Geschreven: 1923
Bron: Over kunst en literatuur - verzamelbundel. Uitgeverij Progres, Moskou 1976 - Werken, 5de uitgave, deel 45, blz. 378-382.
Vertaling: Progres
Deze versie: spelling, voetnoten zijn hernummerd en overgenomen, behoudens deze die verwijzen naar al bekende zaken
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2008
(Naar aanleiding van N. Soechanovs notities)
Dezer dagen heb ik Soechanovs notities over de revolutie doorgebladerd. Wat wel bijzonder in het oog springt is de pedanterie van al onze kleinburgerlijke democraten en van alle helden der Tweede Internationale.[1] Afgezien van het feit dat zij allemaal bijzonder lafhartig zijn, dat zelfs de besten onder hen zich voeden met voorbehouden wanneer het komt tot ook maar de geringste afwijking van het Duitse model — afgezien nog van dit kenmerk, dat eigen is aan alle kleinburgerlijke democraten en dat door hen door de hele revolutie heen heel duidelijk is gemaakt, is hetgeen wat in het oog valt, hun slaafse imitatie van het verleden.
Zij noemen zichzelf marxisten, maar hun opvatting van het marxisme is onmogelijk pedant. Wat in het marxisme de beslissende factor is hebben zij totaal niet begrepen, namelijk de revolutionaire dialectiek ervan. Zelfs de rechtstreekse verklaringen van Marx dat er in tijden van revolutie een maximale soepelheid wordt vereist[2] hebben zij absoluut niet begrepen en zij hebben bijvoorbeeld zelfs de verklaringen van Marx in diens brieven — ik geloof dat het in 1865 was — niet opgemerkt, die uitdrukking gaven aan de hoop om een boerenoorlog in Duitsland, die een revolutionaire situatie zou kunnen veroorzaken, te combineren met de arbeidersbeweging[3] — zelfs die directe verklaring vermijden zij en ze lopen erom heen als de kat om de hete brij.
Hun hele gedrag doet hen kennen als laffe reformisten, die bang zijn om af te wijken van de bourgeoisie, laat staan ermee te breken, maar die tegelijkertijd hun lafheid maskéren met de meest wilde fraseologie en pocherij. Maar wat bij hen allen zo treft, zelfs vanuit zuiver theoretisch standpunt bezien, is hun volledige onmacht om de volgende beschouwingen van het marxisme te vatten: tot nu toe hebben zij een bepaalde ontwikkelingsweg gezien van het kapitalisme en de burgerlijke democratie in West-Europa. En nu kunnen zij zich niet voorstellen dat deze weg slechts mutatis mutandis tot voorbeeld kan worden genomen, alleen maar met bepaalde wijzigingen (die uiterst onbetekenend zijn gezien vanuit de algemene gang van die wereldgeschiedenis).
Ten eerste - de revolutie in verband met de eerste imperialistische wereldoorlog. Zo’n revolutie moest wel bepaalde nieuwe kenmerken of trekken vertonen, die uit de oorlog zelf resulteren, want de wereld heeft nog nooit zo’n oorlog onder zulke omstandigheden gezien. Tot nu toe zien wij, dat de bourgeoisie van de rijkste landen na deze oorlog niet in staat is geweest om de ‘normale’ burgerlijke betrekkingen te herstellen. Maar toch geloofden en geloven onze reformisten, de kleinburgers, die zichzelf tot revolutionairen verheffen, dat de normale burgerlijke betrekkingen de grens vormen (die je niet mag overschrijden). En zelfs hun opvatting van de ‘norm’ is uitermate stereotiep en beperkt.
Ten tweede - zij staan volkomen vreemd tegenover de idee, dat het, terwijl de ontwikkeling van de wereldgeschiedenis als geheel algemene wetten volgt, geenszins uitgesloten is, maar integendeel juist wordt verondersteld, dat bepaalde perioden in de ontwikkeling eigen kenmerken kunnen vertonen in hetzij de vorm, hetzij het verloop van deze ontwikkeling. Het komt bijvoorbeeld niet bij hen op, dat Rusland, staande op de grens tussen de beschaafde landen en de landen, die door deze oorlog voor het eerst definitief bij de beschaving zijn betrokken, alle landen van het hele Oosten, de niet-Europese landen, in feite wel bepaalde eigen kenmerken kon en wel moest gaan vertonen, hoewel deze natuurlijk wel in overeenstemming zijn met de algemene lijn van de wereldgeschiedenis, maar toch de revolutie in Rusland doen onderscheiden van die, welke plaats hebben gevonden in de West-Europese landen, en wel bepaalde gedeeltelijke vernieuwingen moesten introduceren wanneer de revoluties naar de oostelijke landen zou overslaan.
Eindeloos stereotiep is bijvoorbeeld het argument dat zij uit hun hoofd hebben geleerd gedurende de ontwikkeling van de West-Europese sociaaldemocratie, namelijk dat wij nog niet rijp zijn voor het socialisme, dat — zoals bepaalde ‘geleerde’ heren onder hen het stellen — in ons land de objectieve voorwaarden voor het socialisme niet bestaan. Het komt bij geen van hen op om te vragen: maar hoe zit het dan met een volk dat in een revolutionaire situatie verkeert, zoals die, welke ontstond tijdens de eerste imperialistische oorlog? Zou dat zich dan niet, beïnvloed als het is door de hopeloosheid van de situatie, in een strijd kunnen werpen die het tenminste enige kans biedt om niet geheel gebruikelijke omstandigheden te scheppen voor de verdere ontwikkeling van de beschaving?
‘De ontwikkeling van de productiekrachten in Rusland heeft nog niet het peil bereikt waarop het socialisme mogelijk is’. En alle helden van de Tweede Internationale, Soechanov natuurlijk incluis, lopen luidkeels met deze stelling te leuren. Zij blijven in duizend toonaarden op deze onbestrijdbare stelling hameren en ze denken daarbij, dat dit het beslissende criterium voor onze revolutie uitmaakt.
Maar wat als de toestand, die Rusland bij de imperialistische wereld — oorlog, die elk min of meer invloedrijk land in West-Europa omvatte, betrok en die het tot getuige maakte van de vooravond van de revoluties die in het Oosten aan het rijpen waren en gedeeltelijk al waren begonnen, nu eens de omstandigheden schiep, die Rusland en zijn ontwikkeling in een positie zouden doen verkeren, die ons in staat zou stellen om nu juist die combinatie van een ‘boerenoorlog’ met de arbeidersklasse te bereiken, die in 1865 door geen geringere marxist dan Marx in eigen persoon werd beschreven als een mogelijk perspectief voor Pruisen?
Wát als de volledige hopeloosheid van de situatie, die de inspanningen van de arbeiders en boeren zou vertienvoudigen, ons de mogelijkheid zou bieden naar een andere overgang tot de schepping van de fundamentele voorwaarden voor de beschaving dan in de andere landen van West-Europa? Heeft dat de algemene lijn van de wereldgeschiedenis gewijzigd? Heeft dat de fundamentele betrekkingen tussen de fundamentele klassen van alle landen, die wórden of al zijn betrokken bij de algemene lijn van de wereldgeschiedenis, veranderd?
Wanneer er voor de opbouw van het socialisme een bepaald cultureel niveau vereist is (hoewel niemand precies kan zeggen wat dat bepaalde ‘culturele peil’ dan wel inhoudt, want het verschilt in elk West-Europees land), waarom kunnen wij dan niet allereerst beginnen met het scheppen van de voorwaarden voor dat bepaalde culturele peil op revolutionaire wijze en pas dan, met behulp van een regering van arbeiders en boeren en het Sovjetsysteem, overgaan tot het inhalen van andere volkeren?
16 januari 1923.
Voor de schepping van het socialisme, zegt u, is beschaving een vereiste. Uitstekend. Welnu, waarom kunnen wij niet eerst dergelijke voorwaarden bij ons scheppen, zoals de verdrijving van de landheren en de verdrijving van de Russische kapitalisten er zijn, om dan met de beweging voorwaarts naar het socialisme te beginnen? In welke boeken hebt u dan gelezen, dat een dergelijke modificatie van de historische volgorde ontoelaatbaar of onmogelijk zou zijn?
Als ik me goed herinner heeft Napoleon geschreven: ‘On s’engage et puis... on voit’. Vrij vertaald betekent dat ongeveer: ‘Stort je eerst maar in het gevecht en de rest komt vanzelf wel.’ Ook wij hebben ons in oktober 1917 eerst in het gevecht gestort en hebben toen zulke ontwikkelingsdetails te zien gekregen (vanuit het standpunt van de geschiedenis zijn dat zonder twijfel details) als de Vrede van Brest[4] of de NEP[5] enz. Tegenwoordig kan er al geen twijfel meer over bestaan dat wij in wezen met de zegepraal zijn gaan strijken. Het komt bij onze Soechanovs, om over de rechts van hen staande sociaaldemocraten maar helemaal te zwijgen, zelfs in hun dromen niet op, dat revoluties helemaal niet eens anders gemaakt kunnen worden. Het komt bij onze Europese kleinburgers zelfs in hun dromen niet op, dat de verdere revoluties in de landen van het Oosten, die onmetelijk veel rijker aan bevolking zijn en die uitmunten door een onvergelijkelijk veel grotere pluriformiteit in de maatschappelijke verhoudingen, hun zonder twijfel nog meer eigenaardigheden zullen opdissen behalve de Russische revolutie. Zeker, een op de manier van Kautsky geschreven leerboek is destijds een heel nuttig ding geweest. Maar het wordt wel langzamerhand tijd om de gedachte te laten vallen dat dit leerboek alle vormen in de verdere ontwikkeling van de wereldgeschiedenis vooruit gezien zou hebben. Het wordt tijd om de mensen die zich daaraan vasthouden uit te maken voor domkoppen.
17 januari 1923.
_______________
[1] De Tweede Internationale — een internationale bond van socialistische partijen, die in 1889 werd opgericht. Toen de imperialistische wereldoorlog van 1914-1918 begon verrieden de leiders van de Tweede Internationale de zaak van het socialisme door over te lopen naar de kant van hun eigen imperialistische regeringen, waardoor de Tweede Internationale uiteen viel. De linkse partijen en groeperingen die vroeger bij de Tweede Internationale aangesloten waren geweest, sloten zich nu aaneen in de Derde (Communistische) Internationale, die in 1919 in Moskou werd opgericht. De Tweede Internationale werd in datzelfde jaar 1919 in Bern (Zwitserland) heropgericht. Alleen de partijen die de rechtse opportunistische vleugel in de socialistische beweging vertegenwoordigden werden er lid van.
[2] Lenin bedoelt hier blijkbaar de kenschetsing van de Commune van Parijs als ‘een in de hoogste mate soepele politieke vorm’, te vinden in Marx’ werk ‘De Burgeroorlog in Frankrijk’, en de hoge waardering voor de ‘soepelheid van de Parijzenaars’, die Marx uitsprak in zijn brief aan Kugelmaan van 12 april 1871.
[3] Zie de brief van Marx aan Engels van 16 april 1856.
[4] Het Vredesverdrag van Brest werd in maart 1918 afgesloten in Brest-Litovsk tussen Sovjet-Rusland en Duitsland onder voor Rusland bijzonder moeilijke omstandigheden. De Sovjetregering was gedwongen om het verdrag van Brest te ondertekenen omdat het oude tsaristische leger uiteen viel, terwijl het Rode Leger nog maar net aan het ontstaan was. De vrede van Brest gaf het Sovjetland, ondanks alle zwaarte ervan, de zo noodzakelijke adempauze en bood het de mogelijkheid om zich voor enige tijd uit de oorlog terug te trekken en krachten te verzamelen voor de vernietiging van de contrarevolutionaire bourgeoisie en de interventen in de Burgeroorlog, die al snel hierop uitbrak.
[5] NEP — ‘Nieuwe Economische Politiek’ — de politiek van de jonge Sovjetstaat in de overgangsperiode tussen kapitalisme en socialisme. Deze politiek werd ‘nieuw’ genoemd in tegenstelling tot de economische politiek die in Sovjet-Rusland werd gevoerd tijdens de buitenlandse militaire interventie en de burgeroorlog, die de geschiedenis is ingegaan onder de naam ‘oorlogscommunisme’ (1918-1920).