Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 15


De eerste gevechten van Neuilly en Asnières – Organisatie en nederlaag der bemiddelaars

De verwarring van de 3e april sloeg de vreesachtigen neer, maar moedigde de vurigen aan. De bewapening der forten duurde niet lang. Buiten Issy en Vanves die nogal beschadigd waren, waren de andere nog gaaf. Geheel Parijs hoorde weldra die door Trochu zo versmade, schone zevenponders[117] uit al hun krachten schieten en dat zo juist dat de Versaillais, de 4e, in de avond, het hoogvlak van Châtillon moesten ontruimen. De loopgrachten, welke de forten dekten, vulden zich immer dichter. Les Moulineaux, Clamart, le Val-Fleury weerschalden van geweervuur. Op de rechterzijde bezetten wij Courbevoie opnieuw en de brug van Neuilly werd gebarricadeerd.

Van daar bedreigden wij rechtstreeks Versailles. Vinoy kreeg bevel Neuilly in te nemen. In de morgen van de 6e opende de Mont-Valérien, kort te voren met 24-ponders bewapend, zijn vuur op Courbevoie. Na zes uren bombardement, ontruimden de gefedereerden het rondpunt en namen stelling achter de grootte barricade van de brug van Neuilly. De Versaillais beschoten deze; doch zij was door de porte Maillot gedekt.

Die porte Maillot, die vermaard werd, had maar enige kanonnen, die ongedekt schoten onder het naar beneden gerichte vuur van de Mont-Valérien. Achtenveertig dagen lang vond de Commune mannen om deze onhoudbare post te houden. Hun moed oefende een elektriserende werking uit. De menigte stroomde naar de Triomfboog, om ze te zien, de straatjongens wachtten nauwelijks de ontploffing af, om de granaatcherven na te lopen.

De onverschrokkenheid der Parijzenaars kwam met de eerste schermutselingen weer te voorschijn. De bourgeoisbladen zelf betreurden dat die onstuimigheid niet tegen de Pruisen gebezigd was. Onder de paniek van de 3e waren heldhaftige daden gepleegd. De Raad, door een zeer gelukkige ingeving geleid, wilde aan de verdedigers der Commune een van hun waardige begrafenis geven. Hij riep het volk bijeen. De 6e, te twee uur stroomde een ontelbare menigte naar het gasthuis Beaujon, waar men de doden gebracht had. Verscheidenen, die na het gevecht gefusilleerd waren, droegen de sporen van touwen aan de armen. Men zag hartroerende tonelen. Moeders, echtgenoten, over de lijken gebogen, stieten kreten van woede, zwoeren wraak te nemen. Drie onmeetbare katafalken, elk met 35 doodkisten, reden met zwarte sluiers omhuld, met rode vlaggen versierd, door acht paarden getrokken, langzaam de grootte boulevards af; vooraf gingen hoornblazers en de Vengeurs de Paris. Delescluze en vijf leden van de Commune, met ontbloot hoofd en rode sjerp, voerden de lijkstoet. Achter hen gingen de verwanten van de slachtoffers, de weduwen van heden die door de weduwen van morgen ondersteund werden. Duizenden en duizenden, mannen, vrouwen en kinderen, met de immortelle in het knoopsgat, gingen stapvoets, zwijgend en aangedaan, op de slag der omfloerste trommels. Van tijd tot tijd liet zich een doffe muziek horen, als de onwillekeurige uitbarsting van een al te lang opgekropte smart Op de boulevards waren wij wel tweehonderdduizend en honderdduizend bleke gezichten zagen voor de vensters. De vrouwen snikten, vele vielen in onmacht. Die passieweg der Revolutie, plaats van zoveel smarten en van zo vele feesten, heeft misschien nooit zulk een gemeenschap van harten gezien. Delescluze riep in vervoering uit: “Welk bewonderenswaardig volk! Zullen zij nu nog zeggen dat wij een handvol muiters zijn?” Op Père-Lachaise kwam hij naar voor bij het gemeenschappelijk graf. De gruwzame beproevingen in het gevang van Vincennes hadden zijn zwak gestel gebroken. Gerimpeld, gebogen, slechts door zijn ontembare wil rechtgehouden, groette die zieltogende deze doden. Ik zal u geen lange redevoering houden – zij hebben ons reeds te veel gekost... Gerechtigheid voor de families der slachtoffers... Gerechtigheid voor de grote stad, die na vijf maanden belegering, door haar regering verraden, nog de toekomst der mensheid in de hand heeft... Laat ons onze broeders, die heldhaftig gevallen zijn, niet bewenen, doch laat ons zweren hun werk voort te zetten en de Vrijheid, de Commune, de Republiek te redden.”

De volgende morgen beschoten de Versaillais de barricade en de avenue de Neuilly. De inwoners van het dorp, welke zij de menselijkheid niet gehad hadden te verwittigen, moesten in de kelders vluchten. Rond half vijf staakten de Versaillais het vuur en de gefedereerden rustten zich een weinig uit, als de soldaten in massa op de brug aanrukten. De verraste gefedereerden beproefden het hen terug te stoppen, doodden twee generaals, waaronder Besson – die bij de mars op Sedan de schuld was van de overrompeling van Beaumont-l’Argonne – en kwetste een derde. Maar de soldaten, die veel talrijker waren, gelukten er in tot het oud park van Neuilly door te dringen.

Het verlies van deze post was des te gevoeliger daar Bergeret in een in het Journal Officiel geplaatste brief, voor Neuilly verantwoord had. De Uitvoerende Commissie verving hem door de Pool Dombrowski, die Garibaldi tijdens de oorlog in de Vogezen tot zijn staf geroepen had. De staf van Bergeret protesteerde en zijn geschreeuw maakte dat de reeds achterdochtige Raad zijn chef liet aanhouden. De Nationale Garde zelf toonde enig wantrouwen voor de nieuwe. De Commissie moest hem aan Parijs voorstellen en daar zij niet nauwkeurig ingelicht was, hem een heldenfaam scheppen. Dombrowski wachtte echter niet lang die te verdienen.

Dezelfde dag zagen de gefedereerden van Neuilly een jongeman van kleine gestalte, in bescheiden uniform, die op stap onder het geweervuur de voorposten inspecteerde. Het was Dombrowski. In plaats van de gloedvolle, schitterende dapperheid der Fransen, was het de koele, schier onbewuste dapperheid der Slaven. In weinige uren had de nieuwe chef de genegenheid van zijn manschappen gewonnen. Weldra zag men in hem de officier. In de nacht van de 9e overviel Dombrowski, vergezeld van Vermorel, met twee bataljons van Montmartre, de Versaillais in Asnières, verdreef er hen uit, bemachtigde hun kanonnen; dan, vanop de spoorweg, beschoot hij met gepantserde wagons Courbevoie en de brug van Neuilly vanop zij. Tezelfdertijd nam zijn broeder het slot van Bécon in, dat de straatweg van Asnières naar Courbevoie beheerst. Vinoy wilde het in de nacht van de 12e op de 13e terugnemen, maar zijn mannen werden schandelijk teruggeslagen en liepen al dat zij lopen konden tot in Courbevoie.

Parijs wist niets van dat wapenfeit, zo onvolledig was de organisatie van de generale staf. Die schitterende aanval ging van een enkele man uit, evenals de verdediging der forten een eigen daad van de Nationale Garde was. Daar was nog generlei bestuur. Wie een uitval wilde doen, deed hem; wie kanonnen, versterking hebben moest, ging het vragen waar hij kon, naar de plaatscommandant, naar het Stadhuis, naar het Centraal Comité, naar de opperbevelhebber Cluseret.

Deze was met een grove fout begonnen: enkel de ongehuwden van 17 tot 35 jaar opgeroepen, aldus de Commune van de krachtdadigste mannen berovende, van de grijsaards die bij alle opstanden de eersten en de laatsten in het vuur zijn. Drie dagen nadien moest men op dit besluit terugkomen. De 3e kondigde die vernuftige krijgskundige in zijn verslag aan de Raad aan, dat de aanval van Versailles diende om een beweging te verbergen, ten einde de forten op de rechteroever, die voor het ogenblik in handen der Pruisen waren, te bezetten. Hij keurde – als Trochu – de kanonnades der laatste dagen af, die naar zijn mening maar munitieverspillingen waren. En dat, wanneer Parijs aan kruit en granaten overvloed had, wanneer men jonge troepen had die zich met lust voor de artilleriedienst aangaven, wanneer de Versaillais van Châtillon, bestendig door ons vuur vervolgd, zich elke nacht tot de aftocht genoodzaakt zagen, wanneer alleen een voortdurende beschieting ons Neuilly kon doen behouden.

De Raad deed al niet veel beter met zijn verdedigingsmaatregelen. Hij decreteerde de verplichte dienst alsmede de ontwapening van de achterblijvers; maar de zonder politie, blindelings ingestelde onderzoeken gaven geen man, geen honderd geweren meer. Hij stemde lijfrenten voor de gekwetsten, de weduwen, de ouders van in het gevecht gedode gefedereerden, aan hun kinderen een pensioen tot 18 jarige leeftijd, en hij nam de wezen aan. Schone maatregelen die de strijders onbekommerd maakten, doch voor welke de Commune zegevierend moest zijn. Ware het niet beter geweest, zoals men voor de weduwen van Duval en Dombrowski deed, ineens enige duizenden franken aan de rechthebbenden te geven? In werkelijkheid ontvingen die ongelukkige gepensioneerden niet meer dan 50 frank van de Commune.

Die onvolledige, onverstandige maatregelen bewezen aan het publiek het gebrek aan studie en nadenken. Wie in het Stadhuis was, zag nog meer. De mannen die de op hen drukkende ongehoorde verantwoordelijkheid schenen te begrijpen, waren dun gezaaid. Men zag in de Raad weinig van die ernst en van die ijver tot de arbeid, die gevergd is van strijders die willen overwinnen of sterven. Buiten een klein aantal vlijtige en ijverige mannen, kwam men onregelmatig naar de zittingen, en zonder de kwesties bestudeerd te hebben, stemde men deze of gene voorstellen. Het was een soort parlementaire Corderie. De daags te voren gestemde decreten werden vergeten, de vraagstukken half opgelost. De Raad stelde krijgsraden en het krijgshof in, en liet aan het Centraal Comité de strafvordering en de strafbepalingen regelen. Hij richtte een helft van de gezondheiddienst in en Cluseret de andere helft. Hij schafte de generaalstitel af en de hogere bevelhebbers behielden hem, daar de gedelegeerde ten oorlog hun die gaf. Te midden van een zitting sprong Félix Pyat van zijn stoel op om de omverwerping van de Vendômezuil te vragen, terwijl Dombrowski een vertwijfelde oproep deed.

Dombrowski had nauwelijks 2500 man om Neuilly, Asnières en geheel het schiereiland Gennevilliers te houden. De Versaillais trokken hun beste troepen tegen hem samen. Van de 14e tot de 17e beschoten zij het slot van Bécon; de 17e in de morgen, vielen zij het met een brigade aan. De 250 gefedereer welke het bezetten, hielden zes uur lang stand en de overleveden trokken zich naar Asnières terug, waar eensklaps de paniek uitbrak. Dombrowski, Okolowitz en enige vastberaden mannen kwamen toegelopen, herstelden een weinig de orde en versterkten het bruggenhoofd. Dombrowski vroeg versterking, en hij kreeg in het geheel enige compagnieën. De volgende dag werden onze voorposten door sterke afdelingen overvallen en het geschut van Courbevoie schoot Asnières in de grond. Na een hardnekkige strijd verlieten verscheidene zeer beproefde bataljons, tegen één uur, het zuidelijk deel van het dorp. In het noordelijk deel was de strijd zeer verwoed. Dombrowski zond depêches op depêches en kreeg toch maar 300 man. Te vijf uur ’s avonds maakten de Versaillais zich tot een uiterste poging gereed; de uitgeputte gefedereerden die voor hun terugtocht vreesden, wierpen zich op de schipbrug, die zij in wanorde overstaken.

De reactionaire bladen maakten groot misbaar over deze terugtocht; Parijs was er door aangedaan. Die verwoedheid in de strijd opende de ogen der meeste optimisten. Velen hadden tot dan aan een afgrijselijk misverstand geloofd, en bemiddelingsgroepen gevormd. Hoeveel duizenden in Parijs hebben slechts op de dag der algemene slachting het plan van Thiers en van de coalitie begrepen. De 4e april hadden industriëlen en handelaars de Union nationale des Chambres syndicales gesticht, en tot programma aangenomen: “Instandhouding en vrijmaking der Republiek; erkenning der municipale vrijheden van Parijs.”

Dezelfde dag gaven professoren, geneesheren, advocaten, ingenieurs, studenten uit de wijk der Hogescholen een manifest uit, waarin zij de democratische en wereldlijke republiek, de zelfstandige Commune, de federatie der Communes vroegen. Een dergelijke groep plakte een aan Thiers gerichte brief uit. “Gij gelooft aan een oproer, terwijl gij tegenover vast bepaalde en ingeburgerde overtuigingen staat. De overgrote meerderheid van Parijs wil de Republiek als een hoger recht, dat buiten bespreking valt. Parijs heeft in geheel de handelwijze der Vergadering het voornemen gezien de monarchie te herstellen.” Enige woordvoerders der vrijmetselaars bezworen Versailles en de Commune “op te houden met het vergieten van dat kostelijk bloed.”

Eindelijk richtten een zeker aantal van die burgemeesters en adjuncten die maar op het laatste ogenblik de duim gelegd hadden, als Floquet, Bonvalet, Corbon enz., met veel lawaai de Lique d’Union républicaine des droits de Paris in. Nu vroegen zij de erkenning der Republiek, voor Parijs het recht zichzelf te besturen, de uitsluitende overgave van de bewaking van Parijs aan de Nationale Garde – alles wat de Commune vroeg, alles wat zij van de 19e tot de 5e maart bestreden hadden.

Nog andere groepen werden gevormd. Allen kwamen overeen op deze twee punten: bevestiging der Republiek, erkenning der rechten van Parijs. Bijna al de Communegezinde bladen namen dit programma over; de republikeinse aanvaardden het. De afgevaardigden van Parijs spraken het laatst, en het was om Parijs te verguizen.

Op die krijsende jezuïetentoon, waarop hij de geschiedenis verdraaid heeft,[118] met die verwarde sentimentele stellingen, waarmee hij de droogheid van zijn hart en de kleinheid van zijn geest verbergt, schreef Louis Blanc, de koning der misgeboorten, in naam van zijn collega’s: “Nog geen enkel lid der meerderheid heeft de republikeinse principes in kwestie gelegd... Tot degenen die in de opstand zijn, zeggen wij dat zij hadden moeten huiveren bij het gedacht de gesel van de vreemde inval te verergeren, door er nog de gesel van de burgeroorlog bij te voegen.”

Het is hetgeen M. Thiers woordelijk herhaalde aan de eerste bemiddelaars, de gevolmachtigden van de Union syndicale: “Dat de opstand de wapens neerleggen, de Vergadering kan het niet.” - “Maar Parijs wil de Republiek.” - “De Republiek bestaat; zolang ik aan het bewind ben, zal zij niet vallen.” - “Maar Parijs wil stedelijke vrijheden.” – “De Kamer bereidt een wet voor al de gemeenten. Parijs zal noch minder, noch meer hebben.” De gevolmachtigden lazen een ontwerp tot vergelijk af, dat van algemene amnestie, wapenschorsing sprak. M. Thiers liet hen lezen, zonder één punt formeel te bestrijden en de gevolmachtigden keerden naar Parijs terug in de vaste overtuiging een grondslag tot overeenkomst gevonden te hebben.

Nauwelijks waren zij weg, of M. Thiers ijlde naar de Vergadering, die juist aan al de gemeenten het recht erkend had haar burgemeester te kiezen, M. Thiers beklom de tribune, vroeg dat dit recht beperkt werd tot op de steden van hoogstens 20.000 inwoners. Men riep: “Het is gestemd.” Maar hij bleef aandringen en verklaarde dat “men het gezag in een Republiek des te meer wapenen moest, daar de orde moeilijker om houden is”, dreigde zijn ontslag te nemen en dwong de Vergadering op haar stemming terug te komen.

De 10e plakte de Ligue des droits de Paris een hoogdravende verklaring aan: “De regering mag het opgeven de voltrokken feiten van de 18e maart te vervolgen... Dat men tot de algemene herkiezing der Commune overga... Blijft de regering van Versailles voor deze rechtmatige eisen doof, dan staat geheel Parijs op om ze te verdedigen.”[119] ’s Anderendaags gingen haar gevolmachtigden naar Versailles. M. Thiers hief het oude liedje aan: “Dat Parijs de wapens neerleggen”, en wou van amnestie noch wapenstilstand horen. “Genade zal verleend worden, zegde hij, aan degenen die de wapens neerleggen, behalve aan de moordenaars van Clément Thomas en Lecomte. Dat heette zoveel als zich enige duizenden ter keuze voorbehouden. Kortom, hij wilde teruggezet worden in de toestand van de 18e maart, met de zege op de koop toe. Dezelfde dag zegde hij tot de gevolmachtigden der vrijmetselaars: “Wendt u tot de Commune; wat nodig is, is de onderwerping der opstandelingen en geenszins het ontslag van het wettelijk gezag. Om die onderwerping te vergemakkelijken, vergelijkt het Journal Officiel van Versailles, ’s anderendaags, Parijs aan het slagveld van Marathon, “vergeven door een rovers en moordenaarsbende.” Als de 13e een afgevaardigde, met name Brunet, aan de regering vroeg of zij, ja of neen, met Parijs vrede wilde maken, stelde de Vergadering deze interpellatie een maand uit.

De aldus beledigde Ligue kwam de 14e naar het Stadhuis. De Raad, die aan al deze onderhandelingen vreemd was, liet ze geheel vrij en had maar een bijeenkomst verboden, die door slecht vermomde Tirards in de Beurs belegd was. Hij vergenoegde zich aan de Ligue haar verklaring van de 10e te herinneren: “Gij hebt gezegd dat, zo Versailles doof bleef, geheel Parijs zou opstaan. Versailles blijft doof: staat op.” En om Parijs toe te laten een oordeel te vellen, deed de Raad op eerlijke wijze het verslag der bemiddelaars in het Journal Officiel opnemen.

_______________
[117] Van de 400 kanonnen die Parijs gieten liet, wilde de regering der Verdediging er slechts 40 nemen, daar zij dacht dat de anderen niet deugden. Vinoy, Le Siége de Paris, blz. 287.
[118] Menigmaal zelfs tot de vervalsing. In zijn verhaal van de 9e Thermidor, doet hij aan Billaud-Varennes zeggen: “Val Robespierre niet aan”, en daarop verheft hij zijn held in de wolken. Nu, het verslag van Courtois dat hij aanhaalt, vermoedelijk in de hoop dat men het niet zal controleren, zegt: “Val slechts Robespierre aan” en niet “Val Robespierre niet aan.”
[119] Het schijnt dat er tweedracht onder hen was. De radicalen, Floquet, Corbon enz., keurden die half-communistische houding af en beroemden er zich later op vóór de Commissie van onderzoek over de 18e maart; maar tijdens de Commune verhieven zij geen openbaar protest tegen dit adres.