Geschreven: Geschreven in juni-juli 1905, gedrukt in juli 1905 te Genève in de vorm van een apart boek, uitgegeven door het CC van de RSDAP
Bron: Lenin, keuze uit zijn werken, deel 1, Progres Moskou (zonder jaar)
Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk
Deze versie: spelling en soms interpunctie
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 04 mei 2010
1. Een actuele politieke kwestie
2. Wat zegt ons de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP over de voorlopige revolutionaire regering?
3. Wat is de ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’?
4. Het liquideren van de monarchistische staatsorde en de republiek
5. Hoe moet men de ‘revolutie vooruitdrijven’?
6. Van welke kant dreigt het proletariaat het gevaar, in de strijd tegen de inconsequente bourgeoisie met gebonden handen te blijven staan?
7. De tactiek van het ‘uitschakelen van de conservatieven uit de regering’
8. De osvobozjdenije-beweging en het nieuw-iskrisme
9. Wat betekent het, gedurende de revolutie de partij van de uiterste oppositie te zijn?
10. De ‘revolutionaire communes’ en de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren
11. Vluchtige vergelijking van enkele resoluties van het Derde Congres der RSDAP en van de ‘conferentie’
12. Zal het elan van de democratische revolutie verminderen als de bourgeoisie zich van haar afkeert?
13. Tot slot: mogen wij overwinnen?
Nawoord. Nog een keer het osvobozjdenisme, nog een keer het nieuw-iskrisme
I. Waarom prijzen de burgerlijk-liberale realisten de sociaaldemocratische realisten?
II. Een nieuwe ‘uitdieping’ van de vraag door kameraad Martynov
III. De vulgair-burgerlijke voorstelling van de dictatuur en de mening van Marx over de dictatuur
In tijden van revolutie is het zeer moeilijk, gelijke tred te houden met de gebeurtenissen, die een verbazingwekkende massa nieuw materiaal opleveren voor de beoordeling van de tactische leuzen van de revolutionaire partijen. De onderhavige brochure werd vóór de gebeurtenissen in Odessa geschreven [Bedoeld wordt de opstand op de pantserkruiser ‘Vorst Potjomkin’. (Noot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)][1] Wij hebben er reeds in de ‘Proletari’ [2] (nr. 9, ‘De revolutie leert’) op gewezen, dat zelfs die sociaaldemocraten, die de theorie van de opstand als proces hadden uitgedacht en de propaganda voor een voorlopige revolutionaire regering hadden afgewezen, door deze gebeurtenissen gedwongen werden in feite naar de kant van hun tegenstanders over te gaan of daarmee te beginnen. De revolutie leert ongetwijfeld met een snelheid en grondigheid, die in tijden van vreedzame politieke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijken. En zij leert wat zeer belangrijk is, niet alleen de leiders, maar ook de massa’s.
Het lijdt geen twijfel dat de revolutie de arbeidersmassa’s in Rusland het sociaaldemocratisme zal bijbrengen. De revolutie zal in de praktijk het program en de tactiek van de sociaaldemocratie bevestigen, want ze zal de ware aard van de verschillende maatschappelijke klassen, het burgerlijke karakter van onze democratie en het werkelijke streven van de boerenmassa openbaren, die in burgerlijk-democratische zin revolutionair is, die echter niet de idee van de ‘socialisatie’, maar de nieuwe klassenstrijd tussen de agrarische bourgeoisie en het plattelandsproletariaat in zich draagt. De oude illusies van de oude richting der narodniki, die bv. in het ontwerpprogram van de ‘Partij der sociaal-revolutionairen’ zo duidelijk naar voren komen, zowel wat de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland en het democratisme van onze ‘maatschappij’ betreft, als ten aanzien van de betekenis van de volledige overwinning van de boerenopstand, al deze illusies zullen door de revolutie onbarmhartig en voor goed worden verstoord. De verschillende klassen zullen in de revolutie voor de eerste maal hun werkelijke politieke vuurdoop ondergaan. Deze klassen zullen uit de revolutie met een bepaalde politieke fysionomie te voorschijn komen, hetgeen niet alleen in de programs en tactische leuzen van hun ideologen, maar ook in de openlijke politieke actie van de massa’s tot uiting zal komen.
Ongetwijfeld zal de revolutie ons en de volksmassa’s leren. Maar voor de strijdende politieke partij is de kwestie thans deze, of wij in staat zullen zijn de revolutie iets te leren. Zullen wij van de juistheid van onze sociaaldemocratische leerstellingen en van onze verbindingen met de enige consequent revolutionaire klasse, het proletariaat, zodanig gebruik kunnen maken, dat wij op de revolutie het proletarische stempel drukken, de revolutie metterdaad en niet in woorden tot de werkelijk beslissende overwinning voeren en de wankelmoedigheid, de halfslachtigheid en het verraad van de democratische bourgeoisie verlammen?
Op dit doel moeten wij al onze krachtsinspanningen richten. Of wij het bereiken hangt enerzijds af van de juistheid van onze beoordeling van de politieke situatie, van de juistheid van onze tactische leuzen, anderzijds van de ondersteuning van deze leuzen door de reële strijdkracht van de arbeidersmassa’s. Op de versterking en uitbreiding van onze verbindingen met de massa is de hele gebruikelijke, regelmatige, lopende arbeid van alle organisaties en groepen van onze partij gericht: het propaganda-, agitatie- en organisatiewerk. Dit werk is steeds noodzakelijk, maar in tijden van revolutie kan het minder dan ooit als voldoende worden beschouwd. In zulke tijden dringt de arbeidersklasse instinctief op openlijk revolutionair optreden aan en wij moeten de doeleinden van dit optreden juist weten vast te stellen, om daarna de kennis van deze doeleinden en het begrip ervoor zo ruim mogelijk te verbreiden. Men moet niet vergeten, dat achter het gangbare pessimisme over onze verbindingen met de massa op het ogenblik zeer dikwijls burgerlijke opvattingen over de rol van het proletariaat in de revolutie schuilgaan. Wij moeten ongetwijfeld nog veel, zeer veel aan de opvoeding en de organisatie van de arbeidersklasse werken, maar alles draait nu om de vraag waar het politieke zwaartepunt van deze opvoeding en organisatie in hoofdzaak moet liggen. In de vakverenigingen en de legale verenigingen of in de gewapende opstand, in het vormen van een revolutionair leger en een revolutionaire regering? Zowel het een als het ander draagt tot de scholing en de organisatie van de arbeidersklasse bij. En het een zowel als het ander is natuurlijk noodzakelijk. Waar het hele vraagstuk op het ogenblik, nu de revolutie aan de gang is, op neerkomt is waar het zwaartepunt van de opvoeding en de organisatie van de arbeidersklasse zal liggen, op het eerste of op het tweede.
Het resultaat van de revolutie is afhankelijk van de vraag of de arbeidersklasse als handlangster van de bourgeoisie zal optreden, die, wat haar stootkracht tegen de alleenheerschappij betreft, weliswaar machtig, politiek echter krachteloos is, of als leidster van de volksrevolutie. De bewuste vertegenwoordigers van de bourgeoisie beseffen dit zeer goed. Juist daarom prijst immers de ‘Osvobozjdenije’ het akimovisme, het ‘economisme’ in de sociaaldemocratie, dat nu de vakverenigingen en de legale verenigingen op de voorgrond schuift. Juist daarom begroet de heer Struve (in nr. 72 van de ‘Osvobozjdenije’) de principiële tendensen van het akimovisme in de nieuwe ‘Iskra’ met instemming. Juist daarom gaat hij tegen de gehate revolutionaire enghartigheid van de besluiten te keer, die op het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij genomen zijn.
Juiste tactische leuzen van de sociaaldemocratie hebben op het ogenblik voor de leiding van de massa’s een bijzonder grote betekenis. Niets is gevaarlijker dan in tijden van revolutie de betekenis van beginselvaste tactische leuzen te kleineren. De ‘Iskra’ bv. loopt in nr. 104 in feite naar de kant van haar tegenstanders in de sociaaldemocratie over, maar uit zich tegelijkertijd geringschattend over de betekenis van de leuzen en tactische besluiten, die aan het leven voorafgaan en de weg wijzen, die de beweging, begeleid door een aantal mislukkingen, dwalingen enz., inslaat. Integendeel, het uitwerken van juiste tactische besluiten is voor een partij, die het proletariaat in de geest van de consequent marxistische beginselen wil leiden en niet alleen maar achter de gebeurtenissen wil aansukkelen, van geweldige betekenis. In de resoluties van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en van de conferentie van het afgescheiden deel der partij [Aan het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (Londen, mei 1905) namen alleen de bolsjewieken deel. Aan de terzelfder tijd gehouden ‘conferentie’ (in Genève) namen alleen de mensjewieken deel, die in de onderhavige brochure dikwijls als ‘nieuw-iskristen’ worden aangeduid, want hoewel zij de ‘Iskra’ verder uitgaven, lieten zij bij monde van hun toenmalige geestverwant Trotski verklaren dat er tussen de oude en de nieuwe ‘Iskra’ een diepe afgrond gaapte. (Noot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)] hebben wij de nauwkeurigste, grondigst doordachte en volledigste uiteenzettingen van de tactische opvattingen, niet zoals aan deze opvattingen terloops door enkele literatoren uitdrukking is gegeven, maar zoals zij door de verantwoordelijke vertegenwoordigers van het sociaaldemocratische proletariaat zijn aangenomen. Onze partij heeft op alle andere partijen voor, dat zij een nauwkeurig, door allen aangenomen program bezit. Zij moet ook aan de andere partijen een voorbeeld geven door zich streng te houden aan haar tactische resoluties, in tegenstelling zowel tot het opportunisme van de democratische bourgeoisie, zoals dat in de ‘Osvobozjdenije’ tot uiting komt, als tot de revolutionaire frasen van de sociaal-revolutionairen, die niet eerder dan tijdens de revolutie op de gedachte kwamen met een ‘ontwerp’-program voor de dag te komen en zich voor het eerst bezig te houden met het vraagstuk of datgene wat zich voor hun ogen afspeelt een burgerlijke revolutie is.
Daarom beschouwen wij het als de dringendste taak van de revolutionaire sociaaldemocratie, de tactische resoluties van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en van de conferentie zorgvuldig te bestuderen, de erin voorkomende afwijkingen van de beginselen van het marxisme vast te stellen en zich een zuiver beeld te vormen van de concrete doelstellingen van het sociaaldemocratische proletariaat in de democratische revolutie. Aan dit werk is dan ook deze brochure gewijd. Het toetsen van onze tactiek vanuit het gezichtspunt van de marxistische beginselen en van de lessen van de revolutie is ook voor diegene noodzakelijk, die de eenheid van tactiek als basis voor de toekomstige volledige éénwording van de gehele Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij werkelijk wil voorbereiden en zich niet alleen maar tot vermanende woorden wil beperken.
Juli 1905
N. Lenin
In het revolutionaire tijdsgewricht dat wij thans beleven, is het bijeenroepen van een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering aan de orde. Hoe dit vraagstuk moet worden opgelost, daarover lopen de meningen uiteen. Drie politieke richtingen treden naar voren. De tsaristische regering geeft toe, dat het noodzakelijk is volksvertegenwoordigers bijeen te roepen, maar wil onder geen voorwaarde toestaan dat hun vergadering een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering zal zijn. Zij schijnt, als men de krantenberichten over het werk van de commissie-Boelygin [3] mag geloven, met een raadgevende vergadering akkoord te gaan, waarvan de verkiezing zonder vrijheid van agitatie en op grond van een beperkt census- of van een beperkt standenkiesstelsel moet plaatsvinden. Het revolutionaire proletariaat, voor zover het onder de leiding van de sociaaldemocratie staat, eist dat de macht volledig in handen van een constituerende vergadering zal overgaan en streeft te dien einde niet alleen naar het algemeen kiesrecht en niet alleen naar volledige vrijheid van agitatie, maar bovendien naar de onmiddellijke val van de tsaristische regering en haar vervanging door een voorlopige revolutionaire regering. De liberale bourgeoisie tenslotte, die aan haar wensen bij monde van de leiders der zogenaamde ‘Constitutioneel Democratische Partij’ uiting geeft, eist niet het ten val brengen van de tsaristische regering, voert niet de leuze van een voorlopige regering en eist geen reële waarborgen voor het op een volkomen vrije en correcte manier laten plaatsvinden van verkiezingen, opdat de vergadering van vertegenwoordigers een werkelijk door het gehele volk gekozen en constituerende zal zijn. In werkelijkheid streeft de liberale bourgeoisie, die het enige ernstig te nemen sociale steunpunt van de ‘Osvobozjdenije’-richting vormt, naar een zo vreedzaam mogelijke schikking tussen de tsaar en het revolutionaire volk, en wel naar een schikking waardoor zij, de bourgeoisie, de meeste macht in handen zou krijgen, terwijl aan het revolutionaire volk, het proletariaat en de boeren, de minste macht ten deel zou vallen.
Zo is de politieke toestand op dit ogenblik. Dit zijn de drie voornaamste politieke richtingen die aan de drie sociale hoofdkrachten van het tegenwoordige Rusland beantwoorden. Hoe de aanhangers van de ‘Osvobozjdenije’ hun halfslachtige, hun – om het ronduit en eenvoudiger te zeggen – afvallige, verraderlijke politiek ten opzichte van de revolutie met democratisch klinkende frasen bemantelen, daarover hebben we ons in de ‘Proletari’ (nr. 3, 4, 5) meer dan eens uitgesproken. Laat ons nu zien hoe de sociaaldemocraten met de taken van het ogenblik rekening houden. Uitstekend materiaal in dit opzicht vinden wij in de beide resoluties die eerst onlangs door het Derde Congres van de RSDAP en door de ‘conferentie’ van het afgescheiden deel van de partij werden aangenomen. De vraag, welke van beide resoluties de politiek van het ogenblik juister beoordeelt en de tactiek van het revolutionaire proletariaat juister bepaalt, is van de grootste betekenis, en iedere sociaaldemocraat, die zijn plichten als propagandist, agitator en organisator, bewust van zijn verantwoordelijkheid wil vervullen, moet dit vraagstuk met de grootste aandacht bestuderen en alle overwegingen, die niet ter zake zijn, buiten beschouwing laten.
Onder de tactiek van een partij verstaat men haar politieke optreden, of het karakter, de richting, de methoden van haar politieke activiteit. Taktische resoluties worden op een partijcongres aangenomen, ten einde het politieke optreden van de partij als geheel met het oog op nieuwe taken of ten aanzien van een nieuwe politieke situatie nauwkeurig te bepalen. Zulk een nieuwe situatie is door de revolutie, die in Rusland een aanvang genomen heeft, geschapen, namelijk, de volledige, besliste en openlijke breuk tussen de reusachtige meerderheid van het volk en de tsaristische regering. Waar het bij het nieuwe vraagstuk om gaat is, welke praktische methoden er zijn om een werkelijk door het gehele volk gekozen, werkelijk constituerende vergadering bijeen te roepen (theoretisch is het vraagstuk van zulk een constituerende vergadering reeds lang geleden en vroeger dan door alle andere partijen door de sociaaldemocratie in haar partijprogram officieel opgelost). Wanneer het volk met de regering heeft gebroken en de massa’s de noodzaak inzien een nieuwe orde te scheppen, dan moet de partij, die zich de omverwerping van de regering ten doel heeft gesteld, zich er noodzakelijkerwijs over beraden, wat voor regering in de plaats van de oude, ten val te brengen regering zal komen. Het nieuwe vraagstuk van de voorlopige revolutionaire regering ontstaat. Om dit vraagstuk afdoende te beantwoorden moet de partij van het klassebewuste proletariaat het volgende duidelijk tot klaarheid brengen: ten eerste de betekenis van een voorlopige revolutionaire regering in de thans aan de gang zijnde revolutie en in de gezamenlijke strijd van het proletariaat in het algemeen; ten tweede haar eigen houding ten opzichte van de voorlopige revolutionaire regering; ten derde de nauwkeurig omschreven voorwaarden voor het deelnemen van de sociaaldemocratie aan deze regering; ten vierde de voorwaarden voor het uitoefenen van druk op deze regering van onderen op voor het geval de sociaaldemocratie niet aan haar kan deel nemen. Alleen indien al deze vraagstukken tot klaarheid zijn gebracht, zal de politieke houding van de partij in dit opzicht principieel, duidelijk en vastberaden zijn.
Laat ons thans zien hoe de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP deze vraagstukken oplost. Hier volgt de volledige tekst van deze resolutie:
‘Resolutie over de voorlopige revolutionaire regering.
Overwegende:
1) dat zowel de rechtstreekse belangen van het proletariaat als de belangen van zijn strijd voor het uiteindelijke doel van het socialisme de grootst mogelijke politieke vrijheid en bijgevolg het vervangen van de autocratische regeringsvorm door de democratische republiek vereisen;
2) dat het stichten van de democratische republiek in Rusland slechts als resultaat van een zegevierende volksopstand mogelijk is, welks orgaan een voorlopige revolutionaire regering zal zijn, die alleen in staat is de volledige vrijheid van de verkiezingsagitatie te waarborgen en op grond van het algemeen, gelijk, direct kiesrecht bij geheime stemming een constituerende vergadering bijeen te roepen, die werkelijk de wil van het volk tot uiting brengt;
3) dat deze democratische omwenteling in Rusland onder de gegeven economische en maatschappelijke orde de heerschappij van de bourgeoisie niet zal verzwakken, doch versterken, hetgeen er onvermijdelijk toe leiden zal, dat deze op een gegeven ogenblik met alle middelen zal trachten aan het Russische proletariaat zoveel mogelijk van de tijdens het revolutionaire tijdperk bereikte veroveringen te ontrukken – besluit het Derde Congres van de RSDAP:
a) dat het noodzakelijk is onder de arbeidersklasse een concrete voorstelling te verbreiden van het meest waarschijnlijke verloop van de revolutie en van de noodzaak, dat op een gegeven ogenblik een voorlopige revolutionaire regering wordt gevormd, van welke het proletariaat de verwezenlijking van alle meest nabijliggende politieke en economische eisen van ons program (minimumprogram) zal verlangen;
b) dat het, al naar gelang de krachtsverhoudingen en andere factoren, die van tevoren niet nauwkeurig kunnen worden bepaald, toelaatbaar is, dat gevolmachtigden van onze partij deelnemen aan de voorlopige revolutionaire regering, met als doel het meedogenloos bestrijden van alle contrarevolutionaire aanslagen en het verdedigen van de bijzondere belangen van de arbeidersklasse;
c) dat de beslist noodzakelijke voorwaarde voor zulk een deelneming bestaat in de strenge controle van de partij over haar gevolmachtigden en de onwrikbare handhaving van de onafhankelijkheid van de sociaaldemocratie, die naar de volledige socialistische omwenteling streeft en derhalve onverzoenlijk vijandig staat tegenover alle burgerlijke partijen;
d) dat onafhankelijk van het feit, of het deelnemen van de sociaaldemocratie aan de voorlopige revolutionaire regering al dan niet mogelijk zal zijn, in zo breed mogelijke kringen van het proletariaat propaganda moet worden gemaakt voor de gedachte, dat het gewapende en door de sociaaldemocratie geleide proletariaat voortdurend druk op de voorlopige regering moet uitoefenen, ten einde de revolutionaire verworvenheden te verdedigen, te verankeren en uit te breiden’.
De resolutie van het Derde Congres van de RSDAP houdt zich, zoals uit het opschrift blijkt, geheel en uitsluitend met het vraagstuk van de voorlopige revolutionaire regering bezig. Dit betekent dat het deelnemen van de sociaaldemocratie aan de voorlopige revolutionaire regering als een onderdeel van het vraagstuk daarbij inbegrepen is. Aan de andere kant gaat het hier alleen over de voorlopige revolutionaire beweging en over niets anders; een vraagstuk als bv. ‘de verovering van de macht’ zonder meer en dergelijke wordt hier dus in het geheel niet aangesneden. Handelde het partijcongres juist toen het deze en dergelijke vraagstukken uitsloot? Ongetwijfeld handelde het juist, want de politieke toestand in Rusland stelt zulke vraagstukken volstrekt niet aan de orde. Daarentegen heeft het hele volk het omverwerpen van het absolutisme en het bijeenroepen van een constituerende vergadering aan de orde gesteld. Partijcongressen behoren zich niet bezig te houden met het nemen van beslissingen inzake vraagstukken, die de een of andere literator te pas of te onpas ter sprake brengt, maar met die welke op grond van de omstandigheden van het ogenblik en ten gevolge van de objectieve loop van de maatschappelijke ontwikkeling van wezenlijk politiek belang zijn.
Welke betekenis heeft een voorlopige revolutionaire regering in de huidige revolutie en in de algemene strijd van het proletariaat? De congresresolutie maakt dit duidelijk, doordat zij al dadelijk in het begin op de noodzaak van een ‘zo volledig mogelijke politieke vrijheid’, zowel vanuit het gezichtspunt van de directe belangen van het proletariaat als vanuit het gezichtspunt van het ‘einddoel van het socialisme’ wijst. En de volledige politieke vrijheid vereist het vervangen van de tsaristische alleenheerschappij door de democratische republiek, zoals dit reeds in ons partijprogram is vastgesteld. Het is logisch en principieel noodzakelijk, dat in de congresresolutie de nadruk op de leuze van de democratische republiek wordt gelegd, want het proletariaat komt, als voorvechter van de democratie, juist voor de volledige vrijheid op; bovendien is deze nadruk op het gegeven ogenblik des te doelmatiger, aangezien bij ons juist nu onder de vlag van de ‘democratie’ monarchisten optreden, en wel de zogenaamde Constitutioneel ‘Democratische’ of ‘Bevrijdings’-partij. Om een republiek te stichten is een vergadering van volksvertegenwoordigers ongetwijfeld noodzakelijk, en wel zeer beslist een (op grond van het algemene, gelijke, directe kiesrecht bij geheime stemming) door het gehele volk gekozen constituerende vergadering. Dit wordt dan ook in de resolutie van het partijcongres verder vastgesteld. Maar de resolutie beperkt zich daar niet toe. Om een nieuwe orde te grondvesten die ‘werkelijk de wil van het volk tot uitdrukking brengt’ is het niet voldoende om de vergadering van de vertegenwoordigers als constituerende vergadering te bestempelen. Deze vergadering moet ook de macht en de bevoegdheid hebben om te ‘constitueren’. Dit erkennend beperkt de congresresolutie zich niet tot de formele leuze van de ‘constituerende vergadering’, maar voegt hier ook de materiële voorwaarden aan toe, die het enkel en alleen mogelijk maken dat deze vergadering haar taak werkelijk vervult. Dit wijzen op de voorwaarden, waaronder deze constituerende vergadering in woorden een werkelijk constituerende vergadering kan worden, is dringend noodzakelijk, want de liberale bourgeoisie, zoals zij vertegenwoordigd wordt door de constitutioneel-monarchistische partij, verdraait, zoals wij reeds meer dan eens aantoonden, bewust de leuze van de door het gehele volk gekozen constituerende vergadering en maakt deze tot een zinledige frase.
De congresresolutie verklaart, dat enkel en alleen een voorlopige revolutionaire regering, en wel een zodanige die het orgaan van een zegevierende volksopstand zal zijn, in staat is de volledige vrijheid van de verkiezingsagitatie te waarborgen en een vergadering bijeen te roepen, die werkelijk uitdrukking geeft aan de wil van het volk. Is deze stelling juist? Wie dit zou willen bestrijden, zou moeten beweren dat de tsaristische regering het klaar zou spelen de reactie niet de hand te reiken, dat zij in staat zou zijn bij de verkiezingen neutraal te blijven, dat zij ervoor zou kunnen zorgen dat de wil van het volk werkelijk tot uiting komt. Dergelijke beweringen zijn zo onzinnig dat niemand er aan denkt ze openlijk te verdedigen, maar in het geheim worden ze – onder liberale vlag – juist door onze Osvobozjdenije-aanhangers binnengesmokkeld. Iemand moet toch de constituerende vergadering bijeenroepen; iemand moet de zekerheid geven dat de verkiezingen vrij en op de juiste wijze plaatsvinden; iemand moet aan deze vergadering volledige machtsbevoegdheden overdragen. Alleen een revolutionaire regering die het orgaan van de opstand is, kan dit volkomen oprecht willen en over de macht beschikken, alles te doen om dit tot stand te brengen. De tsaristische regering zal zich onvermijdelijk daartegen verzetten. Een liberale regering, die een compromis met de tsaar is aangegaan en niet volledig op de volksopstand steunt, zou niet in staat zijn dit oprecht te wensen, noch dit te verwezenlijken, zelfs al zou zij het nog zo oprecht willen. De congresresolutie geeft dus de enig juiste en in elk opzicht consequente democratische leuze.
Maar de beoordeling van de betekenis van de voorlopige revolutionaire regering zou niet volledig en niet juist zijn, wanneer men het klassekarakter van de democratische omwenteling buiten beschouwing zou laten. Daarom voegt de resolutie er nog aan toe, dat de omwenteling de heerschappij van de bourgeoisie zal versterken. Dit is onder de gegeven, d.w.z. de kapitalistische economische structuur van de maatschappij, onvermijdelijk. Zou echter de heerschappij van de bourgeoisie over een politiek enigermate vrij proletariaat versterkt worden, dan zou dit onvermijdelijk tot een verbitterde strijd om de macht tussen dezen voeren, tot de vertwijfelde pogingen van de bourgeoisie, ‘het proletariaat de verworvenheden van de revolutionaire periode te ontrukken’. Het proletariaat mag derhalve, zolang het allen voorgaat in de strijd en leiding geeft aan allen die voor democratie strijden, geen ogenblik de in de schoot van de burgerlijke democratie verborgen nieuwe tegenstrijdigheden, noch de nieuwe strijd vergeten.
Aan de betekenis van de voorlopige revolutionaire regering wordt derhalve in het door ons onderzochte gedeelte van de resolutie volledig recht gedaan: zowel wat haar verhouding tot de strijd om de vrijheid en de republiek betreft, als wat haar verhouding tot de constituerende vergadering en de democratische omwenteling aangaat, die de bodem voor de nieuwe klassenstrijd voorbereidt.
Verder rijst de vraag welk standpunt het proletariaat tegenover de voorlopige revolutionaire regering in het algemeen behoort aan te nemen. De resolutie van het partijcongres antwoordt hierop voor alles met rechtstreeks de partij aan te raden in de arbeidersklasse de overtuiging van de noodzakelijkheid van een voorlopige revolutionaire regering te verbreiden. De arbeidersklasse moet zich van deze noodzakelijkheid bewust worden. Terwijl de ‘democratische’ bourgeoisie de kwestie van het ten val brengen der tsaristische regering in het duister laat, moeten wij deze kwestie op de voorgrond stellen en op de noodzakelijkheid van een voorlopige revolutionaire regering blijven staan. Dit is echter nog niet voldoende: wij moeten bovendien een program van actie voor deze regering opstellen, dat aan de objectieve voorwaarden van het gegeven historisch ogenblik en aan de taak van de proletarische democratie beantwoordt. Dit program is het gehele minimumprogram van onze partij, het program van de meest voor de hand liggende politieke en economische hervormingen, die enerzijds op de bodem van de gegeven maatschappelijk-economische voorwaarden volkomen uitvoerbaar en anderzijds voor een verdere stap vooruit ter verwezenlijking van het socialisme noodzakelijk zijn.
De resolutie schept dan ook volledige klaarheid over het karakter en het doel van de voorlopige revolutionaire regering. Overeenkomstig haar ontstaan en haar fundamentele karakter moet deze regering het orgaan van de volksopstand zijn. Overeenkomstig haar formele doelstelling moet zij het werktuig zijn voor het bijeenroepen van een door het gehele volk gekozen constitutionele vergadering. Overeenkomstig de inhoud van haar werkzaamheid moet zij het minimumprogram van de proletarische democratie verwezenlijken, daar alleen dit in staat is de belangen van het volk, dat tegen het absolutisme in opstand gekomen is, veilig te stellen.
Men zou hiertegen kunnen inbrengen dat de voorlopige regering, juist omdat zij alleen maar voorlopig is, niet in staat zal zijn een positief program ten uitvoer te brengen dat nog niet door de gehele bevolking is goedgekeurd. Zulk een tegenwerping zou niet meer zijn dan een sofisme van reactionairen en handlangers van de alleenheerschappij. Het niet uitvoeren van een positief program zou betekenen, dat men het voortbestaan van de uit de tijden van lijfeigenschap stammende toestanden van het verrotte absolutisme duldt. Alleen een regering van verraders van de zaak der revolutie zou zulke toestanden kunnen dulden, niet echter een regering die het orgaan van de volksopstand is. Het zou immers een hoon zijn indien iemand, onder het voorwendsel dat de constituerende vergadering zich mogelijkerwijs tegen de vrijheid van vergadering zou kunnen uitspreken, zou voorstellen zó lang van de praktische verwezenlijking van de vrijheid van vergadering af te zien, tot de constituerende vergadering deze vrijheid erkent! Net zo’n hoon is het bezwaar te maken tegen de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het minimumprogram door de voorlopige revolutionaire regering.
Tenslotte moet nog worden opgemerkt dat de resolutie, doordat zij de voorlopige revolutionaire regering met de uitvoering van het minimumprogram belast, juist daardoor het onzinnige, half anarchistische denkbeeld van een onmiddellijke verwezenlijking van het maximumprogram, met als doel de verovering van de macht ten einde de socialistische omwenteling tot stand te brengen, uitschakelt. De graad van de economische ontwikkeling van Rusland (de objectieve voorwaarde) en de graad van het klassebewustzijn en de georganiseerdheid van de brede massa’s van het proletariaat (de subjectieve voorwaarde, die met de objectieve onverbrekelijk is verbonden), maken de onmiddellijke volledige bevrijding van de arbeidersklasse onmogelijk. Slechts volkomen onwetende mensen kunnen aan het burgerlijke karakter van de nu plaatsvindende democratische omwenteling voorbijgaan; alleen bijzonder naïeve optimisten kunnen vergeten hoe weinig de arbeidersmassa totnogtoe weet van de doeleinden van het socialisme en van de middelen om het te verwezenlijken. En wij zijn er toch allen van overtuigd, dat de bevrijding van de arbeiders slechts het werk van de arbeiders zelf kan zijn; zonder klassebewustzijn en de georganiseerdheid van de massa’s, zonder hun scholing en opvoeding door de openlijke klassenstrijd tegen de gehele bourgeoisie kan er van een socialistische revolutie geen sprake zijn. En als antwoord op de anarchistische tegenwerpingen, dat wij, zoals zij beweren, de socialistische omwenteling op de lange baan schuiven, zeggen wij: wij schuiven haar niet op de lange baan, maar doen de eerste stap in haar richting op de enig mogelijke wijze en op de enig juiste weg, nl. de weg van de democratische republiek. Wie een andere weg naar het socialisme dan die van het politieke democratisme volgen wil, komt onvermijdelijk tot gevolgtrekkingen, die zowel in economische als in politieke zin onzinnig en reactionair zijn. Indien sommige arbeiders ons op het gegeven ogenblik vragen, waarom wij het maximumprogram niet verwezenlijken, dan antwoorden wij daarop door erop te wijzen hoe vreemd de democratisch gezinde volksmassa’s nog tegenover het socialisme staan, hoe onontwikkeld nog de klassentegenstellingen, hoe ongeorganiseerd nog de proletariërs zijn. Organiseert eerst eens honderdduizenden arbeiders in geheel Rusland, wekt onder de miljoenen sympathie voor uw program! Probeert dit en beperkt u niet tot klinkende, maar holle anarchistische frasen – en u zult onmiddellijk zien dat het tot stand brengen van deze organisatie, dat het verbreiden van deze socialistische opheldering afhankelijk is van de zo volledig mogelijke verwezenlijking van de democratische hervormingen.
Gaan we verder. Is eenmaal de betekenis van de voorlopige revolutionaire regering en de verhouding waarin het proletariaat tot haar staat, duidelijk vastgesteld, dan rijst de volgende vraag: is het toelaatbaar dat wij aan deze regering deelnemen (de actie van boven af) en onder welke voorwaarden? Hoe moet onze actie van onderen op worden ingekleed? De resolutie geeft op deze beide vragen nauwkeurige antwoorden. Zij verklaart duidelijk, dat het deelnemen van de sociaaldemocratie aan een voorlopige revolutionaire regering (in het tijdperk van de democratische omwenteling, in het tijdperk van de strijd voor de republiek) in beginsel toelaatbaar is. Met deze verklaring trekken wij een onherroepelijke scheidingslijn, zowel tussen onszelf en de anarchisten, die deze vraag principieel in ontkennende zin beantwoorden, als tussen onszelf en de nachtschuitpolitici van de sociaaldemocratie (van het slag Martynov en de nieuw-iskristen), die ons schrik wilden aanjagen met het perspectief dat er een situatie zou kunnen ontstaan waarin wij ons aan deze deelneming niet zouden kunnen onttrekken. Door deze verklaring heeft het Derde Congres van de RSDAP voorgoed de gedachte van de nieuwe ‘Iskra’ teruggewezen, dat het deelnemen van de sociaaldemocraten aan een voorlopige revolutionaire regering een variant van het millerandisme en, als een sanctionering van de burgerlijke orde, principieel ontoelaatbaar zou zijn enz.
Het spreekt echter vanzelf dat het vraagstuk van de principiële toelaatbaarheid het vraagstuk van de praktische doelmatigheid nog niet beslist. Onder welke voorwaarden is deze nieuwe strijdvorm, de door het partijcongres goedgekeurde strijd ‘van boven af’, doelmatig? Vanzelfsprekend bestaat er thans geen mogelijkheid, over de concrete voorwaarden, zoals de krachtsverhoudingen enz. te spreken, en de resolutie wijst het natuurlijk van de hand, deze voorwaarden van tevoren vast te stellen. Geen verstandig mens zal er zich toe lenen op het huidige ogenblik over de kwestie die ons bezighoudt iets, wat dan ook, te voorspellen. Karakter en doel van ons deelnemen moeten en kunnen echter vastgelegd worden. De resolutie doet dit ook door op twee doeleinden van dit deelnemen te wijzen: 1) op de onverbiddelijke strijd tegen contrarevolutionaire aanslagen en 2) op de verdediging van de afzonderlijke belangen van de arbeidersklasse. In een tijd dat de liberale bourgeoisie ijverig over de mentaliteit van de reactie begint te spreken (zie de bijzonder leerzame ‘Open brief’ van de heer Struve in nr. 71 van de ‘Osvobozjdenije’) en het revolutionaire volk tracht te intimideren en tot toegeeflijkheid jegens het absolutisme te bewegen – in zulk een tijd is het voor de partij van het proletariaat bijzonder op zijn plaats, aan de taak van de huidige strijd tegen de contrarevolutie te herinneren. De grote vraagstukken van de politieke vrijheid en de klassenstrijd worden in laatste instantie alleen door het geweld beslist, en wij moeten zorg dragen voor de voorbereiding, voor de organisatie van dit geweld en zijn actieve toepassing, niet alleen wat de verdediging maar ook wat de aanval betreft. Het lange tijdperk van de politieke reactie, die sedert de Parijse Commune bijna ononderbroken in Europa heerst, heeft ons te zeer met de gedachte van actie alleen ‘van onderen op’ vertrouwd gemaakt, heeft er ons te zeer aan gewend alleen op verdedigingsstrijd bedacht te zijn. Wij zijn nu ongetwijfeld in een nieuw tijdperk getreden; het tijdperk van politieke schokken en revoluties heeft een aanvang genomen. In een periode zoals Rusland thans doormaakt is het niet geoorloofd zich tot oude schema’s te beperken. Men moet de idee van de actie van bovenaf propageren, men moet zich op de meest energieke aanvalsacties voorbereiden en de voorwaarden en vormen van zulke acties bestuderen. De congresresolutie plaatst twee van deze voorwaarden op de voorgrond: de ene heeft betrekking op de formele kant van de deelneming van de sociaaldemocratie aan de voorlopige revolutionaire regering (de strenge controle van de partij over haar gevolmachtigden), de andere heeft betrekking op het karakter van de deelneming zelf (geen ogenblik de doeleinden van de volledige socialistische omwenteling uit het oog verliezen).
Nadat de resolutie de politiek van de partij door de actie ‘van boven af’ – dit nieuwe, tot dusver bijna onbekende strijdmiddel – op deze wijze van alle kanten duidelijk heeft gemaakt, gaat zij ook op het geval in dat het ons niet gelukt van boven af, te handelen. Wij zijn onder alle omstandigheden verplicht op de voorlopige revolutionaire regering van onderen op invloed uit te oefenen. Om zulk een druk van onderen op uit te oefenen moet het proletariaat gewapend zijn – want in tijden van revolutie komt het bijzonder snel tot de openlijke burgeroorlog – en onder leiding van de sociaaldemocratie staan. Het doel van zijn gewapende druk is het ‘verdedigen, versterken en uitbreiden van de revolutionaire verworvenheden’, d.w.z. van die verworvenheden die, gezien vanuit het standpunt van de proletarische belangen, in het verwezenlijken van ons gehele minimumprogram moeten bestaan.
Hiermee willen wij de korte analyse van de resolutie van het Derde Congres over de voorlopige revolutionaire regering besluiten. Zoals de lezer ziet, verschaft deze resolutie opheldering zowel over de betekenis van het nieuwe vraagstuk, als over de houding daartegenover van de partij van het proletariaat, en over de politiek van de partij, zowel binnen als buiten de voorlopige revolutionaire regering.
Laat ons nu de desbetreffende resolutie van de ‘conferentie’ bezien.
De resolutie van de ‘conferentie’ houdt zich bezig met ‘het veroveren van de macht en het deelnemen aan de voorlopige regering’. Reeds deze formulering van de kwestie wijst op verwarring, zoals wij al aantoonden. Enerzijds wordt de kwestie in enge zin gesteld, nl. alleen met betrekking tot onze deelneming aan de voorlopige regering en niet in het algemeen tot de taken van de partij ten aanzien van de voorlopige revolutionaire regering. Anderzijds worden twee zaken van totaal verschillende aard door elkaar gehaald: het vraagstuk van onze deelneming in een bepaald stadium van de democratische omwenteling, en het vraagstuk van de socialistische omwenteling. In werkelijkheid betekent het ‘veroveren van de macht’ door de sociaaldemocratie juist de socialistische omwenteling en kan ook niets anders betekenen, wanneer men deze woorden in hun rechtstreekse, gewone zin gebruikt. Indien ze echter in de zin van het veroveren van de macht niet voor de socialistische, maar voor de democratische omwenteling moeten worden opgevat, welke zin heeft het dan, niet slechts over het deelnemen aan de voorlopige revolutionaire regering, maar ook over het ‘veroveren van de macht’ in het algemeen te spreken? Blijkbaar wisten onze ‘conferentiemensen’ zelf niet goed waarover zij het eigenlijk zouden hebben: over de democratische of over de socialistische omwenteling. Wie de literatuur over dit vraagstuk heeft gevolgd weet, dat partijgenoot Martynov met deze verwarring is begonnen in zijn beroemde ‘Tweeërlei dictatuur’. De ‘nieuw-iskristen’ herinneren zich niet gaarne de wijze waarop dit vraagstuk (nog voor de 9de januari) in dit standaardwerk van de nachtschuitpolitiek aan de orde werd gesteld, maar de ideologische invloed ervan op de conferentie is aan geen twijfel onderhevig.
Maar laten wij het opschrift van de resolutie voor wat het is. Haar inhoud geeft blijk van dwalingen, die onvergelijkelijk veel dieper en ernstiger zijn. Hier volgt het eerste gedeelte:
‘De beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme kan worden gekenmerkt óf door het instellen van een uit een zegevierende volksopstand voortgekomen voorlopige regering, óf door het revolutionaire initiatief van het een of andere vertegenwoordigende lichaam, dat onder de rechtstreekse revolutionaire druk van het volk het besluit neemt, een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering te organiseren.’
Men zegt ons dus dat de beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme zowel een zegevierende opstand... als het besluit van een vertegenwoordigend lichaam tot het bijeenroepen van een constituerende vergadering kan zijn. Wat? Hoe? De beslissende overwinning kan gekenmerkt worden door het ‘besluit’, een constituerende vergadering te organiseren? En zulk een ‘overwinning’ wordt gelijkgesteld met het instellen van een voorlopige regering, die ‘uit een zegevierende volksopstand voortgekomen is’! De conferentie heeft niet gemerkt, dat de zegevierende volksopstand en het instellen van een voorlopige regering in feite de overwinning van de revolutie betekenen, terwijl het ‘besluit’, een constituerende vergadering bijeen te roepen, slechts de overwinning van de revolutie in woorden betekent.
De conferentie van de mensjewieken (nieuw-iskristen) verviel in dezelfde fout, waarin de liberalen, de aanhangers van de Osvobozjdenije, steeds vervallen. De aanhangers van de Osvobozjdenije goochelen met frasen over de ‘constituerende vergadering’, sluiten beschaamd de ogen voor het feit dat de macht in handen van de tsaar blijft en vergeten daarbij dat men om te ‘constitueren’ ook de macht moet bezitten om te constitueren. De conferentie heeft ook vergeten dat het van een ‘besluit’ van welke vertegenwoordigers ook tot het verwezenlijken van dit besluit nog een heel stuk is. De conferentie heeft ook vergeten dat, zolang de macht in handen van de tsaar blijft, alle mogelijke besluiten van welke vertegenwoordigers ook een even leeg en erbarmelijk gezwam, blijven als de ‘besluiten’ van het uit de geschiedenis van de Duitse revolutie van 1848 zo vermaarde Frankforter Parlement.[4] Juist daarom heeft Karl Marx, de vertegenwoordiger van het revolutionaire proletariaat, in zijn ‘Neue Rheinische Zeitung’[5] de Frankforter liberale aanhangers van de Osvobozjdenije met zulk onbarmhartig sarcasme gegeseld, omdat zij schone woorden spraken, allerlei democratische ‘besluiten’ namen, allerlei vrijheden ‘constitueerden’, doch in werkelijkheid de macht in handen van de koning lieten en geen gewapende strijd tegen de militaire macht organiseerden, die de koning ter beschikking stond. En terwijl de Frankforter ‘Osvobozjdenije-mensen’ kletsten, won de koning tijd, versterkte zijn militaire strijdkrachten en de contrarevolutie, steunend op de werkelijke macht, bracht de democraten, samen met hun prachtige ‘besluiten’, een verpletterende slag toe.
De conferentie heeft de beslissende overwinning gelijkgesteld met iets, waaraan juist de beslissende voorwaarde van de overwinning ontbreekt. Hoe konden sociaaldemocraten, die het republikeinse program van onze partij erkennen, in zulk een fout vervallen? Om dit wonderlijke verschijnsel te begrijpen moet men de resolutie van het Derde Congres over het afgescheiden deel van de partij daarover nalezen.[Hier volgt de volledige tekst van deze resolutie: ‘Het partijcongres stelt vast dat in de RSDAP uit de tijd van haar strijd tegen het ‘economisme’ tot op de huidige dag schakeringen zijn blijven bestaan, die met het economisme in verschillende graden en in verschillend opzicht verwant zijn en door de algemene tendens worden gekenmerkt, dat zij het belang van de elementen van het bewustzijn in de proletarische strijd onderschatten en deze aan de elementen van de spontaneïteit ondergeschikt maken. De vertegenwoordigers van deze schakeringen huldigen in het vraagstuk van de organisatie theoretisch het met de planmatige uitbouw van het partijwerk in strijd zijnde beginsel, dat de organisatie een proces is, terwijl zij in de praktijk in zeer vele gevallen een systeem van afwijkingen van de partijdiscipline volgen en in andere gevallen de voor het gegeven ogenblik enig mogelijke grondslagen van de saamhorigheid der partij trachten te ondermijnen, door, zonder rekening te houden met de objectieve voorwaarden van de Russische werkelijkheid, bij het minst bewuste gedeelte van de partij propaganda te maken voor een brede toepassing van het verkiezingsbeginsel. In tactische kwesties geven zij blijk van het streven, de uitbreiding van het partijwerk te beperken door zich uit te spreken tegen een volledig onafhankelijke partijtactiek tegenover de burgerlijk-liberale partijen, tegen de mogelijkheid en wenselijkheid, dat onze partij de rol van organisator van de volksopstand op zich neemt, en tegen het – onder welke voorwaarden dan ook – deelnemen door onze partij aan een voorlopige, democratisch-revolutionaire regering.
Het partijcongres roept alle partijleden op, tegen dergelijke gedeeltelijke afwijkingen van de beginselen der revolutionaire sociaaldemocratie overal een energieke ideologische strijd te voeren; tegelijkertijd evenwel is het partijcongres van mening, dat personen die het in meerdere of mindere mate met zulke opvattingen eens zijn, lid van de partijorganisaties kunnen blijven, zonder de noodzakelijke voorwaarde dat zij de partijstatuten erkennen en zich volledig aan de partijdiscipline onderwerpen’. (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)] In deze resolutie wordt er op gewezen, dat in onze partij verschillende ‘aan het economisme verwante’ stromingen voortleven. Onze ‘conferentiemensen’ (zij staan waarlijk niet voor niets onder de ideologische leiding van Martynov) oordelen over de revolutie geheel in dezelfde geest als de ‘economisten’ over de politieke strijd of over de achturendag oordeelden. De ‘economisten’ kwamen altijd dadelijk met de ‘theorie der fasen’ aandragen: 1) strijd voor het recht; 2) politieke agitatie; 3) politieke strijd – of: 1) tienurige werkdag; 2) negenurige werkdag; 3) achturige werkdag. Welke resultaten deze ‘tactiek als proces’ opleverde is iedereen genoegzaam bekend. Thans komt men ons met het voorstel aan, ook de revolutie van tevoren heel netjes in fasen te verdelen: 1) de tsaar roept een vertegenwoordigend lichaam bijeen; 2) dit vertegenwoordigende lichaam ‘besluit’ onder de druk van het ‘volk’ een constituerende vergadering bijeen te roepen; 3) ...over de derde fase zijn de mensjewieken het onder elkaar nog niet eens; zij zijn vergeten dat de revolutionaire druk van het volk op de contrarevolutionaire druk van het tsarisme stuit en dat dientengevolge óf het ‘besluit’ niet wordt uitgevoerd óf de zaak wederom door de overwinning of de nederlaag van de volksopstand wordt beslist. De conferentieresolutie gelijkt haarfijn op de volgende gedachtegang van de economisten: de beslissende overwinning van de arbeiders kan worden gekenmerkt óf door de revolutionaire verwezenlijking van de achturige werkdag óf door het toestaan van de tienurige werkdag en door het ‘besluit’ om tot de negenurige werkdag over te gaan... Precies hetzelfde!
Men kan ons misschien tegenwerpen dat de ontwerpers van de resolutie niet van plan waren, de overwinning van de opstand gelijk te stellen aan een ‘besluit’ van een door de tsaar bijeen te roepen vertegenwoordigend lichaam en dat zij alleen maar de tactiek van de partij voor het ene en voor het andere geval van tevoren wilden vaststellen. Daar antwoorden wij op: 1) De tekst van de resolutie kenschetst het besluit van een vertegenwoordigend lichaam op duidelijke en ondubbelzinnige wijze als de ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’. Misschien is dit het gevolg van een slordige redactie, die men op grond van de protocollen kan corrigeren, zolang zij echter niet gecorrigeerd is, kan deze redactie van de resolutie slechts één betekenis hebben, en die is geheel in de geest van de ‘Osvobozjdenije’. 2) De aan de ‘Osvobozjdenije’ beantwoordende gedachtegang, waarin de ontwerpers van de resolutie vervallen zijn, treedt in andere publicaties van de nieuw-iskristen op nog onvergelijkelijk veel plastischer wijze naar voren. Bijvoorbeeld in het orgaan van het comité van Tiflis, de ‘Sociaaldemocraat’[6] (in de Georgische taal; door de ‘Iskra’ in nr. 100 uitermate opgehemeld), gaat de schrijver van het artikel ‘De Zemski Sobor en onze tactiek’ zo ver te beweren dat de ‘tactiek’, ‘die de Zemski Sobor’ (over welks bijeenroeping, dat voegen wij eraan toe, wij nog niets zekers weten!) ‘tot het middelpunt van onze actie maakt’, ‘voor ons voordeliger’ is dan de ‘tactiek’ van de gewapende opstand en het instellen van een voorlopige revolutionaire regering. Wij zullen later nog op dit artikel terugkomen. 3) Men kan er niets op tegen hebben, dat de tactiek van de partij zowel voor het geval van de overwinning van de revolutie als voor het geval van haar nederlaag, zowel voor het geval van de succesvolle opstand als voor het geval dat de opstand niet tot een factor van betekenis kan worden, van tevoren wordt besproken. Het is mogelijk dat de tsaristische regering erin zal slagen een vertegenwoordigend lichaam bijeen te roepen om met de liberale bourgeoisie tot een overeenkomst te komen. De resolutie van het Derde Congres houdt hier rekening mee en spreekt zonder omwegen van ‘huichelpolitiek’, van ‘pseudo-democratisme’ en van de ‘karikatuur van een volksvertegenwoordiging zoals de zogenaamde Zemski Sobor’.
[Hier volgt de tekst van deze resolutie wat betreft de tactiek van de regering aan de vooravond van de omwenteling:
‘Overwegend dat de regering, ten einde zich in de huidige revolutionaire periode te kunnen handhaven, de gebruikelijke vergeldingsmaatregelen, die in hoofdzaak tegen de klassebewuste elementen van het proletariaat zijn gericht, verscherpt en tegelijkertijd 1) tracht, door concessies en hervormingsbeloften de arbeidersklasse politiek te demoraliseren en haar daarmee van de revolutionaire strijd af te houden; 2) met hetzelfde oogmerk haar huichelachtige politiek van concessies in pseudo-democratische vormen kleedt, te beginnen met de oproep aan de arbeiders, hun vertegenwoordigers aan allerlei commissies en conferenties te laten deelnemen, tot aan het instellen van een karikatuur van een volksvertegenwoordiging zoals de zogenaamde Zemski Sobor toe; 3) de zogenaamde Zwarte Honderd[7] organiseert en in het algemeen alle reactionaire, achterlijke of door godsdienst- en rassenhaat verblinde elementen van het volk tegen de revolutie ophitst; – besluit het Derde Congres van de RSDAP alle partijorganisaties op te roepen:
a) de reactionaire doeleinden van de regeringsconcessies te ontmaskeren, in de propaganda en agitatie enerzijds hun afgedwongen karakter en anderzijds de absolute onmogelijkheid te onderstrepen, dat het absolutisme aan het proletariaat bevredigende hervormingen zou kunnen toestaan;
b) van de verkiezingsactie gebruik te maken om de arbeiders de ware zin van dergelijke maatregelen van de regering duidelijk te maken en hen ervan te overtuigen, dat voor het proletariaat het bijeenroepen van een constituerende vergadering op grondslag van het algemene, gelijke en directe kiesrecht bij geheime stemming langs revolutionaire weg noodzakelijk is;
c) het proletariaat te organiseren om onmiddellijk langs revolutionaire weg de achturendag en andere op de agenda staande eisen van de arbeidersklasse te verwezenlijken;
d) het gewapende verzet tegen de acties van de Zwarte Honderd en in het algemeen tegen alle door de regering geleide reactionaire elementen te organiseren’. (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)]
Maar de kwestie waar het om gaat is juist dat dit niet in de resolutie over de voorlopige revolutionaire regering wordt gezegd, want met de voorlopige revolutionaire regering heeft dit niets te maken. In dit geval wordt het vraagstuk van de opstand en van het instellen van een voorlopige revolutionaire regering op de lange baan geschoven, een andere vorm gegeven, enz. Doch het gaat er thans niet om dat allerlei combinaties mogelijk zijn, dat zowel overwinning als nederlaag, zowel rechtstreekse wegen als omwegen mogelijk zijn – het gaat er om dat het voor een sociaaldemocraat ontoelaatbaar is, in de voorstellingen van de arbeiders over de werkelijke revolutionaire weg verwarring te brengen; dat het ontoelaatbaar is, in de geest van de ‘Osvobozjdenije’ iets als een beslissende overwinning te bestempelen, waaraan de fundamentele voorwaarde van de overwinning ontbreekt. Het is mogelijk dat wij ook de achturendag niet ineens, doch alleen maar langs een lange omweg zullen krijgen, maar wat zal men zeggen van een mens, die zulk een onmacht, zulk een zwakheid van het proletariaat, waarbij het niet de kracht heeft het op de lange baan schuiven, liet uitstellen, het loven en bieden, het verraad en de reactie te verhinderen, een overwinning van de arbeiders noemt? Het is mogelijk dat de Russische revolutie met een ‘constitutionele miskraam’ eindigt; zoals de ‘Vperjod’ [Het blad ‘Vperjod’ (Voorwaarts) verscheen vanaf januari 1905 te Genève als orgaan van het bolsjewistische gedeelte van de partij. Van januari tot mei kwamen er 18 nummers uit. Van mei af verscheen als centraal orgaan van de RSDAP, op grond van het besluit van het Derde Congres van de RSDAP, in de plaats van de ‘Vperjod’ de ‘Proletari’. (Het Derde Congres vond in mei in Londen plaats; de mensjewieken hielden zich daar verre van en organiseerden te Genève hun eigen ‘conferentie’.) (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)] dit eens noemde, maar zou dit soms als rechtvaardiging voor een sociaaldemocraat mogen dienen, die aan de vooravond van de beslissende strijd deze miskraam ‘een beslissende overwinning op het tsarisme’ zou noemen? In het ergste geval is het mogelijk dat wij niet alleen de republiek niet zullen veroveren, maar dat ook de grondwet niet meer dan een illusie, een voortbrengsel à la Sjipov[8] zal zijn, maar zou men op grond daarvan een sociaaldemocraat het verdoezelen van onze republikeinse leuze mogen vergeven?
Tot het verdoezelen van deze leuze zijn de nieuw-iskristen weliswaar nog niet gekomen. Maar hoezeer de revolutionaire geest bij hen is vervlogen, hoezeer de dorre redeneerbehoefte hen van het strijddoel van het ogenblik heeft vervreemd, blijkt op bijzonder duidelijke wijze uit het feit dat zij in hun resolutie uitgerekend hebben vergeten over de republiek te spreken! Ongelooflijk, maar waar. Alle leuzen van de sociaaldemocratie worden in de verschillende resoluties van de conferentie bevestigd, herhaald, toegelicht en in bijzonderheden verklaard, er werd niet eens vergeten dat de arbeiders in de bedrijven vertrouwensmannen en gedelegeerden moeten kiezen – maar men vond geen gelegenheid om in de resolutie over de voorlopige revolutionaire regering over de republiek te spreken. Van de ‘overwinning’ van de volksopstand, van het instellen van een voorlopige regering spreken en niet op de samenhang van deze ‘maatregelen’ en daden met de verovering van de republiek wijzen – dat betekent het schrijven van een resolutie, niet om de proletarische strijd te leiden, maar om achter de proletarische beweging aan te sukkelen. Resultaat: het eerste gedeelte van de resolutie heeft 1) absoluut geen klaarheid geschapen inzake de betekenis van de voorlopige revolutionaire regering in de strijd voor de republiek en het waarborgen van een werkelijk door het gehele volk gekozen constitutionele vergadering, en heeft 2) zonder meer verwarring gesticht in het democratische bewustzijn van het proletariaat, doordat het een situatie, waaraan juist de fundamentele voorwaarde voor een werkelijke overwinning nog ontbreekt, gelijkstelt met de beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme.
Gaan we tot het volgende gedeelte van de resolutie over:
‘...Zowel in het ene als in het andere geval zal zulk een overwinning tot uitgangspunt dienen voor een nieuwe fase van het revolutionaire tijdperk. De taak, die aan deze nieuwe fase door de objectieve voorwaarden van de maatschappelijke ontwikkeling geheel spontaan gesteld wordt, is het definitief liquideren van het gehele op de standen en de monarchie berustende regiem in het proces van de wederzijdse strijd tussen de elementen van de politiek bevrijde burgerlijke maatschappij om de verwezenlijking van hun sociale belangen en om het rechtstreekse bezit van de macht.
Een voorlopige regering, die het op zich zou nemen de doelstellingen van deze overeenkomstig haar historische karakter burgerlijke revolutie te verwezenlijken, zou daarom door de onderlinge strijd tussen de tegenover elkaar staande klassen van de bevrijde natie te regelen, niet slechts de revolutionaire ontwikkeling voorwaarts moeten drijven, maar ook strijd moeten voeren tegen die factoren ervan, die de grondslagen van de kapitalistische orde bedreigen’.
Laten wij nader ingaan op dit gedeelte, dat een zelfstandig deel van de resolutie uitmaakt. De grondgedachte van de door ons aangehaalde beschouwingen komt overeen met die, welke in het derde punt van de resolutie van het partijcongres is uiteengezet. Maar wanneer men deze delen van de beide resoluties met elkaar vergelijkt, valt onmiddellijk het volgende fundamentele onderscheid ertussen op. De resolutie van het partijcongres karakteriseert in enkele woorden de maatschappelijk-economische grondslag van de revolutie, verplaatst dan de gehele aandacht naar de scherp omlijnde strijd van de klassen voor bepaalde veroveringen en stelt de strijdtaken van het proletariaat op de voorgrond. De conferentieresolutie geeft een langdradige, nevelachtige en verwarde beschrijving van de maatschappelijk-economische grondslagen van de revolutie, spreekt zeer onduidelijk over de strijd voor bepaalde veroveringen en laat de strijdtaken van het proletariaat geheel en al buiten beschouwing. De conferentieresolutie spreekt over het liquideren van de oude orde in het proces van de onderlinge strijd tussen de maatschappelijke elementen. De resolutie van het partijcongres zegt dat wij, de partij van het proletariaat, deze liquidatie ten uitvoer moeten brengen, dat een werkelijke liquidatie slechts door het instellen van de democratische republiek tot stand kan worden gebracht, dat wij deze republiek door strijd moeten veroveren en dat wij daarvoor en voor de volledige vrijheid niet alleen tegen het absolutisme, maar ook tegen de bourgeoisie zullen strijden zodra deze zal trachten (en dat zal zij zonder twijfel doen) ons onze veroveringen te ontrukken. De resolutie van het partijcongres roept een bepaalde klasse op ten strijde voor een nauwkeurig vastgesteld nabijliggend doel. De conferentieresolutie houdt beschouwingen over de onderlinge strijd van verschillende krachten. In de ene resolutie komt de mentaliteit van de actieve strijd tot uitdrukking, in de andere die van het lijdelijk toezien; de ene is doordrongen van de kreet tot levende werkzaamheid, de andere van levenloze redeneerzucht. Beide resoluties verklaren, dat de nu plaatsvindende omwenteling voor ons slechts de eerste stap betekent, waarop de tweede zal volgen. Maar de ene resolutie trekt er de conclusie uit dat wij deze eerste stap des te sneller moeten doen, dat wij er zo kort mogelijke tijd aan moeten besteden, dat wij de republiek veroveren, de contrarevolutie meedogenloos onderdrukken en de grondslag voor de tweede stap moeten leggen. De andere resolutie daarentegen put zich als het ware uit in breedsprakige beschrijvingen van deze eerste stap en (men vergeven mij de vulgaire uitdrukking) herkauwt die eindeloos. De resolutie van het partijcongres neemt de oude, eeuwig nieuwe gedachten van het marxisme (over het burgerlijke karakter van de democratische omwenteling) als inleiding of uitgangspunt voor de gevolgtrekkingen betreffende de vooruitstrevende taken van de vooruitstrevende klasse, die zowel voor de democratische als voor de socialistische omwenteling strijdt. De conferentieresolutie komt niet verder dan de inleiding, herkauwt die en verkoopt er wijsheden over.
Dit onderscheid is het nu juist dat de Russische marxisten vanouds in twee vleugels splitst: in een redenerende en een strijdende vleugel ten tijde van het legale marxisme, in een economische en een politieke vleugel in het tijdperk van de beginnende massabeweging. Uit de juiste marxistische stelling van de diepe economische wortels van de klassenstrijd in het algemeen en van de politieke strijd in het bijzonder leidden de ‘economisten’ de originele gevolgtrekking af, dat men de politieke strijd de rug moest toekeren, zijn ontwikkeling moest tegenhouden, zijn vlucht moest begrenzen en zijn taken beperken. De politieke vleugel daarentegen trok uit dezelfde stellingen een andere conclusie, namelijk: hoe dieper op het ogenblik de wortels van onze strijd reiken, des te breder, stoutmoediger, vastberadener, met des te meer initiatief moeten wij deze strijd voeren. Onder andere omstandigheden, in een gewijzigde vorm ligt thans dezelfde strijd voor ons. Uit de stellingen dat een democratische omwenteling nog geenszins een socialistische is, dat zij bij lange na niet alleen maar de bezitlozen ‘interesseert’ en dat haar diepste wortels in de onvermijdelijke noden en behoeften van de gehele burgerlijke maatschappij liggen – uit deze stellingen leiden wij de gevolgtrekking af, dat de meest vooruitstrevende klasse zich haar democratische taken des te stoutmoediger moet stellen en deze des te scherper en vollediger moet formuleren; dat zij de rechtstreekse leuze van de republiek moet voeren en de idee van de noodzakelijkheid van een voorlopige revolutionaire regering, evenals die van de meedogenloze strijd ter onderdrukking van de contrarevolutie moet propageren. Maar onze tegenstanders, de nieuw-iskristen, trekken uit dezelfde stellingen de conclusie, dat men de democratische gevolgtrekkingen niet ten volle behoort uit te spreken, dat men onder de praktische leuzen de leuze van de republiek niet behoeft te voeren, dat het geoorloofd is de gedachte van de noodzakelijkheid van een voorlopige revolutionaire regering niet te propageren, dat men ook een besluit betreffende het bijeenroepen van een constituerende vergadering een beslissende overwinning mag noemen en dat men de taak van de strijd tegen de contrarevolutie niet als onze daadwerkelijke taak behoeft te stellen, maar deze in de nevelachtige (en, zoals wij zo dadelijk zullen zien, foutief geformuleerde) verwijzing naar het ‘proces van de onderlinge strijd’ mag laten ondergaan. Dit is niet de taal van politici, het is eerder de taal van archivarissen!
En hoe opmerkzamer men de afzonderlijke formuleringen van de nieuw-iskristische resolutie beschouwt, des te aanschouwelijker treden hun hier genoemde kenmerken aan het licht. Zo komt men ons bv. met het ‘proces van de onderlinge strijd tussen de elementen van de politiek bevrijde burgerlijke maatschappij’ aan. Gedachtig aan het thema, waarop deze resolutie betrekking heeft (de voorlopige revolutionaire regering), vragen wij ons verwonderd af: wanneer men al over het proces van de onderlinge strijd spreekt, hoe kan men dan zwijgen over de elementen, die de burgerlijke maatschappij politiek onderdrukken? Geloven de conferentiemensen soms dat, nu zij de overwinning van de revolutie vooropstellen, deze elementen reeds zouden zijn verdwenen? Zulk een gedachte zou in het algemeen dwaas zijn en in dit geval van de grootste politieke naïviteit en politieke kortzichtigheid getuigen. Na de overwinning van de revolutie op de contrarevolutie zal de contrarevolutie niet verdwijnen, maar integendeel onvermijdelijk een nieuwe en nog verbitterder strijd beginnen. Indien wij een resolutie wijden aan het onderzoeken van de taken, die uit de overwinning van de revolutie zullen ontstaan, dan moeten wij de grootst mogelijke aandacht schenken aan de taak, de contrarevolutionaire stormloop af te weren (zoals in de resolutie van het partijcongres ook is gedaan), en mogen wij deze directe, dringende, actuele politieke taken van een strijdende partij niet laten ondergaan in algemene beschouwingen over de vraag, wat er na het huidige revolutionaire tijdperk zal gebeuren, wat gebeuren gaat wanneer de ‘politiek bevrijde maatschappij’ een voldongen feit zal zijn. Op dezelfde wijze als de ‘economisten’ hun onbegrip voor de actuele politieke taken verhulden door te wijzen op algemene waarheden inzake het ondergeschikt zijn van de politiek aan de economie, verhullen de nieuw-iskristen door hun verwijzing naar de algemene waarheden over de strijd binnen de politiek bevrijde maatschappij hun onbegrip voor de actuele revolutionaire taken van de politieke bevrijding van deze maatschappij. Neem nu de uitdrukking ‘het definitief liquideren van het gehele op de standen berustende monarchistische regiem’. In het Russisch betekent het definitief liquideren van de monarchistische staatsorde de instelling van de democratische republiek. Maar onze wakkere Martynov en zijn discipelen schijnt zulk een uitdrukking al te eenvoudig en duidelijk te zijn. Zij willen zich beslist ‘diepzinniger’ en ‘bijzonder scherpzinnig’ uitdrukken. Aan de ene kant leidt dit tot belachelijke pogingen, diepzinnig te zijn. Anderzijds ontstaat in plaats van een leuze een beschrijving, in plaats van een aanmoedigende oproep om voorwaarts te gaan een soort van droefgeestige terugblik. Alsof wij niet met levende mensen te maken hebben, die nu meteen, onmiddellijk, voor de republiek willen strijden, maar met verdroogde mummies, die dit vraagstuk sub specie aeternitatis [vanuit het gezichtspunt der eeuwigheid. Red.] vanuit het gezichtspunt van het plusquamperfectum [voltooid verleden tijd. Red.] beschouwen.
Gaan wij verder: ‘...een voorlopige regering... die het verwezenlijken van de doelstellingen van deze ... burgerlijke revolutie op zich zou nemen’. Hier blijkt dadelijk, dat onze conferentiemensen het concrete vraagstuk niet hebben onderkend, dat voor de politieke leiders van het proletariaat opdook. Het concrete vraagstuk betreffende de voorlopige revolutionaire regering verdween uit hun gezichtsveld en ging schuil achter het vraagstuk van een reeks van toekomstige regeringen, die de doelstellingen van de burgerlijke revolutie zonder meer zullen verwezenlijken. Als u de kwestie ‘historisch’ wilt beschouwen, zal het voorbeeld van een willekeurig Europees land u aantonen, dat juist een reeks van regeringen, en volstrekt geen ‘voorlopige’, de historische doelstellingen van de burgerlijke revolutie hebben verwezenlijkt, dat zelfs regeringen die de revolutie hadden verslagen, toch gedwongen waren de historische doelstellingen van deze verslagen revolutie te verwezenlijken. Maar een ‘voorlopige revolutionaire regering’ kan volstrekt niet genoemd worden datgene waarover u spreekt: zo noemt men een regering van het revolutionaire tijdperk, die onmiddellijk de ten val gebrachte regering vervangt en die op de volksopstand, maar niet op het een of andere uit het volk voortgekomen vertegenwoordigende lichaam steunt. De voorlopige revolutionaire regering is een orgaan van de strijd voor de onmiddellijke overwinning van de revolutie, voor de onmiddellijke afweer van contrarevolutionaire aanslagen en geenszins een orgaan ter verwezenlijking van de historische doelstellingen van de burgerlijke revolutie in het algemeen. Mijne heren, laten wij het aan de geschiedschrijvers van de toekomst in een toekomstige ‘Roesskaja Starina’[9] overlaten, vast te stellen welke taken van de burgerlijke revolutie door ons allen tezamen en welke taken door de een of andere regering verwezenlijkt zijn. Ook over dertig jaar zal het nog tijd zijn dit te doen, maar thans moeten wij leuzen opstellen en praktische aanwijzingen geven voor de strijd voor de republiek en voor het zo energiek mogelijk deelnemen aan deze strijd door het proletariaat.
Om de zojuist genoemde redenen zijn ook de laatste zinsneden van het door ons aangehaalde gedeelte van de resolutie onbevredigend. Uiterst ongelukkig of op z’n minst onhandig is de uitdrukking, dat de voorlopige regering de onderlinge strijd tussen de tegenover elkaar staande klassen zou hebben te ‘regelen’: marxisten behoren zich niet van zulk een liberale formulering in de stijl van de Osvobozjdenije-mensen te bedienen, die de gedachte wekt als zouden er regeringen mogelijk zijn, die niet als orgaan van de klassenstrijd, maar als ‘regelaar’ daarvan kunnen dienen... De regering zou ‘niet slechts de revolutionaire ontwikkeling moeten bevorderen, maar ook strijd moeten voeren tegen die factoren ervan, die de grondslagen van de kapitalistische orde bedreigen’. Deze ‘factor’ is juist het proletariaat, uit welks naam de resolutie spreekt! In plaats van er op te wijzen hoe het proletariaat op dit ogenblik ‘de revolutionaire ontwikkeling moet bevorderen’ (verder voorwaarts drijven dan de constitutionele bourgeoisie zou willen gaan), in plaats van het aan te raden zich op een bepaalde manier op de strijd tegen de bourgeoisie voor te bereiden als deze zich tegen de verworvenheden van de revolutie zal keren – in plaats daarvan geeft men ons een algemene beschrijving van een proces, waarin over de concrete doelstellingen van onze werkzaamheid niets wordt gezegd. De wijze, waarop de nieuw-iskristen hun gedachten ontvouwen, herinnert aan de uitspraak van Marx (in zijn beroemde ‘thesen’ over Feuerbach) over het oude materialisme, waaraan de idee van de dialectiek vreemd was. De filosofen hebben de wereld slechts op verschillende wijze geïnterpreteerd, zei Marx, waar het echter op aankomt is haar te veranderen. Zo kunnen ook de nieuw-iskristen het proces van de zich voor hun ogen afspelende strijd vrij goed beschrijven en verklaren, zij zijn echter volstrekt niet in staat voor deze strijd de juiste leuze te geven. Hoewel zij naarstig marcheren, geven zij op slechte wijze leiding en halen zij de materialistische geschiedenisopvatting naar beneden, doordat zij volkomen buiten beschouwing laten welke actieve, leidende en richting aangevende rol in de geschiedenis de partijen kunnen en moeten spelen, die de materiële voorwaarden van de omwenteling hebben begrepen en zich aan het hoofd van de meest vooruitstrevende klassen hebben gesteld.
Wij brengen een volgend deel van de resolutie:
‘Onder deze omstandigheden moet de sociaaldemocratie ernaar streven gedurende het gehele verloop van de revolutie zulk een positie te blijven innemen, dat haar op de beste wijze de mogelijkheid wordt verzekerd de revolutie vooruit te drijven, dat haar in de strijd tegen de inconsequente en baatzuchtige politiek van de burgerlijke partijen niet de handen worden gebonden en zij ertegen wordt beschermd in de burgerlijke democratie op te gaan. Daarom mag de sociaaldemocratie zich niet ten doel stellen, de macht in een voorlopige regering te veroveren of die daarin te delen, maar moet zij de partij van de uiterste revolutionaire oppositie blijven.’
De raad, een positie in te nemen die op de beste wijze de mogelijkheid verzekert de revolutie vooruit te drijven, bevalt ons buitengewoon goed. Alleen hadden wij gaarne gehad, dat er behalve deze goede raad ook een directe aanwijzing was geweest hoe de sociaaldemocratie juist nu, in de gegeven politieke situatie, in tijden van geruchten, vermoedens, gesprekken en plannen over het bijeenroepen van volksvertegenwoordigers, de revolutie vooruit moet drijven. Kan op het ogenblik iemand de revolutie vooruitdrijven, die niet begrijpt welk een gevaar er schuilt in de ‘Osvobozjdenije’-theorie van een ‘compromis’ van het volk met de tsaar, die alleen al het ‘besluit’ een constituerende vergadering bijeen te roepen, een overwinning noemt, die zich niet tot taak stelt, de idee van de noodzakelijkheid van een voorlopige revolutionaire regering actief te propageren, die de leuze van de democratische republiek buiten beschouwing laat? Zulke lieden drijven de revolutie in werkelijkheid achteruit omdat zij praktisch-politiek op het niveau van de door de Osvobozjdenije-mensen ingenomen positie zijn blijven staan. Wat baat het dat zij zich voor een program uitspreken, dat het vervangen van de alleenheerschappij door de republiek eist, als in hun tactische resolutie, waarin de tegenwoordige en eerstvolgende taken van de partij in tijden van revolutie zijn vastgelegd, de leuze van de strijd voor de republiek ontbreekt? De positie van de ‘Osvobozjdenije-mensen’, de positie van de constitutionele bourgeoisie, wordt nu immers juist in feite hierdoor gekenmerkt dat het besluit, een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering bijeen te roepen, als een beslissende overwinning wordt beschouwd; terwijl men over de voorlopige revolutionaire regering en over de republiek wijselijk zwijgt! Om de revolutie vooruit te drijven, d.w.z. over de grens heen tot waar de monarchistische bourgeoisie haar drijft, moet men actief leuzen opstellen, benadrukken en op de voorgrond plaatsen, die de ‘inconsequentie’ van de burgerlijke democratie uitsluiten. In het huidige tijdsgewricht zijn er slechts twee van zulke leuzen: 1) de voorlopige revolutionaire regering en 2) de republiek; want de leuze van een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering is door de monarchistische bourgeoisie aangenomen (zie het program van de ‘Bond van de Bevrijding’[10] en zij heeft deze aangenomen juist in het belang van het wegmoffelen van de revolutie, in het belang van het verhinderen van haar volledige overwinning en in het belang van de koehandel van de ‘grote bourgeoisie met het tsarisme. En nu zien we, dat de conferentie van deze twee leuzen – de enige die geschikt zijn om de revolutie vooruit te drijven – de leuze van de republiek volkomen heeft vergeten en de leuze van de ‘voorlopige revolutionaire regering kortweg aan de ‘Osvobozjdenije’-leuze van een door het gehele volk gekozen constituerende vergadering gelijk heeft gesteld, door zowel de ene als de andere een ‘beslissende overwinning van de revolutie’ te noemen!!
Jawel, dat is een vaststaand feit, dat – daar twijfelen wij niet aan – de toekomstige geschiedschrijver van de Russische sociaaldemocratie als mijlpaal zal dienen. Een conferentie van sociaaldemocraten neemt in mei 1905 een resolutie aan, die schone woorden bevat over de noodzakelijkheid de democratische revolutie vooruit te drijven, maar die in werkelijkheid deze revolutie terugdrijft, die in werkelijkheid niet verder gaat dan de democratische leuzen van de monarchistische bourgeoisie.
De nieuw-iskristen verwijten ons gaarne dat wij het gevaar van een opgaan van het proletariaat in de burgerlijke democratie miskennen. Wij zouden degene wel eens willen zien; die het op zich zou durven nemen, aan de hand van de tekst van de door het Derde Congres van de RSDAP aangenomen resoluties het bewijs voor dit verwijt te leveren. Wij zullen onze opponenten antwoorden: de sociaaldemocratie, die op de bodem van de burgerlijke maatschappij werkzaam is, kan niet aan de politiek deelnemen zonder in het een of andere afzonderlijke geval zij aan zij met de burgerlijke democratie te gaan. Het onderscheid tussen ons en u is, dat wij zij aan zij met de revolutionaire en republikeinse bourgeoisie gaan zonder met haar samen te smelten, terwijl u met de liberale en monarchistische bourgeoisie samen gaat, eveneens zonder met haar samen te smelten. Zo staan de zaken.
Uw tactische leuzen, die in naam van de conferentie zijn verkondigd, komen overeen met de leuzen van de ‘constitutioneel-democratische’ partij, d.w.z. van de partij van de monarchistische bourgeoisie, en daarbij hebt u deze overeenkomst niet opgemerkt, bent u zich daarvan niet bewust geworden, waardoor u zich in feite door de ‘Osvobozjdenije’-mensen op sleeptouw hebt laten nemen.
Onze tactische leuzen, die in naam van het Derde Congres zijn opgesteld, stemmen met de leuzen van de democratische-revolutionaire en republikeinse bourgeoisie overeen. Deze bourgeoisie, alsmede de kleine bourgeoisie hebben in Rusland nog geen grote volkspartij gevormd.[De ‘sociaal-revolutionairen’ zijn eerder een terroristische groep van intellectuelen dan de kiem van zulk een partij, hoewel de objectieve betekenis van de werkzaamheid van deze groep juist is gelegen in het verwezenlijken van de doelstellingen van de revolutionaire en republikeinse bourgeoisie.] Maar dat er elementen daarvan aanwezig zijn, daaraan kan alleen hij twijfelen, die geen begrip heeft van hetgeen er op het ogenblik in Rusland gebeurt. Het ligt in onze bedoeling (voor het geval dat de grote Russische revolutie een gunstig verloop zou hebben), niet alleen leiding te geven aan het door de sociaaldemocratische partij georganiseerde proletariaat, maar ook aan de kleine bourgeoisie, die heel goed met ons samen kan gaan.
De conferentie is in haar resolutie onbewust tot het peil van de liberale en monarchistische bourgeoisie afgezakt. Het partijcongres heeft door zijn resolutie die elementen van de revolutionaire democratie bewust tot zich opgeheven, die in staat zijn te strijden, maar geen koehandel willen drijven.
Zulke elementen bevinden zich vooral onder de boeren. Wij kunnen, zonder in een ernstige fout te vervallen, bij de indeling van de grote maatschappelijke groepen volgens hun politieke tendensen, de revolutionaire en republikeinse democratie met de massa van de boeren gelijkstellen – zoals vanzelf spreekt in dezelfde zin, met hetzelfde voorbehoud en onder dezelfde stilzwijgende voorwaarden als men de arbeidersklasse met de sociaaldemocratie kan gelijkstellen. Met andere woorden, wij kunnen onze gevolgtrekkingen ook als volgt formuleren: de conferentie is met haar algemeen-nationale politieke leuzen [Wij spreken hier niet over de bijzondere leuzen voor de boeren, waaraan speciale resoluties zijn gewijd.] op het revolutionaire moment onbewust tot het peil van de massa van de grootgrondbezitters afgezakt. Het partijcongres heeft met zijn algemeen-nationale politieke leuzen de massa der boeren tot een revolutionair peil opgeheven. Wie ons op grond van deze gevolgtrekking ervan beschuldigt, dat wij een neiging tot paradoxen tonen, dagen wij uit de volgende stelling te weerleggen: indien wij niet in staat zullen zijn de revolutie tot het eind toe door te zetten, indien de revolutie in de zin van de ‘Osvobozjdenije’-mensen met een ‘beslissende overwinning’ in de vorm van een slechts door de tsaar bijeengeroepen vergadering van vertegenwoordigers eindigt, die slechts honend een constitutionele vergadering zou kunnen worden genoemd – dan zal dit een revolutie zijn waarin het element van het grootgrondbezit en van de grote bourgeoisie overweegt. Omgekeerd: wanneer het ons beschoren is een werkelijk grote revolutie te beleven, wanneer de geschiedenis ditmaal geen ‘miskraam’ toelaat, wanneer wij de kracht zullen hebben de revolutie tot het einde toe door te zetten, tot aan de beslissende overwinning niet in de zin van de ‘Osvobozjdenije’-mensen en de nieuw-iskristen, dan zal dit een revolutie zijn, waarin het boeren- en het proletarische element overweegt.
Wellicht zal deze of gene in het feit, dat wij de gedachte aan zulk een overwicht toelaten, een bewijs zien dat wij de overtuiging van het burgerlijke karakter van de aanstaande revolutie hebben opgegeven. Gezien het misbruik dat in de ‘Iskra’ van dit begrip wordt gemaakt, is dat wel mogelijk. Het is dan ook volstrekt niet overbodig, bij deze kwestie te blijven stilstaan.
De marxisten zijn onvoorwaardelijk overtuigd van het burgerlijke karakter van de Russische revolutie. Wat betekent dit? Het betekent dat de democratische omvormingen van het politieke stelsel en de sociaal-economische omvormingen, die voor Rusland noodzakelijk zijn geworden, op zichzelf beschouwd niet alleen geen ondermijning van het kapitalisme, geen ondermijning van de heerschappij van de bourgeoisie betekenen, maar dat zij integendeel voor de eerste maal grondig het terrein zuiveren voor een brede en snelle Europese en niet-Aziatische ontwikkeling van het kapitalisme, dat zij voor de eerste maal de heerschappij van de bourgeoisie als klasse mogelijk zullen maken. De sociaal-revolutionairen kunnen deze idee niet begrijpen, omdat zij het abc van de ontwikkelingswetten van de warenproductie en de kapitalistische productie niet kennen; zij zien niet, dat zelfs een volledig succes van de boerenopstand, zelfs de herverdeling van alle grond in het belang van de boeren en volgens hun wensen (een ‘zwarte verdeling’ of iets van die aard), het kapitalisme geenszins zal vernietigen, maar integendeel aan de ontwikkeling daarvan een stoot zal geven en de klassenscheiding bij de boeren zelf zal verhaasten. Het niet-begrijpen van deze waarheid maakt de sociaal-revolutionairen tot onbewuste ideologen van de kleine bourgeoisie. Het vasthouden aan deze waarheid is voor de sociaaldemocratie van de grootste, niet alleen theoretische, maar ook praktisch-politieke betekenis, want hieruit spruit voor de partij van het proletariaat de plicht voort in de tegenwoordige ‘algemeen-democratische’ beweging haar volle zelfstandigheid, als klassepartij te handhaven.
Maar daaruit volgt geenszins, dat de democratische omwenteling burgerlijk naar haar maatschappelijk-economische inhoud voor het proletariaat niet van het allergrootste belang zou zijn. Daaruit volgt volstrekt niet, dat de democratische omwenteling zich niet zou kunnen voltrekken zowel in een vorm die overwegend voor de grote kapitalist, de financiële magnaat en de ‘verlichte’ landheer voordelig is, alsook in een vorm die voor de boeren en de arbeiders voordelig is.
De nieuw-iskristen begrijpen de zin en de betekenis van de categorie ‘burgerlijke revolutie’ volkomen verkeerd. Door hun beschouwingen loopt voortdurend de gedachte dat de burgerlijke revolutie een revolutie zou zijn, die slechts kan opleveren wat voor de bourgeoisie voordelig is. Niets is intussen meer onjuist dan deze gedachte. De burgerlijke revolutie is de revolutie, die zich niet buiten het raam van de burgerlijke, d.w.z. de kapitalistische, economische structuur van de maatschappij begeeft. De burgerlijke revolutie brengt de behoeften van de kapitalistische ontwikkeling tot uitdrukking en vernietigt niet alleen de grondslagen van deze ontwikkeling niet, maar breidt die integendeel uit en verdiept ze. De revolutie brengt derhalve niet alleen de belangen van de arbeidersklasse tot uitdrukking, maar ook die van de gehele bourgeoisie. Aangezien onder het kapitalisme de heerschappij van de bourgeoisie over het proletariaat onvermijdelijk is, kan men met het volste recht zeggen dat de burgerlijke revolutie niet zozeer de belangen van het proletariaat als wel die van de bourgeoisie tot uiting brengt. Volkomen onzinnig is echter de gedachte dat de burgerlijke revolutie de belangen van het proletariaat in geen enkel opzicht tot uitdrukking brengt. Deze onzinnige gedachte leidt óf tot de uit vroegere tijden stammende narodniki-theorie, dat de burgerlijke revolutie in strijd is met de belangen van het proletariaat en dat wij derhalve geen burgerlijke politieke vrijheid nodig hebben; óf deze gedachte leidt tot het anarchisme, dat elk deelnemen van het proletariaat aan de burgerlijke politiek, aan de burgerlijke revolutie, aan het burgerlijk parlementarisme afwijst. In theoretisch opzicht betekent deze gedachte, dat men de meest elementaire grondbeginselen van het marxisme vergeet, volgens welke de ontwikkeling van het kapitalisme op de grondslag van de warenproductie onvermijdelijk is. Het marxisme leert dat een maatschappij, die op de warenproductie berust en met de geciviliseerde kapitalistische naties ruilbetrekkingen onderhoudt, op een bepaalde trap van ontwikkeling ook zelf onvermijdelijk de weg van het kapitalisme betreedt. Het marxisme heeft onherroepelijk met de fantasieën van de narodniki en de anarchisten gebroken, dat bv. Rusland de kapitalistische ontwikkeling zou kunnen vermijden, het kapitalisme zou kunnen ontwijken of er overheen zou kunnen springen en een andere weg inslaan dan die van de klassenstrijd op de grondslag en binnen het raam van dit kapitalisme zelf.
Al deze stellingen van het marxisme zijn met alle uitvoerigheid bewezen en herkauwd, zowel in het algemeen als in het bijzonder met betrekking tot Rusland. En uit deze stellingen volgt dat het een reactionaire gedachte is, de verlossing van de arbeidersklasse ergens anders te zoeken dan in de verdere ontwikkeling van het kapitalisme. In landen als Rusland lijdt de arbeidersklasse niet zozeer door het kapitalisme als wel door de gebrekkige ontwikkeling van het kapitalisme. Daarom heeft de arbeidersklasse onvoorwaardelijk belang bij een zo breed, zo vrij en zo snel mogelijke ontwikkeling van het kapitalisme. Voor de arbeidersklasse is het uit de weg ruimen van alle overblijfselen uit de oude tijd, die de brede, vrije en snelle ontwikkeling van het kapitalisme hinderen, volstrekt voordelig. De burgerlijke revolutie toch is een omwenteling, die met de meeste beslistheid de overblijfselen van de oude tijd, de resten van de lijfeigenschap (tot deze resten behoort niet alleen het absolutisme, maar ook de monarchie) wegvaagt, een omwenteling die een zo breed, zo vrij en zo snel mogelijke ontwikkeling van het kapitalisme het volledigst waarborgt.
Om deze redenen is de burgerlijke revolutie voor het proletariaat in de hoogste mate voordelig. De burgerlijke revolutie is in het belang van het proletariaat onvoorwaardelijk noodzakelijk. Hoe vollediger en beslister, hoe consequenter de burgerlijke revolutie zal zijn, met des te groter zekerheid zal de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie voor het socialisme worden gevoerd. Slechts lieden die het abc van het wetenschappelijke socialisme niet kennen, kan deze gevolgtrekking nieuw of wonderlijk, ja paradoxaal toeschijnen. Uit deze conclusie volgt overigens ook de stelling, dat in zekere zin de burgerlijke revolutie voor het proletariaat van meer nut is dan voor de bourgeoisie. En juist in de volgende zin is deze stelling aan geen twijfel onderhevig: het is voor de bourgeoisie voordelig tegen het proletariaat op enige overblijfselen uit de oude tijd te steunen, bv. op de monarchie, op het staande leger en dergelijke. Voor de bourgeoisie is het voordelig dat de burgerlijke revolutie niet al te beslist alle overblijfselen van de oude tijd uit de weg ruimt, maar enige daarvan laat voortbestaan, d.w.z. dat deze revolutie dus niet geheel consequent is, niet ten einde toe gaat, niet vastberaden en meedogenloos is. Deze gedachten brengen de sociaaldemocraten dikwijls op enigszins andere wijze tot uitdrukking door te zeggen dat de bourgeoisie zichzelf ontrouw wordt, dat de bourgeoisie de zaak van de vrijheid verraadt, dat de bourgeoisie niet tot een consequent democratisme in staat is. Voor de bourgeoisie is het voordeliger, dat de noodzakelijke omvormingen in burgerlijk-democratische richting zich langzamer, geleidelijker, voorzichtiger, aarzelender, langs de weg van hervormingen en niet langs de weg van de revolutie voltrekken; dat deze omvormingen ‘eerbiedwaardige’ instellingen uit de tijd van de lijfeigenschap (zoals bv. de monarchie) zoveel mogelijk ontzien; dat deze omvormingen de revolutionaire activiteit, het initiatief en de energie van het eenvoudige volk, d.w.z. van de boerenmassa en in het bijzonder van de arbeiders zo weinig mogelijk ontwikkelen, want anders zal het de arbeiders des te gemakkelijker vallen, ‘het geweer van de ene schouder op de andere te leggen’, zoals de Fransen zeggen, d.w.z. de wapens, waarvan de burgerlijke revolutie hen voorziet, de vrijheid die zij hen geeft, en de democratische instellingen, die op de van de lijfeigenschap bevrijde grond zullen ontstaan, tegen de bourgeoisie zelf te richten.
Omgekeerd is het voor de arbeidersklasse voordeliger, dat de noodzakelijke omvormingen in burgerlijk-democratische richting zich juist niet langs de weg van hervormingen, maar langs revolutionaire weg voltrekken, want de weg der hervormingen is een weg van het slepend houden, van het op de lange baan schuiven en het pijnlijk langzame afsterven van de rottende delen van het volksorganisme. Onder die verrotting lijden in de eerste plaats en het meest het proletariaat en de boeren. De revolutionaire weg is de weg van de snelle, voor het proletariaat minst pijnlijke operatie; het is de weg van het rechtstreeks verwijderen van de rottende delen, de weg van de minste toegeeflijkheid en voorzichtigheid jegens de monarchie en de daaraan beantwoordende afschuwelijke en weerzinwekkende, door hun rotting de lucht verpestende instellingen.
Het is juist om deze redenen en allerminst alleen met het oog op de censuur, ‘uit vrees voor de joden’[Johannes: 20:19. Vert.], dat onze burgerlijk-liberale pers tranen vergiet wegens het feit dat de mogelijkheid van de revolutionaire weg bestaat, dat zij de revolutie vreest, de tsaar met de revolutie schrik aanjaagt, zich inspant om de revolutie te vermijden, onderdanig en kruiperig om armzalige hervormingen bedelt om de weg naar hervormingen te effenen. Op dit standpunt staan niet alleen de ‘Roeskije Wjedomosti’ (Russische Tijdingen), de ‘Syn Otetsjestwa’ (Zoon van het Vaderland), de ‘Nasja Zjizn’ (Ons Leven) en de ‘Nasji Dnji’ (Onze Dagen)[11], maar ook de illegale, vrije ‘Osvobozjdenije’. Juist de positie van de bourgeoisie als klasse in de kapitalistische maatschappij bewerkstelligt onvermijdelijk haar inconsequentie in de democratische omwenteling. Juist de situatie van het proletariaat als klasse dwingt het, consequent democratisch te zijn. De bourgeoisie richt haar blik achterwaarts, zij vreest de democratische vooruitgang die de dreiging van een versterking van het proletariaat meebrengt. Het proletariaat heeft niets te verliezen dan zijn ketenen, doch zal met de hulp van de democratie de hele wereld winnen?[12] Hoe consequenter daarom de burgerlijke revolutie in haar democratische omvormingen is, des te minder beperkt zij zich tot datgene, wat uitsluitend voor de bourgeoisie voordelig is. Hoe consequenter de burgerlijke revolutie is, des te meer voordelen verzekert zij voor het proletariaat en de boeren in de democratische omwenteling.
Het marxisme leert de proletariër niet, zich van de burgerlijke revolutie verre te houden, zich van deelname eraan te onthouden, de leiding ervan aan de bourgeoisie over te laten; integendeel: het marxisme leert de proletariër, er met de grootst mogelijke energie aan deel te nemen en zo vastberaden mogelijk te strijden voor een consequente proletarische democratie en voor het volledig tot het einde toe doorzetten van de revolutie. Wij kunnen niet buiten het burgerlijk-democratische raam van de Russische revolutie gaan, maar we kunnen dit raam op reusachtige schaal verbreiden; wij kunnen en moeten binnen dit raam strijden voor de belangen van het proletariaat, voor zijn onmiddellijke behoeften en voor de voorwaarden die het mogelijk maken zijn krachten voor de toekomstige volledige overwinning voor te bereiden. Er is burgerlijke democratie en burgerlijke democratie. Ook de monarchistische Zemstvo-man, de aanhanger van een Hogerhuis, die het algemeen kiesrecht ‘eist’, maar in het geheim, in alle stilte, het met het tsarisme over een gekortwiekte grondwet op een akkoordje gooit, is een burgerlijke democraat. En de boer die met het wapen in de hand tegen de landheren en de ambtenaren optrekt en ‘naïef-republikeins’ voorstelt, ‘de tsaar weg te jagen’[Zie ‘Osvobozjdenije’ nr. 71, blz. 337, opm. 2.], is eveneens een burgerlijke democraat. Er bestaan burgerlijk-democratische verhoudingen zoals wij die in Duitsland en zoals wij die in Engeland kennen; zoals wij die in Oostenrijk en zoals wij die in Amerika of in Zwitserland kennen. Het zou een fraaie marxist zijn die in het tijdperk van de democratische omwenteling dit onderscheid tussen de ontwikkelingstrappen van de democratie en tussen het uiteenlopende karakter van deze of gene van haar vormen niet zou onderkennen en die er zich toe zou beperken ‘wijsheden’ erover te verkopen en te beweren dat het bij dit alles toch maar om de ‘burgerlijke revolutie’ en de vruchten van de ‘burgerlijke revolutie’ gaat.
Tot dit soort wijshedenverkopers, die met hun eigen kortzichtigheid belangrijk doen, behoren echter nu juist de nieuw-iskristen. Zij bepalen zich ertoe over het burgerlijke karakter van de revolutie juist dán en juist dáár beschouwingen te houden, wanneer men onderscheid moet weten te maken tussen de republikeins-revolutionaire en de monarchistisch-liberale burgerlijke democratie, om maar helemaal te zwijgen over het onderscheid tussen het inconsequent-burgerlijke en het consequent-proletarische democratisme. Zij nemen, als waren zij werkelijk ‘mensen in het foedraal’[13] geworden, genoegen met droefgeestige gesprekken over het ‘proces van de onderlinge strijd tussen de tegenover elkaar staande klassen’, terwijl het er om gaat aan de huidige revolutie een democratische leiding te geven, tegenover de verraderlijke leuzen van de heren Struve & co de vooruitstrevende democratische leuzen naar voren te brengen en tegenover het liberale gesjacher van de landheren en de fabrikanten scherp en duidelijk de naastbij liggende taken van de werkelijk revolutionaire strijd van het proletariaat en de boeren te laten uitkomen. Ziehier de kern van de kwestie, mijne heren, die u over het hoofd hebt gezien: of onze revolutie met een werkelijk grandioze overwinning of slechts met een erbarmelijk compromis besloten zal worden, of zij tot de revolutionaire democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren zal voeren of dat ‘haar adem niet verder reiken zal’ dan een liberale constitutie à la Sjipov!
Op het eerste gezicht zou het kunnen schijnen alsof wij door het stellen van deze kwestie geheel en al van ons thema afwijken. Dit schijnt echter alleen zo op het eerste gezicht. In werkelijkheid wortelt juist in dit vraagstuk het principiële, nu reeds duidelijk aan het licht tredende verschil tussen de sociaaldemocratische tactiek van het Derde Congres van de RSDAP en de tactiek, die op de conferentie van de nieuw-iskristen werd vastgelegd. Laatstgenoemden hebben thans niet twee, maar reeds drie stappen achterwaarts gedaan, door de dwalingen van het ‘economisme’ tot nieuw leven te wekken bij het oplossen van de voor de arbeiderspartij onvergelijkelijk veel ingewikkelder, zwaarwichtiger en belangrijker levenskwesties wat betreft haar tactiek in het tijdsgewricht van de revolutie. En daarom moeten wij bij het onderzoek van de gestelde kwestie met alle oplettendheid te werk gaan. Het door ons aangehaalde gedeelte van de resolutie van de nieuw-iskristen bevat een verwijzing naar het gevaar, dat de sociaaldemocratie in de strijd tegen de inconsequente politiek van de bourgeoisie zich de handen zou kunnen binden, dat zij in de burgerlijke democratie zou kunnen opgaan. De gedachte aan dit gevaar loopt als een rode draad door heel de specifiek nieuw-iskristische literatuur; deze gedachte is de ware kern van de hele principiële positie in onze partijscheuring (sedert in deze partijscheuring de elementen van het getwist volkomen op de achtergrond zijn geraakt tegenover de elementen van de wending naar het ‘economisme’). En wij erkennen zonder de minste terughouding dat dit gevaar werkelijk bestaat, dat juist nu, op het moment dat de Russische revolutie zich stormachtig ontwikkelt, dit gevaar bijzonder ernstig is geworden. Op ons allen, theoretici of – zoals ik liever, wat mij betreft, zou willen zeggen – publicisten van de sociaaldemocratie, rust de niet uit te stellen, uiterst verantwoordelijke taak te onderzoeken, van welke kant dit gevaar in werkelijkheid dreigt. Want de bron van ons meningsverschil is niet gelegen in de strijd over het vraagstuk of dit gevaar bestaat, maar in de strijd over de kwestie of het door de zg. nachtschuitpolitiek van de ‘minderheid’, of door het zogenaamde revolutionarisme van de ‘meerderheid’ wordt veroorzaakt.
Om alle wanbegrip en misverstand uit de weg te ruimen, willen wij vóór alles opmerken, dat het gevaar waarover wij spreken zit niet in de subjectieve, maar in de objectieve kant van de zaak, niet in het formele standpunt, dat de sociaaldemocratie in de strijd zal innemen, maar in de materiële uitslag van de gehele huidige revolutionaire strijd. De kwestie is niet of deze of gene sociaaldemocratische groepen in de burgerlijke democratie willen opgaan en of zij zich ervan bewust zijn dat zij daarin opgaan – daarvan is in het geheel geen sprake. Wij verdenken er geen enkele sociaaldemocraat van, dat hij zulk een wens koestert en op de wens komt het hier ook niet aan. De kwestie is ook niet of deze of gene sociaaldemocratische groepen hun formele zelfstandigheid, bijzondere plaats en onafhankelijkheid tegenover de burgerlijke democratie gedurende het gehele verloop van de revolutie zullen handhaven. Zij kunnen deze ‘zelfstandigheid’ niet alleen afkondigen, maar ze ook formeel handhaven en desondanks kunnen de zaken zulk een loop nemen, dat zij in de strijd tegen de inconsequentie van de bourgeoisie met gebonden handen zullen blijven staan. Het uiteindelijke politieke resultaat van de revolutie zou kunnen zijn, dat de sociaaldemocratie ondanks haar formele ‘zelfstandigheid’, ondanks haar organisatorisch volkomen eigen positie als partij, in werkelijkheid niet zelfstandig en niet in staat blijkt te zijn, op de loop der gebeurtenissen het stempel van haar proletarische zelfstandigheid te drukken, doch zo zwak blijkt te zijn, dat alles bijeengenomen, als uiteindelijke resultaat, bij het opmaken van de balans, haar ‘opgaan’ in de burgerlijke democratie toch een historisch feit zal zijn.
Juist daarin bestaat het werkelijke gevaar. En laat ons thans zien van welke kant het dreigt: van het afwijken van de sociaaldemocratie naar rechts, vertegenwoordigd door de nieuwe ‘Iskra’, naar wij menen, of van haar afwijken naar links, vertegenwoordigd door de ‘meerderheid’, door de ‘Vperjod’ enz., zoals de nieuw-iskristen geloven.
De oplossing van dit vraagstuk wordt, zoals wij reeds aantoonden, door het objectief samenwerken van de verschillende maatschappelijke krachten bepaald. Het karakter van deze krachten is theoretisch bepaald door de marxistische analyse van de Russische werkelijkheid en wordt thans praktisch bepaald door het openlijk optreden van de groepen en klassen in de loop van de revolutie. De gehele theoretische analyse, die reeds lang voor het huidige tijdperk door de marxisten werd gemaakt, alsook alle praktische beschouwingen over de ontwikkeling van de revolutionaire gebeurtenissen, laten ons thans zien, dat de revolutie in Rusland vanuit het standpunt der objectieve voorwaarden op twee verschillende manieren kan verlopen en kan eindigen. De omvorming van de economische en politieke orde in Rusland in burgerlijk-democratische richting is onvermijdelijk en onafwendbaar. Er bestaat geen kracht ter wereld, die zulk een omvorming zou kunnen verhinderen. Maar de samenwerking van de aanwezige krachten, die deze omvorming tot stand brengen, kan twee verschillende resultaten of tweeërlei vorm van deze omvorming opleveren. Een van beide: 1) óf de zaak eindigt met een ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’, óf 2) de krachten voor een beslissende overwinning zijn onvoldoende en de zaak eindigt met een overeenkomst tussen het tsarisme en de ‘meest inconsequente’ en ‘zelfzuchtige’ elementen van de bourgeoisie. Heel de eindeloze verscheidenheid van bijzonderheden en combinaties, die niemand vermag te voorzien, komt over het algemeen juist neer op de ene of de andere van deze twee mogelijkheden.
Beschouwen wij nu deze twee mogelijkheden, ten eerste vanuit het gezichtspunt van hun sociale betekenis en ten tweede vanuit het gezichtspunt van de positie van de sociaaldemocratie (haar ‘opgaan’ of haar ‘met gebonden handen staan’) in het ene en in het andere geval.
Wat betekent ‘de beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’? Wij zagen reeds dat de nieuw-iskristen deze uitdrukking gebruiken zonder daarbij ook maar haar meest voor de hand liggende politieke betekenis te begrijpen. Nog minder is er bij hen iets van een begrijpen van de klasse-inhoud van dit begrip te bemerken. Wij marxisten mogen ons echter in geen geval door woorden als ‘revolutie’ of ‘grote Russische revolutie’ laten verblinden, zoals op het ogenblik vele revolutionaire democraten (van het slag Gapon) zich er door laten verblinden. Wij moeten er ons nauwkeurig rekenschap van geven welke reële maatschappelijke krachten zich tegenover het ‘tsarisme’ (een volkomen reële, voor iedereen volkomen begrijpelijke kracht) stellen en of deze in staat zijn, een ‘beslissende overwinning’ op het tsarisme te behalen. Zulk een kracht vormen geenszins de grote bourgeoisie, de landheren, de fabrikanten, het ‘gezelschap’, dat achter de Osvobozjdenije-mensen aanloopt. Wij zien, dat zij een beslissende overwinning ook helemaal niet willen. Wij weten, dat zij uit hoofde van hun klassepositie niet in staat zijn tot een vastberaden strijd tegen het tsarisme; de private eigendom, het kapitaal, de grond zijn een al te zwaar gewicht aan hun voeten dan dat zij een vastberaden strijd zouden kunnen voeren. Zij hebben het tsarisme met zijn politieel-bureaucratische en militaire krachten tegen het proletariaat en de boeren te zeer nodig dan dat zij naar de vernietiging van het tsarisme zouden kunnen streven. Neen, de kracht die in staat is een ‘beslissende overwinning op het tsarisme’ te bevechten, kan slecht$ het volk zijn, d.w.z. het proletariaat en de boeren, als men de fundamentele, voornaamste krachten neemt en de plattelands- en stedelijke kleine bourgeoisie (die ook tot het ‘volk’ behoort) over hen verdeelt. Een ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’ is de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren. Aan deze gevolgtrekking, waarop reeds lang geleden door de ‘Vperjod’ is gewezen, kunnen onze nieuw-iskristen zich niet onttrekken. Er is niemand anders, die een beslissende overwinning op het tsarisme zou kunnen behalen.
En zulk een overwinning zal juist een dictatuur zijn, d.w.z. ze zal onvermijdelijk op militair geweld, op de bewapening van de massa, op de opstand moeten steunen, maar niet op deze of gene op ‘legale’, ‘vreedzame wijze’ geschapen instellingen. Het kan slechts een dictatuur zijn, omdat de verwezenlijking van de voor het proletariaat en de boeren onmiddellijk en volstrekt noodzakelijke omvormingen de verbitterde tegenstand zowel van de landheren als van de grote bourgeoisie en het tsarisme ten gevolge zal hebben. Zonder dictatuur is het onmogelijk dit verzet te breken en de contrarevolutionaire aanslagen af te weren. Dit zal echter, vanzelfsprekend, geen socialistische, maar een democratische dictatuur zijn. Zij zal (zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling) niet in staat zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten. Zij zal in het meest gunstige geval een radicale herverdeling van de grondeigendom ten gunste van de boeren tot stand kunnen brengen, een consequent en volledig democratisme kunnen invoeren, tot en met het instellen van de republiek, alle Aziatische en slaafse trekken, niet alleen in het dorpsleven, maar ook in de fabriek, met wortel en tak kunnen uitroeien en de grondslag kunnen leggen voor een ernstige verbetering van de positie der arbeiders, voor het verhogen van hun levenspeil en tenslotte, last but not least, de revolutionaire brandfakkel naar Europa kunnen dragen. Zulk een overwinning zal van onze burgerlijke revolutie nog volstrekt geen socialistische revolutie maken; de democratische omwenteling zal niet zonder meer buiten het kader van de burgerlijke maatschappelijk-economische verhoudingen treden; maar desondanks zal de betekenis van zulk een overwinning voor de toekomstige ontwikkeling zowel van Rusland als van de gehele wereld van enorme betekenis zijn. Niets zal de revolutionaire energie van het wereldproletariaat in zulk een mate doen toenemen, niets zal de weg die naar zijn volledige overwinning voert, zozeer verkorten als deze beslissende overwinning van de in Rusland begonnen revolutie.
In hoeverre zulk een overwinning waarschijnlijk is, is een andere kwestie. Wij neigen in dit opzicht geenszins tot onbezonnen optimisme; wij vergeten volstrekt niet de reusachtige moeilijkheden, aan deze taak verbonden, maar als wij ten strijde trekken, moeten wij de overwinning willen behalen en de juiste weg daarheen kunnen wijzen. De tendensen, die deze overwinning mogelijk kunnen maken, zijn zonder twijfel aanwezig. Zeker, onze sociaaldemocratische invloed op de massa van het proletariaat is nog uiterst onvoldoende; de revolutionaire inwerking op de massa van de boeren is uiterst gering; de versplintering, de achterlijkheid, de onwetendheid van het proletariaat en vooral van de boeren zijn nog ontstellend groot. Maar de revolutie smeedt snel aaneen en brengt snel opheldering. Iedere stap van haar ontwikkeling schudt de massa wakker en trekt ze met onweerstaanbare kracht juist naar de kant van het revolutionaire program als het enige dat haar werkelijke, wezenlijke belangen consequent en ten volle tot uitdrukking brengt.
Een wet van de mechanica luidt: de druk is gelijk aan de tegendruk. In de geschiedenis hangt de vernielende kracht van de revolutie er eveneens in niet geringe mate van af, hoe sterk en aanhoudend de onderdrukking van het streven naar de vrijheid was, en hoe diep de tegenstellingen tussen de ‘bovenbouw’ uit de tijd vóór de zondvloed en de levende krachten van het tegenwoordige tijdperk zijn. Ook de internationale politieke situatie neemt in vele opzichten een voor de Russische revolutie zo gunstig mogelijke vorm aan. De opstand van de arbeiders en de boeren is reeds begonnen; hij is verbrokkeld, spontaan en zwak, maar hij toont onbetwistbaar en onvoorwaardelijk het aanwezig zijn van krachten, die tot een vastberaden strijd in staat zijn en een beslissende overwinning tegemoet gaan.
Mochten deze krachten niet toereikend zijn, dan zal het aan het tsarisme gelukken de overeenkomst aan te gaan, die dan ook al van twee kanten wordt voorbereid, zowel door heren als Boelygin als door heren als Struve. Dan zal de zaak met een gekortwiekte grondwet of zelfs – in het allerergste geval – met een parodie op een grondwet eindigen. Dat zal ook een ‘burgerlijke revolutie’ zijn, maar dan een misgeboorte, een misbaksel, een wangedrocht. De sociaaldemocratie maakt zich geen illusies; zij kent de verraderlijke aard van de bourgeoisie, zij zal de moed niet laten zinken en zal zelfs in de meest grauwe alledaagsheid van de burgerlijk-constitutionele gelukzaligheid à la Sjipov niet aflaten van haar taaie, geduldige, onverzettelijke arbeid aan de klasse-opvoeding van het proletariaat. Zulk een resultaat zou min of meer op het resultaat van bijna alle democratische revoluties in Europa in de loop van de 19de eeuw gelijken, en onze partijontwikkeling zou dan een moeizaam, zwaar, lang, maar bekend en platgetreden pad inslaan.
Thans rijst de vraag, in welk van deze twee mogelijke gevallen de sociaaldemocratie tegenover de inconsequente en baatzuchtige bourgeoisie in feite met gebonden handen zal staan en in de burgerlijke democratie in feite zal zijn ‘opgegaan’ of bijna opgegaan. Het is voldoende deze vraag duidelijk te stellen om haar, zonder ook maar een ogenblik te aarzelen, te kunnen beantwoorden. Gelukt het de bourgeoisie, de Russische revolutie met behulp van een overeenkomst met het tsarisme te doen mislukken, dan zal de sociaaldemocratie tegenover de inconsequente bourgeoisie in feite juist met gebonden handen staan en dan zal de sociaaldemocratie in die zin in de burgerlijke democratie zijn ‘opgegaan’, dat het het proletariaat niet zal gelukken zijn duidelijke stempel op de revolutie te drukken en met het tsarisme op proletarische, of, zoals Marx eens zei, ‘plebejische manier’ af te rekenen.
Gelukt de beslissende overwinning van de revolutie, dan zullen wij met het tsarisme op zijn jacobijns of, zo men wil, op plebejische manier afrekenen. ‘Het gehele Franse terrorisme’, schreef Marx in 1848 in de beroemde ‘Neue Rheinische Zeitung’, ‘was niets anders dan een plebejische manier om met de vijanden van de bourgeoisie, het absolutisme, het feodalisme en de kleinburgerlijkheid af te rekenen’. (Zie: ‘Marx’ Nachlasz’, uitgegeven door Mehring, deel III, blz. 211)[14]. Hebben de mensen, die de sociaaldemocratische Russische arbeiders schrik aanjagen met het spookbeeld van het ‘jacobinisme’ in het tijdperk van de democratische revolutie, ooit over de betekenis van deze woorden van Marx nagedacht?
De girondijnen van de tegenwoordige Russische sociaaldemocratie, de nieuw-iskristen, smelten niet met de Osvobozjdenije-mensen samen, maar blijken in feite krachtens het karakter van hun leuzen hun nalopers te zijn. De Osvobozjdenije-mensen echter, d.w.z. de vertegenwoordigers van de liberale bourgeoisie, zouden op de zachtzinnige manier van hervormers met het absolutisme willen afrekenen: toegeeflijk, zonder de aristocratie, de adel, het hof pijn te doen; voorzichtig, zonder iets te breken, beminnelijk en hoffelijk, voornaam en met glacéhandschoenen (zoals bv. mijnheer Petroenkevitsj ze bij de ontvangst van de ‘vertegenwoordigers van het volk’ (?) door Nicolaas de Bloedige[15] van een basjiboesoek[16] te leen kreeg; zie ‘Proletari’ nr. 5).
De jacobijnen van de tegenwoordige sociaaldemocratie – de bolsjewieken, de aanhangers van de ‘Vperjod’, de getrouwen van het partijcongres of van de ‘Proletari’[17], ik weet werkelijk niet hoe ik ze zal noemen – willen met hun leuzen de revolutionaire en republikeinse kleinburgerij en vooral de boeren opheffen tot het niveau van het consequente democratisme van het proletariaat, dat zijn klassekarakter daarbij volledig bewaart. Zij willen dat het volk, d.w.z. het proletariaat en de boeren, ‘op zijn plebejisch’ met de monarchie en de aristocratie afrekent, dat het de vijanden van de vrijheid meedogenloos vernietigt, dat het hun verzet met geweld breekt en geen enkele concessie doet aan de vervloekte erfenis van de lijfeigenschap, aan het Aziatendom en aan de onterende behandeling van de mens.
Dit betekent natuurlijk niet dat wij de jacobijnen van anno 1793 zonder meer willen nabootsen, dat wij hun opvattingen, hun program, hun leuzen en actiemethoden willen overnemen. Niets van die aard. Wij hebben geen oud, maar een nieuw program: het minimumprogram van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Wij hebben een nieuwe leuze: de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren. En wij zullen, indien wij de werkelijke overwinning van de revolutie nog beleven, ook nieuwe actiemethoden hebben, die beantwoorden aan het karakter en de doelstellingen van de naar de volledige socialistische omwenteling strevende partij van de arbeidersklasse. Met onze vergelijking willen wij alleen duidelijk maken dat de vertegenwoordigers van de meest vooruitstrevende klasse van de 20ste eeuw, het proletariaat, d.w.z. de sociaaldemocraten, op gelijke wijze in twee vleugels zijn verdeeld (een opportunistische en een revolutionaire) als de vertegenwoordigers van de meest vooruitstrevende klasse van de 18de eeuw, de bourgeoisie, in girondijnen en jacobijnen verdeeld waren.
Alleen in het geval van een volledige overwinning van de democratische revolutie zal het proletariaat in de strijd tegen de inconsequente bourgeoisie niet met gebonden handen staan; alleen in dit geval zal het niet in de burgerlijke democratie ‘opgaan’, maar zal het op de gehele revolutie zijn proletarische of, juister, zijn proletarische en boerenstempel drukken.
In één woord: om in de strijd tegen de inconsequente burgerlijke democratie niet met gebonden handen te staan, moet het proletariaat klassebewust en sterk genoeg zijn om de boeren tot revolutionair zelfbewustzijn op te heffen, hun stormloop te leiden en op deze wijze het consequent proletarische democratisme zelfstandig te verwezenlijken.
Zo staat het met het door de nieuw-iskristen op zulk een ongelukkige wijze opgeloste vraagstuk van het gevaar, in de strijd tegen de inconsequente bourgeoisie met gebonden handen te staan.
De bourgeoisie zal altijd inconsequent zijn. Niets is naïever en onvruchtbaarder dan te trachten voorwaarden of punten op te stellen [Zoals Starovjer in zijn door het Derde Congres verworpen resolutie[18] heeft trachten te doen en zoals de conferentie in de minder ongelukkige resolutie eveneens beproeft.], bij de vervulling waarvan men de burgerlijke democratie als een niet-huichelachtige vriend van het volk zou kunnen beschouwen. Een consequent strijder voor de democratie kan slechts het proletariaat zijn. Een zegevierend strijder voor het democratisme kan het proletariaat slechts onder die voorwaarde worden, dat de massa der boeren zich bij zijn revolutionaire strijd aansluit. Is de kracht van het proletariaat daartoe niet voldoende, dan zal de bourgeoisie aan de spits van de democratische revolutie blijken te staan en daaraan een inconsequent en baatzuchtig karakter verlenen. Om dat te verhinderen bestaat er geen ander middel dan de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren.
Wij komen dus tot de onweerlegbare gevolgtrekking, dat juist de nieuw-iskristische tactiek naar haar objectieve betekenis de burgerlijke democratie in de kaart speelt. De propaganda van de organisatorische vaagheid, die tot volksstemmingen, tot het beginsel van pacteren en tot het losweken van de partijliteratuur van de partij komt, het kleineren van de doelstellingen van de gewapende opstand, het door elkaar mengen van de het gehele volk betreffende politieke leuzen van het revolutionaire proletariaat met die van de monarchistische bourgeoisie, het verdraaien van de voorwaarden van de ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’ – dit alles tezamen brengt in het revolutionaire moment juist die nachtschuitpolitiek teweeg, die het proletariaat op dwaalwegen leidt en desorganiseert, zijn bewustzijn vertroebelt en de tactiek van de sociaaldemocratie omlaag haalt, in plaats van de enige weg naar de overwinning te wijzen en alle revolutionaire en republikeinse elementen van het volk rondom de leuze van het proletariaat te verenigen.
Om deze gevolgtrekking, waartoe wij op grond van de analyse van de resolutie gekomen zijn, nog beter te funderen, willen wij hetzelfde vraagstuk vanuit andere gezichtspunten benaderen. Laten wij ten eerste eens bezien hoe de ietwat eenvoudige en openhartige mensjewiek in de Georgische ‘Sociaaldemocraat’ de nieuw-iskristische tactiek toelicht. Laten wij ten tweede bezien wie zich in de gegeven politieke situatie daadwerkelijk van de leuzen van de nieuwe ‘Iskra’ bedient.
Het door ons eerder vermelde artikel in het orgaan van het mensjewistische ‘Comité’ van Tiflis (‘Sociaaldemocraat’ nr. 1) is getiteld ‘De Zemski Sobor en onze tactiek’. De schrijver ervan is ons program nog niet helemaal vergeten, hij stelt de leuze van de republiek op, maar over de tactiek laat hij zich als volgt uit:
‘Om dit doel te bereiken’ (dat van de republiek) ‘kunnen twee wegen worden aangewezen: Of men laat de Zemski Sobor, die door de regering bijeengeroepen wordt, geheel buiten beschouwing, brengt met de wapens in de hand de regering ten val, vormt een revolutionaire regering en roept een constituerende vergadering bijeen, óf men verklaart de Zemski Sobor tot het middelpunt van onze actie, werkt gewapenderhand in op haar samenstelling en op haar werkzaamheid en dwingt haar met geweld, zich tot constituerende vergadering te verklaren, of roept middels haar een constituerende vergadering bijeen. Deze twee tactieken verschillen op bijzonder scherpe wijze van elkaar. Laat ons nagaan, welke van beide voor ons het voordeligst is.’
Zo zetten de nieuw-iskristen in Rusland dus de ideeën uiteen, die later in de door ons geanalyseerde resolutie hun neerslag gevonden hebben. Het werd, wel te verstaan, voor Tsoezjima[19] geschreven, toen het Boelyginse ‘plan’ bij lange na het levenslicht nog niet aanschouwd had. Zelfs de liberalen verloren het geduld en gaven in de kolommen van de legale pers uiting aan hun wantrouwen; de nieuw-iskristische ‘Sociaaldemocraat’ toonde echter heel wat meer vertrouwen dan de liberalen. Hij verklaart, dat de Zemski Sobor ‘bijeengeroepen wordt’ en stelt zoveel vertrouwen in de tsaar, dat hij voorstelt de nog niet bestaande Zemski Sobor (misschien zelfs een ‘Staatsdoema’ of een ‘raadgevende Sobor’?) tot middelpunt van onze actie te maken. Onze man uit Tiflis, openhartiger en rechtlijniger dan de samenstellers van de door de conferentie aangenomen resolutie, stelt deze beide ‘tactieken’ (die hij op een onnavolgbaar naïeve manier uitlegt) niet met elkaar gelijk, maar verklaart dat de tweede ‘voordeliger’ zou zijn. Luister maar:
De eerste tactiek. De op handen zijnde revolutie is, zoals bekend, een burgerlijke revolutie, d.w.z. zij is op een zodanige verandering van de huidige orde gericht, bij welke (de verandering namelijk) niet alleen het proletariaat, maar ook de gehele burgerlijke maatschappij belang heeft. Alle klassen, zelfs de kapitalisten, staan in oppositie ten opzichte van de regering. Het strijdende proletariaat en de strijdende bourgeoisie gaan in zekere zin samen en vallen de alleenheerschappij gezamenlijk van verschillende kanten aan. De regering staat in dit geval geheel geïsoleerd en ondervindt geen sympathie van de zijde der maatschappij. Daarom is het heel gemakkelijk haar te vernietigen. Het Russische proletariaat in zijn geheel is nog niet zo klassebewust en georganiseerd, dat het de revolutie geheel alleen ten einde zou kunnen voeren. Immers, indien het dit zou kunnen, zou het geen burgerlijke maar een proletarische (socialistische) revolutie voltrekken. Daaruit volgt dat het in ons belang is dat de regering zonder bondgenoten blijft, dat zij niet in staat is tweedracht tussen de oppositie te zaaien, dat zij de bourgeoisie niet voor zich kan winnen en het proletariaat niet...’
Het is dus in het belang van het proletariaat, dat de tsaristische regering niet in staat is tweedracht te zaaien tussen de bourgeoisie en het proletariaat! Heet het Georgische orgaan misschien bij vergissing ‘Sociaaldemocraat’, behoorde het niet eerder ‘Osvobozjdenije’ te heten? En let eens op de onvergelijkelijke filosofie van de democratische revolutie! Kunnen we hier niet heel duidelijk uit opmaken dat onze arme man uit Tiflis door de quasi-beredeneerde, in de trant van de nachtschuitpolitiek gegeven uitleg van het begrip ‘burgerlijke revolutie’ volkomen van de wijs is gebracht? Hij bespreekt de kwestie van het mogelijk geïsoleerd raken van het proletariaat in de democratische omwenteling en vergeet..., vergeet een kleinigheid... de boeren! Als mogelijke bondgenoten van het proletariaat kent hij de landheren van de Zemstvo; die hem bevallen, maar de boeren kent hij niet. En dat in de Kaukasus! Hadden we soms geen gelijk toen wij zeiden dat de nieuwe ‘Iskra’ door haar redeneringen tot de monarchistische bourgeoisie afzakt, in plaats van dat zij de revolutionaire boeren als bondgenoten tot zich opheft?
...Anders is de nederlaag van het proletariaat en de overwinning van de regering onvermijdelijk. En juist dit tracht de alleenheerschappij te bereiken. Zij zal in haar Zemski Sobor zonder twijfel de vertegenwoordigers van de adel, van de Zemstvo’s, van de steden, van de universiteiten en dergelijk soort burgerlijke instellingen aan haar kant krijgen. Zij zal moeite doen hen door kleine concessies te sussen en op die manier met zich te verzoenen. Op die manier gesteund, zal zij al haar slagen tegen het geïsoleerd gebleven, arbeidende volk richten. Het is onze plicht zulk een ongelukkige afloop te verhoeden. Maar kan men dit misschien op de eerst omschreven manier doen? Laten wij eens aannemen dat wij helemaal geen acht hadden geslagen op de Zemski Sobor, maar op eigen gelegenheid met de voorbereiding van de opstand waren begonnen en op een goeie dag ten strijde gerust de straat op waren gegaan. En nu hebben wij niet één vijand, maar twee vijanden tegenover ons: de regering en de Zemski Sobor. Terwijl wij bezig waren ons voor te bereiden, slaagden zij er in het met elkaar eens te worden, tot een overeenkomst te komen, een voor hen voordelige grondwet uit te werken en de macht tussen zich te verdelen. Dat zou voor de regering een ronduit voordelige tactiek betekenen, die wij op de meest energieke manier van de hand moeten wijzen...’
Dat is werkelijk openhartig! Men moet de ‘tactiek’ van het voorbereiden van de opstand beslist van de hand wijzen, omdat de regering ‘intussen’ een schikking met de bourgeoisie zal treffen! Kan men in de oude literatuur van het meest verstokte ‘economisme’ ook maar iets vinden, wat deze schennis van de revolutionaire sociaaldemocratie in de verste verte benadert? De nu eens hier, dan weer daar uitbrekende opstanden en onlusten onder de arbeiders en boeren zijn een feit. De Zemski Sobor is een Boelyginse belofte. En de ‘Sociaaldemocraat’ uit Tiflis besluit de tactiek van de voorbereiding van de opstand van de hand te wijzen en op het ‘middelpunt van de invloed’, de Zemski Sobor te wachten...
‘...De tweede tactiek bestaat er daarentegen in, dat we de Zemski Sobor onder ons toezicht stellen en haar niet de mogelijkheid laten, naar eigen wil te handelen en met de regering een schikking te treffen.[Wat is dan dat middel, waarmee de Zemski Sobor-mensen van hun wil moeten worden beroofd? Misschien een bijzonder soort lakmoespapier?]
Wij steunen de Zemski Sobor, voor zover zij tegen de alleenheerschappij strijdt, en bestrijden haar wanneer ze zich met de alleenheerschappij verzoent. Door energieke bemoeienissen en geweld zaaien wij tweedracht onder de afgevaardigden [Lieve hemel! Daar hebben we haar dus, de ‘verdiepte’ tactiek! Voor het op straat brengen van de strijd zijn de krachten niet toereikend, maar ‘tweedracht zaaien onder de afgevaardigden’ kan met ‘geweld’ geschieden. Luister eens, beste kameraad uit Tiflis, natuurlijk mag men wel eens onzin verkopen, maar alles met mate...], winnen we de radicalen voor ons, houden we de conservatieven buiten de regering, en op die manier leiden we de gehele Zemski Sobor op de revolutionaire weg. Door zulk een tactiek te volgen zal de regering steeds geïsoleerd, de oppositie daarentegen sterk blijven, en daarmede vergemakkelijken wij het instellen van de democratische orde.’
Jaja! Laten zij ons nu maar eens vertellen dat we de ommezwaai van de nieuw-iskristen tot het vulgairste evenbeeld van het ‘economisme’ overdrijven. Het is eigenlijk precies hetzelfde als het beroemde poeder tegen vliegen: u vangt de vliegen, bestrooit ze met het poeder en ze creperen. Onder de afgevaardigden van de Zemski Sobor met geweld tweedracht zaaien, ‘de conservatieven buiten de regering houden’ – en de gehele Zemski Sobor zal de revolutionaire weg opgaan... Helemaal zonder een ‘jacobijnse’ gewapende opstand, heel gemakkelijk, op een voorname manier, bijna parlementair, door op de leden van de Zemski Sobor ‘in te werken’. Arm Rusland! Men placht van dit land te zeggen dat het steeds uit de mode geraakte, door Europa afgedankte hoeden draagt. Wij hebben nog geen parlement, zelfs Boelygin heeft er ons nog geen beloofd, maar parlementair cretinisme hebben we al meer dan genoeg.
‘...Hoe moet deze inmenging plaatsvinden? In de allereerste plaats zullen wij eisen, dat de Zemski Sobor op grond van het algemene, gelijke, directe kiesrecht bij geheime stemming bijeengeroepen wordt. Tegelijk met de aankondiging [In de ‘Iskra’?] van zulk een kiesreglement moet de volledige vrijheid van de verkiezingsagitatie wettelijk vastgelegd worden [Door Nicolaas?], d.w.z. de vrijheid van vergadering, van spreken en van de pers, de onaantastbaarheid van de kiezers en degenen die gekozen worden en de vrijlating van alle politieke gevangenen. De verkiezingen zelf moeten op zo ruim mogelijke termijn vastgesteld worden, opdat we genoeg tijd hebben om het volk voor te lichten en voor te bereiden. En daar het uitwerken van de regels voor het bijeenroepen van de Sobor aan een commissie onder voorzitterschap van de minister van binnenlandse zaken Boelygin is opgedragen, moeten wij ook deze commissie en haar leden beïnvloeden.[Dat is dus de betekenis van de tactiek ‘de conservatieven uit de regering zetten!’] Mocht de commissie van Boelygin weigeren aan onze eisen gevolg te geven [Maar zoiets kan toch beslist niet voorkomen bij zulk een juiste en scherpzinnige tactiek als de onze!] en slechts aan de bezitters het recht toekennen, afgevaardigden te kiezen, dan moeten wij in deze verkiezingen ingrijpen en de kiezers langs revolutionaire weg ertoe brengen vooruitstrevende kandidaten te kiezen en in de Zemski Sobor een constituerende vergadering te eisen. Tot slot moeten wij met alle denkbare middelen – demonstraties, stakingen en zo nodig door een opstand – de Zemski Sobor ertoe brengen een constituerende vergadering bijeen te roepen of zichzelf als zodanig te verklaren. De verdediger van de constituerende vergadering moet het gewapende proletariaat zijn, en beide [Het gewapende proletariaat en de ‘uit de regering gezette’ conservatieven?] tezamen zullen voorwaarts gaan op de weg naar de democratische republiek.
Dat is de sociaaldemocratische tactiek en slechts deze kan ons de overwinning waarborgen.’
De lezer moet niet denken dat al deze ongehoorde onzin, het onbelangrijk geschrijf van de een of andere onverantwoordelijke nieuw-iskrist zonder invloed is. Neen, dit wordt in het orgaan van een geheel comité van nieuw-iskristen, het comité van Tiflis, gezegd. Alsof dat nog niet genoeg is, is deze onzin door de ‘Iskra’ zelf goedgekeurd, in nr. 100 van welk blad wij over deze ‘Sociaaldemocraat’ lezen:
‘Het eerste nummer is levendig en met talent geredigeerd. Men herkent de ervaren, bekwame hand van een redacteur die tevens schrijver is... Men kan met zekerheid zeggen dat het blad de taak die het zichzelf gesteld heeft op schitterende wijze zal uitvoeren’.
Ongetwijfeld! Wanneer deze taak daarin bestaat, dat iedereen op aanschouwelijke wijze de volledige ideologische ontbinding van het nieuw-iskrisme voor ogen wordt gevoerd, dan is die taak werkelijk ‘op schitterende wijze’ volbracht. Het afzakken van de nieuw-iskristen tot het burgerlijk-liberale opportunisme zou niemand op een meer ‘levendige, talentvolle en bekwame manier’ tot uitdrukking hebben kunnen brengen.
Laten wij ons nu met een andere, duidelijk in het oog lopende bevestiging van de politieke betekenis van het nieuw-iskristne bezighouden.
In het opmerkelijke, voortreffelijke, bijzonder leerrijke artikel ‘Hoe zichzelf te vinden?’ (‘Osvobozjdenije’ nr. 71) trekt de heer Struve tegen het ‘programmatische revolutionarisme’ van onze extreme partijen van leer. Over mij persoonlijk is de heer Struve in het bijzonder ontevreden. [Vergeleken met het revolutionarisme van de heer Lenin en zijn partijgenoten lijkt het revolutionarisme van de West-Europese sociaaldemocratie van Bebel en zelfs van Kautsky op opportunisme, maar zelfs bij dit reeds gematigde revolutionarisme heeft de geschiedenis de bodem ondermijnd en weggespoeld’. Een heel boze uitval. Maar de heer Struve vergist zich als hij meent mij, als een overledene, alles in de schoenen te kunnen schuiven. Ik zal mij er dan ook toe bepalen tot de heer Struve een uitdaging te richten, die hij nooit ofte nimmer zal kunnen aannemen. Waar en wanneer heb ik het ‘revolutionarisme van Bebel en Kautsky’ als opportunisme gekenschetst? Waar en wanneer heb ik gepoogd in de internationale sociaaldemocratie een bijzondere richting in het leven te roepen, die niet volkomen gelijk aan de richting van Bebel en Kautsky zou zijn? Waar en wanneer zijn tussen mij enerzijds en Bebel en Kautsky anderzijds meningsverschillen aan de dag getreden, die ook maar bij benadering zo ernstig zouden zijn als bv. de meningsverschillen tussen Bebel en Kautsky te Breslau inzake het landbouwvraagstuk?[20] De heer Struve moet maar eens proberen op deze drie vragen antwoord te geven.
Tot de lezers echter zeggen wij: de liberale bourgeoisie past altijd en overal de kunstgreep toe, haar aanhangers in het desbetreffende land te verzekeren dat de sociaaldemocraten van dat land bijzonder onverstandige lieden zijn, hun partijgenoten in het aangrenzende land daarentegen voorbeeldige jongens’. De Duitse bourgeoisie heeft Bebel en Kautsky honderden malen de Franse socialisten als ‘voorbeeldige jongens’ voorgehouden. Nog niet zo heel lang geleden heeft de Franse bourgeoisie de Franse socialisten Bebel als ‘voorbeeldige jongen’ voorgehouden. Een oude truc, mijnheer Struve! Alleen kinderen en onwetende lieden zullen daar inlopen. De volledige solidariteit van de internationale revolutionaire sociaaldemocratie in alle belangrijke vraagstukken van het program en van de tactiek is een absoluut onbetwistbaar feit.] Wat mij betreft, ik ben over de heer Struve buitengewoon tevreden: een betere bondgenoot in de strijd tegen het weer de kop opstekende ‘economisme’ van de nieuw-iskristen, en de volkomen beginselloosheid van de ‘sociaal-revolutionairen’ zou ik mij beslist niet kunnen wensen. Over de manier, waarop de heer Struve en de ‘Osvobozjdenije’ in de praktijk bewezen hebben, dat de in het ontwerpprogram van de sociaal-revolutionairen aangebrachte marxistische ‘verbeteringen’ door en door reactionair zijn, zullen wij het bij gelegenheid nog wel eens hebben. Hoe de heer Struve mij, telkens wanneer hij het in principe met de nieuw-iskristen eens was, een ware, eerlijke en trouwe dienst bewees, daarover hebben wij al meer dan eens gesproken [Wij willen de lezers eraan herinneren, dat het artikel “Wat men niet mag doen” (Iskra nr. 52), door de ‘Osvobozjdenije’ met veel tamtam begroet werd als een ‘belangrijke ommezwaai’ in de richting van toegeeflijkheid tegenover de opportunisten. De principiële strekkingen van het nieuw-iskrisme werden door de ‘Osvobozjdenije’ uitdrukkelijk goedgekeurd in een kort bericht over de scheuring tussen de Russische sociaaldemocraten. In verband met Trotski’s brochure ‘Onze politieke taken’ wees de ‘Osvobozjdenije’ op de gelijksoortigheid van de gedachten van deze schrijver met datgene wat eens de ‘Rabotsjeje Djelo’-mensen Kritsjevski, Martynov en Akimov gezegd en geschreven hadden (zie ‘De gedienstige liberaal’, een speciale uitgave van de ‘Vperjod’). Martynovs brochure over de twee dictaturen werd door de ‘Osvobozjdenije’ met instemming begroet (zie het korte bericht in de ‘Vperjod’ nr. 9). Tenslotte kreeg het verlate beklag van Starovjer over de oude leuze van de oude ‘Iskra’: ‘Zich eerst van elkaar afbakenen om zich daarna te verenigen’ de speciale sympathie van de ‘Osvobozjdenije’.] en wij willen het hier nog wel eens zeggen.
Het artikel van de heer Struve bevat een hele reeks hoogst interessante uitlatingen, die wij hier slechts terloops kunnen aanroeren. Hij maakt zich gereed ‘een Russische democratie te scheppen, die niet op de strijd, maar op de samenwerking tussen de klassen berust’, waarbij de ‘sociaal bevoorrechte intelligentsia’ (van het slag van de ‘cultureel hoogstaande adel’, waarvoor de heer Struve met de elegantie van een man van de wereld... als een lakei buigingen maakt) ‘het gewicht van zijn maatschappelijke positie’ (het gewicht van de geldzak) in deze ‘klasseloze’ partij zal meebrengen. De heer Struve uit de wens de jeugd bekend te maken met de ondeugdelijkheid van de ‘radicale sjablone, dat de bourgeoisie bang zou zijn geworden en het proletariaat alsmede de zaak van de vrijheid verkocht zou hebben’. (Wij stemmen van ganser harte met deze wens in. Niets is in staat deze marxistische ‘sjablone’ beter te bevestigen dan de strijd, die de heer Struve ertegen voert. Alstublieft, mijnheer Struve, schuift u uw prachtige plan vooral niet op de lange baan!)
Voor ons onderwerp is het van belang, dat wij vaststellen tegen welke praktische leuzen heden ten dage een politiek zo scherp waarnemende en op de geringste weersverandering zo scherp reagerende vertegenwoordiger van de Russische bourgeoisie strijdt. In de eerste plaats tegen de leuze van het republicanisme. De heer Struve is er vast van overtuigd dat deze leuze ‘voor de volksmassa onbegrijpelijk en vreemd’ is (hij vergeet er aan toe te voegen: begrijpelijk, maar nadelig voor de bourgeoisie!). Wij zouden graag willen horen welk antwoord de heer Struve hierop van de arbeiders in onze discussiegroepen en vergaderingen zou krijgen! Of behoren de arbeiders niet tot het volk? En de boeren? Zij zijn, zoals de heer Struve het uitdrukt, somtijds een ‘naïef republicanisme’ (‘de tsaar wegjagen’) toegedaan, maar de liberale bourgeoisie vleit zich met de hoop, dat het naïeve republicanisme niet door het bewuste republicanisme, maar door het bewuste monarchisme zal worden afgelost! ça dépend, mijnheer Struve, dat hangt nog van de omstandigheden af. Zowel het tsarisme als de bourgeoisie kan niet anders dan een fundamentele verbetering van de toestand der boeren ten koste van het grootgrondbezit tegenwerken, de arbeidersklasse daarentegen kan niet anders dan in deze aangelegenheid met de boeren samenwerken.
Ten tweede verzekert de heer Struve: ‘In de burgeroorlog zal de aanvaller steeds in het ongelijk zijn.’ Deze gedachte komt de hierboven gekenschetste strevingen van de nieuw-iskristen zeer nabij. Wij willen natuurlijk niet zeggen dat het in de burgeroorlog steeds voordelig zou zijn, aan te vallen; neen, menigmaal is gedurende een zekere tijd een defensieve tactiek geboden. Maar zulk een these als toepasselijk op het Rusland van 1905 op te stellen, zoals de heer Struve gedaan heeft, betekent precies hetzelfde als een stukje ‘radicale sjablone’ op te dissen (‘de bourgeoisie wordt bang en verkoopt de zaak van de vrijheid’). Wie nu de alleenheerschappij, de reactie niet wil aanvallen, wie zich op deze aanval niet voorbereidt, wie deze niet propageert, noemt zich ten onrechte een aanhanger van de revolutie.
De heer Struve keurt de leuzen ‘samenzwering’ en ‘oproer’ af (dat zou een ‘opstand in miniatuur’ betekenen). De heer Struve veracht zowel het een als het ander, en wel vanuit het standpunt van ‘het benaderen van de massa’! Wij zouden de heer Struve willen vragen of hij bv. in een geschrift als ‘Wat te doen?’, dat volgens hem van een mateloze revolutionair afkomstig is, het propageren van oproer kan aanwijzen. En wat de ‘samenzwering’ betreft, bestaat er werkelijk zulk een groot onderscheid bv. tussen de heer Struve en ons? Werken wij niet beiden aan ‘illegale’ kranten, die ‘in het geheim’ naar Rusland worden gebracht om de ‘geheime’ groepen van de ‘Bond der Bevrijding’, resp. van de RSDAP van dienst te zijn? Onze arbeidersvergaderingen zijn dikwijls ‘geheime’ bijeenkomsten, wij loochenen dat niet. En de vergaderingen van de heren van de ‘Osvobozjdenije’? Wat geeft u het recht, mijnheer Struve, voor de verachtelijke aanhangers van de verachtelijke samenzwering uw neus op te halen?
Zeker, als de arbeiders bewapend worden dient de geheimhouding tweemaal zo streng in acht te worden genomen. En hier treedt de heer Struve reeds openlijker op. Let op: ‘Wat de gewapende opstand of de revolutie in technisch opzicht betreft, kan alleen het massaal propageren van het democratische program de maatschappelijk-psychologische voorwaarden voor een algemene gewapende opstand scheppen. Derhalve is zelfs vanuit het standpunt, dat de gewapende opstand als de onvermijdelijke bekroning van de huidige bevrijdingsstrijd beschouwt – een standpunt dat ik niet deel – het doordringen van de massa’s met de ideeën van de democratische omvorming, de fundamentele, de noodzakelijkste taak’.
Dit vraagstuk zou de heer Struve liever uit de weg willen gaan. Hij spreekt over de onvermijdelijkheid van de opstand, in plaats van te spreken over de noodzakelijkheid daarvan voor de overwinning van de revolutie. De opstand, en wel een onvoorbereide, spontane en versplinterde opstand, is reeds begonnen. Niemand kan er zonder meer borg voor staan, dat hij zich tot een allesomvattende, eensgezinde gewapende volksopstand zal ontwikkelen, want dat hangt zowel van de toestand van de revolutionaire krachten af (die men alleen in de strijd zelf volledig kan beoordelen), als van de houding van de regering en de bourgeoisie, alsook van een reeks andere omstandigheden die niet nauwkeurig berekend kunnen worden. Het heeft geen zin om te spreken over de onvermijdelijkheid in de betekenis van die absolute zekerheid, dat de concrete gebeurtenis zal plaatsvinden, waarheen de heer Struve het thema leidt. Wanneer men aanhanger van de revolutie wil zijn, moet men erover spreken of de opstand voor de overwinning van de revolutie noodzakelijk is, actie ervoor te voeren, hem te propageren, hem onverwijld en energiek voor te bereiden. De heer Struve moet dit verschil toch goed begrijpen; de bv. voor een democraat onbetwistbare vraag of het algemene kiesrecht noodzakelijk is, wordt door hem toch ook niet verborgen achter de voor een politicus betwistbare en niet actuele vraag of de verovering daarvan in het verloop van de revolutie onvermijdelijk is. Doordat de heer Struve de vraag uit de weg gaat of de opstand noodzakelijk is, legt hij het innerlijkste wezen van het politieke standpunt van de liberale bourgeoisie bloot. In de eerste plaats geeft de bourgeoisie er de voorkeur aan, het met de alleenheerschappij eens te worden in plaats van haar te vernietigen; in elk geval schuift de bourgeoisie de strijd met de wapens in de vuist op de arbeiders af (dat ten tweede). Dit is de werkelijke betekenis van het uitwijken van de heer Struve. Dit is de reden, waarom hij zich van het vraagstuk van de noodzakelijkheid van de opstand terugtrekt op het vraagstuk van de ‘maatschappelijk-psychologische’ voorwaarden daarvan en op dat van de ‘propaganda’, die er aan vooraf behoort te gaan. Precies op dezelfde manier als de burgerlijke praatjesverkopers in het Frankforter parlement van 1848 zich bezighielden met het opstellen van resoluties, verklaringen, besluiten, met ‘massapropaganda’ en het voorbereiden van de ‘maatschappelijk-psychologische voorwaarden’ in een tijd toen het erom ging aan de gewapende strijdkrachten van de regering weerstand te bieden, toen de beweging ‘tot de noodzakelijkheid gekomen was’ de gewapende strijd te voeren, toen de enkele invloed van het woord (die in de voorbereidingsperiode honderdvoudig noodzakelijk is) tot lege, burgerlijke dadenloosheid en lafheid verworden was – precies op dezelfde manier ontwijkt de heer Struve het vraagstuk van de opstand en verbergt hij zich achter frasen. De heer Struve laat ons op aanschouwelijke wijze zien, wat vele sociaaldemocraten hardnekkig niet willen zien, namelijk dat het revolutionaire ogenblik zich van de gewone, alledaagse, voorbereidende historische perioden juist daardoor onderscheidt, dat de stemming, de opwinding, de overtuiging van de massa’s zich tijdens de actie moeten openbaren en zich daadwerkelijk openbaren.
Het vulgaire revolutionarisme begrijpt niet dat ook het woord een daad is; dit principe staat onbetwistbaar vast in zijn toepassing op de geschiedenis in het algemeen of op die tijdperken van de geschiedenis, waarin er geen openlijke politieke actie van de massa’s is, die immers door geen enkele staatsgreep vervangen of kunstmatig teweeggebracht kan worden. De revolutionairen van de nachtschuitpolitiek begrijpen niet, dat in de tijd, waarin het revolutionaire ogenblik aangebroken is, waarin de oude ‘bovenbouw’ in al zijn voegen kraakt, waarin de openlijke politieke actie van de klassen en de massa’s, die aan een nieuwe bovenbouw werken, een feit geworden is, waarin de burgeroorlog is begonnen – dat het dan wereldvreemdheid, dodelijke verstarring, leeg geredeneer of zelfs verraad aan de revolutie en desertie is, wanneer men zich zoals in vroeger tijd tot het ‘woord’ beperkt zonder de directe leuze van de overgang tot de ‘daad’ uit te geven, wanneer men om de daad heen draait door alleen maar op ‘psychologische voorwaarden’ en ‘propaganda’ te wijzen. De Frankforter praatjesverkopers van de democratische bourgeoisie zijn bij uitstek het onvergetelijke historische voorbeeld van zulk een verraad of van zulk een geleerddoenerige stompzinnigheid.
Wilt u opheldering over dit onderscheid tussen het vulgaire revolutionarisme en de nachtschuitpolitiek van de revolutionairen aan de hand van de geschiedenis van de sociaaldemocratische beweging in Rusland? Die kunnen we u geven. Denkt aan de jaren 1901 tot 1902, die nog niet zo ver achter ons liggen en die ons toch aandoen alsof ze reeds tot het grijze verleden behoren. Er waren demonstraties begonnen. Het vulgaire revolutionarisme begon over ‘storm’ te schreeuwen (‘Rabotsjeje Djelo’), ‘bloederige pamfletten’ werden uitgegeven (van Berlijnse herkomst, als mijn geheugen mij niet bedriegt) en men viel de gedachte van agitatie in geheel Rusland door middel van een krant aan als een ‘denkbeeld van scribenten’, aan de groene tafel uitgebroed (Nadezjdin)[21]. De nachtschuitpolitiek van de revolutionairen uitte zich toentertijd daarentegen in de preek, dat de ‘economische strijd het beste middel voor de politieke agitatie’ was. Hoe gedroeg zich de revolutionaire sociaaldemocratie? Zij viel beide stromingen aan. Zij veroordeelde het terroristische vuurwerk en het geschreeuw over aanval, aangezien allen duidelijk zagen of moesten zien, dat de openlijke actie van de massa’s een zaak van de toekomst was. Zij veroordeelde de nachtschuitpolitiek en kwam zelfs direct met de leuze van de algemene gewapende volksopstand, niet in de zin van een rechtstreekse oproep (een oproep tot de ‘opstand’ zou de heer Struve in die tijd niet van ons gehoord hebben), maar in de zin van een noodzakelijke gevolgtrekking, in de zin van de ‘propaganda’ (die de heer Struve zich nu pas herinnerde – hij komt altijd een paar jaar te laat, onze geëerde heer Struve), in de zin van het scheppen van juist die ‘maatschappelijk-psychologische voorwaarden’, waarover de vertegenwoordigers van de bourgeoisie, die met haar kruideniersmentaliteit haar hoofd is kwijtgeraakt, nu ‘met duistere gezichten en te ongelegener tijd’ orakelen. Toentertijd werden propaganda en agitatie, agitatie en propaganda door de objectieve toestand werkelijk op de voorgrond geplaatst. Toentertijd kon als hoeksteen van het werk ter voorbereiding van de opstand de eis gesteld worden (zoals in ‘Wat te doen?’ ook gesteld werd) te werken aan een politieke krant voor geheel Rusland, welker wekelijkse uitgave een ideaal scheen. Toentertijd waren de leuzen massa-agitatie in plaats van directe gewapende acties en het scheppen van de maatschappelijk-psychologische voorwaarden van de opstand in plaats van terroristisch vuurwerk de enig juiste leuzen van de revolutionaire sociaaldemocratie. Nu zijn deze leuzen door de gebeurtenissen achterhaald, de beweging is naar voren gestormd, de leuzen zijn waardeloze rommel, prullenboel geworden, die er alleen nog maar toe dient om de huichelarij van de ‘Osvobozjdenije’-mensen en de nachtschuitpolitiek van de nieuw-iskristen te bemantelen! Of vergis ik mij misschien? Is de revolutie wellicht nog niet begonnen? Is het ogenblik voor het openlijke politieke optreden van de klassen nog niet gekomen? Is er nog geen burgeroorlog en moet de kritiek der wapenen nu nog niet noodzakelijk en onvoorwaardelijk de opvolgster, erfgename, executrice-testamentair en voltooister van het wapen der kritiek zijn?
Kijkt om u heen, kijkt vanuit uw studeerkamer op straat om deze vragen te beantwoorden. Is de regering met het massaal neerschieten van vreedzame, ongewapende burgers soms zelf niet overal reeds met de burgeroorlog begonnen? Treden de gewapende ‘Zwarte Honderd’-groepen soms niet als ‘argument’ van de alleenheerschappij op? Heeft de bourgeoisie – zelfs de bourgeoisie – soms niet de noodzaak van een burgermilitie ingezien? Spreekt dezelfde heer Struve, de ideaal gematigde en accurate heer Struve (die helaas alleen maar praat om zich er uit te praten!) soms niet over de omstandigheid dat het ‘openlijke karakter der revolutionaire acties (zover zijn we al gekomen!) tegenwoordig een van de belangrijkste voorwaarden is, die een opvoedende invloed op de volksmassa’s’ heeft?
Wie ogen heeft om te zien, kan er niet aan twijfelen hoe het vraagstuk van de gewapende opstand op het ogenblik door de aanhangers van de revolutie moet worden gesteld. En ziet nu eens aan hoe in die organen van de vrije pers, die enigermate in staat zijn de massa’s te beïnvloeden, drie probleemstellingen worden afgehandeld.
Eerste probleemstelling: De resolutie van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij.
[Hier de volledige tekst:
‘Overwegende,
1) dat het proletariaat, dat in verband met zijn toestand de meest vooruitstrevende en enige consequent-revolutionaire klasse vertegenwoordigt, juist op grond daarvan geroepen is, de leiding van de algemeen-democratische revolutionaire beweging in Rusland op zich te nemen;
2) dat deze beweging op het ogenblik reeds tot de noodzakelijkheid van de gewapende opstand heeft geleid;
3) dat het proletariaat onvermijdelijk op de meest actieve wijze aan deze opstand zal deelnemen en dat deze deelneming het lot van de revolutie in Rusland zal beslissen;
4) dat het proletariaat de leiding van deze revolutie slechts dan kan realiseren, wanneer het aaneengesloten is tot een eensgezinde, zelfstandige politieke kracht onder het vaandel van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, die de strijd niet alleen ideologisch, maar ook praktisch leidt;
5) dat alleen het verwezenlijken van deze leiding het proletariaat de gunstigste voorwaarden kan waarborgen voor de strijd om het socialisme tegen de bezittende klassen van het burgerlijk-democratische Rusland – erkent het Derde Congres van de RSDAP, dat de taak, het proletariaat voor de onmiddellijke strijd tegen de alleenheerschappij langs de weg van de gewapende opstand te organiseren, een van de belangrijkste en niet uit te stellen taken van de partij op het huidige revolutionaire tijdstip is. Het partijcongres draagt daarom alle partijorganisaties op:
a) het proletariaat door middel van propaganda en agitatie niet alleen de politieke betekenis, maar ook de praktisch-organisatorische kant van de op handen zijnde gewapende opstand duidelijk te maken;
b) bij deze propaganda en agitatie de rol van de politieke massastakingen uit te leggen, die zowel in het begin als in het verdere verloop van de opstand van grote betekenis kunnen zijn;
c) de meest energieke maatregelen te treffen voor het bewapenen van het proletariaat, alsmede voor het uitwerken van een plan voor de gewapende opstand en voor de directe leiding van de opstand, en, indien nodig, tot dit doel speciale groepen te vormen van partijfunctionarissen.’ (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)]
Hierin wordt erkend en op duidelijk verstaanbare wijze verklaard, dat de algemeen-democratische revolutionaire beweging reeds tot de noodzakelijkheid van de gewapende opstand heeft geleid. Het organiseren van het proletariaat voor de opstand wordt als een van de meest essentiële, voornaamste en noodzakelijkste taken van de partij aan de orde gesteld. Er is opdracht gegeven, de meest energieke maatregelen te treffen om het proletariaat te bewapenen en de mogelijkheid van het onmiddellijk leiding nemen van de opstand te waarborgen.
Tweede probleemstelling. Het principiële artikel van de ‘leider van de Russische constitutionalisten’ (zo werd onlangs de heer Struve door een zo invloedrijk orgaan van de Europese bourgeoisie als de ‘Frankfurter Zeitung’[22] genoemd) of van de leider van de Russische vooruitstrevende bourgeoisie in de ‘Osvobozjdenije’. De mening van de onvermijdelijkheid van de opstand deelt hij niet. Samenzwering en rebellie zijn specifieke methoden van het onverstandige revolutionarisme. Het republicanisme is een bedwelmingsmethode. De gewapende opstand is eigenlijk alleen maar een technisch vraagstuk, terwijl de massapropaganda en het scheppen van maatschappelijk-psychologische voorwaarden ‘het fundamentele, het noodzakelijkste’ zijn.
Derde probleemstelling. De resolutie van de nieuw-iskristische conferentie. Het is onze taak, de opstand voor te bereiden. De mogelijkheid van een planmatige opstand is uitgesloten. Gunstige voorwaarden voor de opstand worden in het leven geroepen door het desorganiseren van de regering, door onze agitatie en onze organisatie. Pas dan ‘kunnen technische voorbereidingen voor de strijd een meer of minder ernstige betekenis krijgen’. Meer niet? Meer niet! Of de opstand noodzakelijk is geworden, dat weten de nieuw-iskristische aanvoerders van het proletariaat nog niet. Of de taak, het proletariaat voor de onmiddellijke strijd te organiseren, niet langer uitgesteld mag worden, is hun nog niet duidelijk. Men behoeft niet tot de meest energieke maatregelen op te roepen, het is veel belangrijker (in het jaar 1905 en niet in 1902), in algemene trekken duidelijk te maken onder welke voorwaarden deze maatregelen een ‘meer of minder ernstige’ betekenis ‘kunnen’ krijgen...
Ziet u nu, kameraden nieuw-iskristen, waar u door uw omzwaai naar het martynovisme terechtgekomen bent? Begrijpt u, dat uw politieke filosofie een napraten van de filosofie van de Osvobozjdenije-mensen is gebleken te zijn? Dat u zich (tegen uw wil en zonder het te weten) door de monarchistische bourgeoisie op sleeptouw hebt laten nemen? Is het u nu duidelijk, dat u, terwijl u bezig was het oude liedje weer te zingen en u in het zinledig redeneren te vervolmaken, de omstandigheid uit het oog verloren hebt, dat – om met de onvergetelijke woorden van het onvergetelijke artikel van Peter Struve te spreken – ‘het openlijke karakter van de revolutionaire acties op het ogenblik een van de belangrijkste voorwaarden voor het opvoedend beïnvloeden van de volksmassa’s is’?
Keren we tot de resolutie over de voorlopige regering terug. Wij hebben aangetoond dat de tactiek van de nieuw-iskristen de revolutie niet vooruitdrijft – deze mogelijkheid wilden zij door hun resolutie scheppen – maar achteruit. Wij hebben aangetoond, dat juist deze tactiek de sociaaldemocratie in de strijd tegen de inconsequente bourgeoisie de handen bindt en haar niet beveiligt tegen het opgaan in de burgerlijke democratie. Het is te begrijpen dat de onjuiste stellingen van de resolutie ook tot onjuiste gevolgtrekkingen voeren: ‘Daarom mag de sociaaldemocratie zich niet ten doel stellen de macht in een voorlopige regering te veroveren of die daarin te delen, maar moet zij de partij van de uiterste revolutionaire oppositie blijven’. Beschouwen wij de eerste helft van deze gevolgtrekking, die op de doelstelling betrekking heeft. Stellen de nieuw-iskristen als doel van de sociaaldemocratische actie de beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme? Dat doen zij. Zij zien geen kans de voorwaarden van de beslissende overwinning op de juiste wijze te formuleren, en formuleren daarom zo ongeveer als de ‘Osvobozjdenije’, maar het genoemde doel stellen zij. Verder: verbinden zij de voorlopige regering met de opstand? Ja, zij verbinden die er rechtstreeks mee door te zeggen, dat de voorlopige regering ‘uit de zegevierende volksopstand voortkomt’. Stellen zij zich tenslotte het leiden van de opstand ten doel? Ja, zij onttrekken zich er weliswaar aan, evenals de heer Struve, de opstand als een noodzakelijke en niet uit te stellen zaak te erkennen, maar tegelijkertijd zeggen zij in tegenstelling tot de heer Struve, dat ‘de sociaaldemocratie ernaar streeft, hem (de opstand) onder haar invloed en onder haar leiding te brengen en er in het belang van de arbeidersklasse gebruik van te maken’.
Hoe bondig is dit gezegd, nietwaar? Wij stellen ons ten doel, de opstand zowel van de proletarische als van de niet-proletarische massa’s aan onze invloed, onze leiding te onderwerpen en er in ons belang gebruik van te maken. Bijgevolg stellen wij ons ten doel, bij de opstand zowel het proletariaat als de revolutionaire bourgeoisie en de kleine burgerij (de ‘niet-proletarische groepen’) te leiden, d.w.z. de leiding van de opstand tussen de sociaaldemocratie en de revolutionaire bourgeoisie ‘te delen’. Wij stellen ons de overwinning van de opstand ten doel, die tot het instellen van een (‘uit een zegevierende volksopstand voortgekomen’) voorlopige regering moet leiden. Daarom... daarom mogen wij ons niet ten doel stellen, de macht in een voorlopige revolutionaire regering te veroveren of die daarin te delen!!
Onze vrienden zien absoluut geen kans de eindjes aan elkaar te knopen. Zij wankelen tussen het standpunt van de heer Struve, die om de kwestie van de opstand heen draait, en het standpunt van de revolutionaire sociaaldemocratie, die erop aandringt deze niet uit te stellen taak aan te pakken. Zij wankelen tussen het anarchisme, dat elk deelnemen aan de voorlopige revolutionaire regering principieel veroordeelt als verraad aan het proletariaat, en het marxisme, dat zulk een deelnemen onder die voorwaarde eist, dat de sociaaldemocratie een leidende invloed op de opstand heeft.[Zie ‘Proletari’ nr. 3: ‘Over de voorlopige revolutionaire regering’, tweede artikel.] Zij nemen in het geheel geen zelfstandig standpunt in; zomin het standpunt van de heer Struve, die met het tsarisme tot een akkoord wil komen en daarom de kwestie van de opstand moet omzeilen, er omheen moet draaien, als het standpunt van de anarchisten, die elke actie ‘van boven’ en elk deelnemen aan de burgerlijke revolutie veroordelen. De nieuw-iskristen halen het compromis met het tsarisme en de overwinning op het tsarisme door elkaar. Zij willen aan de burgerlijke revolutie deelnemen. Zij gaan al iets verder dan Martynov in zijn ‘Tweeërlei dictatuur’. Zij zijn het er zelfs mee eens de volksopstand te leiden, maar slechts dan om onmiddellijk na de overwinning (of misschien onmiddellijk voor de overwinning?) van deze leiding afstand te doen, d.w.z. geen gebruik te maken van de vruchten van de overwinning, maar die geheel en al aan de bourgeoisie over te laten. Dat noemen zij van de opstand in het belang van de arbeidersklasse gebruik te maken’...
Het is overbodig nog langer bij deze verwarring te blijven stilstaan. Het is nuttiger, de oorsprong van deze verwarring op te sporen in de formulering, die luidt: ‘de partij van de uiterste revolutionaire oppositie blijven’.
Wij hebben hier een van de bekende stellingen van de internationale revolutionaire sociaaldemocratie voor ons. Een volkomen juiste stelling. Zij is een gemeenplaats geworden van alle tegenstanders van het revisionisme of het opportunisme in de parlementaire landen. Zij verkreeg burgerrecht als een rechtmatige en noodzakelijke afwijzing van het ‘parlementaire cretinisme’, het millerandisme, het bernsteinianisme en het Italiaanse reformisme in de geest van Turati. Onze brave nieuw-iskristen hebben zich dit goede principe ingeprent en passen het ijverig toe, waar het... volkomen misplaatst is. Categorieën van de parlementaire strijd worden in resoluties opgenomen, die geschreven zijn voor verhoudingen, waar in het geheel geen parlement bestaat. Het begrip ‘oppositie’, dat de weerspiegeling en uitdrukking is van een politieke situatie, waarin niemand ernstig over opstand spreekt, wordt zonder enige zin overgebracht op een situatie, waarin de opstand begonnen is en alle aanhangers van de revolutie over de leiding van de opstand nadenken en spreken. De wens daar te blijven, waar men tevoren was, d.w.z. bij de actie alleen ‘van onderen op’, wordt met veel ophef juist dan verkondigd, wanneer de revolutie getoond heeft dat het noodzakelijk is bij een overwinning van de opstand van boven af te handelen.
Neen, onze nieuw-iskristen hebben beslist geen geluk! Zelfs dan, wanneer zij een juist sociaaldemocratisch principe formuleren, weten zij dit niet op de juiste wijze toe te passen. Zij hebben er zich geen rekenschap van gegeven, hoe de begrippen en uitdrukkingen van de parlementaire strijd in een tijdperk, waarin de revolutie is begonnen en er geen parlement is, wanneer de burgeroorlog werkelijkheid is geworden en er opstanden uitbreken, veranderingen ondergaan en in hun tegendeel verkeren. Zij hebben er zich geen rekenschap van gegeven, dat onder de verhoudingen, waarvan thans sprake is, amendementen door straatacties en interpellaties door aanvalsacties van gewapende burgers worden ingediend en dat de oppositie tegen de regering wordt gerealiseerd door de gewelddadige omverwerping van de regering.
Zoals de bekende held uit ons volkssprookje goede raadgevingen juist dan herhaalde, wanneer ze niet op hun plaats waren, zo herhalen de bewonderaars van Martynov hun lessen van het vreedzame parlementarisme juist dan, wanneer zijzelf het begin van de directe krijgshandelingen vaststellen. Niets is koddiger dan wanneer in een resolutie, die begint met te wijzen op de ‘beslissende overwinning van de revolutie’ en de ‘volksopstand’, met een gewichtig gezicht de leuze van de ‘uiterste oppositie’ naar voren wordt gebracht! Bedenk toch eens, mijne heren, wat het betekent in het tijdperk van de opstand als ‘uiterste oppositie’ op te treden! Betekent dit de regering te ontmaskeren of haar ten val te brengen? Betekent het tegen de regering te stemmen of haar strijdkrachten in een openlijke strijd een nederlaag toe te brengen? Betekent het te weigeren de staatskas van de regering te vullen? Of betekent het de staatskas op revolutionaire wijze in beslag te nemen om ze te gebruiken voor de behoeften van de opstand, voor het bewapenen van de arbeiders en boeren, voor het bijeenroepen van de constituerende vergadering? Begint u nu eindelijk te begrijpen, mijne heren, dat het begrip ‘uiterste oppositie’ slechts negatieve handelingen tot uitdrukking brengt: ontmaskeren, tegenstemmen, verwerpen? En waarom? Omdat dit begrip alleen betrekking heeft op de parlementaire strijd en wel in een tijdperk, waarin niemand ‘de beslissende overwinning’ als direct strijddoel opstelt. Begrijpt u niet eindelijk, dat de zaak in dit opzicht volslagen anders wordt, zodra over de gehele linie de vastberaden aanval van het politiek onderdrukte volk voor de verbitterde strijd om de overwinning begint?
De arbeiders vragen ons, of de niet uit te stellen zaak van de opstand energiek ter hand moet worden genomen. Hoe te handelen, opdat de begonnen opstand met een overwinning eindigt. Hoe van de overwinning gebruik te maken. Welk program dan kan en moet worden verwezenlijkt. De nieuw-iskristen, die het marxisme verdiepen, antwoorden daarop: de partij van de uiterste revolutionaire oppositie blijven... Nu, hadden wij dan geen gelijk toen wij deze helden virtuozen van het filisterdom noemden?
De conferentie van de nieuw-iskristen bleef niet staan op het anarchistische standpunt, waartoe de nieuwe ‘Iskra’ zich had vermeten (alleen ‘van onderen op’ en niet ‘van onderen op en van boven af’). Het onzinnige van de bewering, dat de opstand mogelijk zou zijn, maar dat de overwinning onmogelijk en het deelnemen aan de voorlopige revolutionaire regering ontoelaatbaar zou zijn, sprong te zeer in het oog. De resolutie heeft derhalve de door Martynov en Martov gegeven oplossing van het vraagstuk voorzien van voorbehouden en beperkingen. Laat ons eens nader de voorbehouden bezien, die in het volgende deel van de resolutie zijn opgenomen:
‘Deze tactiek (“de partij van de uiterste revolutionaire oppositie te blijven”) sluit natuurlijk geenszins de doelmatigheid uit van het gedeeltelijk, episodisch grijpen van de macht en het in één of andere stad, in het één of andere district stichten van revolutionaire communes, waarbij uitsluitend het belang, de verdere uitbreiding van de opstand en de desorganisatie van de regering te bevorderen, tot maatstaf dient.’
Indien dit zo is, dan betekent dit, dat in beginsel niet alleen de actie van onderen op, maar ook van boven af toelaatbaar is. Bijgevolg wordt het in het bekende feuilleton van L. Martov in de ‘Iskra’ (nr. 93) geformuleerde beginsel verworpen en de tactiek van het blad ‘Vperjod’: niet slechts ‘van onderen op’, maar ook ‘van boven af’ als juist erkend.
Verder veronderstelt het grijpen van de macht (zij het ook gedeeltelijk, episodisch, enz.) klaarblijkelijk het deelnemen niet alleen van de sociaaldemocratie en niet alleen van het proletariaat. Dat volgt uit het feit, dat niet alleen het proletariaat belang heeft bij een democratische revolutie en daaraan actief deelneemt. Dat volgt uit het feit dat de opstand, zoals in de aanhef van de door ons behandelde resolutie wordt gezegd, een ‘volksopstand’ is, dat daaraan ook ‘niet-proletarische groepen’ (de uitdrukking is afkomstig uit de resolutie van de conferentiemensen over de opstand), d.w.z. de bourgeoisie, deelnemen. Bijgevolg is het beginsel, dat elk deelnemen van de socialisten, samen met de kleine burgerij, aan een voorlopige revolutionaire regering verraad aan: de arbeidersklasse zou zijn, door de conferentie overboord geworpen, zoals door de ‘Vperjod’ werd geëist. ‘Verraad’ houdt niet op verraad te zijn, indien het plegen ervan alleen gedeeltelijk, episodisch, in bepaalde gebieden, enz. plaatsvindt. Bijgevolg is het gelijkstellen van het deelnemen aan een voorlopige revolutionaire regering met een vulgair jaurèsisme door de conferentie overboord geworpen, zoals de ‘Vperjod’ geëist had.[23] Een regering houdt niet op een regering te zijn, omdat haar macht zich niet over vele steden uitstrekt, doch slechts over één stad, niet over vele districten, doch slechts over één district, en ook niet omdat deze regering zus of zo genoemd wordt. Derhalve heeft de conferentie het in beginsel stellen van het vraagstuk, zoals de nieuwe ‘Iskra’ dit getracht heeft, laten vallen.
Laat ons zien of de beperkingen, die door de conferentie voor het nu in beginsel toegelaten instellen van revolutionaire regeringen en voor het deelnemen daaraan zijn gemaakt, verstandig zijn. Waardoor zich het begrip ‘episodisch’ van het begrip ‘voorlopig’ onderscheidt, weten wij niet. Wij vrezen dat hier het ontbreken van duidelijkheid van gedachte met een ‘nieuw’ vreemd woord wordt bemanteld. Het schijnt ‘dieper’ te zijn, in werkelijkheid is het alleen maar duisterder en verwarder. Waardoor onderscheidt zich de ‘doelmatigheid’ van het gedeeltelijk ‘grijpen van de macht’ in een stad of in een district van het deelnemen aan een voorlopige revolutionaire regering van het gehele land? Behoort soms een stad als Petersburg, waar zich de 9de januari heeft afgespeeld, niet tot de ‘steden’? Behoort soms de Kaukasus, die groter is dan vele staten, niet tot de districten? Komen wij soms bij het ‘grijpen van de macht’ in een stad, om van een district maar niet te spreken, niet voor de taak te staan de gevangenissen, de politie, de financiële instellingen, enz., enz. te besturen (een taak die vroeger de nieuwe ‘Iskra’ wel eens hoofdpijn bezorgd heeft)? Niemand zal natuurlijk betwisten, dat indien de krachten niet toereikend zijn, indien de opstand niet tot een volledig succes, niet tot een beslissende overwinning voert, ‘gedeeltelijke’, voorlopige, revolutionaire regeringen in afzonderlijke steden en elders mogelijk zijn. Maar wat heeft dit er mee te maken, mijne heren? Spreekt u zelf niet in de aanhef van de resolutie over de ‘beslissende overwinning van de revolutie’, over de ‘zegevierende volksopstand’?? Sedert wanneer knappen de sociaaldemocraten de zaken van de anarchisten op: de opmerkzaamheid en de doelstellingen van het proletariaat te versnipperen, zijn aandacht op het ‘gedeeltelijke’, en niet op het algemene, één-en-ondeelbare, alles omvattende en volledige te richten? Waar u het ‘overnemen van de macht’ in een stad vooronderstelt, spreekt u zelf van de ‘uitbreiding van de opstand’ naar een andere stad – mogen wij wel aannemen, naar alle steden, hopelijk? Uw gevolgtrekkingen, mijne heren, zijn even brokkelig en toevallig, tegenstrijdig en verward als de stellingen waarvan u uitgaat. Het Derde Congres van de RSDAP heeft wat betreft het vraagstuk van de voorlopige revolutionaire regering in het algemeen een duidelijk en afdoende antwoord gegeven. Dit antwoord omvat ook alle gedeeltelijke voorlopige regeringen.
Het antwoord van de conferentie daarentegen gaat, door een deel van het vraagstuk kunstmatig en willekeurig naar voren te brengen, (weliswaar zonder succes) het vraagstuk in zijn geheel uit de weg en sticht verwarring.
Wat betekent ‘revolutionaire communes’? Onderscheidt dit begrip zich van dat van de ‘voorlopige revolutionaire regering’? En zo ja, waarin? Dat weten de heren conferentiemensen zelf niet. De verwardheid van het revolutionaire denken leidt bij hen, zoals dat doorgaans het geval pleegt te zijn, tot de revolutionaire frase. Jawel, het woord ‘revolutionaire commune’ zoals dit gebruikt wordt in een resolutie van vertegenwoordigers van de sociaaldemocratie, is een revolutionaire frase en anders niet. Marx heeft dergelijke frasen herhaaldelijk veroordeeld wanneer met de ‘verlokkende’ uitdrukking van een overleefd verleden de doelstellingen van de toekomst bemanteld worden. Het verlokkende van een uitdrukking, die in de geschiedenis haar rol heeft uitgespeeld, verandert in zulke gevallen in nutteloos en schadelijk klatergoud, in gespeel met mooie woorden. Wij moeten de arbeiders en het gehele volk op een duidelijke en ondubbelzinnige manier aan het verstand brengen waarom wij een voorlopige revolutionaire regering willen vormen, welke concrete omvormingen wij zullen verwezenlijken wanneer wij bij een zegevierende afloop van de reeds begonnen volksopstand morgen al een beslissende invloed op de regering uitoefenen. Dat zijn de vraagstukken, waarvoor de politieke leiders zich gesteld zien.
Het Derde Congres van de RSDAP beantwoordt deze vragen volkomen duidelijk en geeft het gehele program van deze omvormingen: het minimumprogram van onze partij. Het woord ‘commune’ geeft echter in het geheel geen antwoord en sticht slechts verwarring in de hoofden met een klokgelui van veraf ...of met nietszeggend gedaas. Hoe dierbaarder ons bij wijze van spreken de Parijse Commune van 1871 is, des te minder mogen wij ons op haar beroepen zonder haar fouten en haar bijzondere verhoudingen te analyseren. Dit te doen zou een herhaling van het domme voorbeeld van de door Engels bespotte blanquisten betekenen, die (in het jaar 1874, in hun ‘manifest’) voor elke daad van de Commune vol eerbied bogen.[24] Wat zal de conferentieman tot de arbeider zeggen, wanneer deze hem naar die ‘revolutionaire commune’ vraagt, waarvan in de resolutie melding wordt gemaakt? Hij zal alleen maar kunnen zeggen, dat onder deze naam in de geschiedenis een arbeidersregering bekend is, die toentertijd niet bij machte en in staat was, de elementen van de democratische en van de socialistische omwenteling uit elkaar te houden, die de doelstellingen van de strijd voor de republiek en de doelstellingen van de strijd voor het socialisme met elkaar verwisselde, die niet in staat was het vraagstuk van een energiek militair offensief tegen Versailles op te lossen en de fout beging zich niet meester te maken van de Bank van Frankrijk, enz. Kortom: of u zich al op de Parijse of op welke andere commune ook beroept – uw antwoord zal zijn: het was een regering, zoals de onze niet mag zijn. Een mooi antwoord, dat moet gezegd worden! Getuigt het niet van het geredeneer van een schriftgeleerde, van de hulpeloosheid van een revolutionair, wanneer men over het praktische program van de partij zwijgt en in een resolutie volkomen te onpas geschiedenisonderwijs begint te geven? Blijkt daaruit niet juist de fout die men ons tevergeefs in de schoenen trachtte te schuiven: het verwisselen van de democratische met de socialistische omwenteling, die door geen enkele ‘commune’ uit elkaar zijn gehouden?
Als doel van de voorlopige regering (die men zozeer te onpas een commune noemt) worden ‘uitsluitend’ het uitbreiden van de opstand en het desorganiseren van de regering gesteld. Het woord ‘uitsluitend’, letterlijk opgevat, schakelt alle andere doelstellingen uit en is een nagalm van de onzinnige theorie van het ‘slechts van onderen op’. Zulk een uitschakelen van alle andere doelstellingen is alweer zo’n kortzichtigheid en gedachteloosheid. De ‘revolutionaire commune’, d.w.z. het revolutionaire bewind, al is het ook maar in één stad, zal onvermijdelijk (zij het slechts tijdelijk, ‘gedeeltelijk, episodisch’) alle staatsfuncties moeten uitoefenen en het zou het toppunt van onverstand zijn hier struisvogelpolitiek te voeren. Deze regering zal zowel de achturendag wettelijkheid moeten verlenen en een arbeidsinspectie in de fabrieken moeten instellen, als het kosteloos schoolonderwijs en de verkiesbaarheid van de rechters moeten instellen, boerencomités moeten oprichten, enz. – kortom, zij zal onvoorwaardelijk een reeks van hervormingen ten uitvoer moeten brengen. Deze hervormingen onder het begrip ‘bevordering en uitbreiding van de opstand’ te willen rangschikken, betekent spelen met woorden en opzettelijk de onduidelijkheid vergroten, waar volledige duidelijkheid noodzakelijk is.
Het slotgedeelte van de nieuw-iskristische resolutie levert geen nieuw materiaal voor de kritiek van de principiële strekkingen van het in onze partij herleefde ‘economisme’, maar het illustreert hetgeen wij hiervoor gezegd hebben van een iets andere kant.
Hier volgt dit gedeelte:
‘Slechts in één geval zou de sociaaldemocratie zich uit eigen initiatief moeten inspannen om de macht te veroveren en die zo lang mogelijk in handen te houden, nl. als de revolutie naar de vooruitstrevende landen van West-Europa zou overslaan, waar de voorwaarden voor de verwezenlijking van het socialisme reeds een zekere (?) rijpheid hebben bereikt. In dit geval zouden de beperkte historische grenzen van de Russische revolutie aanmerkelijk wijder worden en zal de mogelijkheid ontstaan de weg van de socialistische omvormingen in te slaan.
Door zich te baseren op een tactiek die erop is berekend, dat de sociaaldemocratische partij in het verloop der gehele revolutionaire periode tegenover alle in de loop der revolutie elkaar aflossende regeringen de positie van uiterste revolutionaire oppositie handhaaft, kan de sociaaldemocratie zich ook het best erop voorbereiden, van de regeringsmacht gebruik te maken wanneer deze haar in handen mocht vallen (??).’
De grondgedachte is hier dezelfde die door de ‘Vperjod’ herhaaldelijk geformuleerd is als zij het erover had dat wij niet bang mogen zijn (zoals Martynov) voor een volledige overwinning van de sociaaldemocratie in de democratische revolutie, d.w.z. voor de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, want zulk een overwinning zou ons in staat stellen Europa in opstand te brengen, en het socialistische proletariaat van Europa zou ons dan, na het juk van de bourgeoisie te hebben afgeschud, van zijn kant helpen bij het verwezenlijken van de socialistische omwenteling. Maar zie nu, hoe deze gedachte door de manier waarop de nieuw-iskristen die tot uitdrukking brengen is verknoeid. Wij willen niet op bijzonderheden ingaan, zoals bv. op de onzin dat de macht in handen zou kunnen ‘vallen’ van een bewuste partij, die de tactiek van de verovering van de macht als schadelijk beschouwt; of op het feit dat in Europa de verhoudingen voor het socialisme niet een zekere rijpheid hebben bereikt maar in het algemeen daarvoor rijp zijn; of daarop, dat ons partijprogram geen socialistische omvormingen, maar alleen de socialistische omwenteling kent. Laat ons het voornaamste en fundamentele onderscheid nemen tussen de gedachtegang van de ‘Vperjod’ en die van de resolutie. De ‘Vperjod’ wees het revolutionaire proletariaat van Rusland een actieve taak aan: in de strijd voor de democratie de overwinning behalen en van deze overwinning gebruik maken om de revolutie naar Europa over te planten. De resolutie begrijpt dit verband tussen onze ‘beslissende overwinning’ (niet in de zin van de nieuwe Iskra) en de revolutie in Europa niet, en spreekt derhalve niet van de taak van het proletariaat, niet van de perspectieven van zijn overwinning, maar van één der mogelijkheden zonder meer: ‘als de revolutie zou overslaan’... De ‘Vperjod’ toonde op een duidelijke en onomstotelijke manier aan – en deze aanwijzingen zijn in de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP opgenomen – hoe juist in het belang van het proletariaat ‘van de regeringsmacht gebruik gemaakt’ kan en moet worden, terwijl rekening wordt gehouden met hetgeen bij het gegeven ontwikkelingspeil van de maatschappij onmiddellijk kan worden verwezenlijkt, en met hetgeen allereerst als democratische voorwaarde van de strijd voor het socialisme tot stand moet worden gebracht. De resolutie komt ook hier hopeloos achteraan als ze zegt: ‘kan zich erop voorbereiden, van de regeringsmacht gebruik te maken’, maar niet in staat is te zeggen hoe men dit kan, hoe men zich daarop voor moet bereiden en hoe men van de regeringsmacht gebruik moet maken. Wij twijfelen er bv. niet aan, dat de nieuw-iskristen ‘zich er op kunnen voorbereiden’ van de leidende positie in de partij gebruik te maken; maar de moeilijkheid is, dat hun ervaring bij dit ‘gebruik maken’ en hun voorbereiding tot heden toe geen aanleiding geven tot de hoop dat zij die mogelijkheid tot werkelijkheid zullen maken...
De ‘Vperjod’ zei precies waarin met name de reële ‘mogelijkheid’ bestaat, ‘de macht in handen te houden’: in de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, in hun gemeenschappelijke kracht als massa, die in staat is de overhand te behalen op alle krachten van de contrarevolutie, en in het onvermijdelijke samengaan van hun belangen wat de democratische omvormingen betreft. De conferentieresolutie biedt ook hier niets positiefs, ze draait alleen om de kwestie heen. De mogelijkheid om in Rusland de macht in handen te houden, moet immers afhankelijk worden gemaakt van de samenstelling der sociale krachten in Rusland zelf, van de voorwaarden van de democratische omwenteling, die thans bij ons plaatsvindt. De overwinning van het proletariaat in Europa (tussen het overplanten van de revolutie naar Europa en de overwinning van het proletariaat ligt echter nog een zekere afstand) zal immers een vertwijfelde contrarevolutionaire strijd van de Russische bourgeoisie doen ontstaan. De resolutie van de nieuw-iskristen zegt geen woord over deze contrarevolutionaire kracht, welker betekenis in de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP naar waarde wordt geschat. Indien wij in de strijd voor de republiek en de democratie behalve op het proletariaat niet ook op de massa der boeren konden steunen, dan zou het ‘behouden van de macht’ een hopeloze zaak zijn. Maar wanneer dit niet hopeloos is, wanneer de ‘beslissende overwinning van de revolutie op het tsarisme’ zulk een mogelijkheid biedt, dan moeten wij daarop wijzen, actief ertoe oproepen deze mogelijkheid tot werkelijkheid te maken, praktische leuzen uitgeven niet slechts voor het geval de revolutie naar Europa wordt overgeplant, maar tevens met de strekking deze over te planten. Bij de nachtschuitpolitici van de sociaaldemocratie bemantelt het beroep op de ‘beperkte historische grenzen van de Russische revolutie’ alleen maar het beperkte begrip voor de taak van deze democratische revolutie en voor de leidende rol van het proletariaat in deze revolutie!
Een van de tegenwerpingen tegen de leuze ‘revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’ bestaat daarin, dat de dictatuur ‘eenheid van wil’ vooronderstelt (‘Iskra’ nr. 95), terwijl er tussen het proletariaat en de kleine burgerij geen eenheid van wil zou kunnen bestaan. Deze tegenwerping houdt geen steek, want zij berust op een abstracte, ‘metafysische’ uitleg van het begrip ‘eenheid van wil’. Er kan immers eenheid van wil zijn in één opzicht en in een ander niet. Het ontbreken van eenheid wat betreft de vraagstukken van het socialisme en in de strijd voor het socialisme sluit de eenheid van wil wat betreft de vraagstukken van het democratisme en in de strijd voor de republiek niet uit. Dit te vergeten zou betekenen het logische en historische onderscheid tussen de democratische en de socialistische omwenteling vergeten. Dit te vergeten zou betekenen: vergeten dat de democratische omwenteling volgens haar karakter het gehele volk omvat: indien zij echter het ‘gehele volk’ omvat, betekent dit dat er dus ‘eenheid van wil’ bestaat en wel in zoverre als deze omwenteling de behoeften en eisen van het gehele volk bevredigt. Over de grenzen van het democratisme heen kan er van eenheid van wil tussen het proletariaat en de agrarische bourgeoisie geen sprake zijn. De klassenstrijd tussen hen is onvermijdelijk, maar op de bodem van de democratische republiek zal deze strijd juist de meest diepgaande en meest omvattende strijd van het volk voor het socialisme zijn. De revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren heeft, zoals alles in de wereld, een verleden en een toekomst. Haar verleden is het absolutisme, de lijfeigenschap, de monarchie, de privilegiën. In de strijd tegen dit verleden, in de strijd tegen de contrarevolutie, kan er ‘eenheid van wil’ tussen het proletariaat en de boeren bestaan, omdat er eenheid van belangen aanwezig is.
Haar toekomst is de strijd tegen de particuliere eigendom, de strijd van de loonarbeiders tegen de ondernemer, de strijd voor het socialisme. Hier is geen eenheid van wil mogelijk.[De ontwikkeling van het kapitalisme, die onder omstandigheden van vrijheid op nog grotere schaal en sneller zal plaatsvinden, zal aan de eenheid van wil onvermijdelijk snel een einde maken, en wel des te sneller, naarmate de contrarevolutie en de reactie verslagen zullen worden.] Hier ligt niet de weg van het absolutisme naar de republiek, maar de weg van de kleinburgerlijke democratische republiek naar het socialisme voor ons.
In de concrete historische situatie raken de elementen van het verleden en de toekomst als het ware met elkaar vervlochten; de ene weg gaat in de andere over. De loonarbeid met zijn strijd tegen de particuliere eigendom bestaat ook onder de alleenheerschappij, ja, onder de lijfeigenschap ontstaat hij zelfs in zijn kiemvorm. Maar dit belet ons geenszins de grote ontwikkelingstijdperken logisch en historisch van elkaar te scheiden. Wij stellen immers allen de burgerlijke en de socialistische revolutie tegenover elkaar; wij allen staan onvoorwaardelijk op de noodzakelijkheid ten strengste daartussen te onderscheiden, maar kan dan soms ontkend worden dat in de geschiedenis afzonderlijke elementen die van een bepaalde omwenteling deel uitmaken, zich met die van een andere verstrengelen? Kent het tijdperk van de democratische revoluties in Europa niet een reeks van socialistische bewegingen en socialistische pogingen? En is voor de toekomstige socialistische revolutie in Europa soms niet nog veel, zeer veel in de zin van het democratisme te doen overgebleven?
Een sociaaldemocraat mag nooit en te nimmer vergeten, dat de klassenstrijd van het proletariaat voor het socialisme tegen de bourgeoisie en de kleine bourgeoisie, hoe democratisch en republikeins deze ook mogen zijn, onvermijdelijk is. Daaraan valt niet te twijfelen. Daaruit volgt dat een afzonderlijke, zelfstandige, streng op het klassebeginsel opgebouwde partij van de sociaaldemocratie onvoorwaardelijk noodzakelijk is. Daaruit volgt dat ons ‘gezamenlijk slag leveren’ met de bourgeoisie een tijdelijk karakter draagt, dat wij de plicht hebben net zo streng te letten ‘op de bondgenoot als op de vijand’, enz. Dit alles is eveneens niet aan de minste twijfel onderhevig. Maar het zou belachelijk en reactionair zijn, daaruit de slotsom te trekken, dat men de taken, die, al zijn deze ook van voorbijgaande en tijdelijke aard, voor het heden actueel zijn, zou mogen vergeten, miskennen of verwaarlozen. De strijd tegen het absolutisme is een tijdelijke en voorbijgaande taak van de socialisten, maar ieder miskennen of verwaarlozen van deze taak staat gelijk met verraad aan het socialisme en hulpverlening aan de reactie. De revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en van de boeren is ongetwijfeld slechts een voorbijgaande, tijdelijke taak van de socialisten, maar deze taak in het tijdperk van de democratische revolutie miskennen is zonder meer reactionair.
Concrete politieke taken moet men in een concrete situatie stellen. Alles is betrekkelijk, alles vloeit, alles verandert. De Duitse sociaaldemocratie neemt in haar program niet de eis van de republiek op. Daar is de situatie zo, dat dit vraagstuk in de praktijk nauwelijks van het vraagstuk van het socialisme te scheiden is (ofschoon Engels in de opmerkingen bij het ontwerp van het program van Erfurt in het jaar 1891 ook wat Duitsland betreft gewaarschuwd heeft voor het onderschatten van de betekenis van de republiek en van de strijd voor de republiek!)[25]. In de Russische sociaaldemocratie kwam de vraag zelfs niet op of men de eis van de republiek uit het program en uit de agitatie zou verwijderen, want bij ons kan er van een onafscheidelijk verband tussen het vraagstuk van de republiek en dat van het socialisme in het geheel geen sprake zijn. De Duitse sociaaldemocraat van 1898, die het vraagstuk van de republiek niet speciaal op de voorgrond stelde, was een natuurlijke verschijning, die verwondering noch veroordeling wekte. De Duitse sociaaldemocraat die in 1848 het vraagstuk van de republiek in het duister zou hebben gelaten, zou een rechtstreekse verrader van de revolutie zijn geweest. Er bestaat geen abstracte waarheid. De waarheid is altijd concreet.
De tijd zal komen dat de strijd tegen het Russische absolutisme zal eindigen en dat het tijdperk van de democratische revolutie voor Rusland voorbij zal zijn; dan zal het belachelijk aandoen, ook maar te spreken over ‘eenheid van wil’ van het proletariaat en de boeren, over de democratische dictatuur enz. Dan zullen wij rechtstreeks aan de socialistische dictatuur van het proletariaat denken en er uitvoeriger over spreken. Op het ogenblik echter moet de partij van de meest vooruitstrevende klasse op de meest energieke manier naar de beslissende overwinning van de democratische revolutie op het tsarisme streven. En de beslissende overwinning is nu eenmaal niets anders dan de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren.
1) Wij herinneren de lezer eraan dat in de polemiek tussen de ‘Iskra’ en de ‘Vperjod’ de eerste zich onder andere op een brief van Engels aan Turati beriep, waarin Engels de (latere) leider van de Italiaanse reformisten ervoor waarschuwde de democratische revolutie met de socialistische te verwarren. De revolutie die in Italië zal plaatsvinden, schreef Engels naar aanleiding van de politieke toestand in Italië in 1894, zal een kleinburgerlijk-democratische en niet een socialistische zijn. De ‘Iskra’ maakte de ‘Vperjod’ het verwijt, dat deze van het principe afweek dat Engels had opgesteld. Dit verwijt was ongegrond, want de ‘Vperjod’ (nr. 14) [Zie het artikel: ‘Sociaaldemocratie en voorlopige revolutionaire regering’. Red.] heeft de juistheid van de marxistische theorie over het verschil tussen de drie voornaamste krachten in de revoluties van de 19de eeuw over het geheel genomen volledig erkend. Volgens deze theorie stellen zich tegenover de oude maatschappelijke orde, het absolutisme, het feodalisme, de lijfeigenschap op: 1) de liberale grote bourgeoisie; 2) de radicale kleine burgerij; 3) het proletariaat. De eerste strijdt uitsluitend voor de constitutionele monarchie, de tweede voor de democratische republiek, de derde voor de socialistische omwenteling. Het verwisselen van de kleinburgerlijke strijd voor de volledige democratische omwenteling met de proletarische strijd voor de socialistische revolutie bedreigt de socialisten met het politieke bankroet. Deze waarschuwing van Marx is volkomen juist. Maar precies om die reden nu is de leuze van de ‘revolutionaire communes’ onjuist, want de in de geschiedenis bekende communes hebben immers juist de democratische omwenteling met de socialistische verwisseld. Onze leuze: revolutionaire democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, biedt daarentegen de volledige garantie dat deze fout vermeden wordt. Want onze leuze erkent zonder voorbehoud het burgerlijke karakter van de revolutie, die niet in staat is direct buiten het raam van een slechts democratische omwenteling te treden, drijft deze omwenteling echter tegelijkertijd vooruit, streeft ernaar aan deze omwenteling de voor het proletariaat voordeligste vormen te geven, en streeft er bijgevolg naar van de democratische omwenteling voor de doeleinden van de verdere succesvolle strijd van het proletariaat voor het socialisme op de best mogelijke manier ten volle gebruik te maken.
Het vraagstuk van de voorlopige revolutionaire regering vormt voor de sociaaldemocratie tegenwoordig het zwaartepunt van de tactische vraagstukken. Op de overige resoluties van de conferentie even uitvoerig in te gaan is niet mogelijk en ook niet nodig. Wij zullen er ons dus mee vergenoegen in het kort op enkele punten te wijzen, die het door ons hiervoor geanalyseerde principiële onderscheid ten aanzien van de tactische lijn tussen de resoluties van het Derde Congres van de RSDAP en de resoluties van de conferentie bevestigen.
Laat ons het vraagstuk van de stellingname ten opzichte van de tactiek van de regering aan de vooravond van de omwenteling nemen. Wederom zal men in de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP een volledig antwoord vinden. Deze resolutie houdt rekening met al die veelsoortige voorwaarden en taken van het bijzondere ogenblik: zowel met de ontmaskering van de huichelachtige concessies van de regering, als met het ten volle gebruik maken van de ‘karikaturale vormen van een volksvertegenwoordiging’; zowel met de revolutionaire verwezenlijking van de dringende eisen van de arbeidersklasse (vooral van de achturendag), als uiteindelijk ook met het zich te weer stellen tegen de ‘Zwarte Honderd’. Dit vraagstuk is in de conferentieresoluties over verschillende gedeelten daarvan verstrooid: de ‘afweer van de duistere krachten van de reactie’ wordt slechts vermeld in de motiveringen van de resolutie over de positie ten opzichte van de andere partijen. Het deelnemen aan de verkiezingen voor de vertegenwoordigende lichamen wordt behandeld los van de ‘compromissen’ van het tsarisme met de bourgeoisie. In plaats van ertoe op te roepen de achturendag langs revolutionaire weg te verwezenlijken, wordt in een speciale resolutie met de pompeuze titel ‘over de economische strijd’ (na de gewichtigdoenerige en zeer dwaze woorden over de ‘centrale plaats die het arbeidersvraagstuk in het openbare leven van Rusland ingenomen heeft’) slechts de oude leuze van de agitatie voor het ‘wettelijk vastleggen van de achturendag’ herhaald. Dat deze leuze op het gegeven ogenblik onvoldoende en ten achter gebleven is, is dermate duidelijk, dat er geen verder bewijs voor nodig is.
Nu het vraagstuk van het openlijke politieke optreden. Het Derde Congres houdt rekening met het feit dat onze werkzaamheid een fundamentele wijziging zal moeten ondergaan. De conspiratieve activiteit en het uitbreiden van het conspiratieve apparaat mogen op geen enkele wijze veronachtzaamd worden; dit zou de politie zeer gelegen komen en het zou voor de regering bijzonder voordelig zijn. Maar men moet echter reeds nu aan het optreden in de openbaarheid denken. Men moet zonder uitstel doelmatige vormen voor zulk een optreden en bijgevolg een speciaal, minder conspiratief apparaat voor dit doel voorbereiden. Men moet van de legale en halflegale bonden gebruik maken om ze zoveel mogelijk in steunpunten voor de toekomstige sociaaldemocratische arbeiderspartij in Rusland te veranderen.
De conferentie verbrokkelt ook dit vraagstuk, zonder ook maar één enkele allesomvattende leuze te geven. In het bijzonder valt de belachelijke opdracht aan de organisatiecommissie op, voor het ‘onderbrengen’ van de legale publicisten te zorgen. Volkomen absurd is het besluit dat wij ‘die democratische kranten onder onze invloed moeten brengen, die zich ten doel stellen de arbeidersbeweging te bevorderen’. Dit stellen zich al onze legale liberale kranten ten doel, die immers bijna doorgaans tot de richting van de ‘Osvobozjdenije’ behoren. Waarom zou de redactie van de ‘Iskra’ niet zelf ermee beginnen, haar raad in de daad om te zetten en ons het voorbeeld geven, hoe men de ‘Osvobozjdenije’ onder sociaaldemocratische invloed brengt? In plaats van de leuze, de legale verenigingen te gebruiken als steunpunten voor de partij, geeft men ons ten eerste een raad die slechts een onderdeel van het vraagstuk, namelijk de ‘vakverenigingen’ betreft (verplicht lidmaatschap voor partijleden) en ten tweede de raad, de ‘revolutionaire organisaties van de arbeiders’ = ‘losse organisaties’ = de ‘revolutionaire arbeidersclubs’ te leiden. Hoe de ‘clubs’ onder de losse organisaties terecht zijn gekomen, wat dat voor ‘clubs’ zijn, dat weet Allah alleen. In plaats van duidelijk omschreven, begrijpelijke aanwijzingen van het hoogste partijlichaam, zien we als splinters rondvliegende gedachten en kanttekeningen in het klad van publicisten. Een volslagen beeld van hoe de partij moet beginnen haar werk op een volkomen nieuwe basis in te richten, krijgt men niet.
Het ‘boerenvraagstuk’ is door het congres en door de conferentie op een volkomen van elkaar verschillende manier gesteld. Het congres heeft een resolutie over ‘de stellingname ten opzichte van de boerenbeweging’ uitgewerkt, de conferentie een resolutie over ‘het werken onder de boeren’. In het ene geval worden de taken van de leiding van de revolutionair-democratische beweging in al haar breedte op de voorgrond geplaatst met het oog op het belang dat de gehele natie heeft bij de strijd tegen het tsarisme. In het andere geval komt het geheel slechts neer op het ‘werken’ onder een bepaalde laag. In het ene geval wordt een centrale praktische leuze voor de agitatie uitgegeven, nl. de onmiddellijke vorming van revolutionaire boerencomités voor het tot stand brengen van alle democratische omvormingen. In het andere geval wordt gezegd dat ‘de eis, comités op te richten’, aan de constituerende vergadering behoort te worden voorgelegd. Waarom moeten wij beslist deze constituerende vergadering afwachten? Zal zij in werkelijkheid wel een constituerende vergadering worden? Zal zij zonder voorafgaande en gelijktijdige oprichting van revolutionaire boerencomités van lange duur zijn? Al deze vragen zijn door de conferentie buiten beschouwing gelaten. In al haar besluiten weerspiegelt zich dan ook de door ons gesignaleerde algemene gedachte, dat wij in de burgerlijke revolutie slechts ons speciale werk te verrichten zouden hebben, zonder ons daarbij ten doel te stellen de gehele democratische beweging te leiden en haar zelfstandig ten uitvoer te leggen. Evenals de ‘economisten’ voortdurend in de fout vervielen dat de sociaaldemocraten zich met de economische strijd behoorden bezig te houden, de liberalen echter met de politieke, zo vervallen ook de nieuw-iskristen door al hun beschouwingen heen in de fout, dat ons een bescheiden hoekje bezijden de burgerlijke revolutie toekomt, maar dat het daarentegen de zaak van de bourgeoisie is de revolutie actief door te voeren.
Tenslotte mag ook de resolutie over de stellingname ten opzichte van de andere partijen niet onvermeld blijven. De resolutie van het Derde Congres van de RSDAP spreekt over het aan de kaak stellen van iedere beperktheid en ontoereikendheid van de burgerlijke vrijheidsbeweging, zonder zich met de naïeve gedachte bezig te houden, dat men van congres tot congres alle mogelijke gevallen van deze beperktheid moet opsommen en een lijn moet trekken, die de slechte van de goede bourgeois scheidt. De conferentie zoekt, en maakt daardoor de fout die ook Starovjer maakte, hardnekkig naar zulk een scheidingslijn en ontwikkelt daarbij de beroemde theorie van het ‘lakmoespapier’. Starovjer ging van de zeer goede idee uit, dat men de bourgeoisie strenge voorwaarden moest stellen. Hij vergat alleen dat iedere poging de burgerlijke democraten van te voren in te delen in diegenen die goedkeuring waardig zijn en dat men overeenkomsten met hen afsluit enz., en in diegenen die dit niet verdienen, tot een ‘formule’ leidt die door de ontwikkeling van de gebeurtenissen onmiddellijk weer overboord wordt gegooid en verwarring teweegbrengt in het proletarische klassebewustzijn. Want het zwaartepunt wordt daardoor van de werkelijke eenheid in de strijd verlegd naar verklaringen, beloften en leuzen. Starovjer beschouwde als zulk een fundamentele leuze het ‘algemene, gelijke, directe en geheime kiesrecht’. Er waren nog geen twee jaren voorbij, of het ‘lakmoespapier’ bewees zijn ondeugdelijkheid, de leuze van het algemene kiesrecht werd door de ‘Osvobozjdenije’-mensen overgenomen, maar dezen zijn daardoor de sociaaldemocratie geenszins nader gekomen, doch trachten integendeel, juist door middel van deze leuze, de arbeiders op dwaalwegen te voeren en hen van het socialisme af te leiden.
Op het ogenblik stellen de nieuw-iskristen nog ‘strengere voorwaarden’, zij ‘eisen’ van de vijanden van het tsarisme de ‘energieke en ondubbelzinnige (!?) ondersteuning van iedere vastberaden actie van het georganiseerde proletariaat’ enz., daarbij inbegrepen het ‘actief deelnemen aan het zichzelf bewapenen van het volk’. De scheidingslijn strekt zich over veel ruimere gebieden uit – en evengoed is deze lijn alweer verouderd, is zij onmiddellijk ondeugdelijk gebleken. Waarom ontbreekt bv. de leuze van de republiek? Hoe komt het dat de sociaaldemocraten van de burgerlijke democraten in het belang van de ‘onverbiddelijke revolutionaire strijd tegen alle fundamenten van de op standen berustende monarchistische orde’ van alles wat maar mogelijk is ‘eisen’, echter niet de strijd voor de republiek?
Dat deze vraag geen vitterij, dat de fout van de nieuw-iskristen van de meest actuele politieke betekenis is, bewijst de ‘Russische Bevrijdingsbond’ (zie ‘Proletari’ nr. 4).[In nr. 4 van de ‘Proletari’ van 4 juni 1905 verscheen een omvangrijk artikel: ‘Een nieuwe revolutionaire arbeidersbond’. In dit artikel werd de inhoud gepubliceerd van de oproep van deze bond, die zich ‘Russische Bevrijdingsbond’ noemde en die zich het bijeenroepen van een constituerende vergadering met behulp van de gewapende opstand ten doel stelde. Verder werd in het artikel de stellingname van de sociaaldemocratie ten opzichte van soortgelijke partijloze bonden vastgelegd. In hoeverre deze bond reëel was en hoe het hem tijdens de revolutie vergaan is, is ons geheel onbekend. (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)] Deze ‘vijanden van het tsarisme’ zullen wel volkomen aan alle ‘eisen’ van de nieuw-iskristen beantwoord hebben. Inmiddels hebben wij laten zien, dat in het program (of in het afwezig zijn juist daarvan) van deze ‘Russische Bevrijdingsbond’ de geest van de ‘Osvobozjdenije’ heerst, en dat de Osvobozjdenije-mensen hem gemakkelijk op sleeptouw kunnen nemen. De conferentie verklaart echter aan het einde van de resolutie, dat ‘de sociaaldemocratie alle politieke partijen, die weliswaar het liberale en democratische vaandel ontrollen, maar weigeren de revolutionaire strijd van het proletariaat werkelijk te ondersteunen, als voorheen als huichelachtige vrienden van het volk tegemoet zal treden’. Wel verre van te weigeren, biedt de ‘Russische Bevrijdingsbond’ deze steun integendeel ijverig aan. Is hiermee de garantie gegeven dat zijn leiders geen ‘huichelachtige vrienden van het volk’ zijn, hoewel ze tot de Osvobozjdenije-mensen horen?
Men ziet: door van tevoren ‘voorwaarden’ en grimmige ‘eisen’ op te stellen, die in hun onmacht komisch aandoen, komen de nieuw-iskristen gelijk al in een belachelijke positie te staan. Het blijkt direct dat hun voorwaarden en eisen onvoldoende zijn, zodra het er op aankomt met de levende werkelijkheid rekening te houden. Hun jacht op formules biedt geen enkel vooruitzicht, want er bestaan geen formules waarin alle uitingen van huichelarij, inconsequentie en beperktheid van de burgerlijke democratie opgevangen kunnen worden. Niet op ‘lakmoespapier’, niet op formules, niet op neergeschreven en afgedrukte eisen, niet op een van tevoren getrokken grenslijn tussen huichelachtige en niet-huichelachtige ‘vrienden van het volk’ komt het aan, maar op de werkelijke eenheid in de strijd, op de onophoudelijke kritiek van zijde der sociaaldemocratie op iedere ‘besluiteloze’ stap van de burgerlijke democratie. Voor de ‘werkelijke aaneensluiting van alle in de democratische omvorming geïnteresseerde maatschappelijke krachten’ is er geen behoefte aan de ‘punten’, waarmee de conferentie zich zo ijverig en zo tevergeefs afsloofde, maar aan het vermogen, werkelijk revolutionaire leuzen op te stellen. Daartoe heeft men leuzen nodig, die de revolutionaire en republikeinse bourgeoisie tot op het niveau van het proletariaat opheffen, niet echter die de doelstellingen van het proletariaat tot op het niveau van de monarchistische bourgeoisie naar beneden drukken. Om dit te bereiken is de meest energieke deelname aan de opstand noodzakelijk, niet echter het beredeneerd uitvluchten zoeken om de niet uit te stellen taak van de bewapende opstand uit de weg te gaan.
De voorafgaande regels waren reeds geschreven toen wij de door de ‘Iskra’ uitgegeven resoluties van de Kaukasische conferentie van de nieuw-iskristen ontvingen. Pour la bonne bouche (als laatste lekkere hapje) hadden wij ons geen beter materiaal kunnen wensen.
De redactie van de ‘Iskra’ merkt terecht op: ‘Wat het fundamentele vraagstuk van de tactiek aangaat kwam de Kaukasische conferentie eveneens tot een besluit, dat analoog is’ (dat is waar!) ‘aan het besluit, aangenomen op de Al-Russische (d.w.z. nieuw-iskristische) conferentie!’ ‘Het vraagstuk, hoe de sociaaldemocratie tegenover de voorlopige revolutionaire regering staat, werd door de Kaukasische partijgenoten opgelost door de nieuwe methode, die door de groep van de ‘Vperjod’ en de gedelegeerden van het zg. partijcongres, die zich daarbij aangesloten hebben, wordt gepropageerd, ten scherpste af te wijzen.’ ‘De door de conferentie gegeven formulering van de tactiek van de proletarische partij in de burgerlijke revolutie moet als zeer geslaagd worden beschouwd’.
Wat waar is, is waar. Een ‘beter geslaagde’ formulering van de fundamentele fout van de nieuw-iskristen had niemand kunnen geven. Wij willen deze formulering in haar geheel aanhalen met eerst – tussen haakjes – de bloesems en dan de aan het eind opgediende vruchten.
Hier volgt de resolutie van de Kaukasische conferentie van de nieuw-iskristen over de voorlopige regering:
‘Daar de conferentie het als haar taak beschouwt, van het revolutionaire moment gebruik te maken ter verdieping’ (welzeker! men had er nog aan toe moeten voegen: ter martynovse verdieping!) ‘van het sociaaldemocratische bewustzijn van het proletariaat’ (alleen maar ter verdieping van het bewustzijn en niet ter verovering van de republiek? Welk een ‘diepe’ opvatting van de revolutie!), ‘spreekt zij zich uit tegen het vormen van een sociaaldemocratische voorlopige regering en tegen het deelnemen aan zulk een regering’ (men gelieve zich de door Engels geciteerde resolutie der bakoenisten van tien maanden voor de Spaanse revolutie te herinneren; zie nr. 3 van de ‘Proletari’[27]) ‘ten einde de partij de meest volledige vrijheid van kritiek op het ontstaande burgerlijk-staatkundige regiem te verzekeren’ (de republiek te verzekeren is niet onze zaak! Onze zaak is slechts, de vrijheid van kritiek te verzekeren. Anarchistische ideeën brengen ook een anarchistische manier van uitdrukken met zich mee: ‘burgerlijk-staatkundig’ regiem!) ‘en is van oordeel, dat het het doelmatigst is, op de burgerlijke voorlopige regering van buiten af druk uit te oefenen’ (van onderen op, maar niet van buiten af) ‘ten einde een zo groot mogelijke (?!) democratisering van het staatsregiem te bereiken. De conferentie is van oordeel, dat het vormen van een voorlopige regering door de sociaaldemocraten of het deelnemen daaraan enerzijds ertoe zou leiden, dat brede massa’s van het proletariaat zich van de sociaaldemocratische partij zouden afkeren, die door haar teleurgesteld zouden zijn omdat de sociaaldemocratie, ondanks de verovering van de macht, de dringende behoeften van de arbeidersklasse, waaronder de verwezenlijking van het socialisme, niet zou kunnen bevredigen’ (de republiek is geen dringende behoefte! De schrijvers bemerken in hun onschuld niet, dat zij een zuiver anarchistische taal spreken, alsof zij het deelnemen aan een burgerlijke revolutie afwijzen!), ‘anderzijds echter de burgerlijke klassen aanleiding zou geven zich van de revolutie af te wenden, waardoor het revolutionaire elan zou verminderen.’
Hier wringt dus de schoen. Hier verstrengelen zich de anarchistische ideeën met een opportunisme van het zuiverste water (zoals dit ook bij de West-Europese bernsteinianen voortdurend het geval is). Men bedenke slechts: niet toetreden tot de voorlopige regering, omdat dit voor de bourgeoisie aanleiding zou zijn, zich van de revolutie af te keren, waardoor het elan van de revolutie zou verminderen! Hier toch hebben wij in haar zuiverste vorm, volledig en consequent, de nieuw-iskristische filosofie voor ons, volgens welke wij, aangezien de revolutie een burgerlijke revolutie is, voor de burgerlijke banaliteit een buiging moeten maken en haar de voorrang moeten geven. Want zouden wij ons, al was het ook maar gedeeltelijk, slechts voor een ogenblik, door de overweging laten leiden dat ons deelnemen voor de bourgeoisie aanleiding zou kunnen zijn zich af te keren, dan staan wij immers daarmee de leidende rol in de revolutie geheel en al aan de burgerlijke klassen af. Wij plaatsen daarmee het proletariaat volkomen onder de voogdij van de bourgeoisie (en behouden ons de volle ‘vrijheid van kritiek’ voor!!) en dwingen het proletariaat gematigd en tam te zijn, opdat de bourgeoisie zich niet zal afkeren. Wij castreren de dringendste behoeften van het proletariaat, namelijk zijn politieke behoeften, die de economisten en hun epigonen nooit goed hebben begrepen, wij castreren ze, opdat de bourgeoisie zich niet zal afkeren. Wij verlaten geheel de bodem van de revolutionaire strijd voor het verwezenlijken van het democratisme binnen de grenzen, die het proletariaat nodig heeft, en betreden de bodem van de koehandel met de bourgeoisie, waarbij wij met ons verraad aan de beginselen, met ons verraad aan de revolutie, de vrijwillige toestemming van de bourgeoisie kopen (‘opdat zij zich niet zal afkeren’).
De Kaukasische nieuw-iskristen hebben het klaargespeeld in twee korte regels het gehele wezen van de tactiek van het verraad aan de revolutie, van de verandering van het proletariaat in een beklagenswaardig aanhangsel van de burgerlijke klassen, uit te drukken. Wat wij hiervoor uit de dwalingen van het nieuw-iskrisme als strekking hebben afgeleid, is thans voor onze ogen tot een duidelijk en vast beginsel verheven: achter de monarchistische bourgeoisie aan strompelen. Omdat de bourgeoisie in het verwezenlijken van de republiek aanleiding zou kunnen vinden (en reeds aanleiding gevonden heeft – zie het voorbeeld van de heer Struve!) zich af te keren, daarom: weg met de strijd voor de republiek. Omdat elke energieke en consequent democratische eis van het proletariaat de bourgeoisie steeds en over de gehele wereld aanleiding geeft zich af te keren, daarom: ‘kruipt weg in jullie holen, kameraden arbeiders, handelt enkel van buiten af, laat het niet in je hoofd opkomen voor de revolutie gebruik te maken van de werktuigen en de middelen van het ‘burgerlijk-staatkundige’ regime en handhaaft de ‘vrijheid van kritiek’.
Hier treedt duidelijk aan het licht, hoe fundamenteel verkeerd alleen al het begrip ‘burgerlijke revolutie’ wordt opgevat. Deze martynovse of nieuw-iskristische ‘opvatting’ leidt rechtstreeks tot verraad van de proletarische zaak aan de bourgeoisie.
Wie het oude ‘economisme’ vergeten is, wie het niet bestudeert, het zich niet herinnert, zal ook de huidige nieuwe uitgave van het ‘economisme’ moeilijk kunnen begrijpen. Men herinnere zich het bernsteiniaanse ‘Credo’[28]. Uit ‘zuiver proletarische’ opvattingen en programma’s trokken deze lieden de conclusie: Wij, sociaaldemocraten, hebben recht op de economie, de ware zaak van de arbeiders, de vrije kritiek op alle politieke zwendel, de ware verdieping van het sociaaldemocratische werk. Hun, liberalen, komt de politiek toe. God beware ons ervoor in ‘revolutionarisme’ te vervallen: dat zou de bourgeoisie aanleiding geven, zich af te keren. Wie het ‘Credo’ of de afzonderlijke bijlage bij nr. 9 van de ‘Rabotsjaja Mysl’ (september 1899) geheel doorleest, zal al deze wijzen van denken aantreffen.
Thans zien wij hetzelfde, alleen op grote schaal, in toepassing gebracht op de beoordeling van geheel de ‘grote’ Russische revolutie, die door de theoretici van het orthodoxe filisterdom helaas al bij voorbaat gebanaliseerd en tot een karikatuur wordt verlaagd! Aan ons, sociaaldemocraten, de vrijheid van kritiek, verdieping van bewustzijn, inwerking van buiten af. Aan hen, de burgerlijke klassen, de vrijheid van handelen, vrije baan voor de revolutionaire (lees: liberale) leiding, de vrijheid voor het tot stand brengen van ‘hervormingen’ van boven af.
Deze vervlakkers van het marxisme hebben nooit nagedacht over de woorden van Marx betreffende de noodzakelijkheid, het wapen van de kritiek door de kritiek van de wapens[29] te vervangen. Met Marx naam op de lippen ontwerpen zij in feite tactische resoluties, geheel in de geest van de Frankforter burgerlijke zwetsers, die het absolutisme vrij kritiseerden, het democratische bewustzijn verdiepten en niet begrepen dat de tijd van de revolutie de tijd van handelen, de tijd van actie, zowel van boven af als van onderen op is. Doordat zij het marxisme tot zinloos geredeneer hebben gemaakt, veranderden zij de ideologie van de meest vooruitstrevende, meest vastberadene en meest energieke revolutionaire klasse in een ideologie van haar meest onontwikkelde lagen die de moeilijke revolutionair-democratische taken uit de weg gaan en deze democratische taken aan de heren Struve overlaten.
Indien de burgerlijke klassen zich van de revolutie afkeren, omdat de sociaaldemocratie aan de revolutionaire regering deelneemt, zal daardoor ‘het elan van de revolutie verminderen’.
Hoort, Russische arbeiders: het elan van de revolutie zal groter zijn, als de door de sociaaldemocraten niet afgeschrikte heren Struve, die niet naar ‘een overwinning op het tsarisme, maar naar een overeenkomst met het tsarisme streven, haar tot stand brengen. Het elan van de revolutie zal groter zijn, als van de twee hierboven geschetste mogelijke resultaten het eerste verwezenlijkt wordt, d.w.z. als de monarchistische bourgeoisie het met het absolutisme over een ‘constitutie’ van het soort Sjipov eens wordt!
Sociaaldemocraten, die in resoluties, bestemd voor de leiding van de gehele partij, zulke schandelijke dingen schrijven of zulke ‘geslaagde’ resoluties goedkeuren, zijn door het holle geredekavel, dat uit het marxisme alle levende geest heeft verdreven, zozeer verblind dat zij niet merken hoe door deze resoluties al hun overige doeltreffende woorden tot frasen worden gemaakt. Men neme onverschillig welk artikel uit de ‘Iskra’, men neme zelfs de befaamde brochure van onze beroemde Martynov, en men zal redevoeringen horen over de volksopstand, over het tot het einde toe doorzetten van de revolutie en over het streven, in de strijd tegen de inconsequente bourgeoisie op de onderste lagen van het volk te steunen. Maar al deze voortreffelijke dingen veranderen immers in een erbarmelijke frase, zodra men de gedachte aanvaardt of billijkt, dat het ‘elan van de revolutie’ door het zich daarvan afkeren van de bourgeoisie zou kunnen ‘verminderen’. Een van beide, mijne heren: óf wij moeten met het volk ernaar streven de revolutie door te zetten en tegen de wil van de inconsequente, baatzuchtige en laffe bourgeoisie een volledige overwinning op het tsarisme bevechten, óf wij laten dit ‘tegen de wil’ niet toe, zijn bang dat de bourgeoisie ‘zich’ zou kunnen ‘afkeren’, in welk geval wij het proletariaat en het volk aan de bourgeoisie, aan de inconsequente, baatzuchtige, laffe bourgeoisie zouden uitleveren.
Tracht niet aan mijn woorden een verkeerde uitleg te geven. Schreeuwt niet, dat men u van bewust verraad beschuldigt. Neen, u bent al die tijd net zo onbewust in het moeras gegleden en daarin verzonken geraakt als de oude ‘economisten’, die op het hellende vlak van de ‘verdieping’ van het marxisme onophoudelijk en onherroepelijk naar een antirevolutionair, zielloos en levenloos ‘wijsheden verkopen’ waren afgegleden.
Van welke reële maatschappelijke krachten is het ‘elan van de revolutie’ afhankelijk? Hebt u daarover nagedacht, mijne heren? Wij kunnen de krachten van de buitenlandse politiek, van de internationale combinaties hier buiten laten, die zich thans voor ons zeer voordelig ontwikkeld hebben, maar die wij allen, en zeker terecht, buiten beschouwing laten omdat het om de binnenlandse krachten van Rusland gaat. Beziet deze binnenlandse maatschappelijke krachten eens nader. Tegenover de revolutie staan het absolutisme, het Hof, de politie, de ambtenaren, het leger en een handjevol hoge adel. Hoe dieper de verontwaardiging van het volk is, des te onbetrouwbaarder wordt het leger, des te sterker begint het ambtenarendom te wankelen. Verder is de bourgeoisie nu als geheel genomen vóór de revolutie, zij beijvert zich, redevoeringen over de vrijheid te houden en neemt steeds vaker in naam van het volk en zelfs in naam van de revolutie het woord. [Belangwekkend in dit opzicht is de open brief van de heer Struve aan Jaurès, die onlangs door deze in de ‘Humanité’[30] en door de heer Struve in nr. 72 van de ‘Osvobozjdenije’ is gepubliceerd.] Maar wij marxisten weten toch allen uit de theorie en hebben iedere dag en ieder uur het voorbeeld voor ogen van onze liberalen, Zemstvo-politici en Osvobozjdenije-mensen, dat de bourgeoisie inconsequent, baatzuchtig en laf voor de revolutie optreedt. De bourgeoisie zal als massa onvermijdelijk naar de contrarevolutie, naar het absolutisme overlopen en zich tegen de revolutie, tegen het volk keren zodra haar enghartige, baatzuchtige belangen bevredigd zullen zijn, zodra zij zich van het consequente democratisme zal hebben ‘afgekeerd’ (en zij keert er zich reeds van af!). Wat overblijft is het ‘volk’, d.w.z. het proletariaat en de boeren: alleen het proletariaat is in staat consequent tot het einde toe te gaan, want het gaat veel verder dan de democratische omwenteling. Daarom juist strijdt het proletariaat in de voorste rijen voor de republiek en wijst het met verachting de dwaze en onwaardige raadgevingen af, er rekening mee te houden dat de bourgeoisie zich mogelijkerwijze zou kunnen afkeren. Het boerendom omvat, naast een massa halfproletarische elementen, ook kleinburgerlijke elementen. Deze omstandigheid maakt ook het boerendom onbestendig, zodat het proletariaat zich genoodzaakt ziet zich in een strenge klassepartij aaneen te sluiten. Maar de onbestendigheid van het boerendom verschilt fundamenteel van de onbestendigheid van de bourgeoisie, want de boeren hebben op het ogenblik niet zozeer belang bij de onvoorwaardelijke bescherming van de particuliere eigendom, als wel bij de onteigening van de grond der landheren, een van de voornaamste vormen van de particuliere eigendom. Zonder daardoor socialistisch te worden, zonder op te houden kleinburgerlijk te zijn, is de massa der boeren in staat volledige en uiterst radicale aanhangers van de democratische revolutie te worden. De boeren zullen onvermijdelijk zulke aanhangers van de revolutie worden, indien de voor hen verhelderende gang van de revolutionaire gebeurtenissen maar niet door het verraad van de bourgeoisie en de nederlaag van het proletariaat al te vroeg wordt onderbroken. De boeren zullen onder deze voorwaarde ongetwijfeld een steun van de revolutie en de republiek worden, want alleen een revolutie, die volkomen heeft gezegevierd, kan de boeren op het gebied van agrarische hervormingen alles bieden: al wat de boeren wensen, waarvan zij dromen, wat daadwerkelijk voor hen noodzakelijk is, (niet om het kapitalisme te vernietigen, zoals de ‘sociaal-revolutionairen’ zich verbeelden, maar) om uit het moeras van de halve lijfeigenschap, uit de duisternis van onderdrukking en knechtschap omhoog te stijgen en hun levensvoorwaarden zoveel als binnen het raam van de warenhuishouding mogelijk is te verbeteren.
Sterker nog: niet alleen een radicale omvorming van de agrarische verhoudingen, maar ook al hun algemene en blijvende belangen binden de boeren aan de revolutie. Zelfs in de strijd met het proletariaat hebben de boeren de democratie nodig, want alleen het democratische regime vermag hun belangen nauwkeurig tot uitdrukking te brengen en hun als massa, als meerderheid, overwicht te geven. Hoe verlichter de boeren worden (en sedert de oorlog tegen Japan vindt deze verlichting met een snelheid plaats die velen, die gewend zijn de verlichting slechts met de maatstaf van de school te meten, zich niet voor kunnen stellen), des te consequenter en vastberadener zullen ze voor de volledige democratische omwenteling opkomen, want de volksheerschappij schrikt hen niet af, zoals ze de bourgeoisie afschrikt, maar is voor hen voordelig. De democratische republiek zal hun ideaal worden, zodra zij zich van het naïeve monarchisme beginnen vrij te maken, want het bewuste monarchisme van de sjacherende bourgeoisie (met een Hogerhuis, enz.) betekent voor de boeren precies dezelfde rechteloosheid, dezelfde knechtschap en onwetendheid, slechts besmeerd met een heel klein beetje Europees-constitutioneel vernis.
Dit is de reden waarom de bourgeoisie als klasse overeenkomstig haar aard en onvermijdelijk er naar streeft, bescherming te vinden onder de vleugels van de liberaal-monarchistische partij, de boeren, als massa, evenwel onder de leiding van een revolutionaire en republikeinse partij. Dit is de reden waarom de bourgeoisie niet in staat is de democratische revolutie te voltooien, de massa der boeren echter wel in staat is de revolutie te voltooien, en wij moeten haar daarbij met alle kracht helpen.
Men zal mij tegenwerpen: dit behoeft men niet te bewijzen, dit behoort tot het abc, dit begrijpen alle sociaaldemocraten uitstekend. Neen, degenen die zover gaan ervan te spreken dat ‘het elan’ van de revolutie ‘vermindert’ als de bourgeoisie er zich van afkeert, begrijpen dit niet. Zulke mensen herhalen de van buiten geleerde stellingen van ons agrarische program, maar begrijpen de betekenis ervan niet, want anders zouden zij niet bang zijn voor het begrip van de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, dat onvermijdelijk uit de gehele marxistische wereldbeschouwing en uit ons program voortspruit; anders zouden zij het elan van de grote Russische revolutie niet tot het elan van de bourgeoisie beperken. Dergelijke mensen weerleggen hun abstracte marxistische, revolutionaire frasen volkomen door hun concrete antimarxistische en antirevolutionaire resoluties.
Wie de rol van de boeren in de zegevierende Russische revolutie werkelijk begrijpt, zou onmogelijk kunnen zeggen dat het elan van de revolutie vermindert indien de bourgeoisie er zich van afkeert. Want in werkelijkheid zal het ware elan van de Russische revolutie eerst dan een aanvang nemen, zal het eerst dan het werkelijk hoogste revolutionaire elan zijn, dat in het tijdperk van de burgerlijk-democratische omwenteling mogelijk is, als de bourgeoisie zich van haar afwendt en de massa van de boeren aan de zijde van het proletariaat actief revolutionair optreedt. Opdat onze democratische revolutie consequent tot het einde zal worden doorgezet, moet zij op de krachten steunen die in staat zijn de onvermijdelijke inconsequentie van de bourgeoisie te verlammen (d.w.z. in staat zijn haar juist ‘ertoe te brengen, zich af te keren’, waarvoor de Kaukasische aanhangers van de ‘Iskra’ ten gevolge van hun onverstand zulk een angst hebben).
Het proletariaat moet de democratische omwenteling tot het einde toe doorzetten, door de massa der boeren met zich te verenigen, ten einde het verzet van het absolutisme met geweld te breken en de wankelmoedigheid van de bourgeoisie te verlammen. Het proletariaat moet de socialistische omwenteling verwezenlijken, door de massa der halfproletarische elementen van de bevolking met zich te verenigen om het verzet van de bourgeoisie met geweld te breken en de wankelmoedigheid van de boeren en de kleinburgerij te verlammen. Dit zijn de taken van het proletariaat waarover de nieuw-iskristen in al hun beschouwingen en resoluties betreffende het elan van de revolutie zulke beperkte voorstellingen hebben.
Men moet alleen één omstandigheid niet vergeten, waarmee bij de beschouwingen over dit ‘elan’ dikwijls geen rekening wordt gehouden. Men mag niet vergeten dat het niet gaat om de moeilijkheden van de taak, maar om de vraag langs welke weg men het volbrengen van deze taak moet zien te bereiken. Het gaat er niet om of het gemakkelijk of moeilijk is, het elan van de revolutie sterk en onoverwinnelijk te maken, maar om wat er gedaan moet worden om dit elan te versterken. Het verschil betreft juist het fundamentele karakter en de richting van onze werkzaamheid. Wij leggen hier de nadruk op, omdat onoplettende en oneerlijke mensen deze twee verschillende kwesties maar al te dikwijls door elkaar halen: het vraagstuk van de richting van de weg, d.w.z. welke van beide verschillende wegen gekozen moet worden, en het vraagstuk of langs de gegeven weg het doel gemakkelijk te bereiken of spoedig te bereiken is.
Met dit laatste vraagstuk hebben wij ons in de voorafgaande beschouwing in het geheel niet beziggehouden, want dit vraagstuk heeft in onze partij geen meningsverschillen en discussies veroorzaakt. Het spreekt echter vanzelf dat dit vraagstuk op zichzelf zeer belangrijk is en uiterst serieuze aandacht van alle sociaaldemocraten verdient. Het zou een onvergeeflijk optimisme zijn, als we de moeilijkheden vergaten die verbonden zijn met de noodzaak van het betrekken van de massa, niet alleen van de arbeidersklasse, maar ook van de boeren, in de beweging. Juist op deze moeilijkheden zijn de pogingen, de democratische revolutie tot het einde toe door te zetten, meer dan eens gestrand, waarbij dan met de grootste winst de inconsequente en baatzuchtige bourgeoisie ging strijken, die zowel ‘munt sloeg’ uit de monarchistische verdediging tegen het volk, als ‘de onschuld’ van het liberalisme... of van de ‘Osvobozjdenije-richting’ ‘bewaarde’. Maar moeilijkheid betekent nog niet onuitvoerbaarheid. Belangrijk is de zekerheid dat men de juiste weg gekozen heeft, en deze zekerheid doet de revolutionaire energie en de revolutionaire geestdrift, die wonderen kunnen verrichten, honderdvoudig in kracht toenemen.
Hoe diepgaand op dit ogenblik de meningsverschillen tussen de sociaaldemocraten zijn inzake de vraag welke weg men kiezen moet, blijkt onmiddellijk als men de Kaukasische resolutie van de nieuw-iskristen en de resolutie van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij met elkaar vergelijkt. De resolutie van het Congres zegt: de bourgeoisie is niet consequent, zij zal ongetwijfeld trachten ons met geweld de verworvenheden van de revolutie af te nemen. Bereidt u daarom energieker op de strijd voor, kameraden arbeiders, wapent u, brengt de boeren aan uw kant. Wij zullen onze revolutionaire verworvenheden niet zonder strijd aan de op eigen voordeel bedachte bourgeoisie afstaan. De resolutie van de Kaukasische nieuw-iskristen zegt: de bourgeoisie is niet consequent, zij kan zich van de revolutie afkeren. Daarom, kameraden arbeiders, denkt er alsjeblieft niet aan, aan de voorlopige regering deel te nemen, want dan zal de bourgeoisie zich beslist afkeren en het elan van de revolutie zou daardoor verminderen!
Er zijn er die zeggen: drijft de revolutie voorwaarts tot het einde, ondanks de tegenstand of de passiviteit van de inconsequente bourgeoisie.
Er zijn anderen die zeggen: denkt niet aan een zelfstandig tot het einde doorzetten van de revolutie, want dan zal de inconsequente bourgeoisie zich van haar afkeren.
Hebben wij hier soms niet met twee diametraal tegenover elkaar staande wegen te maken? Ligt het soms niet voor de hand dat de ene tactiek de andere onvoorwaardelijk uitsluit? Dat de eerste tactiek de enig juiste tactiek van de revolutionaire sociaaldemocratie is, de tweede daarentegen in wezen een zuivere Osvobozjdenije-tactiek?
Mensen die met de stand van zaken in de Russische sociaaldemocratie slechts oppervlakkig bekend zijn of zich van buiten af een oordeel vormen, zonder de geschiedenis van de gehele strijd binnen onze partij vanaf de tijd van het ‘economisme’ te kennen, hebben heel vaak de gewoonte zich ook van de tactische geschillen die nu, vooral na het Derde Congres zijn ontstaan, eenvoudig af te maken door er op te wijzen dat het om twee natuurlijke, onvermijdelijke en volkomen met elkaar in overeenstemming te brengen tendensen gaat, zoals die in iedere sociaaldemocratische beweging kunnen worden aangetroffen. Aan de ene kant namelijk wordt er meer nadruk gelegd op het gewone, lopende, dagelijkse werk, op de noodzaak de propaganda en agitatie te ontplooien, de krachten voor te bereiden, de beweging te verdiepen, enz. Aan de andere kant wordt meer nadruk gelegd op de algemeen-politieke, revolutionaire taken van de strijd der beweging, wordt gewezen op de noodzaak van de gewapende opstand, op het opstellen van de leuzen: revolutionair-democratische dictatuur, voorlopige revolutionaire regering. Noch de ene, noch de andere kant zou overdreven mogen worden, noch in het ene, noch in het andere geval (zoals in het algemeen nergens ter wereld) zouden uitersten van nut zijn, enz.
Achter de goedkope levens- (en ‘politieke’, tussen aanhalingstekens) wijsheid, die zulke beschouwingen zonder twijfel bevatten, gaat echter maar al te vaak een niet-begrijpen van de actuele, dringende noden van de partij schuil. Nemen wij de tegenwoordige tactische meningsverschillen onder de Russische sociaaldemocraten. Vanzelfsprekend behoeft het sterker nadruk leggen op het lopende dagelijkse werk, dat wij in de beschouwingen van de nieuw-iskristen over de tactiek vinden, op zichzelf nog niets gevaarlijks te betekenen, noch enigerlei meningsverschil wat de tactische leuzen betreft ten gevolge te hebben. Het is echter voldoende de resoluties van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij met die van de conferentie te vergelijken om het meningsverschil onmiddellijk in het oog te laten springen.
Waar gaat het nu eigenlijk om? Ten eerste hierom, dat het niet voldoende is slechts heel in het algemeen en abstract op twee stromingen in de beweging en op de schadelijkheid van uitersten te wijzen. Men moet concreet weten, waaraan de gegeven beweging op het gegeven ogenblik lijdt en waarin thans het reële politieke gevaar voor de partij bestaat. Ten tweede moet men weten voor welke reële politieke krachten deze of gene tactische leuzen – of wellicht het ontbreken van deze of gene leuzen – koren op de molen zijn. Hoort men de nieuw-iskristen, dan komt men tot de gevolgtrekking dat de sociaaldemocratische partij gevaar loopt, dat de propaganda en de agitatie, de economische strijd en de kritiek op de burgerlijke democratie overboord worden geworpen en dat zij al te zeer opgaat in het treffen van militaire voorbereidingen en gewapende overvallen, het veroveren van de macht, enz. In werkelijkheid echter wordt de partij van een geheel andere kant door een reëel gevaar bedreigd. Wie de stand van de beweging ook maar enigermate van nabij kent, wie de beweging nauwlettend en met kennis van zaken volgt, zal onvermijdelijk inzien hoe belachelijk de vrees van de nieuw-iskristen is. De gehele activiteit van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij is reeds geheel en al in een stevig, onwrikbaar raam samengevat, hetgeen onvoorwaardelijk waarborgt dat het zwaartepunt in de agitatie en propaganda, in spoedvergaderingen en massameetings, in het verspreiden van vlugschriften en brochures, in het bevorderen van de economische strijd en het hanteren van zijn leuzen ligt. Er is geen enkel partijcomité, geen enkel districtscomité, geen enkele centrale bijeenkomst, geen enkele bedrijfsgroep, waarin niet negenennegentig procent van de aandacht, kracht en tijd steeds en voortdurend zijn gewijd aan al deze functies, die reeds vanaf de tweede helft van de negentiger jaren hecht verankerd zijn. Alleen mensen die de beweging in het geheel niet kennen, weten dit niet. Alleen zeer naïeve of slecht ingelichte mensen kunnen de door de nieuw-iskristen met een gewichtig gezicht verkondigde herhalingen van sedert lang bekende dingen nog voor goede munt aannemen.
Een feit is, dat men zich bij ons echt niet al te zeer laat meeslepen door de doelstellingen van de opstand, door de algemeen-politieke leuzen en door de plicht leiding te geven aan de volksrevolutie, maar dat integendeel de achterlijkheid juist in dit opzicht in het oog springt, dat dit de meest kwetsbare plek en een reëel gevaar voor de beweging vormt, daar deze hierdoor van een beweging van de revolutionaire daad tot een beweging van het revolutionaire woord kan ontaarden, hetgeen hier en daar ook reeds gebeurt. Onder de vele honderden organisaties, groepen en kringen die partijwerk doen, zal men geen enkele organisatie aantreffen waarin niet vanaf de eerste dag van haar bestaan het dagelijks werk wordt verricht, waarover door de wijsneuzen van de nieuwe ‘Iskra’ wordt gesproken met het gezicht van mensen, die nieuwe waarheden hebben ontdekt. En omgekeerd zal er slechts een uiterst gering percentage van groepen en kringen te vinden zijn, die zich van de doelstellingen van de gewapende opstand bewust zijn geworden, die er zich toe gezet hebben deze te verwezenlijken, die er zich rekenschap van hebben gegeven dat het noodzakelijk is aan de gehele volksrevolutie tegen het tsarisme leiding te geven, dat het noodzakelijk is juist deze vooruitstrevende leuzen en geen andere op te stellen.
Wij zijn bij de vooruitstrevende en werkelijk revolutionaire taken ongelooflijk ten achter gebleven, wij hebben ze in tal van gevallen nog niet begrepen en hebben nu eens hier, dan weer daar de door onze achterlijkheid in dit opzicht ontstane versterking van de revolutionaire burgerlijke democratie in het geheel niet opgemerkt. De schrijvers van de nieuwe ‘Iskra’ evenwel, die de gang van de gebeurtenissen en de eisen van de tijd de rug toe hebben gekeerd, herhalen hardnekkig: vergeet het oude niet! Laat u niet door het nieuwe meeslepen! Dit is het onveranderlijke grondmotief van alle wezenlijke resoluties van de conferentie, terwijl men in de resoluties van het congres even onveranderlijk kan lezen: wij erkennen het oude (maar houden er ons niet mee bezig het te herkauwen, juist omdat het het oude is, waarover in de literatuur, in resoluties en door de ervaring reeds is beslist en dat daarin is verankerd), maar stellen tegelijkertijd een nieuwe taak, vestigen daar de aandacht op, geven een nieuwe leuze uit en eisen van de werkelijk revolutionaire sociaaldemocraten, dat zij onverwijld aan het werk gaan om deze leuze in een daad om te zetten.
Zo is het in werkelijkheid gesteld met de kwestie van de twee stromingen in de tactiek van de sociaaldemocratie. Het revolutionaire tijdperk heeft nieuwe taken gesteld, die alleen door volslagen blinden niet worden gezien. Sommige sociaaldemocraten aanvaarden deze taken beslist en stellen ze aan de orde: de gewapende opstand kan niet worden uitgesteld; bereidt u onverwijld en energiek daarop voor; bedenkt dat deze voor een beslissende overwinning noodzakelijk is; stelt de leuzen van de republiek, van de voorlopige regering, van de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren op! Andere sociaaldemocraten echter wijken terug of komen niet van hun plaats; in plaats van leuzen uit te geven schrijven zij voorreden, in plaats van op het nieuwe te wijzen en daarnaast het oude te bevestigen, herkauwen zij het oude op een breedsprakige, vervelende manier en bedenken zij uitvluchten om het nieuwe te kunnen ontwijken, zijn zij niet bij machte de voorwaarden voor de beslissende overwinning te bepalen, evenmin als de leuzen die enkel en alleen beantwoorden aan het streven naar de volledige overwinning.
Het resultaat van deze nachtschuitpolitiek zien wij voor ons. De fabel van de toenadering van de ‘meerderheid’ van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij tot de revolutionaire burgerlijke democratie blijft een fabel, die door geen enkel politiek feit, door geen enkele resolutie van enige betekenis van de ‘bolsjewieken’, door geen enkele handeling van het Derde Congres van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij wordt bevestigd. Intussen verwelkomt de opportunistische, monarchistische bourgeoisie in de gedaante van de ‘Osvobozjdenije’ reeds sedert lange tijd de ‘principiële’ strekkingen van het nieuw-iskrisme, welke strekkingen koren op haar molen zijn. Zij neemt alle zegswijzen en ‘ideetjes’ van de nieuwe ‘Iskra’ tegen de ‘samenzwering’ en de ‘opstand’, tegen het overdrijven van de ‘technische’ kant van de revolutie, tegen het direct opstellen van de leuze van de gewapende opstand, tegen het ‘revolutionarisme’ van de extreme eisen, enz. enz. over. De resolutie van een hele conferentie van ‘mensjewistische’ sociaaldemocraten van de Kaukasus en het goedkeuren van deze resolutie door de redactie van de nieuwe ‘Iskra’ maken uit dit alles het ondubbelzinnige politieke resultaat op: dat de bourgeoisie zich toch vooral niet afkeert ingeval het proletariaat aan de revolutionair-democratische dictatuur deelneemt! Hiermee is alles gezegd. Hiermee is de verandering van het proletariaat in een aanhangsel van de monarchistische bourgeoisie definitief bezegeld. Hiermee is de politieke betekenis van de nieuw-iskristische nachtschuitideologie metterdaad, niet door de toevallige verklaring van een enkele persoon, maar door een door de gehele richting uitdrukkelijk goedgekeurde resolutie bewezen.
Wie over deze feiten nadenkt, zal de werkelijke betekenis van het gebruikelijke verwijzen naar twee vleugels en twee tendensen in de sociaaldemocratische beweging begrijpen. Wie deze tendensen op grotere schaal wil bestuderen, behoeft slechts het bernsteinianisme te nemen. De bernsteinianen hebben ook op precies dezelfde manier beweerd en beweren immers nog steeds, dat uitsluitend zij de werkelijke noden van het proletariaat kennen en dat alleen zij de kunst verstaan de groei van zijn krachten te bevorderen, de arbeid in volle omvang te verdiepen, de elementen van de nieuwe maatschappij voor te bereiden, propaganda en agitatie te voeren. Wij eisen de openlijke erkenning van datgene, wat is! – zegt Bernstein en sanctioneert daarmee de ‘beweging’ zonder ‘einddoel’, sanctioneert alleen de tactiek van de afweer en predikt de tactiek van de angst ‘dat de bourgeoisie zich toch maar niet afkeert’. Ook de bernsteinianen foeterden over het ‘jacobinisme’ van de revolutionaire sociaaldemocraten, over de ‘scribenten’, die geen begrip zouden hebben voor de ‘proletarische zelfwerkzaamheid’, enz. enz. In werkelijkheid dachten, zoals algemeen bekend is, de revolutionaire sociaaldemocraten er in de verste verte niet aan het dagelijkse kleine werk, het voorbereiden van de krachten en dergelijke te veronachtzamen. Zij eisten slechts een duidelijk inzicht in het einddoel, het duidelijk formuleren van de revolutionaire taken; zij wilden de half proletarische en halfkleinburgerlijke lagen tot het revolutionaire peil van het proletariaat opheffen, niet echter dit peil tot de opportunistische overweging naar beneden halen ‘dat de bourgeoisie zich toch maar niet afkeert’. Deze tegenstelling tussen de intellectueel-opportunistische en de proletarisch-revolutionaire vleugel van de partij vond wel haar scherpste uitdrukking in de vraag: Dürfen wir siegen? ‘Mogen wij overwinnen?’ Is het ons vergund te overwinnen? Is het niet gevaarlijk voor ons, te overwinnen? Moeten we overwinnen? Hoe merkwaardig deze vraag op het eerste gezicht ook moge schijnen, toch werd zij gesteld en moest zij gesteld worden, want de opportunisten vreesden de overwinning, joegen er het proletariaat angst mee aan, voorspelden dat er onheil van zou komen en bespotten de leuzen, die openlijk tot de overwinning opriepen.
Dezelfde fundamentele splitsing in een intellectueel-opportunistische en een proletarisch-revolutionaire tendens is ook bij ons aanwezig, maar dan met dit zeer wezenlijke onderscheid dat het hier niet om de socialistische, maar om de democratische omwenteling gaat. Ook bij ons is de op het eerste gezicht onzinnige vraag gesteld: ‘Mogen wij overwinnen?’ Zij wordt door Martynov gesteld in zijn ‘Tweeërlei dictatuur’, waar hij onheil voorspelt voor het geval wij de opstand zeer goed voorbereiden en met volledig succes ten einde zouden voeren. Zij wordt in de gehele literatuur van de nieuw-iskristen inzake de kwestie van de voorlopige revolutionaire regering gesteld, waarbij voortdurend ijverig, maar zonder succes wordt getracht het deelnemen van Millerand aan een burgerlijk-opportunistische regering in één pot te gooien met het deelnemen van Varlin[31] aan een kleinburgerlijke revolutionaire regering. Zij werd in de resolutie: ‘Als de bourgeoisie zich toch maar niet afkeert’, vastgelegd. En hoewel Kautsky bijvoorbeeld nu ironisch opmerkt, dat ons meningsverschil over de voorlopige revolutionaire regering doet denken aan het verdelen van de huid van een nog niet geschoten beer, dan blijkt uit deze ironie alleen, dat zelfs verstandige en revolutionaire sociaaldemocraten de plank misslaan, wanneer zij over iets spreken dat zij alleen van horen-zeggen kennen. De Duitse sociaaldemocratie is er nog niet aan toe de beer te schieten (de socialistische omwenteling tot stand te brengen), maar de polemiek over de kwestie of wij hem ‘mogen’ schieten, was van de grootste principiële, praktisch-politieke betekenis. De Russische sociaaldemocraten zijn er nog niet aan toe ‘hun beer te schieten’ (de democratische omwenteling tot stand te brengen), maar de vraag of wij hem ‘mogen’ schieten is voor de gehele toekomst van Rusland en voor de toekomst van de Russische sociaaldemocratie van de allergrootste betekenis. Zonder de overtuiging dat wij ‘mogen’ overwinnen kan er geen sprake zijn van het energiek en met succes verzamelen en leiden van een leger.
Neem nu onze oude ‘economisten’. Die verkondigden ook luidkeels, dat hun tegenstanders samenzweerders, jacobijnen waren (zie de ‘Rabotsjeje Djelo’, in het bijzonder nr. 10, en de rede van Martynov tijdens de discussies over het program op het Tweede Congres), dat zij zich van de massa’s losmaakten als zij zich in de politiek mengden, dat zij de grondslagen van de arbeidersbeweging vergaten, geen rekening hielden met de zelfwerkzaamheid van het proletariaat, enz. enz. In werkelijkheid echter waren deze aanhangers van de ‘zelfwerkzaamheid van het proletariaat’ opportunistische- intellectuelen, die de arbeiders hun kleinzielige, schijnheilige opvatting van de doelstellingen van het proletariaat opdrongen. In werkelijkheid hebben de tegenstanders van het ‘economisme’, zoals een ieder in de oude ‘Iskra’ kan zien, geen enkele kant van het sociaaldemocratische werk verwaarloosd of op de achtergrond geschoven, noch in het minst de economische strijd vergeten. Tegelijkertijd hebben zij echter de actuele, dringendst aan de orde zijnde politieke kwesties in hun volle omvang naar voren weten te brengen en hebben zij het maken van de arbeiderspartij tot een ‘economisch’ aanhangsel van de liberale bourgeoisie tegengewerkt.
De economisten hadden van buiten geleerd, dat de economie aan de politiek ten grondslag ligt, en dit zó ‘opgevat’, dat men de politieke strijd tot een economische strijd moest terugbrengen. De nieuw-iskristen leerden van buiten, dat de economische grondslag van de democratische omwenteling de burgerlijke revolutie is, en dit zó ‘opgevat’, dat de democratische doelstellingen van het proletariaat tot het peil van de burgerlijke matigheid omlaag gedrukt en binnen de grenzen gehouden moesten worden, aan gindse kant waarvan de bourgeoisie ‘zich zou afkeren’. De ‘economisten’ hebben de arbeidersklasse, onder het voorwendsel van de verdieping van de arbeid, onder het voorwendsel van de proletarische zelfwerkzaamheid en van de zuivere klassepolitiek, in werkelijkheid aan de liberaal-burgerlijke politici uitgeleverd, d.w.z. de partij op een weg geleid welks objectieve betekenis juist hierop neerkwam. De nieuw-iskristen verraden onder precies dezelfde voorwendsels in werkelijkheid de belangen van het proletariaat in de democratische revolutie aan de bourgeoisie, d.w.z. zij voeren de partij op een weg, welks objectieve betekenis juist hierop neerkomt. De ‘economisten’ scheen het toe, dat de hegemonie in de politieke strijd niet de zaak van de sociaaldemocraten, maar eigenlijk de zaak van de liberalen was. De nieuw-iskristen schijnt het actief verwezenlijken van de democratische revolutie niet de zaak van de sociaaldemocraten, maar eigenlijk de zaak van de democratische bourgeoisie te zijn, omdat door de leiding en het overwegend deelnemen van het proletariaat het ‘elan’ van de revolutie zou ‘verminderen’. Kortom, de nieuw-iskristen zijn de epigonen van het ‘economisme’, niet alleen vanwege de wijze van hun ontstaan op het Tweede Congres, maar ook op grond van de wijze waarop zij op dit ogenblik de tactische taken van het proletariaat in de democratische revolutie stellen. Dit is eveneens het geval met de intellectueel-opportunistische vleugel van de partij. Wat de kwestie van de organisatie betreft debuteerde deze vleugel met het anarchistische individualisme van de intellectuelen, en hij eindigde met de ‘desorganisatie als proces’, door in de door de conferentie aangenomen ‘statuten’[32] de scheiding van de literatuur van de partijorganisatie, indirecte, zo al niet viervoudig getrapte verkiezingen, een systeem van bonapartistische volksstemmingen in plaats van het democratische vertegenwoordigende stelsel, en tenslotte het beginsel van ‘het tot een vergelijk komen’ van een deel met het geheel vast te leggen. Wat de partijtactiek betreft geraakten deze lieden op een niet minder hellend vlak. In het ‘plan van de Zemstvo-campagne’ verklaarden zij het optreden voor de Zemstvo-politici als het ‘hoogste type van demonstratie’, omdat zij (aan de vooravond van de 9de januari!) op het politieke toneel slechts twee actieve krachten zagen: de regering en de burgerlijke democratie. De actuele taak van de bewapening ‘verdiepten’ zij door de directe, praktische leuze te vervangen door de oproep, zich met het brandende verlangen naar zelfbewapening te wapenen. De taak van de gewapende opstand, van de voorlopige regering en van de revolutionair-democratische dictatuur hebben zij thans in hun officiële resoluties verdraaid en gekortwiekt. ‘Opdat de bourgeoisie zich toch maar niet afkeert’ – dit slotakkoord van hun laatste resolutie werpt een helder licht op de vraag, waarheen hun weg de partij voert.
De democratische omwenteling in Rusland is overeenkomstig haar sociaal-economische wezen een burgerlijke revolutie. Het is echter niet voldoende deze juiste marxistische stelling eenvoudig te herhalen. Men moet haar weten te doorgronden en bij het opstellen van politieke leuzen weten toe te passen. Op de grondslag van de gegeven, d.w.z. de kapitalistische productieverhoudingen is alle politieke vrijheid zonder meer burgerlijke vrijheid. Het eisen van vrijheid brengt voor alles de belangen van de bourgeoisie tot uitdrukking. Haar vertegenwoordigers waren de eersten, die deze eis hebben gesteld. Haar aanhangers hebben van de verworven vrijheid overal als heersers gebruik gemaakt, haar tot een bescheiden, nauwkeurig berekende burgerlijke omvang teruggebracht en haar in vreedzame tijden met een uiterst geraffineerde, in stormachtige tijden met een dierlijk wrede onderdrukking van het proletariaat doen samengaan.
Daaruit echter een afwijzen of een geringschatten van de strijd voor de vrijheid af te leiden, daartoe waren slechts de oproerkraaiers van het slag der narodniki, de anarchisten en de ‘economisten’ in staat. Het proletariaat deze intellectueel-filisterachtige leer op te dringen gelukte altijd slechts tijdelijk, slechts tegen zijn wil. Het proletariaat voelde instinctief aan dat het de politieke vrijheid nodig heeft, deze in de allereerste plaats nodig heeft, hoewel die direct de bourgeoisie zal versterken en organiseren. Niet van het uit de weg gaan van de klassenstrijd heeft het proletariaat zijn heil te verwachten, maar van het ontplooien, het uitbreiden, het bewust, georganiseerd en vastberaden voeren van de klassenstrijd. Wie de taken van de politieke strijd naar beneden haalt, maakt de sociaaldemocraat van een volkstribuun tot een trade-union secretaris. Wie de proletarische taken in de democratische burgerlijke revolutie naar beneden haalt, maakt de sociaaldemocraat van een leider van de volksrevolutie tot een aanvoerder van een vrije arbeidersbond.
Inderdaad, van de volksrevolutie. De sociaaldemocratie streed en strijdt volkomen terecht tegen het burgerlijk-democratische misbruik van het woord volk. Zij eist dat met dit woord niet het wanbegrip voor de klassentegenstellingen binnen het volk bemanteld wordt. Zij staat er categorisch op, dat het voor de partij van het proletariaat noodzakelijk is, dat zij haar volledige klasse-zelfstandigheid bewaart. Maar zij verdeelt het ‘volk’ niet in ‘klassen’ opdat de meest vooruitstrevende klasse zich zal inkapselen, zich binnen nauwe grenzen sluit en haar werkzaamheid kortwiekt door overwegingen, dat de economische heersers van de wereld zich toch maar niet afkeren – maar opdat de meest vooruitstrevende klasse, ongehinderd door de halfslachtigheid, onstandvastigheid en besluiteloosheid van de middenklassen, met des te grotere energie, met des te grotere geestdrift het gehele volk voorgaat in de strijd voor de zaak van het gehele volk.
Dit nu wordt dikwijls niet begrepen door de tegenwoordige nieuw-iskristen, die het opstellen van actieve politieke leuzen in de democratische revolutie vervangen door het alleen maar diepzinnig herhalen van het woord ‘klassen’ in alle grammaticale vervoegingen!
De democratische omwenteling is burgerlijk. De leuze van de zwarte verdeling of van land en vrijheid – deze wel het meest verbreide leuze van de terneergedrukte en onontwikkelde, maar hartstochtelijk naar licht en geluk verlangde massa der boeren – is burgerlijk. Wij, marxisten, echter moeten weten dat er geen andere weg naar de werkelijke vrijheid van het proletariaat en de boerenmassa bestaat en kan bestaan dan de weg van de burgerlijke vrijheid en van de burgerlijke vooruitgang. Wij moeten niet vergeten dat er in de tegenwoordige tijd geen ander middel bestaat en kan bestaan om het socialisme naderbij te brengen dan de volledige politieke vrijheid, dan de democratische republiek, dan de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren. Als vertegenwoordigers van de meest vooruitstrevende en enige revolutionaire klasse, die geen enkel voorbehoud maakt, geen enkele twijfel koestert en niet achterwaarts blikt, moeten wij de taak van de democratische omwenteling voor het gehele volk in zo breed mogelijke omvang, zo stoutmoedig mogelijk en met zoveel mogelijk initiatief aan de orde stellen. Het geringschatten van deze taak is theoretisch een karikatuur en een filisterachtige verdraaiing van het marxisme; in de praktische politiek echter levert men daarmee de revolutie aan de bourgeoisie uit, die onvermijdelijk zal terugschrikken voor het consequent volbrengen van de revolutie. De moeilijkheden, die de volledige overwinning van de revolutie in de weg staan, zijn zeer groot. Niemand zal de vertegenwoordigers van het proletariaat kunnen veroordelen wanneer zij alles doen waartoe zij bij machte zijn, ook al zouden hun inspanningen op de tegenstand van de reactie, op het verraad van de bourgeoisie, op de achterlijkheid van de massa schipbreuk lijden. Maar iedereen – en in de eerste plaats het klassebewuste proletariaat – zal de sociaaldemocratie veroordelen als zij de revolutionaire energie van de democratische omwenteling zou indammen, op de revolutionaire geestdrift een domper zou trachten te zetten, uit angst voor de overwinning en uit de overweging vandaan, dat de bourgeoisie zich toch maar niet zal afkeren. Revoluties zijn de locomotieven van de geschiedenis[33], zei Marx. Revoluties zijn de feestdagen van de onderdrukten en uitgebuiten. Nooit is de massa van het volk in staat als een zo actieve schepper van nieuwe maatschappelijke toestanden op te treden als in tijden van revolutie. Gemeten met de enge, kleinburgerlijke maatstaf van de geleidelijke vooruitgang, is het volk in zulke tijden in staat wonderen te verrichten. Het is evenwel noodzakelijk dat in zulk een tijd ook de leiders van de revolutionaire partijen hun taken breder en stoutmoediger stellen, dat hun leuzen steeds voor zijn op het revolutionaire initiatief van de massa, haar als vuurtoren dienen, ons democratische en socialistische ideaal in al zijn verhevenheid en schoonheid tonen en de kortste, meest directe weg naar de volledige, onvoorwaardelijke en beslissende overwinning wijzen. Laat ons het aan de opportunisten van de om de ‘Osvobozjdenije’ gegroepeerde bourgeoisie overlaten, uit angst voor de revolutie en uit angst voor de directe weg omwegen, sluipwegen en wegen van het compromis op te sporen. Mocht men ons met geweld dwingen ons langs zulke wegen voort te slepen, dan zullen wij ook in het kleine werk van alledag onze plicht weten te doen. Eerst moet echter de onverbiddelijke strijd over de keuze van de weg beslissen. Wij zouden ons als verraders en afvalligen van de revolutie doen kennen, indien wij van deze feestelijke energie van de massa’s en van hun revolutionaire geestdrift geen gebruik zouden maken voor de onverbiddelijke, toegewijde strijd om de directe en beslissende weg. Laten de opportunisten van de bourgeoisie maar lafhartig aan de toekomstige reactie denken. De arbeiders zullen nergens voor terugschrikken, noch voor de gedachte dat de reactie er zich op voorbereidt op vreselijke wijze huis te houden, noch voor de gedachte dat de bourgeoisie er zich op voorbereidt, zich af te keren. De arbeiders verwachten generlei compromis en vragen niet om aalmoezen; zij streven ernaar de reactionaire krachten onverbiddelijk te vernietigen, d.w.z. de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren in te stellen.
Ongetwijfeld wordt ons partijschip in een stormachtige tijd door meer gevaren bedreigd dan bij het stille ‘voortglijden’ van de liberale vooruitgang, die gelijkstaat aan een pijnlijk langzaam uitpersen van de levenssappen der arbeidersklasse door haar uitbuiters. Ongetwijfeld zijn de taken van de revolutionair-democratische dictatuur duizendmaal zo moeilijk en gecompliceerd als die van de ‘uiterste oppositie’ en van de uitsluitend parlementaire strijd. Maar wie op het tegenwoordige revolutionaire ogenblik bewust in staat is aan het vreedzaam voortglijden en de weg van de ongevaarlijke ‘oppositie’ de voorkeur te geven, doet er beter aan een tijdlang zich van de sociaaldemocratische arbeid verre te houden, af te wachten tot de revolutie ten einde loopt, tot het feest voorbij is en het leven van alledag weer begint, totdat zijn beperkte, alledaagse maatstaf niet langer een zo weerzinwekkende dissonant, een zo afschuwelijke verdraaiing van de taken der vooruitstrevende klasse zal zijn.
Aan het hoofd van het gehele volk en in het bijzonder van de boeren – voor de volledige vrijheid, voor de consequente democratische omwenteling, voor de republiek! Aan het hoofd van alle werkers en uitgebuiten – voor het socialisme! Dat moet in werkelijkheid de politiek van het revolutionaire proletariaat zijn, zo moet de klasseleuze luiden, die gedurende de revolutie de oplossing van ieder tactisch vraagstuk en iedere praktische stap van de arbeiderspartij moet doordringen en bepalen.
De nrs. 71 en 72 van de ‘Osvobozjdenije’, alsook 102 en 103 van de ‘Iskra’ hebben nieuw, buitengewoon rijk materiaal bij het door ons in hoofdstuk 8 van onze brochure behandelde vraagstuk geleverd. Daar het ons niet mogelijk is al dit veelomvattende materiaal hier te gebruiken, zullen we slechts op het belangrijkste ingaan: in de eerste plaats op de kwestie welk ‘realisme’ in de sociaaldemocratie de ‘Osvobozjdenije’ zo ophemelt en waarom zij dit moet doen; in de tweede plaats op de kwestie, in welke verhouding de begrippen revolutie en dictatuur tot elkaar staan.
De artikelen ‘De scheuring in de Russische sociaaldemocratie’ en ‘De triomf van het gezonde mensenverstand’ (Nr. 72 van de ‘Osvobozjdenije’) bevatten een voor de klassebewuste proletariër buitengewoon waardevol oordeel van de vertegenwoordigers van de liberale bourgeoisie over de sociaaldemocratie. Men kan iedere sociaaldemocraat niet genoeg aanbevelen van de woordelijke inhoud van deze artikelen kennis te nemen en over iedere zin daarin na te denken. Allereerst zullen we de belangrijkste stellingen van deze twee artikelen weergeven:
‘Voor de toeschouwer van buitenaf’, zegt de ‘Osvobozjdenije’ ‘is het nogal moeilijk de werkelijke politieke betekenis van de meningsverschillen, die de sociaaldemocratie in twee fracties gesplitst hebben, te begrijpen. De verklaring dat de fractie van de “meerderheid” radicaler en rechtzinniger zou zijn, in tegenstelling tot de “minderheid”, die in het belang van de zaak zekere compromissen zou toelaten, is niet helemaal juist en geeft in ieder geval geen alomvattende karakteristiek. De fractie van de minderheid koestert de traditionele dogma’s van de marxistische orthodoxie althans met een welhaast nog grotere ijver dan de fractie van Lenin dit doet. De volgende karakteristiek schijnt ons juister toe. De politieke stemming die bij de “meerderheid” ten grondslag ligt, is er een van abstract revolutionarisme, opstandigheid, het streven om met willekeurige middelen een opstand van de volksmassa’s teweeg te brengen en zich in haar naam zonder verwijl van de macht meester te maken; dit brengt de “leninisten” tot op zekere hoogte nader tot de sociaal-revolutionairen, terwijl in hun bewustzijn de idee van de klassenstrijd door de idee van de algemene Russische volksrevolutie verdrongen wordt; terwijl de “leninisten” in hun praktijk van vele beperktheden van de sociaaldemocratische doctrine afstand doen, zijn zij aan de andere kant tot in merg en been van de beperktheid van het revolutionarisme doordrongen, zien zij af van alle praktische werkzaamheid, uitgezonderd de voorbereiding van de onmiddellijke opstand, en negeren zij uit principe alle vormen van de legale en halflegale agitatie en alle soorten compromissen met andere oppositionele stromingen, die van praktisch nut kunnen zijn. De minderheid daarentegen houdt zich weliswaar streng aan het marxistische dogma, maar behoedt tegelijkertijd ook de realistische elementen van de marxistische wereldbeschouwing. De ten grondslag liggende idee van deze fractie is het tegenover elkaar stellen van de belangen van het ‘proletariaat’ en de belangen van de bourgeoisie. Aan de andere kant echter denkt zij over de strijd van het proletariaat – vanzelfsprekend binnen de vastgestelde grenzen, die door de onwrikbare dogma’s van de sociaaldemocratie worden voorgeschreven – realistisch nuchter en met een helder inzicht in alle concrete voorwaarden en taken van deze strijd. Geen van beide fracties brengt het standpunt, dat aan hun ideeën ten grondslag ligt, geheel consequent in de praktijk, daar zij in hun geestelijk-politiek scheppen aan de strikte formules van de sociaaldemocratische catechismus gebonden zijn, die de ‘leninisten’ beletten, consequente rebellen te worden volgens het voorbeeld van althans enkele sociaal-revolutionairen, en die de ‘iskristen’ beletten, praktische leiders te worden van de werkelijke politieke beweging van de arbeidersklasse’.
De artikelenschrijver van de ‘Osvobozjdenije’ geeft dan de inhoud van de belangrijkste resoluties weer en maakt door enige concrete opmerkingen daarbij zijn algemene ‘gedachtegang’ duidelijk. Vergeleken met het Derde Congres, zegt hij, ‘neemt de conferentie van de minderheid ten opzichte van de gewapende opstand een geheel ander standpunt in’. Het verschil tussen de resoluties over de voorlopige regering ‘houdt verband met de instelling tot de gewapende opstand’. ‘Precies een zelfde verschil van mening treedt ook in de instelling ten opzichte van de vakbonden van de arbeiders aan de dag. De “leninisten” hebben in hun resoluties met geen woord gesproken over dit belangrijkste uitgangspunt voor de politieke opvoeding en organisatie van de arbeidersklasse. De minderheid daarentegen heeft een zeer ernstige resolutie uitgewerkt.’ Wat betreft de liberalen zouden beide fracties het wel eens zijn, maar het Derde Congres ‘herhaalt bijna woordelijk de door het Tweede Congres aangenomen resolutie van Plechanov over het standpunt ten opzichte van de liberalen en verwerpt de op hetzelfde congres aangenomen resolutie van Starovjer, die de liberalen gunstiger gezind was’. Bij een overigens algemene gelijksoortigheid der resoluties van het congres en de conferentie over de boerenbeweging, ‘legt de “meerderheid” meer de nadruk op de idee van de revolutionaire confiscatie van de grond der landheren en van andere landerijen, terwijl de “minderheid” de eisen van democratische hervormingen in staat en bestuur tot grondslag van haar agitatie wil maken’.
Tenslotte haalt de ‘Osvobozjdenije’ uit nr. 100 van de ‘Iskra’ een mensjewistische resolutie aan, waaruit het voornaamste punt luidt: ‘Overwegende, dat tegenwoordig het illegale werk alleen de massa onvoldoende waarborg voor hun deelname aan het partijleven biedt en ten dele ertoe leidt, dat de massa als zodanig tegenover de partij als illegale organisatie komt te staan, moet de partij de leiding van de strijd der arbeiders in de vakbonden op legale grondslag ter hand nemen en deze strijd nauw verbinden met de taken van de sociaaldemocratie. Naar aanleiding van deze resolutie roept de ‘Osvobozjdenije’ uit: ‘Wij verwelkomen deze resolutie bijzonder hartelijk als ten triomf van het gezonde mensenverstand, als een tactische verheldering van een bepaald deel van de sociaaldemocratische partij’.
Nu heeft de lezer alle essentiële meningen van de ‘Osvobozjdenije’ voor zich. Vanzelfsprekend zou het volkomen verkeerd zijn deze meningen in die zin als juist te beschouwen, dat ze met de objectieve waarheid in overeenstemming zouden zijn. Iedere sociaaldemocraat zal er zonder moeite overal fouten in ontdekken. Het zou naïef zijn te vergeten dat al deze meningen geheel en al aan de belangen en het standpunt van de liberale bourgeoisie beantwoorden, dat ze in deze zin door en door partijdig en tendentieus zijn. Zij weerspiegelen de opvattingen van de sociaaldemocratie precies op dezelfde manier, zoals een concave of convexe spiegel voorwerpen weerspiegelt. Een nog grotere fout zou het echter zijn te vergeten, dat deze burgerlijk verwrongen meningen uiteindelijk de werkelijke belangen van de bourgeoisie weerspiegelen, die als klasse zonder twijfel heel goed inziet welke tendensen binnen de sociaaldemocratie voor haar, de bourgeoisie, voordelig zijn, welke haar na liggen, verwant, sympathiek zijn en welke voor haar schadelijk zijn, verre van haar liggen, haar vreemd en onsympathiek zijn. Een burgerlijke filosoof of een burgerlijke publicist zal de sociaaldemocratie nooit goed begrijpen, noch de mensjewistische, noch de bolsjewistische sociaaldemocratie. Indien hij echter een niet al te onverstandige publicist is, zal zijn klasse instinct hem niet bedriegen en zal hij de betekenis van de een of andere richting binnen de sociaaldemocratie voor de bourgeoisie altijd in hoofdzaak op de juiste wijze begrijpen, ook al zou hij er een verkeerde voorstelling van geven. Het klasse instinct van onze vijand en zijn klasse mening verdienen daarom steeds de meest serieuze aandacht van iedere klasse bewuste proletariër.
Wat zegt ons nu het klasse instinct van de Russische bourgeoisie zoals dit ons door de mond van de Osvobozjdenije-mensen bereikt? Het brengt op een beslist niet mis te verstane manier zijn tevredenheid met de tendensen van het nieuw-iskrisme tot uitdrukking, prijst het realisme, de nuchterheid ervan, is vol lof over de triomf van het gezonde mensenverstand, over de ernst van de resoluties, over de tactische verheldering, de praktische zin enz., – en het brengt zijn ontstemming over de tendensen van het Derde Congres tot uitdrukking, laakt het wegens de beperktheid ervan, wegens zijn revolutionarisme, zijn opstandigheid, zijn afwijzen van praktisch-nuttige compromissen enz. Het klasse instinct van de bourgeoisie dicteert haar juist dat, wat in onze literatuur reeds herhaaldelijk met nauwkeurige feiten bewezen is, namelijk dat de nieuw-iskristen de opportunistische, hun tegenstanders daarentegen de revolutionaire vleugel van de tegenwoordige Russische sociaaldemocratie vormen. De liberalen kunnen niet anders dan met de tendensen van de eersten sympathiseren en over de tendensen van de laatsten hun afkeuring uitspreken. Als ideologen van de bourgeoisie begrijpen de liberalen uitstekend dat ‘de praktische zin, de nuchterheid, de ernst’ van de arbeidersklasse, d.w.z. het in feite beperken van haar activiteit tot het raam van het kapitalisme, tot hervormingen, tot de strijd van de vakbonden enz. voor de bourgeoisie voordelig is. Een gevaar en een bedreiging voor de bourgeoisie is de ‘revolutionaire beperktheid’ van het proletariaat en zijn streven, in naam van zijn klassedoelstellingen de leidende rol in de algemene Russische volksrevolutie op zich te nemen.
Dat de Osvobozjdenije-mensen het woord ‘realisme’ werkelijk in deze zin opvatten, blijkt o.a. uit de manier waarop de ‘Osvobozjdenije’ en de heer Struve het vroeger toegepast hebben. De Iskra’ zelf moest goedschiks of kwaadschiks toegeven dat ‘realisme’ bij de Osvobozjdenije-mensen deze betekenis heeft. Men denken bv. eens aan het artikel ‘Het is tijd!’ in de bijlage van nr. 73/74 van de ‘Iskra’. De schrijver van dit artikel (een consequente verkondiger van de opvattingen van het ‘moeras’ op het Tweede Congres van de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij) sprak onomwonden als zijn mening uit, dat ‘Akimov op het congres eerder de rol van het spook van het opportunisme dan van de werkelijke vertegenwoordiger daarvan gespeeld heeft’. En de redactie van de ‘Iskra’ voelde zich dadelijk gedwongen de schrijver van het artikel ‘Het is tijd!’ te corrigeren, door in een opmerking te verklaren:
‘Deze mening kunnen wij niet delen. De programmatische opvattingen van pgt. Akimov dragen het onmiskenbare stempel van het opportunisme, hetgeen ook de criticus van de ‘Osvobozjdenije’ in een van de laatste nummers erkent door vast te stellen dat pgt. Akimov tot de ‘realistische’ – lees: revisionistische – richting behoort’.
De ‘Iskra’ weet dus zelf zeer goed, dat het ‘realisme’ van de Osvobozjdenije-mensen louter opportunisme is en niets anders. Wanneer de ‘Iskra’ nu bij haar aanvallen op het ‘liberale realisme’ (nr. 102 van de ‘Iskra’) verzwijgt, hoe zij wegens haar realisme door de liberalen geprezen is, dan is zulk een zwijgen uit de omstandigheid te verklaren, dat zulk een lof bitterder is dan welke afkeuring ook. Zulk een lof (door de ‘Osvobozjdenije’ niet toevallig en niet voor de eerste keer toegezwaaid) bewijst inderdaad de verwantschap van het liberale realisme met die tendensen van het sociaaldemocratische ‘realisme’ (lees: opportunisme), die ten gevolge van het foutieve van de gehele tactische positie van de nieuw-iskristen in al hun resoluties tot uiting komen. Inderdaad, de Russische bourgeoisie heeft haar gebrek aan consequentie en haar baatzuchtige houding in de ‘algemene volksrevolutie’ reeds voldoende laten blijken – laten blijken zowel door de beschouwingen van de heer Struve, alsook door de gehele toon en inhoud van een massa liberale kranten en door het karakter van het politieke optreden van een groot aantal Zemstvo-mensen, van een heel stel intellectuelen en in het algemeen van alle mogelijke aanhangers van de heren Troebetskoi, Petroenkevitsj, Roditsjev & co. De bourgeoisie begrijpt weliswaar niet altijd duidelijk, maar beseft over het geheel genomen met haar klasse instinct uitstekend, dat aan de ene kant het proletariaat en het ‘volk’ voor haar revolutie nuttig zijn als kanonnenvoer en als stormram tegen de alleenheerschappij, maar dat aan de andere kant het proletariaat en de revolutionaire boeren ontzettend gevaarlijk voor haar zijn, ingeval zij erin zouden slagen ‘de beslissende overwinning op het tsarisme’ te bevechten en de democratische revolutie tot het einde door te zetten. Daarom tracht de bourgeoisie met al haar kracht te bewerkstelligen dat het proletariaat zich met een ‘bescheiden’ rol in de revolutie tevreden stelt, dat het nuchterder, praktischer, realistischer is, dat zijn activiteit wordt bepaald door het principe ‘dat de bourgeoisie zich toch vooral niet afkeert’.
De intelligente bourgeois weten heel goed, dat zij de arbeidersbeweging niet kunnen liquideren. Daarom treden ze in het geheel niet tegen de arbeidersbeweging, tegen de klassenstrijd van het proletariaat op – neen, zij bewijzen, zelfs lippendienst, aan de vrijheid van staken en aan een beschaafde klassenstrijd, waarbij zij de arbeidersbeweging en de klassenstrijd op de manier van Brentano of van Hirsch-Duncker opvatten. Met andere woorden, zij zijn volkomen bereid de arbeiders de (in feite door de arbeiders zelf al bijna bevochten) vrijheid van staking en vereniging ‘toe te staan’, alleen opdat de arbeiders afstand doen van de ‘opstandigheid’ van het ‘beperkte revolutionarisme’, van vijandschap tegenover de ‘van praktisch nut zijnde compromissen’, van de aanspraken en het streven, de ‘algemene Russische volksrevolutie’ het stempel van hun klassenstrijd, het stempel van de proletarische consequentie, van de proletarische vastberadenheid, van het ‘plebejische jacobijnendom’ op te drukken. De intelligente bourgeois van geheel Rusland spannen zich daarom met alle kracht in, de arbeiders op alle mogelijke manieren – boeken [Verg. Prokopovitsj, ‘Het arbeidersvraagstuk in Rusland’.], lezingen, redevoeringen, discussies enz. enz. – de ideeën van de (burgerlijke) nuchterheid, van de (liberale) praktische zin, van het (opportunistische) realisme, van de (Brentanose) klassenstrijd, van de vakverenigingen (à la Hirsch-Duncker)[34] en dergelijke in te prenten. De laatste twee leuzen komen de bourgeois van de ‘constitutioneel-democratische’ of ‘Osvobozjdenije’-partij bijzonder goed van pas, want zij stemmen uiterlijk met de marxistische overeen en kunnen, wanneer men hier een beetje verzwijgt en daar een beetje verdraait, gemakkelijk met de sociaaldemocratische leuzen verward, ja menigmaal zelfs als sociaaldemocratische leuzen uitgegeven worden. Zo schrijft bv. de legale liberale krant ‘Raswjet’ (Morgenschemering) (over welk blad wij het met de lezers van de ‘Proletari’ een andere keer nog uitvoerig zullen hebben) over de klassenstrijd, over het mogelijke bedrog van de bourgeoisie tegenover het proletariaat, over de arbeidersbeweging, over de zelfwerkzaamheid van het proletariaat enz. enz. niet zelden zulke ‘vermetele’ dingen, dat de niet-opmerkzame lezer of een niet goed voorgelichte arbeider het ‘sociaaldemocratisme’ ervan licht voor goede munt zou kunnen opnemen. In werkelijkheid echter is het een burgerlijke vervalsing van het sociaaldemocratisme, een opportunistische verdraaiing en vervorming van het begrip klassenstrijd.
Aan deze hele reusachtige (vanwege haar sterke beïnvloeding van de massa’s) burgerlijke onderschuiving ligt de tendens ten grondslag, de arbeidersbeweging in hoofdzaak tot de vakbeweging te beperken, haar verre te houden van een zelfstandige (d.w.z. revolutionaire en op de democratische dictatuur gerichte) politiek, ‘in het bewustzijn van de arbeiders de idee van de algemene Russische volksrevolutie door de idee van de klassenstrijd te verdringen’. Zoals de lezer ziet hebben wij de formulering van de ‘Osvobozjdenije’ ondersteboven gekeerd. Het is een prachtige formulering, die de twee opvattingen over de rol van het proletariaat in de democratische revolutie, de burgerlijke en de sociaaldemocratische opvatting, uitstekend tot uitdrukking brengt. De bourgeoisie zou het proletariaat uitsluitend tot de vakbeweging willen beperken en op die manier ‘in het bewustzijn van de arbeiders de idee van de algemene Russische volksrevolutie door de (brentanose) idee van de klassenstrijd verdringen’ – geheel in de geest van de bernsteiniaanse schrijvers van het ‘Credo’, die in het bewustzijn van de arbeiders de idee van de politieke strijd door de idee van de ‘zuivere arbeiders’ beweging verdrongen. De sociaaldemocratie daarentegen zou de klassenstrijd van het proletariaat willen uitbreiden tot het leidinggevende aandeel ervan in de algemene Russische volksrevolutie, d.w.z. deze revolutie willen doorzetten tot aan de democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren.
De revolutie is bij ons een algemene volksrevolutie, zegt de bourgeoisie tegen het proletariaat. Daarom moet je je, als speciale klasse, tot je klassenstrijd beperken, moet je in naam van het ‘gezonde mensenverstand’ je voornaamste aandacht op de vakbonden en hun legalisatie richten. Je moet juist deze vakbonden zien als het ‘belangrijkste uitgangspunt van je politieke vorming en organisatie’, je moet tijdens het revolutionaire ogenblik voornamelijk ‘ernstige’ resoluties in de geest van de nieuw-iskristen opstellen en je moet de resoluties, die ‘de liberalen meer welgezind’ zijn, zorgvuldig behandelen. Je moet aan die leiders de voorkeur geven, die de neiging hebben ‘praktische leiders van de reële politieke beweging van de arbeidersklasse’ te worden, je moet voor jezelf ‘de realistische elementen van de marxistische wereldbeschouwing bewaren’ (ingeval je, wat jammer zou zijn, al aangestoken mocht zijn door de ‘starre formules’ van deze ‘onwetenschappelijke’ catechismus).
De revolutie is bij ons een algemene volksrevolutie, zegt de sociaaldemocratie tot het proletariaat. Daarom moet je, als de meest vooruitstrevende en de enige tot het einde toe revolutionaire klasse niet alleen ernaar streven, zo energiek mogelijk werkzaam in haar te zijn, maar ook een leidende rol in haar te spelen. Daarom mag je je niet beperken tot een eng opgevat raam van de klassenstrijd, hoofdzakelijk in de zin van de vakbeweging, maar moet je integendeel ernaar streven het raam en de inhoud van je klassenstrijd zo ver uit te breiden, dat hij niet alleen alle taken van de tegenwoordige, democratische, algemene Russische volksrevolutie, maar ook de taken van de toekomstige socialistische revolutie omvat. Daarom moet je, zonder de vakbeweging te negeren en zonder ook maar van het benutten van de geringste bij de wet toegelaten mogelijkheid af te zien, in het tijdperk van de revolutie de taken van de gewapende opstand, van het oprichten van een revolutionair leger en van het vormen van een revolutionaire regering op de voorgrond plaatsen als de enige weg naar de volledige overwinning van het volk op het tsarisme en om de democratische republiek en werkelijke politieke vrijheid te bevechten.
Het is overbodig erover te spreken, welke halfslachtige, inconsequente en de bourgeoisie natuurlijk sympathiek gezinde positie de resoluties van de nieuw-iskristen op grond van hun foutieve ‘lijn’ in deze kwestie ingenomen hebben.
Wij zullen nu tot de artikelen van Martynov in de nrs. 102 en 103 van de ‘Iskra’ overgaan. Vanzelfsprekend zullen wij niet antwoorden op Martynovs pogingen om de onjuistheid van onze en de juistheid van zijn uitleg van verschillende citaten van Engels en Marx te bewijzen. Deze pogingen zijn zo weinig ernstig, Martynovs uitvluchten zijn zo in het oog lopend en het vraagstuk is zo duidelijk, dat het weinig belangwekkend zou zijn daar nog eens op in te gaan. Iedere denkende lezer zal zonder moeite de ongecompliceerde listen van Martynovs terugtocht over de gehele linie zelf ontdekken, vooral wanneer de volledige vertalingen van de brochure van Engels ‘De bakoenisten aan het werk’ en van Marx’ ‘Toespraak van het centraal bestuur tot de bond’ (van communisten) van maart 1850 verschijnen, die door een groep medewerkers van de ‘Proletari’ worden voorbereid. Het is voldoende een enkel citaat uit het artikel van Martynov aan te halen om de lezer zijn terugtocht te veraanschouwelijken.
De ‘Iskra’, zegt Martynov in nr. 103, ‘geeft toe dat het vormen van een voorlopige regering een mogelijke en doelmatige ontwikkelingsweg van de revolutie is, zij bestrijdt echter de doelmatigheid van het deelnemen van de sociaaldemocraten aan een burgerlijke voorlopige regering, en wel in het belang van de toekomstige volledige inbezitneming van het staatsapparaat voor de socialistische omwenteling’. Met andere woorden: de ‘Iskra’ geeft nu toe hoe onzinnig al haar angsten waren, dat de revolutionaire regering de verantwoordelijkheid voor de staatskas en de banken zou moeten dragen, dat het gevaarlijk en onmogelijk zou zijn het beheer over de ‘gevangenissen’ in eigen hand te nemen, en dergelijke meer. Alleen maakt de ‘Iskra’ er een warboel van, zoals zij dat vroeger ook al deed, doordat zij de democratische en de socialistische dictatuur door elkaar haalt. Deze warboel is overigens onvermijdelijk en moet dienen om de terugtocht te dekken. Maar boven de warhoofden van de nieuwe ‘Iskra’ steekt Martynov als een warhoofd van de eerste orde, als een talentvol warhoofd, om het zo maar eens te zeggen, uit. Krampachtig spant hij zich in het vraagstuk ‘uit te diepen’, maar hij verwart het daardoor slechts, terwijl hij daarbij bijna voortdurend nieuwe formuleringen ‘uitvindt’, die het foutieve van het standpunt, dat hij ingenomen heeft, op een niet te overtreffen manier doen uitkomen. Men zal zich herinneren, hoe hij ten tijde van het ‘economisme’ Plechanov ‘uitdiepte’ en de formulering schiep: ‘Economische strijd tegen de ondernemers en de regering’. Men zal in de gehele literatuur van de economisten moeilijk iets vinden wat op treffender wijze uitdrukking geeft aan het door en door foutieve van deze richting. Zo ook nu. Martynov dient ijverig de nieuwe ‘Iskra’, maar bijna iedere keer als hij het woord neemt, verschaft hij ons nieuw, schitterend materiaal om het verkeerde standpunt van de nieuwe ‘Iskra’ op zijn juiste waarde te schatten. In nr. 102 verklaart hij dat Lenin ‘op een onmerkbare manier de begrippen revolutie en dictatuur heeft verwisseld’ (blz. 3, 2de kolom).
Op deze beschuldiging komen in wezen alle beschuldigingen van de nieuw-iskristen tegen ons neer. Werkelijk, wij zijn Martynov dankbaar voor deze beschuldiging! Welk een onschatbare dienst bewijst hij ons in de strijd tegen het nieuw-iskrisme door zijn beschuldiging op deze manier te formuleren! Wij zouden de redactie van de ‘Iskra’ waarachtig moeten verzoeken Martynov zo dikwijls mogelijk zijn gang te laten gaan bij het ‘uitdiepen’ en het ‘werkelijk op principiële wijze’ formuleren van zijn aanvallen op de ‘Proletari’. Want hoe principiëler Martynov zich inspant bij het argumenteren, des te erger loopt hij vast, des te duidelijker onthult hij de tekortkomingen van het nieuw-iskrisme en met des te groter succes verricht hij op zichzelf en zijn vrienden de nuttige pedagogische operatie: reductio ad absurdum (brengt hij de principes van de nieuwe ‘Iskra’ tot een absurditeit terug).
De ‘Vperjod’ en de ‘Proletari’ ‘verwisselen’ de begrippen revolutie en dictatuur. De ‘Iskra’ wil zulk een ‘verwisseling’ niet. Zo is het precies, waarde kam. Martynov! U hebt ongewild een grote waarheid verkondigd. U hebt door een nieuwe formulering onze stelling bevestigd dat de ‘Iskra’ achter de revolutie aanstrompelt en haar taken nagenoeg op dezelfde manier formuleert als de ‘Osvobozjdenije’, terwijl de ‘Vperjod’ en de ‘Proletari’ leuzen uitgeven, die de democratische revolutie vooruit brengen.
Begrijpt u dat niet, kam. Martynov? Aangezien het een belangrijk vraagstuk betreft, zullen wij de moeite nemen, u een uitvoerige toelichting te geven.
Het burgerlijke karakter van de democratische revolutie komt onder andere daarin tot uitdrukking, dat een gehele reeks van klassen, groepen en lagen van de maatschappij, die volledig op het standpunt staan van het erkennen van de particuliere eigendom en de warenproductie en niet in staat zijn zich buiten deze grenzen te begeven, door de omstandigheden gedwongen ertoe komen de ondeugdelijkheid van de alleenheerschappij en over het algemeen van het gehele feodale systeem in te zien, en zich aansluiten bij de eis naar vrijheid. Daarbij treedt het burgerlijke karakter van deze vrijheid, die door de ‘maatschappij’ wordt geëist en door de landheren en kapitalisten met een vloed van woorden (en alleen maar woorden!) wordt verdedigd, steeds duidelijker aan de dag. Tegelijkertijd valt ook het fundamentele onderscheid tussen de strijd van de arbeiders en de strijd van de bourgeoisie voor de vrijheid tussen het proletarische en het liberale democratisme steeds meer in het oog. De arbeidersklasse en haar bewuste vertegenwoordigers schrijden voorwaarts en drijven deze strijd vooruit; zij zijn er daarbij in het minst niet bevreesd voor hem tot het eind toe te voeren, maar streven er naar nog veel verder te gaan dan het verst gestelde doel van de democratische revolutie.
De bourgeoisie is inconsequent en baatzuchtig, zij accepteert de vrijheidsleuzen slechts ten dele en op een huichelachtige manier. Iedere poging, door het volgen van een bepaalde lijn of door het opstellen van speciaal uitgewerkte ‘punten’ (zoals bv. de punten in de resolutie van Starovjer of van de deelnemers aan de conferentie) de grenzen vast te stellen, waarbuiten de huichelarij van de burgerlijke vrijheidsvrienden of, zo men wil, het verraden van de vrijheid door haar burgerlijke vrienden een aanvang neemt, is onverbiddelijk tot mislukken gedoemd, want de bourgeoisie, die tussen twee vuren (de alleenheerschappij en het proletariaat) is geraakt, kan op duizenderlei manieren en met duizenderlei middelen haar standpunt en haar leuzen veranderen, door zich een paar centimeter naar links of een paar centimeter naar rechts aan te passen en onophoudelijk te sjacheren en te marchanderen. Het is niet de taak van het proletarische democratisme, zulke levenloze ‘punten’ uit te knobelen, maar de zich ontwikkelende politieke situatie onvermoeid te kritiseren en alle nieuwe, steeds weer nieuwe, beslist niet te voorziene gevallen van inconsequent en verraderlijk handelen van de bourgeoisie aan de kaak te stellen.
Men gelieve zich de geschiedenis van het politieke optreden van de heer Struve in de illegale pers te herinneren, alsook de geschiedenis van de strijd van de sociaaldemocratie tegen hem, en men zal duidelijk zien hoe de sociaaldemocratie, de voorvechtster van het proletarische democratisme, zich van deze taken gekweten heeft. De heer Struve begon met de zuiver Sjipovse leuze ‘Rechten en een met macht beklede Zemstvo’ (zie mijn artikel in de ‘Zarja’: ‘De vervolgers van de Zemstvo en de Hannibals van het liberalisme’). De sociaaldemocratie ontmaskerde hem en zette hem aan tot een program in uitgesproken constitutionalistische zin. Toen deze ‘duwtjes’ dankzij de bijzonder snelle gang van de revolutionaire gebeurtenissen uitwerking hadden gehad, begon de strijd zich op het volgende vraagstuk van het democratisme te richten: niet alleen een grondwet zonder meer, maar onvoorwaardelijk het algemene, directe, evenredige kiesrecht bij geheime stemming. Toen wij ook deze nieuwe stelling van de ‘vijand’ ‘veroverd’ hadden (het aannemen van het algemene kiesrecht door de ‘Bond der Bevrijding’) drukten wij nog verder door en toonden wij aan dat het systeem van twee Kamers huichelarij en bedriegerij is en dat de Osvobozjdenije-mensen het algemene kiesrecht niet ten volle erkennen, en bewezen wij aan de hand van hun monarchisme, dat zij met hun democratisme handel drijven of, anders gezegd, dat deze ‘Osvobozjdenije’-helden van de geldzak de belangen van de grote Russische revolutie verkwanselen. De verstokte hardnekkigheid van de alleenheerschappij, de geweldige vordering van de burgeroorlog en de uitzichtloze toestand waarin de monarchisten Rusland hadden gebracht, dwongen tenslotte ook diegenen, die volkomen van begrip verstoken leken, tot inzicht. De revolutie werd een feit. Het was niet langer nodig een revolutionair te zijn om de revolutie te erkennen. De absolutistische regering is in feite al uiteen beginnen te vallen en valt onder onze ogen nog verder uiteen. Zoals terecht door een zekere liberaal (de heer Gredeskoel) in een legale krant is opgemerkt, is het tot daadwerkelijke ongehoorzaamheid jegens deze regering gekomen. Bij al haar schijnbare macht bleek de alleenheerschappij machteloos te zijn; de gebeurtenissen tijdens de zich ontwikkelende revolutie begonnen eenvoudig dit bij levende lijve wegrottende parasitaire organisme opzij te schuiven. De liberale bourgeois, die gedwongen waren hun activiteiten (of, juister gezegd: hun politieke zaakjes) op te bouwen op grond van de gegeven verhoudingen, zoals die in feite ontstaan waren, zagen zich mettertijd voor de noodzaak geplaatst, de revolutie te erkennen. Zij doen dit niet omdat zij revolutionairen zijn, maar in weerwil van het feit dat zij geen revolutionairen zijn. Zij doen dit noodgedwongen en tegen hun wil, zij aanschouwen met ingehouden woede de successen van de revolutie en beschuldigen de alleenheerschappij, die geen compromis wil, maar een strijd op leven en dood, van het bevorderen van de revolutie. Geboren sjacheraars als zij zijn, haten zij de strijd en de revolutie, maar de omstandigheden dwingen hen ertoe zich op de bodem van de revolutie te plaatsen, want andere bodem hebben zij niet onder de voeten.
Wij zijn getuigen van een bijzonder leerzaam en hoogst komisch schouwspel. De prostituees van het burgerlijke liberalisme pogen zich in de revolutionaire toga te hullen. De Osvobozjdenije-mensen – risum teneatis, amici! [Houdt uw lachen in, vrienden!] – de Osvobozjdenije-mensen beginnen in naam van de revolutie te spreken! De Osvobozjdenijemensen beginnen te verzekeren, dat zij ‘de revolutie niet vrezen’ (de heer Struve in nr. 72 van de ‘Osvobozjdenije’)!!! De Osvobozjdenije-mensen maken er aanspraak op, ‘aan het hoofd van de revolutie te gaan staan’!!!
Dat is een verschijnsel van de grootste betekenis en het kenmerkt niet alleen de vooruitgang van het burgerlijk liberalisme, maar nog meer de vooruitgang van de werkelijke successen der revolutionaire beweging, die haar erkenning afgedwongen heeft. Zelfs de bourgeoisie begint te voelen dat het voordeliger is zich op het standpunt van de revolutie te stellen – zozeer is de alleenheerschappij aan het wankelen geraakt. Aan de andere kant echter stelt dit verschijnsel, dat van het nieuwe en hogere niveau van de gehele beweging getuigt, ons ook voor nieuwe en hogere taken. Het erkennen van de revolutie door de bourgeoisie kan niet eerlijk gemeend zijn, dit geheel onafhankelijk van de persoonlijke eerlijkheid van de een of andere burgerlijke ideoloog. De bourgeoisie kan niet anders dan ook in dit hogere stadium van de beweging haar baatzucht en inconsequentie, haar kruideniersmentaliteit en kleingeestige reactionaire streken meebrengen. Ten behoeve van ons program en ter verdere ontwikkeling van ons program moeten wij nu de onmiddellijke concrete taken van de revolutie anders formuleren. Wat gisteren voldoende was, is vandaag onvoldoende. Gisteren was het misschien voldoende, als vooruitstrevende democratische leuze het erkennen van de revolutie te eisen. Vandaag is dat niet genoeg. De revolutie heeft zelfs de heer Struve gedwongen haar te erkennen. Nu wordt van de meest vooruitstrevende klasse geëist dat zij heel nauwkeurig de wezenlijke inhoud van de actuele en dringende taken van deze revolutie vaststelt. Hoewel de heren Struve de revolutie erkennen, laten zij keer op keer hun ezelsoren zien en zingen ze het oude liedje, dat een vreedzame oplossing mogelijk is, dat Nicolaas aan de heren van de ‘Osvobozjdenije’ de macht zal overdragen enz. enz. De heren van de ‘Osvobozjdenije’ erkennen de revolutie om haar met des te minder gevaar voor zichzelf weg te moffelen en te verraden. Het is daarom nu onze taak het proletariaat en het hele volk op de ontoereikendheid van de leuze ‘revolutie’ te wijzen, hun aandacht erop te vestigen dat het noodzakelijk is de wezenlijke inhoud van de revolutie duidelijk en niet mis te verstaan, consequent en op een besliste manier vast te stellen. En de enige leuze die dit op besliste wijze vaststelt, en als zodanig uitsluitend in staat is op de juiste manier uitdrukking te geven aan de ‘beslissende overwinning’ van de revolutie, is de leuze van de revolutionaire democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren.
Het misbruik maken van woorden is een zeer alledaags verschijnsel in de politiek. ‘Socialisten’ noemden zich bv. dikwijls genoeg zowel de aanhangers van het Engelse burgerlijke liberalisme (‘wij zijn nu allen socialisten’ – ‘we all are socialists now’, zei Harcourt), als de aanhangers van Bismarck en de vrienden van paus Leo XIII. Het woord ‘revolutie’ leent zich eveneens zeer goed tot misbruik en in een bepaald ontwikkelingsstadium van de beweging is zulk een misbruik onvermijdelijk. Toen de heer Struve in naam van de revolutie begon te spreken, kwam Thiers ons onwillekeurig in de herinnering. Enkele dagen voor de Februarirevolutie kreeg deze monsterlijke dwerg, deze naar de geest meest volmaakte verpersoonlijking van de politieke koopbaarheid van de bourgeoisie, het voorgevoel van de naderende storm van de volksopstand. En hij verkondigde van het spreekgestoelte van het parlement dat hij tot de partij van de revolutie behoorde! (Zie Marx, ‘De burgeroorlog in Frankrijk’). De politieke betekenis van de overgang van de Osvobozjdenije-mensen naar de partij van de revolutie is volkomen identiek aan deze ‘overgang’ van Thiers. Als de Russische Thiers het erover hebben dat zij tot de partij van de revolutie behoren, dan betekent dit dat de leuze revolutie onvoldoende en nietszeggend geworden is, dat zij geen taken stelt, aangezien de revolutie een feit geworden is en de meest verschillende soorten van elementen naar haar zijde overgelopen zijn.
Inderdaad, wat betekent revolutie vanuit marxistisch standpunt? Het gewelddadig vernietigen van de overleefde politieke bovenbouw, welks tegenstelling tot de nieuwe productieverhoudingen op een gegeven tijdstip tot zijn ineenstorting heeft geleid. De tegenstelling van de alleenheerschappij tot de gehele structuur van het kapitalistische Rusland, tot alle eisen van zijn burgerlijk-democratische ontwikkeling heeft nu tot een des te vollediger ineenstorting geleid, naarmate deze tegenstelling langer kunstmatig in stand gehouden werd. De bovenbouw kraakt in al zijn voegen, kan de stormloop niet weerstaan, begint te wankelen. Het volk moet zich door middel van de vertegenwoordigers van de meest verschillende klassen en groepen een nieuwe bovenbouw verschaffen. In een bepaalde fase van de ontwikkeling wordt het een ieder duidelijk dat de oude bovenbouw ondeugdelijk is. De revolutie wordt door allen erkend. Het is nu de taak vast te stellen, welke klassen de nieuwe bovenbouw moeten doen verrijzen en hoe zij dit moeten doen. Indien dit niet wordt vastgesteld is de leuze revolutie op het gegeven ogenblik leeg en zonder betekenis, want de zwakte van de alleenheerschappij maakt ook van grootvorsten en van de ‘Moskovskije Wjedomosti’[35] revolutionairen! Indien dit niet wordt vastgesteld, kan er geen sprake zijn van de vooruitstrevende democratische taken van de meest vooruitstrevende klasse. En het is juist de leuze: democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, die dit vaststelt. Deze leuze bepaalt de klassen waarop de nieuwe ‘bouwers’ van de nieuwe bovenbouw kunnen en moeten steunen alsmede de aard van de nieuwe bovenbouw (‘democratische’ dictatuur dus geen socialistische dictatuur) en de wijze van opbouw (dictatuur d.w.z. het met geweld onderdrukken van gewelddadig verzet en het bewapenen van de revolutionaire klassen van het volk). Wie nu deze leuze van de revolutionair-democratische dictatuur, de leuze van een revolutionair leger, van een revolutionaire regering, van de revolutionaire boerencomités weigert te erkennen, begrijpt óf helemaal niets van de taken van de revolutie en is niet in staat haar nieuwe en hogere, door het gegeven ogenblik gestelde taken te bepalen, óf wel hij bedriegt het volk en pleegt verraad aan de revolutie, misbruik makend van de leuze ‘revolutie’.
Kameraad Martynov en zijn vrienden zijn voorbeelden van het eerste geval, de heer Struve en de gehele ‘constitutioneel-democratische’ Zemstvo-partij van het tweede.
Kameraad Martynov was zo scherpzinnig en spits, er ons van te beschuldigen de begrippen revolutie en dictatuur ‘verwisseld’ te hebben, juist op het ogenblik toen de ontwikkeling van de revolutie eiste, dat haar taken door de leuze dictatuur zouden worden bepaald! Kameraad Martynov is in feite weer eens een keer zo onfortuinlijk geweest in de achterhoede mee te strompelen, in de voorlaatste fase te blijven steken, zich op het niveau van de Osvobozjdenije te bevinden, want juist aan het politieke standpunt van de Osvobozjdenije-mensen d.w.z. aan de belangen van de liberale monarchistische bourgeoisie, beantwoordt op het ogenblik het erkennen van de ‘revolutie’ (met de mond) en de afwijzende houding jegens de democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren (d.w.z. de revolutie metterdaad). De liberale bourgeoisie spreekt zich nu, via de heer Struve, voor de revolutie uit. Het klassebewuste proletariaat eist, via de revolutionaire sociaaldemocraten, de dictatuur van het proletariaat en de boeren. En hier mengt de wijze man van de nieuwe ‘Iskra’ zich in de strijd en brult: waag het niet de begrippen revolutie en dictatuur te ‘verwisselen’! Wel, is het soms niet waar, dat het foutieve standpunt dat de nieuw-iskristen innemen, hen ertoe veroordeelt alsmaar achter het gedoe van de ‘Osvobozjdenije’ aan te sukkelen?
Wij toonden reeds aan, dat de Osvobozjdenije-mensen wat betreft het erkennen van het democratisme (dit niet zonder daartoe door de sociaaldemocratie aangepord te zijn) telkens een stapje hoger komen. Aanvankelijk ging het in onze polemiek met hen om: politiek à la Sjipov (rechten en een met macht beklede Zemstvo) of constitutionalisme? Daarna: beperkt kiesrecht of algemeen kiesrecht? Vervolgens: erkenning van de revolutie of gesjacher met de alleenheerschappij? Tenslotte is het nu geworden: erkenning van de revolutie zonder dictatuur van het proletariaat en de boeren, of erkenning van de eis van een dictatuur van deze klassen in de democratische revolutie? Het is mogelijk en waarschijnlijk, dat de heren van de ‘Osvobozjdenije’ (het doet er niet toe of het die van nu of hun opvolgers in de linkervleugel van de burgerlijke democratie zijn) nog een stap hoger zullen gaan, d.w.z. mettertijd (misschien tegen de tijd dat kam. Martynov nog een stap omhoog gaat) ook de leuze van de dictatuur zullen erkennen. Dit zal zelfs onvermijdelijk het geval zijn, als de Russische revolutie met succes voorwaarts gaat en de beslissende overwinning behaalt. Wat zal dan de houding van de sociaaldemocratie zijn? De volledige overwinning van de tegenwoordige revolutie zal het einde betekenen van de democratische omwenteling en de beslissende strijd voor de socialistische omwenteling zal een aanvang nemen. De verwezenlijking van de eisen die de boeren nu stellen, de volkomen vernietiging van de reactie en het tot stand brengen van de democratische republiek zullen het einde betekenen van het revolutionarisme van de bourgeoisie en zelfs van de kleine bourgeoisie, en de werkelijke strijd van het proletariaat voor het socialisme gaat beginnen. Hoe volkomener de democratische omwenteling zal zijn, des te sneller, breder, zuiverder en vastbeslotener zal deze nieuwe strijd zich ontplooien. De leuze van de ‘democratische’ dictatuur brengt dan ook het historisch beperkte karakter van de tegenwoordige revolutie tot uitdrukking, alsook de noodzaak van een nieuwe strijd op grond van de nieuwe omstandigheden voor de volledige bevrijding van de arbeidersklasse van iedere onderdrukking en van iedere uitbuiting. Met andere woorden: wanneer de democratische bourgeoisie of de kleine bourgeoisie nog een stap hoger gestegen zal zijn, wanneer niet alleen de revolutie, maar ook de volledige overwinning van de revolutie een feit geworden zal zijn, zullen wij (wellicht onder ontzettend geweeklaag van nieuwe, toekomstige Martynovs) de leuze van de democratische dictatuur ‘verruilen’ voor de leuze van de socialistische dictatuur van het proletariaat, d.w.z. van de volledige socialistische omwenteling.
In zijn opmerkingen ter inleiding van de door hem uitgegeven artikelen van Marx uit de ‘Neue Rheinische Zeitung’ van 1848 zegt Mehring, dat de burgerlijke literatuur deze krant o.a. het verwijt maakte, dat zij ‘als enige middel om de democratie tot stand te brengen het onmiddellijk invoeren van de dictatuur eist’ (Marx’ Nachlaß, deel III, blz. 53)[36]. Vanuit het vulgair-burgerlijke standpunt sluiten de begrippen dictatuur en democratie elkaar uit. De bourgeois, die de theorie van de klassenstrijd niet begrijpt en gewend is in de politieke arena het kleingeestige gekrakeel van de verschillende kringen en coterieën van de bourgeoisie te zien, verstaat onder dictatuur het afschaffen van alle vrijheden en waarborgen van de democratie, alle mogelijke willekeur, alle mogelijke machtsmisbruik in het persoonlijke belang van de dictator. Het is in feite juist dit vulgair-burgerlijke standpunt, dat ook bij onze Martynov doorschemert, die aan het slot van zijn ‘nieuwe veldtocht’ in de nieuwe ‘Iskra’ de voorliefde van de ‘Vperjod’ en van de ‘Proletari’ voor de leuze van de dictatuur verklaart door te zeggen dat Lenin ‘verschrikkelijk graag zijn geluk eens zou willen beproeven’ (‘Iskra’ nr. 103, blz. 3, 2de kolom). Deze charmante uitleg staat volkomen op hetzelfde niveau als de beschuldigingen van bourgeoiszijde tegen de ‘Neue Rheinische Zeitung’ de dictatuur te prediken. Op deze wijze werd ook Marx ervan beschuldigd (door de burgerlijke liberalen, niet door ‘sociaaldemocraten’!) de begrippen revolutie en dictatuur met elkaar ‘verwisseld’ te hebben. Om Martynov het begrip klassedictatuur ter onderscheid van persoonlijke dictatuur en de taken van de democratische dictatuur ter onderscheid van de socialistische dictatuur duidelijk te maken, is het niet van nut ontbloot op de inzichten van de ‘Neue Rheinische Zeitung’ in te gaan.
‘Na een revolutie’, schreef de ‘Neue Rheinische Zeitung’ van 14 september 1848, ‘vereist iedere voorlopige staatstoestand een dictatuur, en wel een energieke dictatuur. Wij hebben van het begin af aan Camphausen’ (de Pruisische minister-president na 18 maart 1848) ‘verweten, dat hij niet dictatoriaal optrad, dat hij de overblijfselen van de oude instellingen niet onmiddellijk vernietigd en opgeruimd had. Terwijl dus de heer Camphausen zich met constitutionele illusies in slaap wiegde, versterkte de overwonnen partij’ (d.w.z. de partij van de reactie) ‘haar posities in de bureaucratie en het leger en waagde het zelfs hier en daar openlijk tot de aanval over te gaan’.[37]
De krant vat hier, merkt Mehring terecht op, in weinige zinnen samen, wat zij in lange artikelen over het ministerie-Camphausen uitvoerig te berde heeft gebracht. Wat zeggen deze woorden van Marx ons? Dat een voorlopige revolutionaire regering dictatoriaal moet optreden (een beginsel dat de ‘Iskra’, die bevreesd was voor de leuze van de dictatuur, absoluut niet in staat was te begrijpen) en dat het de taak van deze dictatuur is, de overblijfselen van de oude instellingen te vernietigen (precies dat, wat in de resolutie van het Derde Congres van de RSDAP over de strijd tegen de contrarevolutie duidelijk gezegd is, en in de resolutie van de conferentie, zoals wij reeds aantoonden, is weggelaten). Ten derde en tot slot volgt uit deze woorden, dat Marx de burgerlijke democraten op grond van hun ‘constitutionele illusies’ in tijden van revolutie en openlijke burgeroorlog geselde. De betekenis van deze woorden komt bijzonder duidelijk tot uitdrukking in het artikel in de ‘Neue Rheinische Zeitung’ van 6 juni 1848: ‘Een constitutionele nationale vergadering’, schreef Marx, ‘moet in de allereerste plaats een actieve, revolutionair actieve vergadering zijn. De vergadering in Frankfort houdt zich op schoolse manier met parlementarisme bezig en laat de regering haar gang gaan. Stel, dat dit geleerde concilie er na zeer rijp beraad in zou slagen de beste agenda en de beste grondwet uit te knobelen, wat is dan het nut van deze beste agenda en deze beste grondwet, als de regeringen intussen de bajonetten op de agenda hebben gezet?’
De bedoeling van de leuze is juist: dictatuur. Men kan daaruit opmaken welke houding Marx zou hebben aangenomen tegenover resoluties, die het ‘besluit, een constituerende vergadering te organiseren’, een beslissende overwinning noemen of die ertoe aansporen, ‘de partij van de uiterste revolutionaire oppositie te blijven’!
Belangrijke kwesties worden in het leven der naties slechts door geweld tot oplossing gebracht. De reactionaire klassen nemen gewoonlijk het eerst hun toevlucht tot geweld, zij beginnen de burgeroorlog en ‘zetten de bajonetten op de agenda’, zoals de Russische alleenheerschappij deed en zoals ze dit vanaf 9 januari systematisch en onverstoorbaar overal en allerwegen doet. En is zulk een toestand eenmaal ontstaan, zijn de bajonetten werkelijk als eerste op de politieke agenda gezet, is de opstand eenmaal noodzakelijk en onvermijdelijk gebleken, dan worden constitutionele illusies en parlementaire schooloefeningen alleen maar een dekmantel van het burgerlijke verraad jegens de revolutie, een dekmantel van het ‘zich afkeren’ van de bourgeoisie van de revolutie. En in zulk een geval moet de werkelijk revolutionaire klasse juist de leuze van de dictatuur uitgeven.
Over de taken van deze dictatuur schreef Marx reeds in de ‘Neue Rheinische Zeitung’: ‘Zij (de nationale vergadering) had slechts overal op dictatoriale wijze behoeven op te treden tegen de reactionaire handelwijze van overleefde regeringen om zich onder de publieke opinie een machtspositie op te bouwen, waarop alle bajonetten en kolven zouden zijn versplinterd... Zij verveelt het Duitse volk, in plaats dat zij dit met zich meesleept of er door meegesleept wordt’. De nationale vergadering had naar de mening van Marx al het mogelijke moeten doen om ‘uit de in feite bestaande toestand in Duitsland alles te verwijderen, wat in tegenspraak was met het principe van de volkssoevereiniteit’, om daarna ‘de revolutionaire bodem waarop zij staat, te consolideren, ten einde de door de revolutie bevochten volkssoevereiniteit tegen alle aanvallen te beveiligen’.[38]
Bijgevolg kwamen de taken, die Marx in 1848 aan een revolutionaire regering of een dictatuur stelde, in wezen in de allereerste plaats op een democratische omwenteling neer: bescherming tegen de contrarevolutie en daadwerkelijke verwijdering van alles wat in tegenspraak is met de volkssoevereiniteit. En dat is niets anders dan de revolutionair-democratische dictatuur.
En verder: welke klassen konden en moesten naar de mening van Marx deze taken (het werkelijk volledig toepassen van het principe van de volkssoevereiniteit en het afweren van de aanvallen van de contrarevolutie) verwezenlijken? Marx spreekt van het ‘volk’. Wij weten echter, dat hij de kleinburgerlijke illusies van de eenheid van het ‘volk’ en van het niet aanwezig zijn van de klassenstrijd onder het volk altijd met de grootste felheid heeft bestreden. Het woord ‘volk’ gebruikte Marx niet om de verschillen tussen de klassen te verdoezelen, maar om bepaalde elementen samen te vatten, die in staat zijn de revolutie tot het einde toe door te zetten.
Na de overwinning van het Berlijnse proletariaat op 18 maart, zo schreef de ‘Neue Rheinische Zeitung’, kwamen de successen van de revolutie op tweeërlei wijze tot uiting: ‘...enerzijds de bewapening van het volk, het recht zich te verenigen, de daadwerkelijk verworven volkssoevereiniteit; anderzijds de handhaving van de monarchie en het ministerie-Camphausen-Hansemann, d.w.z. de regering van de vertegenwoordigers van de grote bourgeoisie. Op deze manier had de revolutie twee reeksen van resultaten tengevolge, die onvermijdelijk uiteen moesten lopen. Het volk had de overwinning behaald, het had vrijheden van een uitgesproken democratisch karakter verworven, maar de directe macht ging niet in zijn handen over, maar in die van de grote bourgeoisie. In één woord, de revolutie was niet voltooid. Het volk had toegelaten dat een ministerie van de grote bourgeois gevormd werd, en de grote bourgeois hadden hun bedoelingen onmiddellijk laten blijken door aan de oud-Pruisische adel en de bureaucratie een bondgenootschap aan te bieden. Arnim, Kanitz en Schwerin traden tot het ministerie toe.
De hoge bourgeoisie, van oudsher antirevolutionair, sloot uit vrees voor het volk, d.w.z. voor de arbeiders en de democratische burgerij, een defensief en offensief verbond met de reactie’ (cursief van ons)[39].
Dus niet alleen het ‘besluit, een constituerende vergadering te organiseren’, maar zelfs het daadwerkelijk bijeenroepen daarvan is voor de beslissende overwinning van de revolutie nog niet voldoende! Zelfs na een gedeeltelijke overwinning in de gewapende strijd (de overwinning van de Berlijnse arbeiders op de troepen op 18 maart 1848) is een ‘niet volledige’, een ‘niet geheel en al voltooide’ revolutie mogelijk. Waarvan hangt nu haar voltooiing af? Van de omstandigheid in wiens handen de directe heerschappij overgaat: in handen van de aanhangers van Petroenkevitsj en Roditsjev, dus onze Camphausens en Hansemanns, of in handen van het volk, d.w.z. van de arbeiders en de democratische burgerij. In het eerste geval zal de bourgeoisie de macht hebben, het proletariaat echter – ‘de vrijheid van kritiek’, de vrijheid ‘de partij van de uiterste revolutionaire oppositie te blijven’. De bourgeoisie zal onmiddellijk na de overwinning een verbond met de reactie sluiten (dit zou ook in Rusland onvermijdelijk gebeuren, wanneer bv. de Petersburgse arbeiders in de strijd op straat tegen het leger slechts een gedeeltelijke overwinning zouden behalen en aan de heren Petroenkevitsj & co de vorming van een regering zouden overlaten). In het tweede geval zou een revolutionair-democratische dictatuur, d.w.z. een volledige overwinning van de revolutie mogelijk zijn.
Blijft nog over nauwkeuriger vast te stellen, wat Marx eigenlijk onder ‘democratische burgerij’ (demokratische Burgerschaft) verstond, die hij, samen met de arbeiders, het volk noemde, in tegenstelling tot de grote bourgeoisie.
Een duidelijk antwoord op deze vraag geeft de volgende passage uit het artikel in de ‘Neue Rheinische Zeitung’ van 29 juli 1848: ‘De Duitse revolutie van 1848 is niet meer dan een parodie van de Franse revolutie van 1789.
Op 4 augustus 1789, drie weken na de bestorming van de Bastille, rekende het Franse volk in één dag met alle feodale lasten af. Op 11 juli 1848, vier maanden na de maartbarricaden, rekenen de feodale lasten met het Duitse volk af. Teste Gierke cum Hansemanno.[‘Getuigen: Gierke, samen met Hansemann.’ Hansemann was de minister van de partij van de grote bourgeoisie (dus de Pruisische Troebetskoi of Roditsjev en derg.). Gierke was minister van landbouw in het ministerie-Hansemann en werkte een wetsontwerp uit, een ‘gedurfd’ wetsontwerp ter ‘afschaffing van alle feodale lasten’, zogenaamd ‘zonder schadeloosstelling’; in werkelijkheid echter werden alleen maar de kleine, onbelangrijke lasten afgeschaft, terwijl de wezenlijke lasten werden gehandhaafd of afgekocht moesten worden. De heer Gierke zou men kunnen vergelijken met Russen als Kabloekov, Manoeïlov, Herzenstein en aanverwante burgerlijk-liberale vrienden van de boeren, die ‘uitbreiding van het boerengrondbezit’ eisen, maar de landheren willen ontzien.]
De Franse bourgeoisie van 1789 liet haar bondgenoten, de boeren, geen ogenblik in de steek. Zij besefte dat de grondslag van haar bewind in de vernietiging van het feodalisme op het land en in het vormen van een vrije, over grond beschikkende (grundbesitzenden) boerenklasse bestond.
De Duitse bourgeoisie van 1848 verraadt zonder het minste gewetensbezwaar deze boeren, die hun natuurlijkste bondgenoten, het vlees van hun vlees zijn, en zonder wie zij machteloos tegenover de adel staat.
Het voortduren, het sanctioneren van de feodale rechten in de vorm van (denkbeeldige) afkoop, dat is dus het resultaat van de Duitse revolutie van 1848. Dat is de enige wol van het vele geschreeuw!’[40]
Dit is een zeer leerrijke passage, die ons vier belangrijke stellingen aan de hand doet: 1) De niet voltooide Duitse revolutie onderscheidt zich van de voltooide Franse revolutie door het feit, dat de bourgeoisie niet alleen het democratisme in het algemeen, maar ook de boeren in het bijzonder verraden heeft. 2) De grondslag voor de volledige verwezenlijking van de democratische omwenteling ligt in de vorming van een vrije boerenklasse. 3) De vorming van zulk een klasse betekent de afschaffing van de feodale lasten en de vernietiging van het feodalisme, maar nog geenszins een socialistische omwenteling. 4) De boeren zijn de ‘natuurlijkste’ bondgenoten van de bourgeoisie, namelijk van de democratische bourgeoisie, die zonder hen ‘machteloos’ tegenover de reactie staat.
Indien men rekening houdt met de overeenkomstige concrete nationale bijzonderheden en in de plaats van het feodalisme de lijfeigenschap stelt, dan zijn al deze stellingen ook op het Rusland van 1905 ten volle toepasselijk. Er is geen twijfel aan, dat wij, indien wij uit de ervaring van Duitsland, als door Marx belicht, lering trekken, tot geen andere leuze voor de beslissende overwinning van de revolutie kunnen komen dan: de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren. Er is geen twijfel aan dat het proletariaat en de boeren de voornaamste bestanddelen van het ‘volk’ zijn, zoals dit door Marx in 1848 tegenover de weerstand biedende reactionairen en de verraad plegende bourgeoisie gesteld werd. Er bestaat geen twijfel aan, dat ook bij ons in Rusland de liberale bourgeoisie en de heren van de ‘Osvobozjdenije’ de boeren op het ogenblik verraden en in de toekomst zullen verraden, d.w.z. zich tot een schijnhervorming zullen beperken en in de beslissende strijd tussen de landheren en de boeren aan de kant van de eerstgenoemden zullen gaan staan. Alleen het proletariaat is in staat de boeren in deze strijd tot het eind toe te steunen. Tenslotte bestaat er geen twijfel aan, dat ook bij ons in Rusland het succes van de strijd van de boeren, d.w.z. het overgaan van alle grondbezit naar de boeren, een volledige democratische omwenteling en de maatschappelijke basis van de voltooide revolutie zal betekenen, in geen geval echter een socialistische omwenteling en evenmin de ‘socialisatie’, waar de ideologen van het kleinburgerdom, de sociaal-revolutionairen, over spreken. De succesvolle boerenopstand, de overwinning van de democratische revolutie zal pas de weg effenen naar de werkelijke en beslissende strijd voor het socialisme op grondslag van de democratische republiek. De boeren, als grondbezittende klasse, zullen in deze strijd dezelfde verraderlijke, besluiteloze rol spelen als de bourgeoisie op het ogenblik in de strijd voor de democratie. Dit te vergeten betekent het socialisme vergeten, betekent zichzelf en anderen wat betreft de waarachtige belangen en taken van het proletariaat bedriegen.
Om Marx’ inzichten uit het jaar 1848 volledig weer te geven, is het noodzakelijk één wezenlijk onderscheid tussen de toenmalige Duitse sociaaldemocratie (of de communistische partij van het proletariaat, om in de termen van die tijd te spreken) en de tegenwoordige Russische sociaaldemocratie onder de aandacht te brengen. Hier volgt wat Mehring daarover zegt:
‘...als “orgaan van de democratie” heeft zij’ (de Neue Rheinische Zeitung) ‘het politieke toneel betreden en hoewel de rode draad die door al haar artikelen liep, moeilijk te miskennen viel, vertegenwoordigde zij toch allereerst nog meer de belangen van de burgerlijke revolutie tegenover de alleenheerschappij en het feodalisme, dan dat zij al de belangen van het proletariaat tegen de bourgeoisie vertegenwoordigde. Van een op zichzelf staande arbeidersbeweging tijdens de revolutiejaren is in haar kolommen weinig te vinden, hoewel men zeker niet over het hoofd mag zien dat naast haar onder de redactie van Moll en Schapper tweemaal per week een speciaal orgaan van de Keulse Arbeidersvereniging verscheen.[41] Toch valt het de tegenwoordige lezer op, hoe weinig belangstelling de Neue Rheinische Zeitung voor de toenmalige Duitse arbeidersbeweging aan de dag legde, hoewel Stephan Born, haar schranderste van geest, in Parijs en Brussel van Marx en Engels geleerd had en ook nu te Berlijn het correspondentschap van hun krant voerde. In zijn memoires vertelt Born dat zij nooit één enkel woord van afkeuring over zijn arbeidersagitatie hebben gezegd; desniettegenstaande blijkt met waarschijnlijkheid uit latere opmerkingen van Engels, dat zij op zijn minst met de manier waarop deze agitatie gevoerd werd niet tevreden waren. Dit met recht, in zoverre als Born het in het verreweg grootste deel van Duitsland nog geheel onontwikkelde klassebewustzijn van het proletariaat menige concessie moest doen, die met het standpunt van het Communistisch Manifest moeilijk te rijmen viel. Ten onrechte, in zoverre als Born de onder zijn leiding gevoerde agitatie toch op een naar verhouding zeer behoorlijk niveau wist te houden... Zonder twijfel stonden Marx en Engels, historisch en politiek gezien, ook in hun recht, als zij het grootste belang van de arbeidersklasse in de eerste plaats zagen in het zo ver mogelijk doorzetten van de burgerlijke revolutie... Ondanks dit alles blijft het een merkwaardig bewijs voor het feit, hoe het elementaire instinct van de arbeidersbeweging de opvattingen van de geniaalste denkers weet te corrigeren, dat zij zich in april 1849 voor een specifieke arbeidersorganisatie uitspraken en afgevaardigden naar het arbeiderscongres besloten te zenden, dat in het bijzonder door het Oost-Elbische (Oost-Pruisische) [Het woord Oost-Pruisische is door Lenin in zijn vertaling toegevoegd. Red.] proletariaat voorbereid was.’
Dus niet eerder dan april 1849, toen de revolutionaire krant al bijna een jaar verschenen was (de ‘Neue Rheinische Zeitung’ begon op 1 juni 1848 te verschijnen), spraken Marx en Engels zich voor een specifieke arbeidersorganisatie uit! Tot dan toe gaven zij eenvoudig leiding aan een ‘orgaan van de democratie’, dat door generlei banden met een zelfstandige arbeiderspartij verbonden was! Dit vanuit ons tegenwoordige standpunt gezien monsterlijke en ongelooflijke feit toont duidelijk aan welk een groot verschil er tussen de toenmalige Duitse en de tegenwoordige Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij bestaat. Dit feit laat ons zien, hoeveel minder in de Duitse democratische revolutie (ten gevolge van de achterlijkheid van het Duitsland van 1848, zowel in economisch als in politiek opzicht – zijn versplintering als staat) de proletarische trekken van de beweging, de proletarische stroming daarin, aan de dag traden. Dit mag niet vergeten worden (zoals dit bv. door Plechanov is vergeten) bij het beoordelen van Marx’ herhaalde verklaringen uit deze en een wat latere periode over de noodzaak een zelfstandige partij van het proletariaat te organiseren. Marx heeft pas uit de ervaring van de democratische revolutie, bijna een jaar later, deze praktische conclusie getrokken: zo droogstoppelig, zo kleinburgerlijk was in die tijd de hele atmosfeer in Duitsland. Voor ons is deze conclusie een sedert lang vaststaande, uit een vijftig jaar lange ervaring van de internationale sociaaldemocratie verworven kennis – een kennis op grond waarvan we begonnen zijn de sociaaldemocratische arbeiderspartij van Rusland te organiseren. Bij ons kan er bv. geen sprake van zijn, dat de revolutionaire kranten van het proletariaat buiten de sociaaldemocratische partij van het proletariaat staan, dat zij ook maar voor een ogenblik eenvoudig als ‘organen van de democratie’ zouden kunnen verschijnen.
Maar de tegenstelling, die tussen Marx en Stephan Born pas aan de dag begon te treden, bestaat bij ons in een des te ontwikkelder vorm, naarmate in de democratische stroom van onze revolutie de proletarische stroming machtiger tot uiting komt. Wanneer Mehring zegt, dat Marx en Engels over de agitatie van Stephan Born waarschijnlijk ontevreden waren, dan drukt hij zich al te mild en ontwijkend uit. Men leze wat Engels in 1885 (in de inleiding tot de ‘Enthüllungen über den Kommunistenprozeß zu Köln’, Zürich 1885) over Born schreef:
Dat de ‘Bond van Communisten’[42] een voortreffelijke school van revolutionaire activiteit is geweest, werd bewezen door het feit, dat overal leden van de Bond aan het hoofd van de extreem democratische beweging stonden. ‘In Berlijn stichtte de zetter Stephan Born, die in Brussel en Parijs als actief bondslid had gewerkt, een “Arbeidersbroederschap” (“Arbeiterverbrüderung”), die een tamelijk grote omvang aannam en tot 1850 bestond. Born, een zeer talentvolle jonge man, die echter wat al te veel haast had om een politieke figuur te worden, “verbroederde” zich met jan en alleman (Kreti und Plethi) om maar een menigte hij elkaar te krijgen, en was allerminst de man die eenheid in de elkaar tegengestelde tendensen, die licht in de chaos kon brengen. In de officiële publicaties van de vereniging worden dan ook de in “Het Communistisch Manifest” voorgestane opvattingen tot een waar mengelmoes gemaakt met gildenherinneringen en gildenaspiraties, fragmenten van Louis Blanc en Proudhon, protectionisme enz. kortom, men wilde iedereen plezieren (allen alles sein). Er werden speciaal stakingen, vakverenigingen en coöperatieve productieverenigingen op gang gebracht en daarbij werd vergeten, dat het er in de allereerste plaats om ging, door politieke overwinningen eerst het gebied te veroveren, waar alleen zulke dingen op den duur te verwezenlijken waren’ (cursief van mij). ‘Toen daarna de overwinning van de reactie de leiders van de Broederschap de noodzakelijkheid deed gevoelen, direct aan de revolutionaire strijd deel te nemen, werden zij door de in verwarring verkerende massa, die zij om zich heen verzameld hadden, vanzelfsprekend in de steek gelaten. Born nam deel aan de mei-opstand van 1849 in Dresden en had het geluk te ontkomen. Maar in tegenstelling tot de grote politieke beweging van het proletariaat was de “Arbeidersbroederschap” een zuiver afzonderlijke bond gebleken te zijn, die grotendeels alleen op papier bestond en een zo ondergeschikte rol speelde, dat de reactie het pas in 1850 nodig vond hem te verbieden en zijn voortbestaande afleggers nog enkele jaren later. Born, die eigenlijk Buttermilch [Toen ik Engels vertaalde, maakte ik in de eerste uitgave de fout, het woord Buttermilch (karnemelk. Red.) niet als een eigennaam, maar als een soortnaam op te vatten. Deze vergissing verschafte de mensjewieken natuurlijk het grootst mogelijke plezier. Koltsov schreef dat ik ‘Engels had uitgediept’ (opnieuw gedrukt in de Bundel ‘Twee jaren’), en Plechanov herinnert zelfs nog in Tovarisjtsj’[43] aan deze vergissing – kortom, er deed zich een uitstekend voorwendsel voor om de kwestie van de twee tendensen in de arbeidersbeweging van 1848 in Duitsland, de Bornse tendens (die overeenkomst vertoont met onze economisten’) en de marxistische tendens, te omzeilen. Dat men van de fout van een tegenstander, al betreft deze dan ook maar de achternaam van Born, gebruik maakt, is maar al te begrijpelijk. Maar om door middel van het corrigeren van een vertaling de kwestie van het wezen van de twee tactieken te omzeilen, dat betekent ten aanzien van de kern van de zaak capituleren. (Voetnoot van de schrijver bij de uitgave van 1907. Red.)] heet, is geen politieke figuur van formaat geworden, maar een kleine Zwitserse professor, die niet langer Marx in gildentaal vertaalt, maar de zachtmoedige Renan in zijn eigen weeë Duits.’
Zo beoordeelde Engels de twee tactieken van de sociaaldemocratie in de democratische revolutie!
Onze nieuw-iskristen streven eveneens naar het ‘economisme’ en wel met zulk een onberedeneerde ijver, dat zij wegens hun ‘inzicht’ de lof van de monarchistische bourgeoisie toegezwaaid krijgen. Zij verzamelden eveneens een bontgeschakeerd publiek om zich heen door de ‘economisten’ te vleien en de onontwikkelde massa door leuzen als ‘zelfwerkzaamheid’, ‘democratisme’, ‘autonomie’ en dergelijke op demagogische wijze naar zich toe te lokken. Hun vakverenigingen bestaan dikwijls alleen maar in de kolommen van de Chlestakovse[44] nieuwe ‘Iskra’. Hun leuzen en resoluties getuigen van een minstens even groot wanbegrip voor de taken van de ‘grote politieke beweging van het proletariaat’.
_______________
[1] De muiterij op de kruiser ‘Potjomkin’ brak uit op 14 (27) juni 1905. De muitende kruiser stoomde naar Odessa waar op dat ogenblik een algemene staking aan de gang was. De tsaristische regering zond de gehele Zwarte Zeevloot uit om de muiterij op ‘Potjomkin’ neer te slaan, maar de matrozen weigerden op het muitende schip te vuren en de bevelvoerende officieren waren genoodzaakt hun eskaders terug te doen keren. Na elf dagen op zee rondgezwalkt te hebben, was de kruiser ‘Potjomkin’, waarvan de voedsel- en kolenvoorraden opraakten, genoodzaakt uit te wijken naar de Roemeense kust en zich aan de Roemeense autoriteiten over te geven. De meerderheid van de matrozen bleef in het buitenland. Diegenen, die naar Rusland terugkeerden, werden in hechtenis genomen en berecht. De muiterij op de kruiser ‘Potjomkin’ eindigde in een mislukking, maar het overgaan naar de zijde van de revolutie van de bemanning van een van de grootste oorlogsschepen was een belangrijke stap voorwaarts in de ontwikkeling van de strijd tegen de alleenheerschappij.
[2] ‘Proletari’ (De Proletariër) – een illegaal bolsjewistisch weekblad, het centrale orgaan van de RSDAP, opgericht op besluit van het Derde Partijcongres. Het Plenum van het Centrale Comité, bij besluit van 27 april (10 mei) 1905, benoemde V.I. Lenin tot verantwoordelijk redacteur van het centrale orgaan. Het blad verscheen van 14 (27) mei tot 12 (25) november 1905 in Genève. Er zijn in het geheel 26 nummers van verschenen. Lenin schreef bijna negentig artikelen en berichten voor het blad, dat zeer veel bijdroeg tot het propageren van de besluiten van het Derde Partijcongres en een grote rol speelde in de organisatorische en ideologische aaneensluiting van de bolsjewieken, terwijl het een meedogenloze strijd voerde tegen de mensjewieken en andere opportunistische elementen. Na het vertrek van Lenin naar Rusland in begin november 1905 werd de uitgave van het blad spoedig gestaakt.
[3] De commissie-Boelygin was een bijzondere conferentie, bijeengeroepen op bevel van de tsaar in februari 1905, onder voorzitterschap van de minister van binnenlandse zaken A.G. Boelygin. Grootgrondbezitters en vertegenwoordigers van de reactionaire adel maakten er deel van uit. De conferentie bereidde een wetsontwerp voor aangaande het bijeenroepen van een rijksdoema en een decreet aangaande de verkiezingen voor die Doema, die tezamen met een manifest van de tsaar op 6 (19) augustus 1905 werden afgekondigd. Alleen grootgrondbezitters, kapitalisten en een klein aantal rijke boeren verkregen het kiesrecht voor de Doema-verkiezingen. De Doema had niet het recht wetten aan te nemen en kon alleen maar enkele vraagstukken bespreken als een raadgevend lichaam voor de tsaar. De bolsjewieken riepen de arbeiders en boeren op de Boelygin-Doema te boycotten. De verkiezingen vonden niet plaats en het gelukte de regering niet de Doema bijeen te roepen. De opleving van de revolutionaire stemming en de politieke oktoberstaking veegde de Doema van de baan.
[4] Het Frankforter Parlement was een nationale vergadering voor geheel Duitsland, bijeengeroepen na de Maartrevolutie van 1848. In plaats van de massa te organiseren voor de beslissende strijd tegen het absolutisme en de versplintering van Duitsland beperkte het parlement zijn werkzaamheid tot vruchteloze debatten over een rijksgrondwet.
[5] De ‘Neue Rheinische Zeitung’ verscheen dagelijks vanaf 1 juni 1848 tot 19 mei 1849 in Keulen, onder de redactie van K. Marx. Het blad speelde de rol van opvoeder van de volksmassa’s en wekte hen op tot de strijd tegen de contrarevolutie. Het vastberaden en onverzoenlijke standpunt van de ‘Neue Rheinische Zeitung’, het strijdbare internationalisme van het blad, het verschijnen in zijn pagina’s van politieke aanvallen, gericht tegen de Pruisische regering en de plaatselijke Keulse autoriteiten, dit alles leidde reeds in de eerste maanden van zijn bestaan tot een campagne tegen het blad van de kant van de feodaal-monarchistische en liberaal-burgerlijke pers en tot vervolgingen door de regering, die zich vooral verscherpten na de contrarevolutionaire omwenteling in Pruisen. In mei 1849, terwijl de contrarevolutie tot een algemene aanval overging, maakte de Pruisische regering gebruik van het feit dat Marx niet het Pruisische staatsburgerschap bezat om hem uit Pruisen uit te wijzen. Dit feit en de vervolging waaraan de andere redacteuren van de ‘Neue Rheinische Zeitung’ bloot stonden waren de reden waarom de verschijning van het blad gestaakt moest worden.
[6] ‘Sociaaldemocraat’ – een mensjewistisch blad dat van 7 (20) april tot 13 (26) november in Tiflis in de Georgische taal verscheen. In het geheel kwamen er 6 nummers uit. Het blad stond onder leiding van de voorman van de Georgische mensjewieken N. Zjordania. Het artikel ‘De Zemski Sobor (de Landraad) en onze tactiek’ werd gedrukt in het eerste nummer van de ‘Sociaaldemocraat’ en was van de hand van N. Zjordania.
[7] De Zwarte Honderd waren monarchistische benden, door de tsaristische politie georganiseerd voor de strijd tegen de revolutionaire beweging. De leden van de Zwarte Honderd vermoordden revolutionairen, pleegden aanslagen op progressieve intellectuelen en organiseerden jodenpogroms.
[8] De ‘Sjipov-grondwet’ noemt Lenin het ontwerp voor een staatsbestel, uitgewerkt door D.N. Sjipov, een gematigde liberaal die aan het hoofd stond van de rechtervleugel van de Zemstvo-aanhangers. In een poging om de revolutionaire vloed in te dammen en terzelfder tijd enige concessies te verkrijgen van de tsaristische regering ten gunste van de Zemstvobesturen stelde Sjipov voor, een raadgevend vertegenwoordigend lichaam in het leven te roepen om de tsaar bij te staan. Door zulk gesjacher hoopten de gematigde liberalen de volksmassa’s te bedriegen, de monarchie te behouden en terzelfder tijd voor zichzelf enige politieke rechten te verwerven.
[9] ‘Roesskaja Starina’ (Het Rusland van Weleer) – een geschiedkundig maandblad, dat van 1870 tot 1918 in St.-Petersburg verscheen.
[10] ‘Bond van de Bevrijding’ – een liberaal-monarchistische organisatie, die in 1904 opgericht werd. Zij verenigde de liberaal-burgerlijke intellectuelen, die zich vanaf 1902 rond het in het buitenland verschijnende tijdschrift ‘Osvobozjdenije’ (de Bevrijding) geschaard hadden, en enkele ‘linkse’ vertegenwoordigers van de Zemstvo-beweging. De leden van de bond waren voorstanders van een constitutionele monarchie en streefden er naar van de tsaar enkele hervormingen en concessies te verkrijgen voor de Russische bourgeoisie. De bond bleef tot oktober 1905 bestaan.
[11] De bovengenoemde organen waren dagbladen van de liberale richting die in 1905 verschenen.
[12] Zie K. Marx. en F. Engels, ‘Het Communistisch Manifest’.
[13] De man in het foedraal – de titelheld van een vertelling van A.P. Tsjechov – het type van een bekrompen filister, die bevreesd is voor al het nieuwe en voor elk initiatief.
[14] V.I. Lenin verwijst hier naar het boek ‘Aus dem literarischen Nachlasz von Karl Marx, Friederich Engels und Ferdinand Lassalle. Herausgegeben von Franz Mehring’. Band III, Stuttgart, 1902, S. 211.
[15] Het gaat hier over de audiëntie, die Nicolaas II op 6 (19) juni 1905 aan de afgevaardigden van de Zemstvobesturen verleende. De afvaardiging overhandigde de tsaar een smeekschrift met het verzoek een volksvertegenwoordiging bijeen te roepen zodat deze tezamen met de tsaar ‘een vernieuwd staatsbestel’ in het leven kon roepen. Het smeekschrift bevatte geen eis voor algemeen, direct en evenredig kiesrecht met stemgeheim en gewaarborgde vrije verkiezingen.
[16] Basjiboezoeken – ongeregelde eenheden van het Turkse leger in de 18de en 19de eeuw die berucht waren om hun gemis aan krijgstucht, hun wreedheid en lust tot plunderen.
[17] De aanhangers van de ‘Vperjod’ en van de ‘Proletari’ of de getrouwen van het partijcongres – verschillende benamingen voor de bolsjewieken, de eerste twee naar de namen van de door hen opgerichte bladen ‘Vperjod’ (Voorwaarts) en ‘Proletari’ (De Proletariër), de laatste naar het Derde Partijcongres, dat door hen bijeengeroepen werd.
[18] Het gaat hier over de resolutie aangaande de betrekkingen met de liberalen, ingediend door A.N. Potresov (Starover) en aangenomen op het Tweede Congres van de RSDAP (1903).
[19] Het gaat hier over de slag bij Tsoezjima, de zeeslag geleverd nabij het eiland Tsoezjima op 14 en 15 (27 en 28) mei 1905 gedurende de Russisch-Japanse oorlog. De slag eindigde met de nederlaag van de Russische vloot.
[20] Hiermee wordt het meningsverschil bedoeld dat ontstond gedurende het debat over het ontwerp van het agrarische program op het congres van de Duitse Sociaaldemocratische Partij, dat van 6 tot 12 oktober 1895 te Breslau gehouden werd. Het ontwerp bevatte ernstige fouten, in het bijzonder kwam er in tot uiting de neiging om de proletarische partij in een ‘nationale’ partij te veranderen. Het ontwerp werd, behalve door de opportunisten, ook door A. Bebel en W. Liebknecht verdedigd. K. Kautsky, C. Zetkin en een aantal andere sociaaldemocraten oefenden op het congres scherpe kritiek uit op het ontwerp van het agrarische program. Met een meerderheid van stemmen (158 tegen 63) verwierp het congres het door de commissie voorgestelde ontwerp.
[21] Het gaat hier over het artikel van Nadezjdin (pseudoniem van E.O. Zelenski) tegen het plan van de leninistische ‘Iskra’. Lenin oefende nog in 1902 kritiek uit op dit artikel in zijn boek ‘Wat te doen?’.
[22] ‘Frankfurter Zeitung’ – een dagblad, het orgaan van de grote Duitse beursmannen, dat van 1856 tot 1943 in Frankfort a/Main verscheen.
[23] Hiermee worden de artikelen van Lenin bedoeld. ‘De sociaaldemocratie en de Voorlopige Regering’ en ‘De revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en van de boeren’, die in de nummers 13 en 14 van ‘Vperjod’ gedrukt werden.
[24] Lenin bedoeld hiermee het program dat in 1874 door de Londense groep van de blanquisten, voormalige leden van de Parijse Commune, opgesteld werd. (Zie het artikel van F. Engels ‘Flüchtlingsliteratur. II Programm der blanquistischen Kommuneflüchtlinge’.
[25] Het Erfurtse program van de Duitse Sociaaldemocratische Partij werd in oktober 1891 op het congres te Erfurt aangenomen. Aan het program lag de marxistische leerstelling van de onvermijdelijke ondergang van de kapitalistische productiewijze en haar vervanging door een socialistische ten grondslag; het legde de nadruk op de noodzakelijkheid voor de arbeidersklasse de politieke strijd te voeren en wees op de leidende rol van de partij in deze strijd. Het Erfurtse program bevatte echter ernstige concessies aan het opportunisme. F. Engels onderwierp het Erfurtse program aan een grondige kritiek (‘Zur Kritik des sozial-demokratischen Programmentwurfs 1891’) die in feite een kritiek was op het opportunisme van de gehele IIe Internationale waarvan de partijen, die er toe behoorden, het Erfurtse program als een soort model beschouwden. De leiding van de Duitse Sociaaldemocratische Partij liet echter de massa van de partij in onwetendheid over de kritiek van Engels en er werd geen rekening gehouden met zijn voornaamste aanmerkingen, toen de uiteindelijke tekst van het program opgesteld werd. Naar Lenins mening was de voornaamste tekortkoming van het Erfurtse program dat dit over de dictatuur van het proletariaat zweeg en hij beschouwde dit als een lafhartige concessie aan het opportunisme.
[26] De opmerking op het tiende hoofdstuk van het boek ‘Tweeërlei tactiek van de sociaaldemocratie in de democratische revolutie’ werd in de loop van het werk aan het boek op afzonderlijke vellen geschreven en werd niet opgenomen in de eerste uitgave en ook niet toen dit werk in 1907 uitgegeven werd in de bundel ‘In twaalf jaren’. De opmerking verscheen het eerst in 1926 in de Bundel V van Lenin.
[27] Het artikel van Lenin ‘Over de voorlopige regering’ (tweede artikel) verscheen in nr. 3 van het blad ‘Proletari’. Hij citeerde hierin het artikel van Engels ‘Die Bakunisten an der Arbeit. Denkschrift über den Aufstand in Spanien im Sommer 1873’, waarin hij het door Lenin aangehaalde besluit van de bakoenisten kritiseerde.
[28] Credo – een geloofsbelijdenis, program, uiteenzetting van een wereldbeschouwing. Onder deze benaming werd het manifest bekend, dat in 1899 door een groep ‘economisten’ werd gepubliceerd (S.N. Prokopovitsj, E.D. Koeskova e.a.). In dit manifest kwam het opportunistische karakter van het Russische ‘economisme’ uiterst duidelijk naar voren. Lenin schreef een scherp, beschuldigend protest tegen de opvattingen van de ‘economisten’, ‘Het protest van de Russische sociaaldemocraten’.
[29] Het gaat hier over de uitspraak van Marx in zijn werk ‘Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie’.
[30] L’Humanité (De Mensheid) – een dagblad, dat in 1904 door J. Jaurès opgericht werd als het orgaan van de Franse Socialistische Partij. In 1905 verwelkomde het blad de revolutie, die in Rusland uitgebroken was, en gaf uitdrukking aan het gevoel van solidariteit van het Franse volk met ‘de Russische natie die haar jaar ’89 schiep’. De redactie van het blad organiseerde een geldinzameling ten bate van de Russische revolutie. In de jaren van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bevond het blad zich in de handen van de uiterste rechtervleugel van de Franse Socialistische Partij en stond op een chauvinistisch standpunt. In 1918 nam de vooraanstaande figuur in de Franse en internationale arbeidersbeweging Marcel Cachin de leiding van het blad op zich en werd politieke directeur. In de jaren 1918 tot 1920 trad het blad op tegen de imperialistische politiek van de Franse regering, die troepen zond voor de strijd tegen het land van de Sovjets. In december 1920, na de splitsing in de Franse Socialistische Partij in Tours en het oprichten van de Communistische Partij van Frankrijk werd het blad het centrale orgaan van deze partij.
[31] Het gaat hier over het lidmaatschap van Louis Eugène Varlin, een bekende persoonlijkheid in de Franse arbeidersbeweging en de Eerste Internationale, van de Raad van de Parijse Commune.
[32] Het gaat hier over de organisatorische ‘statuten’, aangenomen door de mensjewistische conferentie in Genève in 1905.
[33] Zie K. Marx, ‘Die Klassenkämpfe in Frankreich 1848 bis 1850’.
[34] Als V.I. Lenin het heeft over de brentanose klassenstrijd bedoelt hij hiermee de opvattingen van de burgerlijke economist Lujo Brentano die de ‘sociale vrede’ in de kapitalistische maatschappij predikte en de mogelijkheid verkondigde de maatschappelijke tegenstellingen van het kapitalisme zonder de klassenstrijd te overwinnen. Brentano beweerde dat door middel van het organiseren van reformistische vakverenigingen en door fabriekswetgeving het arbeidersvraagstuk opgelost kon worden en de belangen van de arbeiders en die van de kapitalisten verzoend konden worden. De vakverenigingen à la Hirsch-Duncker waren reformistische vakverenigingen, in 1868 in Duitsland opgericht door M. Hirsch en F. Duncker, twee voormannen van de burgerlijke progressistische partij. De organisatoren van deze vakverenigingen verkondigden de ‘harmonie’ van de belangen van de arbeid en het kapitaal, beschouwden het toetreden van zowel arbeiders als kapitalisten tot de vakverenigingen toelaatbaar en ontkenden de doelmatigheid van de staking als strijdmiddel.
[35] ‘Moskovskije Wjedomosti’ (Moskouse Berichten) – een blad dat vanaf 1756 door de Moskouse universiteit werd uitgegeven en de opvattingen weergaf van de meest reactionaire lagen van de landheren en de geestelijkheid. Vanaf 1905 was het een van de hoofdorganen van de Zwarte Honderd. Het bleef tot aan de socialistische Oktoberrevolutie verschijnen.
[36] V.I. Lenin verwijst hier naar de inleiding van F. Mehring tot het boek ‘Aus dem literarischen Nachlaß von Karl Marx, Friederich Engels und Ferdinand Lassalle, herausgegeben von Franz Mehring’. (Band II, Stuttgart, 1902, S. 53).
[37] Zie K. Marx ‘Die Krisis und die Konterrevolution’.
[38] V.I. Lenin haalt hier het artikel van F. Engels aan ‘Die Frankfurter Versammlung’.
[39] F. Engels, ‘Die Berliner Debatte über die Revolution’.
[40] K. Marx, ‘Der Gesetzentwurf über die Aufhebung der Feudallasten’.
[41] Het orgaan van de Keulse Arbeidersvereniging had eerst de naam ‘Zeitung des Arbeiter-Vereines zu Köln’ met het onderschrift ‘Freiheit, Brüderlichkeit, Arbeit’. Het blad verscheen van april tot oktober 1848 onder redactie van de leden van de Bond der Communisten – eerst, van de oprichting tot juni 1848, A. Gottschalk en daarna J. Moll. In het geheel verschenen er veertig nummers. Nadat dit orgaan ophield te bestaan, hernam de Keulse Arbeidersvereniging vanaf 26 oktober de uitgave van een blad onder de naam ‘Freiheit, Brüderlichkeit, Arbeit’. Onder deze naam bleef het blad met een korte onderbreking verschijnen tot 24 juni 1849. In het geheel verschenen er 32 nummers.
[42] De ‘Bond der Communisten’ – de eerste communistische internationale organisatie van het proletariaat, begin juni 1847 onder leiding van K. Marx en F. Engels in Londen opgericht. Het program en de organisatorische statuten van de Bond werden met de directe deelname van Marx en Engels uitgewerkt. Zij schreven ook in februari 1848 de beginselverklaring ‘Het Communistisch Manifest’. De Bond der Communisten bleef tot november 1852 bestaan en was de voorganger van de Internationale Arbeidersassociatie (de Eerste Internationale). De meest vooraanstaande leden van de Bond speelden later een leidende rol in de Eerste Internationale.
[43] Het gaat hier over het artikel van G.W. Plechanov ‘Is dit mogelijk?’, dat in nummer 381 van het blad ‘Tovarisjtsj’ (Kameraad) van 26 september (9 oktober) 1907 verscheen. ‘Tovarisjtsj’ was een burgerlijk dagblad, dat van 15 (28) maart 1906 tot 30 december 1907 (12 januari 1908) in Petersburg verscheen. Formeel was het blad een onafhankelijk orgaan, in werkelijkheid echter was het het orgaan van de linkse kadetten. Mensjewieken werkten ook aan het blad mee.
[44] Chlestakov – de held van het blijspel ‘Revisor’ van de Russische schrijver N.W. Gogol, het type van de onverbeterlijke opschepper en leugenaar.