het hieronder nog uitvoeriger zullen hebben — “in alle enigermate bewuste volkskringen de hartstocht voor politieke onthullingen wekken. Men moet er zich niet door laten afschrikken, dat de politiek aanklagende stemmen in de tegenwoordige tijd zo zwak, zeldzaam en schroomvallig zijn. De oorzaak daarvan is volstrekt niet, dat de massa’s in ‘t algemeen vrede hebben met de politie-willekeur. De oorzaak is, dat de mensen, die in staat en bereid zijn aan te klagen, geen tribune hebben, van waaraf zij zouden kunnen spreken, — dat er geen auditorium is, dat hartstochtelijk naar de redenaars luistert en hem aanvuurt, — dat zij nergens in het volk de kracht zien, tot wie het de moeite zou lonen, zich met een aanklacht tegen de “almachtige” Russische regering te richten Wij zijn thans in staat en wij zijn verplicht een tribune te scheppen voor het ontmaskeren van de tsaristische regering ten overstaan van het gehele volk — zulk een tribune moet de sociaaldemocratische krant zijn”.
Zulk een ideaal auditorium voor politieke onthullingen levert juist de arbeidersklasse, die vooral en het meest zulk een alzijdige en levende politieke kennis nodig heeft, die het meest in staat is, om deze kennis in actieve strijd om te zetten, ook indien deze geen enkel “tastbaar resultaat” zou beloven. En de tribune voor onthullingen ten overstaan van het gehele volk kan alleen een algemeen-Russische krant zijn. “Zonder een politiek orgaan is in het moderne Europa een beweging, die de naam van een politieke beweging verdient, ondenkbaar” en Rusland behoort in dit opzicht ongetwijfeld ook tot het moderne Europa. De pers is bij ons sinds lang een macht geworden — anders zou de regering geen tienduizenden roebels voor het omkopen van de pers en het subsidiëren van de verschillende Katkow’s en Messjerski’s uitgeven. En het is in het absolutistische Rusland niets nieuws, dat de illegale pers de ketenen van de censuur verbreekt en de legale en conservatieve organen dwingt openlijk over haar te spreken. Zo was het in de jaren 70 en zelfs in de jaren ‘50. Maar hoeveel breder en dieper zijn thans de volkslagen, die bereid zijn een illegale pers te lezen en daaruit te leren “hoe men leven en hoe men sterven moet”, om met de woorden van een arbeider te spreken, die een brief aan de “Iskra” (Nr. 7) richtte. Politieke onthullingen zijn juist zulk een oorlogsverklaring aan de regering als de economische onthullingen een oorlogsverklaring aan de fabrieksbezitters zijn. En deze oorlogsverklaring bezit een des te grotere morele betekenis, hoe omvangrijker en krachtiger deze onthullingscampagne is, hoe sterker in aantal en hoe vastberadener de maatschappelijke klasse is, die de oorlog verklaart, om de oorlog te beginnen. Op zichzelf beschouwd zijn de politieke onthullingen daarom reeds een van de machtigste middelen ter ontbinding van het vijandelijk front, — een van de middelen om de vijand zijn toevallige of tijdelijke bondgenoten afvallig te maken en tussen de bestendige medewerkers van de absolutistische macht vijandschap en wantrouwen te zaaien.
Voorhoede van de proletarische krachten kan in onze tijd alleen een partij worden, die werkelijk onthullingen ten overstaan van het gehele volk organiseert. En deze woorden “ten overstaan van het gehele volk” hebben een zeer grote inhoud. De overgrote meerderheid van. de aanklagers, die niet uit de arbeidersklasse voortkomen (en om voorhoede te worden, moet men juist andere klassen aan trekken), — zijn nuchtere politici en koudbloedige mannen van de praktijk. Zij weten uitstekend, dat het niet ongevaarlijk is, zelfs over een lagere ambtenaar te “klagen”, om van de “almachtige” Russische regering -maar te zwijgen. En zij zullen zich met hun klachten eerst dan tot ons wenden wanneer zij zien, dat zulk een klacht daadwerkelijk in staat is, een uitwerking te hebben, — dat wij een politieke kracht zijn. Om in de ogen van de buitenstaanders zulk een kracht te worden, moeten wij veel en hardnekkig aan de verhoging van ons bewustzijn, ons initiatief en onze energie werken; daartoe is het plakken van het etiket “voorhoede” op de theorie en de praktijk ener achterhoede ontoereikend.
Wanneer wij echter werkelijk de ontmaskering van de regering ten overstaan van het gehele volk zelf moeten gaan organiseren, waarin zal dan het klassenkarakter van onze beweging tot uitdrukking komen? — zo vraagt ons reeds de meer ijverige dan verstandige vereerder van het “nauwe organisatorische verband met de proletarische strijd”. Ja, het gaat er nu juist om, dat wij, sociaaldemocraten, deze onthullingen ten overstaan van het gehele volk organiseren; — dat al de door de agitatie aan de orde gestelde kwesties in consequent sociaaldemocratische geest zullen worden belicht, zonder enigerlei concessies aan de al dan niet opzettelijke vervalsingen van het marxisme; — dat deze alzijdige politieke actie zal uitgaan van een partij, waarin de aanval op de regering in naam van het gehele volk met de revolutionaire opvoeding van het proletariaat tot een ondeelbaar geheel is verenigd, naast het handhaven van zijn politieke zelfstandigheid en de leiding van de economische strijd van de arbeidersklasse, het gebruik maken van de elementaire botsingen van het proletariaat met zijn uitbuiters, die steeds weer nieuwe lagen van het proletariaat op de been en in ons kamp brengen!
Maar één van de meest karakteristieke trekken van het economisme bestaat juist in het niet begrijpen van dit verband — sterker nog: van dit samenvallen van de dringendste behoeften van het proletariaat (de alzijdige politieke opvoeding door middel van politieke agitatie en politieke onthullingen) met de behoeften van de algemeen-democratische beweging. Het wanbegrip komt niet slechts in “Martynov”-frasen tot uitdrukking, maar ook in de met deze frasen in wezen identieke verwijzingen naar het z.g. klassenstandpunt. Ziehier bv. hoe de schrijvers van de “economische” brief in Nr. 12 van de “Iskra” zich hierover uitdrukken: [25]
...Dezelfde fundamentele tekortkomingen van de “Iskra” (het overschatten van de ideologie) is de oorzaak van naar inconsequentie in de kwestie van de verhouding van de sociaaldemocratie tot de verschillende maatschappelijke klassen en richtingen. De “Iskra”, die door theoretische beschouwingen “ (en niet door het “aangroeien van de partijtaak, die samen met de partij groeit”) “de taak van de onmiddellijke overgang tot de strijd tegen het absolutisme heeft gesteld en die waarschijnlijk de gehele moeilijkheid van deze taak voor de arbeiders bij de huidige stand van zaken gevoelt...” (niet slechts gevoelt, maar ook zeer goed weet, dat de arbeiders deze taak veel minder moeilijk voorkomt dan de “economische” intellectuelen met hun zuigelingzorgen, want de arbeiders zijn bereid, ook voor eisen te strijden, die, om in de woorden van de onvergetelijke Martynov te spreken, generlei “tastbare resultaten” beloven). “ maar die niet het geduld heeft af te wachten tot zij meerdere krachten voor deze strijd heeft verzameld, begint in de rijen van de liberalen en de intellectuelen bondgenoten te zoeken...”
Ja, ja, wij hebben inderdaad reeds elk “geduld” “verloren” om die zalige, ons sinds lang door allerlei “verzoeners” beloofde tijd “af te wachten”, waarin onze economisten op zullen houden, hun eigen achterlijkheid op de arbeiders af te schuiven, hun eigen gebrek aan energie met het voorgewende gebrek aan krachten bij de arbeiders te rechtvaardigen. Wij zullen onze economisten vragen: waarin moet dit “verzamelen van krachten door de arbeiders voor deze strijd” bestaan? Soms niet in de politieke opvoeding van de arbeiders, in het ontmaskeren van alle kanten van ons verfoeilijk absolutisme voor hen? En is het dan niet duidelijk, dat wij juist voor dit werk “bondgenoten in de rijen van de liberalen en de intellectuelen nodig hebben, die bereid zijn om ons onthullingen over de politieke veldtocht tegen de Zemstvo-mensen, de onderwijzers, statistici, studenten, enz. mede te delen? Is het dan inderdaad zo erg moeilijk, dit verbazend “sluwe mechanisme” te begrijpen? Hamert P. B. Axelrod het u er dan niet reeds sedert 1897 [26] voortdurend in: —
“De taak van het winnen van aanhangers en directe of indirecte bondgenoten onder de niet-proletarische klassen voor de Russische sociaaldemocraten wordt vooral en in hoofdzaak opgelost door het karakter van de propagandistische actie onder het proletariaat zelf”.
Maar niettemin gaan de Martynov’s en de overige economisten voort, zich de zaak zo voor te stellen, alsof de arbeiders allereerst “in de economische strijd tegen de ondernemers en de regering” krachten moeten verzamelen (voor een trade-unionistische politiek) en daarna “overgaan” — wellicht van de trade-unionistische “opvoeding tot activiteit” tot de sociaaldemocratische activiteit!
...De economisten vervolgen:
“... in haar zoeken verlaat de “Iskra” dikwijls het klassenstandpunt, zij verdoezelt de klassentegenstellingen en brengt de gemeenschappelijke ontevredenheid met de regering op de voorgrond, ofschoon de oorzaken en de mate van deze ontevredenheid bij de “bondgenoten” zeer verschillend zijn. Van deze aard is bv. de verhouding van de “Iskra” tot de Zemstvo” De “Iskra” zou zogenaamd “aan de adel, die door de geschenken van de regering niet bevredigd is, de hulp van de arbeidersklasse” beloven, “zonder daarbij met een enkel woord van de klassentegenstellingen tussen deze lagen van de bevolking melding te maken”.
Wanneer de lezer zich wendt tot het artikel “Absolutisme en Zemstvo” (Nr. 2 en 4 van de “Iskra”), waarover de schrijvers van de brief waarschijnlijk spreken, dan zal hij zich overtuigen, dat deze, artikelen [27] gewijd zijn aan de houding van de regering tegenover de “zachtzinnige agitatie van de op standen berustende bureaucratische Zemstvo” en tegenover de “zelfwerkzaamheid zelf van de bezittende klassen”. In het artikel wordt gezegd, dat de arbeiders geen onverschillige toeschouwers mogen zijn bij de strijd van de regering tegen de Zemstvo en de Zemstvo-mensen worden aangespoord, hun zachtzinnige redevoeringen te laten varen en een flink en scherp woord te spreken, wanneer de revolutionaire sociaaldemocratie zich in al haar grootte tegenover de regering zal oprichten. Waarmee zijn de schrijvers van de brief het hier niet eens? — dat weten wij niet. Geloven zij, dat de arbeiders de woorden “bezittende klassen” en “leden van de hogere standen en bureaucraten in de Zemstvo” niet zullen begrijpen? — dat de aansporing tot de Zemstvo-mensen om van gematigde tot scherpe woorden over te gaan, een “overschatting van de ideologie” is? Verbeelden zij zich soms, dat de arbeiders voor de strijd tegen het absolutisme “krachten kunnen verzamelen”, wanneer hun de verhouding van het absolutisme ook tegenover de Zemstvo niet bekend zal zijn? Ook dit alles blijft alweer onbekend. Duidelijk is alleen dit ene: dat de schrijvers van de politieke taak van de sociaaldemocratie een zeer vage voorstelling hebben. Nog duidelijker blijkt dit uit een van hun frasen: “zo staat het ook met het standpunt van de “Iskra” met betrekking tot de studentenbeweging” (d.w.z. ook hier “worden de klassentegenstellingen verduisterd”). In plaats van de arbeiders op te roepen om in openlijke demonstraties te verklaren, dat de werkelijke haard van de gewelddadigheden, van de excessen en de losbandigheden, niet de studenten, maar de Russische regering is (Nr. 2 van de “Iskra”), hadden wij waarschijnlijk beschouwingen in de geest van de “Rabotsjaja Mysl” moeten schrijven! En aan zulke gedachten geven sociaaldemocraten uiting in de herfst van 1901, na de Februari- en Maart-gebeurtenissen, aan de vooravond van een nieuwe opleving van de studentenbeweging, die duidelijk laat zien, dat ook op dit gebied het “elementaire” protest tegen het absolutisme de doelbewuste leiding van de beweging door de sociaaldemocratie voorbij streeft. De elementaire drang van de arbeiders om voor de door de Kozakken en de politie mishandelde studenten op te komen, streeft de doelbewuste activiteit van de sociaaldemocratische organisatie voorbij!
“Intussen”, — gaan de schrijvers van de brief voort, — “veroordeelt de “Iskra” in andere artikelen scherp alle compromissen en verdedigt zij bv. de intransigente houding van de Guesdisten”. Wij raden de mensen, die naar aanleiding van de meningsverschillen onder de huidige sociaaldemocraten gewoonlijk zo zelfbewust en lichtvaardig verklaren, dat deze meningsverschillen van geen wezenlijk belang zouden zijn en geen scheuring rechtvaardigden, nog eens goed over deze woorden na te denken. Is een succesvolle arbeid in een organisatie mogelijk tussen hen, die zeggen, dat wij nog verbazend weinig hebben gedaan om de vijandige gezindheid van het absolutisme tegenover de meest verschillende klassen aan het licht te brengen en om de arbeiders bekend te maken met het standpunt van de meest verschillende lagen tegen het absolutisme, — en hen, die daarin een “compromis” zien, blijkbaar een compromis ten opzichte van de theorie van de “economische strijd tegen de ondernemers en de regering?”
Wij hebben bij gelegenheid van de veertigste herdenking van de boerenbevrijding (Nr. 3) over de noodzakelijkheid gesproken, om de klassenstrijd naar het platteland over te brengen en naar aanleiding van Witte’s vertrouwelijke memorie (Nr. 4) over de onverenigbaarheid van het zelfbestuur met het absolutisme; wij hebben naar aanleiding van de nieuwe wet (Nr. 8) een aanval gedaan op het feodalisme van de grondbezitters en de in hun dienst staande regering en het illegale Congres van de Zemstvomensen toegejuicht, die wij aanspoorden om van deemoedige petities tot de strijd over te gaan (Nr. 8) ; wij hebben de studenten aangemoedigd, die de noodzakelijkheid van de politieke strijd begonnen te begrijpen en daartoe overgingen (Nr. 3) en tegelijkertijd hebben wij het “barbaarse onverstand” gegeseld van de aanhangers van een “zuivere studentenbeweging”, die de studenten opriepen niet aan de straatdemonstraties deel te nemen (in Nr. 3), naar aanleiding van de oproep van het Uitvoerend comité van de Moskouse studenten van 10 maart [25 februari]; — wij hebben de “zinneloze dromerijen” en de “leugenachtige huichelarij” van de liberale sluwerts van het blad “Rossia” ontmaskerd (Nr. 5) en tegelijkertijd de razernij van de regeringsbeulen vastgenageld, die “een strafgerecht hielden tegen vreedzame literatoren, oude professoren en geleerden, tegen bekende liberale Zemstvo-mannen” (Nr. 5: “De politiecampagne tegen de literatuur”) ; wij hebben de werkelijke betekenis van het program van de “staatszorg voor de welvaart van de arbeiders” onthuld en de “kostbare bekentenis” toegejuicht, dat het “beter is, door hervormingen van bovenaf het eisen daarvan van onderop voor te zijn, dan het laatste af te wachten” (Nr. 6) ; wij hebben de protesterende statistici aangemoedigd (Nr. 7) en de onderkruipers-statistici berispt (Nr. 9) [28]. Wie in deze tactiek een verduistering van het klassenbewustzijn van het proletariaat en een compromis met het liberalisme ziet, bewijst daarmee, dat hij de ware betekenis van het program van het “Credo” absoluut niet begrijpt en de facto juist dit program ten uitvoer legt, hoezeer hij het ook moge afwijzen! Want hij dringt daardoor de sociaaldemocratie op het terrein van de “economische strijd tegen de ondernemers en de regering” en strijkt de zeilen voor het liberalisme, doordat hij af stand doet van de taak, actief in elke “liberale” kwestie in te grijpen en zijn eigen, sociaaldemocratisch standpunt ten aanzien van deze kwestie te bepalen.
Deze beminnelijke woorden gebruikt de “Rabotsjeje Djelo”, die op deze wijze onze beschuldiging beantwoordt, “dat zij indirect de bodem voor het veranderen van de arbeidersbeweging in een werktuig van de burgerlijke democratie voorbereidt”. In haar eenvoudigheid van geest besloot de “Rabotsjeje Djelo”, dat deze beschuldiging niets anders dan een polemische uitval is: die kwaadaardige dogmatici hebben besloten ons allerlei onaangenaamheden naar het hoofd te werpen; wel, en wat kan onaangenamer wezen dan een werktuig van de burgerlijke democratie te zijn? En ziedaar, er wordt in vette letters een “weerlegging” afgedrukt: “onbewimpelde laster” (“Twee Congressen”, blz. 30), “een mystificatie” (blz. 31), “een maskerade” (blz. 33). Als Jupiter is de “Rabotsjeje Djelo” (ofschoon ze heel weinig op Jupiter gelijkt) vertoornd, juist omdat ze ongelijk heeft en bewijst door haar overhaast gescheld haar onbekwaamheid, om zich in de gedachtengang van haar tegenstanders in te denken. Toch is er niet veel nadenken voor nodig om te begrijpen, waarom ieder buigen voor het elementaire in de massabeweging, ieder degraderen van de sociaaldemocratische politiek tot trade-unionistische politiek juist het voorbereiden is van de bodem om de arbeidersbeweging tot een werktuig van de burgerlijke democratie te maken. De elementaire arbeidersbeweging is uit zichzelf slechts in staat om trade-unionisme voort te brengen (en zij doet dit onvermijdelijk) ; trade-unionistische politiek van de arbeidersklasse echter is juist burgerlijke politiek van de arbeidersklasse. Het deelnemen van de arbeidersklasse aan de politieke strijd en zelfs aan de politieke revolutie maakt haar politiek nog geenszins tot sociaaldemocratische politiek.
Het schijnt de “Rabotsjeje Djelo” toe, dat de burgerlijke democratie in Rusland in het algemeen een “droombeeld” is (“Twee Congressen” blz. 32) [29]. Gelukkige mensen! Als struisvogels steken zij hun kop in het zand en geloven, dat daarmee de gehele omgeving verdwijnt. Een reeks van liberale publicisten, die iedere maand zegevierend aan iedereen het verval en zelfs het verdwijnen van het marxisme verkondigen, — een reeks van liberale kranten (“St. Petersburgskie Wjedo-mosti” en vele anderen), die de liberalen steunen, die de arbeiders Brentano’s opvatting van de klassenstrijd [30] en de trade-unionistische opvatting van de politiek, trachten bij te brengen, — een pie jade van critici van het marxisme, wier ware tendenties door het “Credo” zo duidelijk zijn onthuld en wier letterkundige waar de enige is, die tolvrij in Rusland kan circuleren, — de opleving van de revolutionaire, niet-sociaaldemocratische richtingen, in het bijzonder na de Februari- en Maart-gebeurtenissen, — dit alles zou dus een droombeeld zijn! Dit alles zou totaal niets te maken hebben met de burgerlijke democratie!
De “Rabotsjeje Djelo”, als ook de schrijvers van de economische brief in Nr. 12 der “Iskra”, behoorden er “een weinig over na te denken waarom deze voorjaarsgebeurtenissen zulk een opleving van de revolutionaire niet-sociaaldemocratische richtingen hebben te voorschijn geroepen, in plaats van tot versterking van het gezag en het prestige van de sociaaldemocratie te voeren”. — Omdat wij niet op de hoogte van onze taak bleken te zijn, — omdat de activiteit van de massa’s groter bleek dan onze activiteit, — bij ons vond men niet voldoend geschoolde revolutionaire leiders en organisators, die de stemming in alle oppositionele lagen uitstekend kenden en zich aan de spits van de beweging wisten te plaatsen, de elementaire demonstratie in een politieke te doen overgaan, haar politiek karakter uit te breiden, enz. Onder zulke verhoudingen zullen onvermijdelijk meer bewegelijke en energieke, niet-sociaaldemocratische revolutionairen van onze achterlijkheid gebruik maken en de arbeiders, hoe vol opoffering en energie zij ook tegen de politie en de troepen zouden strijden, hoe revolutionair zij ook optreden, zullen slechts een kracht blijken, die deze revolutionairen ondersteunt; zij zullen de achterhoede van de burgerlijke democratie en niet de sociaaldemocratische voorhoede blijken te zijn. Neemt de Duitse sociaaldemocratie, aan wie onze economisten alleen hare zwakke zijden willen ontlenen. Waarom vindt er in Duitsland geen enkele politieke gebeurtenis plaats, zonder te bewerken, dat de autoriteit en het prestige der sociaaldemocratie steeds meer wordt versterkt? Omdat de sociaaldemocratie in de revolutionaire beoordeling van deze gebeurtenissen, in het ondersteunen van elk protest tegen de willekeur steeds allen vooraan gaat. Zij laat zich niet in slaap wiegen door beschouwingen, dat de economische strijd de arbeiders op de kwestie van hun rechteloosheid stoot en dat de concrete verhoudingen fataal de arbeidersbeweging naar de revolutionaire weg drijven. Zij bemoeit zich met alle gebieden en alle kwesties van het publieke en politieke leven, zowel met de niet-bekrachtiging van een burgemeester uit de burgerlijke Fortschritts-partij door Wilhelm (het is onze economisten nog niet gelukt, de Duitsers aan het verstand te brengen, dat dat eigenlijk een compromis met het liberalisme is!), als ook met de uitvaardiging van een wet tegen “onzedelijke” boeken en afbeeldingen en met de beïnvloeding van de keuze van professoren door de regering, enz., enz. Overal blijken zij vooraan te staan en de politieke ontevredenheid in alle klassen te wekken, de slaperigen wakker te schudden, de achterblijvers mee te slepen en veelzijdig materiaal voor de ontwikkeling van het politieke bewustzijn en de politieke activiteit van het proletariaat te geven. En als resultaat wordt verkregen, dat zelfs de bewuste vijanden van het socialisme met achting voor de politieke voorvechters worden vervuld en het niet zelden gebeurt, dat een belangrijk document niet slechts uit burgerlijke, maar zelfs uit bureaucratische en hofkringen door een of ander wonder op de redactietafel van de “Vorwarts” terecht komt.
_______________
[1] Om misverstanden te vermijden, willen wij opmerken, dat we in de verdere uiteenzetting onder de economische strijd (overeenkomstig het bij ons ingeburgerde woordgebruik) steeds die “praktisch-economische strijd” verstaan, die Engels in het boven aangehaalde citaat het “verzet tegen de kapitalisten” noemt en die in de vrije landen vakverenigings-, syndicale- of trade-unionistische strijd heet. — Noot van Lenin
[2] In dit hoofdstuk spreken wij slechts over de politieke strijd, over de bredere of engere opvatting daarvan. Derhalve wijzen wij slechts in het voorbijgaan, eenvoudig als op een curiositeit, op de beschuldiging van de “Rabotsjeje Djelo” aan het adres van de “Iskra”, van “overdreven terughoudendheid” ten aanzien van de economische strijd (“Twee Congressen”, blz. 27, herkauwd door Martynov in zijn brochure “Sociaaldemocratie en arbeidersklasse”.) Indien de heren aanklagers de rubriek van de economische strijd van de “Iskra” jaarlijks in Kilo’s of in vellen druks wilden afmeten (zoals zij zo gaarne doen), om ze met de overeenkomstige rubriek in de “Rabotsjeje Djelo” en in de “Rabotsjaja Mysl” te vergelijken, dan zouden zij gemakkelijk inzien, dat zij zelfs in dit opzicht ten achter blijven. Blijkbaar dwingt hen de erkenning van deze eenvoudige waarheid om hun toevlucht te nemen tot argumenten, die hun verlegenheid duidelijk laten zien. De “Iskra”, — zo schrijven zij, — “moet(!), of zij wil of niet(!) met de belangrijkste levenskwesties rekening houden, al was het ook maar(!!) door correspondenties over de arbeidersbeweging op te nemen” (“Twee Congressen”, blz. 27). Ziehier waarlijk een argument dat ons volkomen vernietigt! — Noot van Lenin
[3] Wij zeggen “in het algemeen”, want het gaat in de “Rabotsjeje Djelo” juist om de algemene beginselen en de algemene taak van de partij als geheel. Ongetwijfeld komen er in de praktijk gevallen voor, waarin de politiek werkelijk de economie moet volgen, — maar alleen de economisten kunnen daarover in een resolutie spreken, die voor geheel Rusland is bestemd. Er zijn immers ook zulke gevallen, waarin men de politieke agitatie “vanaf het begin” “slechts op economische grondslag” kan voeren en niettemin is de “Rabotsjeje Djelo” ten slotte tot de overtuiging gekomen, dat hiervoor “geen enkele noodzakelijkheid bestaat” (“Twee Congressen”, blz. 11). In het volgende hoofdstuk zullen wij aantonen, dat de tactiek van de “politiekers” en de revolutionairen niet alleen de trade-unionistische taak van de sociaaldemocratie niet ignoreert, maar dat integendeel alleen zij de consequente verwezenlijking daarvan waarborgt. — Noot van Lenin
[4] Plattelandsoverheid = Zemski natsjalnik, onder het tsarisme de vertegenwoordiger van de rechterlijke en administratieve macht op het platteland, vallende onder het ministerie van binnenlandse zaken. Volgens de wet werd hij aangewezen uit de adellijke landheren ter plaatse. — Noot van de redactie
[5] Lenin bedoelt hier het volgende gedeelte van de resolutie van het IVde Congres van de Boend: “Het beste middel om de brede massa’s in de beweging te betrekken is de economische strijd, op welks grondslag men de politieke agitatie moet ontwikkelen, door hem over de grenzen van de economische strijd heen uit te breiden. Het is evenwel volstrekt niet nodig van het begin af aan de politieke strijd alleen op de grondslag van de economische strijd te voeren”. Het verslag over het Congres werd als afzonderlijke brochure uitgegeven: “Het IVde Congres van de algemene Joodse Arbeidersbond van Litouwen, Polen en Rusland” (Genève 1901) en eveneens in Nr. 10 van de "Rabotsjeje Djelo” gepubliceerd. — Noot van de redactie
[6] Sidney en Beatrice Webb: “Theorie en praktijk van het Engelse vakverenigingswezen”. — Noot van de redactie
[7] “Rabotsjeje Djelo”, Nr. 10, blz. 60. Dit is Martynov’s variant van de toepassing der stelling: “iedere stap van de werkelijke beweging is belangrijker dan een dozijn programs”, op de huidige chaotische toestand van onze beweging, die wij reeds hierboven hebben gekarakteriseerd. Eigenlijk is dit slechts de vertaling in het Russisch van Bernstein’s beruchte frase: — “De beweging is alles, het einddoel niets”. — Noot van Lenin
[8] Aanhangers van de “Rabotsjeje Djelo”. — Noot van de redactie
[9] Blz. 43: — Natuurlijk, als wij de arbeiders aanbevelen, bepaalde economische eisen aan de regering te stellen, dan doen wij dit, omdat de absolutistische regering op economisch gebied, daartoe gedwongen, bereid is tot het doen van zekere tegemoetkomingen”. — Noot van Lenin
[10] En meer van die soort. — Noot van de redactie
[11] Zo ondertekende Martov zijn grappig gedicht — “Hymne van de nieuwste Russische socialist”, waarin hij de opportunisten van die tijd belachelijk maakte (gepubliceerd in het tijdschrift “Zarja” Nr. 1). — Noot van de redactie
[12] “Rabotsjaja Mysl”, — Extra Bijvoegsel, blz. 14. — Noot van Lenin
[13] De cijfers tussen aanhalingstekens verwijzen naar de bladzijden van het artikel van Martynov — “De onthullings-literatuur en de proletarische strijd” in het tijdschrift “Rabotsjeje Djelo” Nr. 10, September 1901. — Noot van de redactie
[14] Het artikel “De onthullingsliteratuur en de proletarische strijd” in de “Rabotsjeje Djelo”, Nr. 10. — Noot van de redactie
[15] De eis, “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen”, brengt het buigen voor het elementaire op het gebied van de politieke actie op de meest plastische wijze tot uit-drukking. De economische strijd neemt doorgaans elementair, d.w.z. zonder inmenging van de “revolutionaire bacillen — de intellectuelen”, zonder inmenging van de bewuste sociaaldemocraten, een politiek karakter aan. Een politiek karakter verkreeg bv. ook de economische strijd van de arbeiders in Engeland, zonder enige deelname van de socialisten. De taak van de sociaaldemocraten is evenwel met de politieke agitatie op economisch terrein niet afgelopen; het is hun taak, deze trade-unionistische politiek in een sociaaldemocratische politieke strijd te doen overgaan, van de vonken van het politieke bewustzijn, die de economische strijd in de arbeiders wekt, gebruik te maken, om de arbeiders tot het peil van het sociaaldemocratische politieke bewustzijn te verheffen. Maar de Martynov’s vallen in plaats van het op elementaire wijze ontwakende politieke bewustzijn te verheffen en vooruit te drijven, voor de elementaire beweging op de knieën en beweren en herhalen tot misselijk wordens toe, dat de economische strijd de arbeiders op de kwestie van hun politieke rechteloosheid “stoot”. Het is erg, mijne he-ren, dat dit elementair ontwaken van het trade-unionistische politieke bewustzijn u niet op de kwestie van uw sociaaldemocratische taak “stoot”! — Noot van Lenin
[16] Ter bevestiging, dat we deze gehele redevoering van de arbeiders aan het adres van de economisten niet eenvoudig hebben verzonnen, willen wij ons beroepen op twee getuigen, die ongetwijfeld de arbeidersbeweging van zeer nabij kennen en die toch allerminst tot voorliefde voor ons “dogmatici”, overhellen, want de ene getuige is een economist (die de “Rabotsjeje Djelo” zelfs voor een politiek orgaan houdt), de ander — een terrorist. De eerste getuige is de schrijver van -een, — wat waarheidszin en levendigheid betreft, — uitstekend artikel: “De Petersburgse arbeidersbeweging en de praktische taak van de sociaaldemocratie”, in Nr. 6 van de “Rabotsjeje Djelo”. Hij verdeelt de arbeiders in 1) bewuste revolutionairen, 2) een tussengroep, en 3) de overige massa. En ziet, deze tussengroep “interesseert zich dikwijls meer voor de kwesties van het politieke leven dan voor haar naastbijliggende economische belangen, welker verband met de algemene maatschappelijke voorwaarden reeds lang wordt begrepen “ De “Rabotsjaja Mysl” “wordt scherp gekritiseerd": “steeds hetzelfde, al lang bekend, al lang gelezen”, “in het politieke overzicht staat weer niets” (blz. 30 en 31). Maar zelfs de derde groep: — “de meer gevoelige, jongere, door kroeg en kerk minder gedemoraliseerde arbeidersmassa, die bijna nooit de mogelijkheid heeft een boek met politieke inhoud te verkrijgen, vormt zich een door en door verkeerd oordeel over de verschijnselen van het politieke leven als ze over de fragmentarische berichten over studenten-opstanden enz. nadenkt”. En de terrorist schrijft: “Een, twee keer zal men de kleine bijzonderheden uit het fabrieksleven in verschillende vreemde steden lezen en dan zal men daarmee ophouden Het is vervelend In een arbeidersblad niet over de staat spreken dat betekent, de arbeider als een klein kind behandelen De arbeider is geen klein kind”. (“Swoboda”, (Vrijheid”. — Red.) orgaan van de revolutionair-socialistische groep, blz. 69 en 70). — Noot van Lenin
[17] Een karakteristiek van het standpunt van de liberale bourgeoisie tegenover de terreur en van haar sympathie met de terroristische aanslagen wordt door Lenin in het artikel "Het absolutisme en het proletariaat” ge geven: "De liberale golf rijst en daalt in nauw verband met de stemming van de verschillende ministers, wier opeenvolging door de bommen wordt versneld. Hét valt derhalve niet te verwonderen, dat men bij ons dikwijls onder de radicale (of radicaal-doende) vertegenwoordigers van de burgerlijke oppositie sympathie met de terreur aantreft. Het valt niet te verwonderen, dat het revolutionaire intellect zich bijzonder tot de terreur voelt aangetrokken, met name zij, die niet in de levensvatbaarheid en de kracht van het proletariaat en de proletarische klassenstrijd geloven”. — Noot van de redactie
[18] De revolutionair-socialistische groep “Swoboda” (de “Vrijheid”) ontstond in Mei 1901. Aan haar hoofd stond L. Nadjezjdin. Het program van de groep onderscheidde zich door verwardheid en inconsequentie. Terwijl de groep de noodzakelijkheid van de politieke strijd van de arbeidersklasse erkende, verdedigde zij tegelijkertijd de “aanvurende” terreur, d.w.z. een terreur, waardoor de arbeidersmassa tot de politieke strijd zou moeten worden aangevuurd. In de strijd tussen de twee stromingen in de Petersburgse sociaaldemocratische organisatie ondersteunde de groep de economisten. Het eigenaardige van de groep lag dus hierin besloten, dat zij haar program vormde uit afzonderlijke stellingen, van de economisten, de sociaal-revolutionairen en gedeeltelijk ook uit die van de revolutionaire sociaaldemocraten. Van zulk een mengelmoes kon natuurlijk niets terechtkomen. In 1903 viel de groep uiteen. Iets later karakteriseerde Lenin in één van zijn andere werken, deze groep op de volgende wijze: “Het program dubbele boekhouding, de tactiek — dubbele boekhouding, de praktische actie — demagogie, — daar hebt gij nu het portret van de “revolutionair-socialistische” groep “Soboda”. Van de uitgaven van de groep waarnaar Lenin verwijst, (terwijl hij ze kritiseert) kan men het tijdschrift “Swoboda” en de brochures “De wedergeboorte van het revolutionairisme in Rusland” en “De vooravond Van de revolutie” noemen. — Noot van de redactie
[19] Axelrod gaf in het door Lenin genoemde werk de volgende twee perspectieven: Het ene perspectief: ”De arbeidersbeweging komt niet uit het nauwe vaarwater van de zuiver economische strijd van de arbeiders met de ondernemers en draagt op zichzelf geen politiek karakter. In de strijd om de politieke vrijheid evenwel volgen de vooraanstaande lagen van het proletariaat het burgerlijke intellect en strijden niet onder hun eigen, maar onder een vreemd vaandel voor de vrijheid”. Het andere perspectief: "De sociaaldemocratie organiseert het Russische proletariaat in een zelfstandige politieke partij, die voor de vrijheid strijdt, ten dele naast en in bondgenootschap met de revolutionaire burgerlijke fracties (in zover er zulke bestaan) en ten dele evenwel door de meest volksgezinde en revolutionaire elementen van het intellect rechtstreeks in haar rijen op te nemen of aan te trekken. Het ligt voor de hand, dat het laatste perspectief van de arbeiders een veel hoger peil van politiek bewustzijn en zelfbewustzijn eist dan het eerste, waarbij de vertegenwoordigers van de burgerlijke klassen de leiders van de revolutionaire beweging zouden zijn en het proletariaat slechts een geleid wordende, een blind achter hen aan gaande massa”. – Noot van de redactie
[20] Martynov “stelt zich een ander, reëler (?) dilemma voor” (“De sociaaldemocratie en de arbeidersklasse”, blz, 19) : Of de sociaaldemocratie neemt de directe leiding van de economische strijd van het proletariaat op zich en maakt deze daardoor(!) tot revolutionaire” klassenstrijd “ “Daardoor” — d.w.z. blijkbaar door de directe leiding van de economische strijd. Laat Martynov onsmaar eens aantonen, waar men het heeft aanschouwd, dat het uitsluitend door de leiding van de economische strijd zou zijn gelukt, een trade-unionistische beweging in een revolutionaire klassenbeweging te veranderen. Begrijpt hij niet, dat we ons voor zulk een “veranderen” actief op de “directe leiding” van de alzijdige politieke agitatie moeten toeleggen? “of het andere perspectief: de sociaaldemocratie houdt zich van de leiding van de economische strijd van de arbeiders afzijdig en kortwiekt zich daardoor de vleugels “ Het is de “Iskra”, die zich volgens de boven aangehaalde mening van de “Rabotsjeje Djelo”, afzijdig houdt. Maar wij hebben gezien, dat zij voor het leiden van de economische strijd, veel meer doet dan de “Rabotsjeje Djelo”, waarbij zij er zich niet toe beperkt en niet ter wille van deze taak naar politieke opgaven verwaarloost. — Noot van Lenin
[21] Bedoeld is hier het voorjaar van 1901, toen grote straat-demonstraties waren begonnen. — Noot van de schrijver bij de uitgave van 1908.
[22] Liebknecht dicteerde bv. tijdens de Frans-Duitse oorlog het program van actie van de gehele democratie ‘- en nog meer deden dat Marx en Engels in het jaar 1848. – Noot van de redactie
[23] Feitelijk, inderdaad. – Noot van de redactie
[24] O, heilige onnozelheid!
[25] Plaatsgebrek belette ons, in de “Iskra” op deze, voor de economisten uiterst karakteristieke brief uitvoerig te antwoorden. Wij waren zeer verheugd over het verschijnen daarvan, want het gepraat over de inconsequentie van de “Iskra” ten opzichte van het klassenstandpunt was ons reeds lang en wel van de meest verschillende zijden ter ore gekomen en we zochten slechts een geschikte gelegenheid of een geformuleerde uitdrukking van de gangbare beschuldiging, om daarop te antwoorden. En wij zijn gewoon op aanvallen niet met een verdediging, maar met een tegenaanval te antwoorden. — Noot van Lenin
[26] In zijn brochure “Over het vraagstuk van de huidige opgaven en tactiek van de Russische sociaaldemocraten”. Geneve 1898, blz. 16-17. – Noot van de redactie
[27] En tussen deze artikelen (Nr. 3 van de “Iskra”) werd een artikel opgenomen, dat speciaal aan de klassentegenstellingen op ons platteland was gewijd. (Zie dit deel, het artikel “De arbeiderspartij en de boeren”.) – Noot van de redactie
[28] Lenin noemt hier de volgende artikelen van de “Iskra”:
Het artikel in Nr. 3 van de “Iskra”. Over de noodzakelijkheid om de klassenstrijd naar het platteland over te brengen onder de titel “De arbeiderspartij en de boeren” geschreven door Lenin. Het artikel in Nr. 4 van de “Iskra” over de onverzoenbaarheid van het zelfbestuur met het absolutisme – getiteld: “Absolutisme en Zemstvo”. Het artikel was door P. Stroeve geschreven, voordat het tot een definitieve breuk met hem was gekomen. Het was gewijd aan het geheime schrijven van de tsaristische minister Witte over de Zemstvo. Over dit schrijven wordt speciaal gesproken in Lenins artikel “De ophitsers tegen de Zemstvo’s en de Hannibals van het liberalisme”.
Het artikel in Nr. 8 van de “Iskra” tegen het adellijke feodale grondbezit, geschreven door Lenin naar aanleiding van de afkondiging van de wet van 21 (8) juni 1901 over het ter beschikking stellen aan particuliere personen van staatsgrond in Siberië. In het wezen van de zaak kwam de wet neer op een nieuwe aalmoes van het absolutisme aan de feodale adel. Het artikel luidt: “Feodale landheren aan het werk”. In hetzelfde nummer van de “Iskra” werd een aantekening van Lenin onder de titel “Het Zemstvo-congres” opgenomen. De aantekening werd naar aanleiding van het illegale Zemstvo-congres geschreven. Het roept de aanhangers van de Zemstvo op tot besliste strijd tegen het absolutisme. In februari-maart 1901 hadden er studentenonlusten plaats. In Nr. 3 van de “Iskra” werden deze in een artikel van V. Zasoelitsj onder de titel: “Naar aanleiding van de huidige gebeurtenissen” besproken. Het regeringsblad “Rossija” richtte zich tot de jeugd (de studenten) met de raad zich te bevrijden van de invloed van de uiterste partijen-, het verzekerde, dat de regering bereid was zonder enige strijd de weg van de hervormingen en de omvorming van de staat op té gaan. Naar aanleiding hiervan plaatste de “Iskra” in Nr. 5 een artikel van Potrjesov onder de titel “Over doelloze dromen”. In hetzelfde nummer van de “Iskra” werd het stuk opgenomen waar Lenin naar verwijst: “De politie-campagne tegen de literatuur”, waarvan de schrijver onbekend is.
In Nr. 6 van de “Iskra” wordt een beoordeling van de hervormingen van bovenaf gegeven, die door het dagblad de “Nowaja Wremja” werden voorgesteld. Dit artikel was door Lenin geschreven.
Een aansporing aan de statistici om te protesteren verscheen in nr. 7 van de “Iskra”, in het stukje “Het incident in de Jekaterinoslavse Zemstvo”, dat zonder ondertekening werd gepubliceerd. Een afkeuring van de onderkruiperij van de statistici werd in Nr. 9 van de “Iskra” opgenomen in het stukje “De onderkruipers van Wjatka”. In dit stukje werd de houding van de statistici van Wjatka veroordeeld, die hun collega’s uit Jekaterinoslav, die de boycot tegen de voorzitter van hun Zemstvo Rodsjanko, hadden afgekondigd, niet steunden. – Noot van de redactie
[29] Hier vinden wij ook een verwijzing naar “de concrete Russische verhoudingen, die de arbeidersbeweging onvermijdelijk naar de revolutionaire weg drijven.”. De mensen willen niet begrijpen, dat de revolutionaire weg van de arbeidersbeweging ook nog een niet-sociaaldemocratische weg kan zijn! De gehele West-Europese bourgeoisie heeft immers onder het absolutisme de arbeiders naar de revolutionaire weg “gedreven” en zij deed dit welbewust. Wij, sociaaldemocraten, mogen ons evenwel daarmee niet tevreden stellen. En als wij op enigerlei wijze de sociaaldemocratische politiek tot elementaire trade-unionistische politiek degraderen, dan werken wij daarmede juist de burgerlijke democratie in de hand. – Noot van Lenin
[30] Professor Brentano, die het bestaan van de klassenstrijd erkende, probeerde hem in het belang van de bourgeoisie uit te leggen. Volgens zijn opvatting behoeft de arbeidersklasse niet voor haar dictatuur te strijden, omdat zij ook onder de voorwaarden van het kapitalisme en bij ondersteuning door de staat (die volgens Brentano geen orgaan van klassenheerschappij en onderdrukking is) de bevrediging van haar eisen kan bereiken. De weg van geleidelijke hervormingen en economische samenwerking tussen de klassen — dat was zijn theorie, die de sociaaldemocraten zich tegenwoordig hebben eigen gemaakt. In deze zin spreekt Lenin dan ook over de Brentanovse (d.w.z. de burgerlijke) opvatting van de klassenstrijd. – Noot van de redactie