V.I. Lenin
De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme
Inhoud:
I. De scheuring onder de Duitse communisten
II. De communisten en de Onafhankelijken in Duitsland
III. Turati en co in Italië
IV. Verkeerde gevolgtrekkingen uit juiste onderstellingen
V. Een brief van Wijnkoop
Voordat de uitgeverijen van ons land — dat door de imperialisten van hele wereld uit wraak voor de proletarische revolutie leeggeroofd is en ongeacht alle aan hun arbeiders gegeven beloften nog steeds leeggeroofd en geblokkeerd wordt —, voordat onze uitgeverijen mijn brochure hadden kunnen uitgeven, arriveerde er uit het buitenland aanvullend materiaal. Aangezien ik er geenszins aanspraak op maak in mijn brochure meer te bieden dan vluchtige aantekeningen van een publicist, wil ik enkele punten in het kort aanroeren.
De scheuring onder de communisten in Duitsland is een feit geworden. De ‘linksen’ of de ‘principiële oppositie’ hebben een afzonderlijke ‘Communistische Arbeiderspartij’ gevormd ter onderscheiding van de ‘Communistische Partij’. In Italië schijnt het ook tot een scheuring te komen — ik zeg schijnt het, want ik ben slechts in het bezit van de nieuwe nummers (nr. 7 en 8) van het linkse blad Il Soviet, waarin openlijk gesproken wordt over de mogelijkheid en noodzakelijkheid van scheuring en waarbij ook sprake is van een conferentie van de fractie van de ‘Astensionisten’ (of boycottisten, d.w.z. tegenstanders van het deelnemen aan het parlement); deze fractie behoort tot vandaag aan toe nog tot de Italiaanse Socialistische Partij.
Het valt te vrezen dat de afsplitsing van de ‘linkse’ antiparlementariërs (die ten dele ook tegenstanders van alle politiek, van politieke partijen en van het werken in de vakverenigingen zijn) een internationaal verschijnsel zal worden, net als de afsplitsing van de ‘centristen’ (de kautskyanen, Longuetisten, ‘Onafhankelijken’ enzovoort). Het zij zo! Scheuring is altijd nog beter dan verwarring, die een hinderpaal vormt voor de ideologische, theoretische, revolutionaire groei, voor het rijpingsproces van de partij, evenals voor haar eensgezinde, werkelijk georganiseerde, werkelijk de dictatuur van het proletariaat voorbereidende, praktische arbeid.
Laten de ‘linksen’ hun krachten maar beproeven in de praktische arbeid, op nationale en internationale schaal, laat hen maar proberen zonder een streng gecentraliseerde partij met een ijzeren discipline, zonder het vermogen alle terreinen, alle takken en varianten van het politieke en culturele werk te beheersen, de dictatuur van het proletariaat voor te bereiden (en dan ook te realiseren). De praktische ervaring zal hen snel tot een beter inzicht brengen.
Alleen moet alles in het werk worden gesteld om er voor te zorgen dat de in de naaste toekomst onvermijdelijk voor de deur staande en noodzakelijke samensmelting van alle deelnemers aan de arbeidersbeweging, die oprecht en eerlijk opkomen voor de sovjetmacht en de dictatuur van het proletariaat, tot één partij niet bemoeilijkt wordt of zo weinig mogelijk bemoeilijkt wordt door het afsplitsen van de ‘linksen’. Het is het bijzondere geluk van de bolsjewieken in Rusland geweest dat zij vijftien jaar de tijd hadden om, lang voor de directe strijd van de massa’s voor de dictatuur van het proletariaat, een systematische en consequente strijd te voeren zowel tegen de mensjewieken (d.w.z. tegen de opportunisten en ‘centristen’), als tegen de ‘linksen’. In Europa en Amerika moeten we nu hetzelfde werk in ‘geforceerde marsen’ verrichten. Afzonderlijke personen, vooral onder de mislukte pretendenten van leidersrollen, kunnen (wanneer zij proletarische gedisciplineerdheid en ‘eerlijkheid tegenover zichzelf’ ontberen) lange tijd in hun fouten volharden, maar de arbeidersmassa’s zullen, wanneer het moment rijp geworden zal zijn, snel en gemakkelijk zichzelf en alle oprechte communisten in een eensgezinde partij aaneensluiten, die in staat is het sovjetsysteem en de dictatuur van het proletariaat tot stand te brengen.[37]
Ik heb in deze brochure de mening uitgesproken dat een compromis tussen de communisten en de linkervleugel van de Onafhankelijken voor het communisme noodzakelijk en nuttig is, maar dat het niet gemakkelijk zal zijn dit tot stand te brengen. De kranten die ik ondertussen heb ontvangen, hebben zowel het een als het ander bevestigd. In nr. 32 van De Rode Vaan, het centrale orgaan van de Communistische Partij van Duitsland (‘Die Rote Fahne’, Zentralorgan der Kommunistischen Partei Deutschlands, Spartakusbund, van 26 maart 1920) vinden we een ‘verklaring’ van het partijbestuur van deze partij over de ‘militaire putsch’ van Kapp en Luttwitz en over de ‘socialistische regering’. De verklaring is zowel wat haar voornaamste gedachte, als wat haar praktische conclusie betreft, volkomen juist. De voornaamste gedachte is dat ‘de objectieve grondslagen’ voor de dictatuur van het proletariaat op het gegeven moment niet aanwezig zijn, omdat ‘de stedelijke arbeiders in hun meerderheid’ de Onafhankelijken volgen. Conclusie: aan een ‘socialistische regering onder uitsluiting van de burgerlijk-kapitalistische partijen’ wordt een ‘loyale oppositie’ beloofd (d.w.z. er wordt afgezien van de voorbereiding tot de ‘gewelddadige omverwerping’).
Ongetwijfeld is deze tactiek in wezen juist. Maar al behoeft men ook niet in te gaan op onbelangrijke onnauwkeurigheden in de formulering, men kan er toch niet stilzwijgend aan voorbijgaan dat (in de officiële verklaring van een communistische partij) een regering van sociaal-verraders niet ‘socialistisch’ genoemd mag worden, dat niet gesproken mag worden van de uitsluiting van de ‘burgerlijk-kapitalistische partijen’, als immers de partijen zowel van Scheidemann als van Kautsky en Crispien kleinburgerlijk-democratische partijen zijn, en dat men geen dingen mag schrijven als punt 4 van de verklaring, die luidt:
“Voor het verder veroveren van de proletarische massa’s voor het communisme is een toestand, waarin op een onbeperkte wijze gebruik kan worden gemaakt van de politieke vrijheid, waarin de burgerlijke democratie niet kan optreden als dictatuur van het kapitaal, van het grootste belang voor de ontwikkeling in de richting van de proletarische dictatuur (...)”
Zo een toestand is onmogelijk. De kleinburgerlijke leiders, de Duitse Hendersons (Scheidemanns) en Snowdens (Crispiens), treden niet en kunnen niet buiten het kader van de burgerlijke democratie treden, die van haar kant niets anders kan zijn dan een dictatuur van het kapitaal. Om tot het praktische resultaat te komen, waarnaar door het partijbestuur van de Communistische Partij volkomen terecht wordt gestreefd, had men deze principieel verkeerde en politiek schadelijke dingen in het geheel niet hoeven te schrijven. Het zou voldoende geweest zijn te zeggen (als men zich dan al in parlementaire beleefdheden had willen uitputten): zolang de stedelijke arbeiders in hun meerderheid de Onafhankelijken volgen, kunnen wij communisten deze arbeiders niet beletten hun laatste kleinburgerlijk-democratische (d.w.z. ook ‘burgerlijk-kapitalistische’) illusies te boven te komen door de ervaring met ‘hun’ regering. Dat is voldoende ter motivering van een compromis, dat inderdaad noodzakelijk is en dat daaruit moet bestaan dat men gedurende een bepaalde tijd afziet van pogingen om een regering, die het vertrouwen geniet van de meerderheid van de arbeiders in de steden, op gewelddadige wijze omver te werpen. In de dagelijkse agitatie onder de massa’s evenwel, bij welke men niet aan de officiële, parlementaire beleefdheid gebonden is, kan men er natuurlijk aan toevoegen: laten zulke schurken als de Scheidemanns en zulke filisters als de Kautsky’s en Crispiens maar in de praktijk onthullen hoezeer ze zelf voor de gek gehouden worden en hoezeer zij de arbeiders voor de gek houden; hun ‘zuivere’ regering zal deze ‘zuivering’ van de Augiasstallen van het socialisme, van het sociaaldemocratisme en van andere varianten van het sociale verraad ‘het zuiverst’ ten uitvoer leggen.
De ware aard van de tegenwoordige leiders van de ‘Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland’ (leiders, van wie ten onrechte wordt gezegd dat ze al elke invloed hebben ingeboet, en die in werkelijkheid voor het proletariaat nog gevaarlijker zijn dan de Hongaarse sociaaldemocraten, die zich communist noemden en beloofden de dictatuur van het proletariaat ‘te ondersteunen’) is tijdens de Duitse Kornilov-putsch, d.w.z. tijdens de putsch van de heren Kapp en Lüttwitz, keer op keer aan de dag getreden.[38] Een kleine, maar aanschouwelijke illustratie vormen de artikeltjes van Karl Kautsky Beslissende uren (‘Entscheidende Stunden’) in de Freiheit (het orgaan van de Onafhankelijken, ‘Vrijheid’) van 30 maart 1920, en van Arthur Crispien Over de politieke toestand (terzelfder plaatse, 14 april 1920). Deze heren zijn absoluut niet in staat als revolutionairen te denken en te oordelen. Het zijn huilerige kleinburgerlijke democraten, die voor het proletariaat nog duizend keer gevaarlijker zijn als ze zich uitgeven voor aanhangers van de radenmacht en van de dictatuur van het proletariaat, want in werkelijkheid zullen zij op ieder moeilijk en gevaarlijk ogenblik vast en zeker verraad plegen... in de ‘oprechte’ overtuiging verkerend het proletariaat te helpen!
Ook de Hongaarse sociaaldemocraten, die zich tot communisten hadden omgedoopt, wilden immers het proletariaat ‘helpen’, toen zij uit lafheid en karakterloosheid de toestand van de radenregering in Hongarije als hopeloos beschouwden en weeklagend naar de agenten van de Entente-kapitalisten en van de Entente-beulen liepen.
De eerdergenoemde exemplaren van het Italiaanse blad Il Soviet bevestigen volledig wat ik in deze brochure over de fout van de Italiaanse Socialistische Partij heb gezegd, die dergelijke leden en zelfs een dergelijke groep parlementsleden in haar gelederen duldt. Nog sterker wordt dit bevestigd door een niet belanghebbende getuige als de Romeinse correspondent van het Engelse burgerlijk-liberale dagblad The Manchester Guardian, die in het blad van 12 maart 1920 een interview met Turati heeft publiceerd:
“(...) Het is de mening van de heer Turati dat het revolutionaire gevaar niet van dien aard is dat het in Italië gegronde vrees verwekt. De maximalisten wakkeren het vuur van de sovjettheorieën alleen maar aan om de massa’s in een levendige en opgewonden stemming te houden. Deze theorieën zijn evenwel louter legendarische begrippen, onrijpe programs, ongeschikt voor praktisch gebruik. Ze schijnen alleen goed te zijn om de werkende klassen in een toestand van verwachting te houden. Dezelfde lieden die deze theorieën als een lokmiddel gebruiken om de proletariërs te verblinden, zien zich gedwongen dag in dag uit een strijd te voeren voor het afdwingen van enkele, veelal onbetekenende economische verbeteringen, teneinde het moment uit te stellen waarop de werkende klassen hun illusies en het vertrouwen in hun langgekoesterde sprookjes zullen hebben verloren. Vandaar een aaneenschakeling van stakingen van elke mogelijke omvang en om de meest uiteenlopende redenen, tot aan de jongste stakingen bij de posterijen en de spoorwegen aan toe — stakingen, die de toch al moeilijke omstandigheden van het land nog moeilijker maken. Het land is geïrriteerd als gevolg van de moeilijkheden in verband met het Adriatische vraagstuk, het gaat gebukt onder zijn buitenlandse schuld en de inflatoire circulatie van papiergeld, en toch is het nog lang niet aan het besef toe dat het noodzakelijk is zich die arbeidsdiscipline eigen te maken, die als enige orde en welvaart kan herstellen (...)”
Het is zonneklaar dat de Engelse correspondent zich de waarheid heeft laten ontvallen, die waarschijnlijk zowel door Turati zelf als door zijn burgerlijke verdedigers, handlangers en inspirators in Italië verzwegen en vergoelijkt wordt. Die waarheid is dat de ideeën en het politieke werk van de heren Turati, Treves, Modigliani, Dugoni en co werkelijk zo zijn en precies zo zijn als de Engelse correspondent ze schetst. Dat is klinkklaar sociaal verraad. Neem nu alleen maar die prediking van orde en discipline aan het adres van de arbeiders, die loonslaven zijn en voor de winst van de kapitalisten werken! Hoe vertrouwd klinken ons Russen al die mensjewistische praatjes in de oren! Hoe waardevol is de bekentenis dat de massa’s voor de sovjetmacht zijn! Hoe stompzinnig en banaal burgerlijk is het gebrek aan begrip voor de revolutionaire rol van de met elementaire kracht aanzwellende stakingen! Ja, ja, de Engelse correspondent van het burgerlijk-liberale blad heeft de heren Turati en co een slechte dienst bewezen en op schitterende wijze bevestigd hoezeer kameraad Bordiga en zijn vrienden van het blad Il Soviet gelijk hebben, wanneer zij eisen dat de Italiaanse Socialistische Partij, voor het geval ze werkelijk voor de Derde Internationale wil zijn, de heren Turati en co met smaad en schande uit haar gelederen moet verjagen en zowel wat haar naam, als wat haar daden betreft een communistische partij moet worden.
Kameraad Bordiga en zijn ‘linkse’ vrienden trekken uit hun juiste kritiek op de heren Turati en co echter de verkeerde conclusie dat elk deelnemen aan het parlement schadelijk is. De Italiaanse ‘linksen’ kunnen ter verdediging van deze opvatting nog geen schijn van een ernstig argument aanvoeren. Ze hebben eenvoudig geen weet van de internationale voorbeelden van een waarlijk revolutionair en communistisch, voor de voorbereiding van de proletarische revolutie ongetwijfeld waardevol gebruik van de burgerlijke parlementen (of trachten die te vergeten). Ze kunnen zich eenvoudigweg niets ‘nieuws’ voorstellen en gaan, eindeloos in herhalingen vervallend, te keer over het ‘oude’, onbolsjewistische gebruik van het parlementarisme.
Daarin ligt dan ook hun principiële fout. Het communisme moet niet alleen op het gebied van het parlementaire werk, maar op alle terreinen van activiteit iets principieel nieuws brengen (en zonder langdurige, hardnekkige, vasthoudende arbeid zal het dat niet kunnen doen), dat radicaal breekt met de tradities van de Tweede Internationale (en tegelijkertijd datgene behoudt en verder ontwikkelt wat ze aan goeds heeft voortgebracht).
Nemen we bijvoorbeeld het journalistieke werk. Kranten, brochures en vlugschriften zijn voor de propaganda, agitatie en organisatie noodzakelijk. Geen enkele massabeweging kan het in een enigszins beschaafd land zonder een journalistiek apparaat stellen. En geen getier tegen de ‘leiders’, geen dure eden dat men de massa’s zal vrijwaren van de invloed van de leiders, zullen ons ontslaan van de noodzaak voor dit werk intellectuelen te gebruiken, die uit de burgerij zijn voortgekomen, zullen ons bevrijden van de burgerlijk-democratische atmosfeer, van de ‘bezitters’-atmosfeer en van het milieu, waarin dit werk onder het kapitalisme wordt verricht. Zelfs tweeëneenhalf jaar na het ten val brengen van de bourgeoisie, na het veroveren van de politieke macht door het proletariaat voelen we deze atmosfeer, dit milieu van in de massa’s (boeren, handwerkers) wortelende burgerlijk-democratische betrekkingen van bezitters om ons heen.
Het parlementarisme is één vorm van activiteit, de journalistiek een andere. De inhoud van beide kan communistisch zijn en moet communistisch zijn, wanneer op het ene zowel als op het andere gebied werkelijke communisten, werkelijke leden van een proletarische massapartij werkzaam zijn. Maar noch op het ene, noch op het andere gebied — en op geen enkel willekeurig arbeidsterrein onder het kapitalisme en bij de overgang van het kapitalisme naar het socialisme — is het mogelijk opzij te gaan voor de moeilijkheden, die het proletariaat te boven moet komen, voor de zeer bijzondere taken die het moet volbrengen om de uit de burgerij voortkomende intellectuelen voor zijn doeleinden te gebruiken, de burgerlijk-intellectualistische vooroordelen en invloeden te overwinnen en het verzet van het kleinburgerlijke milieu te verzwakken (en het in de loop van de tijd volkomen om te vormen).
Hebben we er voor de oorlog van 1914-1918 in alle landen soms niet een ontelbaar aantal voorbeelden van gezien hoe heel erg ‘linkse’ anarchisten, syndicalisten en anderen het parlementarisme verdoemden, de spot dreven met de burgerlijk-vervlakte socialistische parlementariërs, hun baantjesjagerij striemden enzovoort, enzovoort, maar zelf door middel van de journalistiek, door middel van hun werk in de syndicaten (vakverenigingen) precies zo’n burgerlijke carrière maakten? Zijn de voorbeelden van de heren Jouhaux en Merrheim, als men zich tot Frankrijk wil beperken, soms niet typerend?
De kinderachtigheid van het ‘afwijzen’ van deelneming aan het parlement is nu juist daarin gelegen dat men de moeilijke taak van de strijd tegen de burgerlijk-democratische invloeden binnen de arbeidersbeweging op een zo ‘eenvoudige’, ‘gemakkelijke’, zogenaamd revolutionaire wijze meent te kunnen ‘oplossen’, maar in werkelijkheid alleen voor zijn eigen schaduw op de loop gaat, alleen de ogen voor de moeilijkheid sluit en louter met woorden daar overheen tracht te komen. Schaamteloze baantjesjagerij, het op burgerlijke wijze gebruik maken van de parlementszeteltjes, een ten hemel schreiende reformistische verminking van het werk in het parlement, platte kleinburgerlijke sleur — dat zijn ongetwijfeld de gebruikelijke en overwegend karakteristieke trekken die het kapitalisme overal, niet alleen buiten, maar ook binnen de arbeidersbeweging voortbrengt. Dit kapitalisme en de daardoor geschapen burgerlijke toestanden (die na de omverwerping van de bourgeoisie slechts zeer langzaam verdwijnen, want uit de boeren komt steeds weer een bourgeoisie voort) brengen echter op ronduit alle terreinen van de arbeid en het leven in de grond van de zaak dezelfde, alleen maar naar de vorm een weinig verschillende, burgerlijke baantjesjagerij en hetzelfde nationale chauvinisme voort, dezelfde kleinburgerlijke vervlakking enzovoort, enzovoort.
Jullie denken van jezelf dat jullie ‘verschrikkelijk revolutionair’ zijn, beste boycottisten en antiparlementariërs, maar in werkelijkheid zijn jullie bang geworden voor de naar verhouding geringe moeilijkheden van de strijd tegen de burgerlijke invloeden binnen de arbeidersbeweging, hoewel jullie overwinning, d.w.z. de omverwerping van de bourgeoisie en de verovering van de politieke macht door het proletariaat, dezelfde moeilijkheden echter in een nog grotere, onmetelijk grotere omvang zal scheppen. Jullie zijn als kinderen bang geworden voor een kleine moeilijkheid, waar jullie vandaag voor gesteld zijn, en begrijpen niet dat jullie morgen of overmorgen ondanks alles zullen moeten leren, definitief zullen moeten leren, deze zelfde moeilijkheden in een onmetelijk grotere omvang te boven te komen.
Onder de sovjetmacht zullen nog meer intellectuelen uit de burgerij trachten in jullie en in onze proletarische partij binnen te dringen. Ze zullen ook in de sovjets, in de rechtbanken en in het bestuur binnendringen, want men kan het communisme niet anders en met niets anders opbouwen dan met het mensenmateriaal dat het kapitalisme heeft geschapen; men kan de burgerlijke intellectuelen niet wegjagen en vernietigen, maar moet hen overwinnen, omvormen, veranderen, heropvoeden, net zoals men in langdurige stukken strijd, op grondslag van de dictatuur van het proletariaat, ook de proletariërs zelf moet heropvoeden die hun eigen kleinburgerlijke vooroordelen niet in één keer, niet door een wonder, niet op voorspraak van de moeder gods, niet op grond van een leuze, een resolutie, een decreet van zich af kunnen schudden, maar alleen in langdurige en moeilijke stukken strijd van de massa’s tegen de invloed van het kleinburgerdom op de massa’s. Wij komen onder de sovjetmacht voor dezelfde taken te staan, die de antiparlementariër thans zo trots, zo hoogmoedig, zo lichtvaardig, zo kinderlijk met een handbeweging van zich afschuift — dezelfde taken binnen de sovjets, binnen het sovjetbestuur, binnen de sovjetinstellingen voor ‘rechtskundige adviseurs’ (we hebben in Rusland de burgerlijke advocatuur afgeschaft en terecht, maar onder de dekmantel van ‘Sovjetrussische rechtskundige adviseurs’ leeft ze bij ons weer op).[39] Onder de Sovjetingenieurs, onder de Sovjetonderwijzers, onder de bevoorrechte, d.w.z. meest geschoolde en best gesitueerde arbeiders in de Sovjetfabrieken zien we een voortdurende herleving van ronduit alle negatieve kenmerken die het burgerlijke parlementarisme eigen zijn, en alleen door een herhaalde, onvermoeide, langdurige, hardnekkige strijd, door proletarische georganiseerdheid en discipline zullen wij — geleidelijk aan — dit euvel de baas worden.
Zeker, onder de heerschappij van de bourgeoisie is het zeer ‘moeilijk’ de burgerlijke gewoonten in de eigen partij, d.w.z. in de arbeiderspartij, te boven te komen: het is ‘moeilijk’ de vertrouwde, door burgerlijke vooroordelen hopeloos verdorven parlementaire leiders uit de partij te verdrijven, het is ‘moeilijk’ een absoluut noodzakelijk (een zeer bepaald, hoewel ook zeer beperkt) aantal mensen, die uit de burgerij komen, aan de proletarische discipline ondergeschikt te maken; het is ‘moeilijk’ in het burgerlijke parlement een communistische fractie te vormen die de arbeidersklasse ten volle waardig is; het is ‘moeilijk’ te bereiken dat de communistische parlementsleden hun tijd niet verdoen met burgerlijk-parlementaire beuzelarijen, maar zich bezighouden met het zo enorm dringende werk van propaganda, agitatie en organisatie onder de massa’s. Dit alles is ‘moeilijk’, wie zou het willen ontkennen; het was moeilijk in Rusland en het zal nog onvergelijkelijk moeilijker zijn in West-Europa en Amerika, waar de bourgeoisie veel sterker is, waar de burgerlijk-democratische tradities en dergelijke sterker zijn.
Maar al deze ‘moeilijkheden’ zijn gewoonweg kinderspel vergeleken met de taken van precies dezelfde aard, die het proletariaat hoe dan ook onvermijdelijk zal moeten oplossen, zowel om te overwinnen, alsook gedurende de proletarische revolutie en na het in bezit nemen van de macht door het proletariaat. Vergeleken bij deze waarlijk gigantische taken, waarbij men onder de dictatuur van het proletariaat miljoenen boeren en kleine zelfstandigen, honderdduizenden employés, ambtenaren, burgerlijke intellectuelen zal moeten heropvoeden en hen allen onder het gezag van de proletarische staat en van de proletarische leiding zal moeten brengen en de burgerlijke gewoonten en tradities in hen zal moeten overwinnen — vergeleken bij deze gigantische taken is het kinderlijk eenvoudig onder de heerschappij van de bourgeoisie, in het burgerlijke parlement een werkelijk communistische fractie van een werkelijk proletarische partij tot stand te brengen.
Wanneer de kameraden ‘linksen’ en antiparlementariërs niet leren vandaag zelfs een zo geringe moeilijkheid te boven te komen, kan met zekerheid worden gezegd dat zij hetzij niet in staat zullen zijn de dictatuur van het proletariaat te verwezenlijken, niet bij machte zullen zijn de burgerlijke intellectuelen en de burgerlijke instellingen op grote schaal aan zich ondergeschikt te maken en om te vormen, hetzij dit alles in de grootste haast achteraf zullen moeten leren en door deze haast het proletariaat geweldige schade zullen berokkenen, meer fouten dan normaal zullen begaan, meer zwakten en onbekwaamheden dan in doorsnee aan de dag zullen leggen enzovoort, enzovoort.
Zolang de bourgeoisie niet ten val is gebracht en zolang voorts het kleinbedrijf en de kleine warenproductie niet volledig zijn verdwenen, zullen burgerlijke toestanden, bezittersgewoonten en kleinburgerlijke tradities de proletarische arbeid zowel van buitenaf als van binnenuit de arbeidersbeweging schade toebrengen, niet alleen op het terrein van de parlementaire activiteit, maar onvermijdelijk ook op elk ander gebied van de maatschappelijke activiteit, op alle culturele en politieke werkterreinen zonder uitzondering. En een uitermate ernstige fout, waarvoor wij later absoluut zullen moeten boeten, is de poging één van de ‘onaangename’ taken of moeilijkheden op een bepaald arbeidsterrein uit de weg te gaan, er niets van te willen weten. Men moet leren alle terreinen van arbeid en activiteit zonder uitzondering onder de knie te krijgen en te beheersen, overal en op elk gebied alle moeilijkheden en alle burgerlijke praktijken, tradities en gewoonten te boven te komen. Het probleem anders stellen zou eenvoudigweg niet serieus zijn, zou eenvoudigweg kinderlijk gedoe zijn.
12 mei 1920
In de Russische uitgave van dit boekje heb ik de houding van de Communistische Partij van Holland in haar totaliteit ten aanzien van vraagstukken van de internationale revolutionaire politiek niet geheel juist belicht. Daarom maak ik van deze gelegenheid gebruik de hiernavolgende brief van onze Nederlandse kameraden over deze kwestie te publiceren en verder de in de Russische tekst door mij gebruikte uitdrukking ‘Hollandse Tribunisten’ te verbeteren en te vervangen door de woorden ‘enkele leden van de Communistische Partij van Holland’.
N. Lenin
Moskou, 30 juni 1920
Waarde kameraad Lenin,
Dankzij uw welwillendheid konden wij, leden van de Nederlandse delegatie naar het Tweede Congres van de Communistische Internationale, uw boek De ‘linkse stroming’, een kinderziekte van het communisme inzien voordat de vertalingen in de West-Europese talen zijn gedrukt. In dit boek geeft u bij herhaling met nadruk van uw afkeuring blijk over de rol die enkele leden van de Communistische Partij van Holland in de internationale politiek hebben gespeeld.
Wij moeten er evenwel tegen protesteren dat u de Communistische Partij verantwoordelijk stelt voor de houding van deze partijgenoten. Dat is uitermate onnauwkeurig. Meer nog, het is ongerechtvaardigd, want deze leden van de Communistische Partij van Holland nemen nauwelijks of in het geheel niet aan de dagelijkse strijd van onze partij deel. Zij trachten bovendien direct of indirect in de Communistische Partij oppositionele leuzen ingang te doen vinden, waartegen de Communistische Partij van Holland en ieder van haar organen met al hun energie hebben gevochten en waartegen zij tot vandaag aan toe vechten.
Met broederlijke groet (voor de Nederlandse delegatie)
D. J. Wijnkoop
_______________
[37] Ten aanzien van de kwestie van de toekomstige samensmelting van de ‘linkse’ communisten, van de antiparlementariërs, met de communisten in het algemeen, wil ik nog het volgende opmerken. Voor zover ik aan de hand van de kranten van de ‘linkse’ communisten en in het algemeen van de communisten in Duitsland, die ik ter inzage heb gekregen, kan oordelen, hebben de eerstgenoemden op de anderen voor dat zij onder de massa’s beter agitatie weten te bedrijven. In de geschiedenis van de bolsjewistische partij heb ik herhaaldelijk iets dergelijks waargenomen, zij het in een geringere omvang en in afzonderlijke plaatselijke organisaties, maar niet op landelijke schaal. In de jaren 1907 en 1908 bijvoorbeeld ageerden de ‘linkse’ bolsjewieken soms en op diverse plaatsen met meer succes onder de massa’s dan wij. Dat moet gedeeltelijk daaraan worden toegeschreven dat het op een revolutionair moment of wanneer de herinneringen aan de revolutie nog levendig zijn, gemakkelijker is de massa’s met de tactiek van de ‘eenvoudige’ ontkenning te benaderen. Dat is echter nog geen bewijs van de juistheid van deze tactiek. In elk geval kan er niet het minst aan worden getwijfeld dat een communistische partij, die daadwerkelijk de voorhoede, het voorste detachement van de revolutionaire klasse, van het proletariaat wil zijn en die daarenboven wil leren leiding te geven niet alleen aan de brede proletarische, maar ook aan de niet-proletarische massa’s, de massa’s van de werkende en uitgebuite mensen, dat die partij zowel voor de ‘straat’, in de steden en fabriekswijken, alsook voor het dorp in de meest bevattelijke, begrijpelijke, duidelijke en levendige wijze propaganda moet weten te maken, moet weten te agiteren en te organiseren. — Noot van Lenin
[38] Hierop wordt overigens op een ongemeen heldere, korte en bondige, marxistische wijze het licht geworpen in de voortreffelijke krant van de Communistische Partij van Oostenrijk. (Die Rote Fahne, Wenen, nr. 266 en 267 van 28 en 30 maart 1920, L. L.: ‘Ein neuer Abschnitt der deutschen Revolution’. — Noot van Lenin
[39] De ‘Sovjetrussische rechtskundige adviseurs’: een college van adviseurs voor rechtskundige bijstand, in februari 1918 bij de Sovjets van Arbeiders-, Soldaten-, Boeren- en Kozakkenafgevaardigden gesticht. Aangezien zich in deze colleges sterk de invloed van burgerlijke advocaten liet gelden, die de grondslagen van het Sovjetrecht trachtten te ondermijnen en overtredingen toelieten, werden de colleges in oktober 1920 opgeheven.