Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 21


“De grootste eerloosheid waarvan de geschiedenis gewaagt, wordt op dit uur volbracht: Parijs wordt gebombardeerd.”
Trochu, Jules Favre, E. Picard, Jules Simon, J. Ferry, E. Arago, Garnier-Pagès. Pelletan.
“Wij hebben een gehele wijk van Parijs” vernield.
M. Thiers in de Nationale Vergadering. Zitting van 5 augustus 1871.

Parijs wordt gebombardeerd – Het fort Issy bezwijkt – De Raad vernieuwt zijn Comité van Openbaar Welzijn – Rossel vlucht

Wij moeten die heldenatmosfeer verlaten om terug te keren naar de twisten van de Raad en van het Centraal Comité. Ha! Dat zij hun zittingen te la Muette hielden! De granaten van Montretout dat zo-even zijn verschrikkelijke batterij gedemaskeerd heeft, zou hen ongetwijfeld teruggevoerd hebben tot de gemeenschappelijke vijand. De bressenaanval is begonnen.

De 8e mei beginnen 70 stuks scheepsgeschut de omheining te beschieten, van het bolwerk 60 tot Point du Jour. Reeds kwamen de granaten van Clamart tot op de quai Javelle en vervulde de batterij van Breteuil de wijk Grenelle met werptuigen. In enige uren is de helft van Passy onbewoonbaar geworden.

M. Thiers zond een proclamatie bij zijn granaten: “Parijzenaars, de regering zal Parijs niet bombarderen, gelijk de mannen van de Commune niet zullen nalaten u te zeggen. Zij zal kanonnen afvuren. Zij weet, zij zou het begrepen hebben, zelfs al had gij het haar van alle zijden niet doen weten, dat gij u bij de nationale vlag zult aansluiten, zodra de soldaten binnen zijn.” En hij verzocht de Parijzenaars hem de poorten te openen. Wat gaat de Raad tegenover dat beroep tot verraad doen?

De 8 zaagt hij over het verslag,[152] over de openbaarheid der zittingen. Men beklaagt zich over het Centraal Comité, dat alle diensten bemachtigd heeft en Varlin uit de door hem heringerichte Intendance gejaagd heeft. Felix Pyat steekt alles op Rossel. De vrienden van Rossel antwoorden en zeggen dat Pyat het is die alles in de war brengt en zich zelfs met de militaire kwesties bemoeit. Als le Moulin Saquet overrompeld is, zeggen zij, is het dat Wroblewski, die langs daar commandeerde, van Pyat bevel kreeg naar Issy te gaan. “Het is vals,” zegt Pyat, “nooit gaf ik dergelijk bevel.” Men laat hem gaan; vervolgens toont men het bevel, geheel door hem geschreven. Hij neemt, keert het, schijnt verwonderd en is ten slotte verplicht te bekennen.[153] Men komt terug op het Centraal Comité. Gaat men het ontbinden, het aanhouden, of hem het beheer van het ministerie van Oorlog laten? Gelijk altijd, durft de Raad geen besluit nemen en hij hield zich aan het besluit van de 3e: het Centraal Comité zal onder de militaire commissie staan.

Op dit ogenblik spande het in het ministerie van Oorlog. De legioenoversten hadden besloten die dag aan Rossel een verslag te gaan vragen over al de besluiten die hij ten opzichte van de Nationale Garde aankondigde. Rossel kende hun voornemen. Als de gedelegeerden ’s avonds naar het ministerie kwamen, vonden zij in de koer een gewapend peloton en Rossel zag ze komen vanuit het venster. “Jij bent stout,” zegde hij, “weet jij dat dit peloton daar is om u te fusilleren!” – Zij, zonder zich al te veel te ontstellen: “Daarom moeten wij niet stout zijn; wij kwamen spreken over de organisatie van de Nationale Garde.” Rossel zakt, en doet het peloton terugkeren. De legioenoversten bestrijden het ontwerp van Rossel. Deze gaf het op te strijden en zegde hun: “Ik weet wel dat ik de macht niet heb, maar gij hebt ze ook niet. - Toch wel, zegt gij? – Wel, bewijst het mij. Brengt mij morgen te 11 uur, op de place de la Concorde 12.000 man en ik zal iets beproeven.” Hij wilde langs het station van Clamart een aanval wagen. De legioenoversten namen aan en liepen geheel de nacht rond om de bataljons bijeen te brengen.

Ondertussen ruimde men het fort Issy. Sedert de morgen voelde het zijn einde naderen. Ieder die aan de kanonnen kwam, was dood. ’s Avonds kwamen de officieren bijeen; langs alle kanten door de granaten vervolgd, schaarden de mannen zich onder het gewelf aan de ingang, als een granaat van le Moulin de Pierre in hun midden viel en zestien man doodde. Rist, Julien en anderen die toch in het puin wilden blijven, moesten wel toegeven. Rond zeven uur begon de ontruiming. Commandant Lisbonne, een der leden van het eerste Centraal Comité, een ongemeen dapper man, beschutte de terugtocht, die onder een kogelregen plaats had.

Enige uren nadien trokken de Versaillais de Seine over, vestigden zich vóór Boulogne tegenover de bolwerken van Point du Jour en openden een loopgraaf op 300 meter van de omheining. Heel die nacht en de morgen van de 9e, wisten Oorlog en Openbaar Welzijn niets van de ontruiming van het fort.

De 9e ’s middags, stonden de door Rossel gevraagde bataljons op de place de la Concorde. Rossel verscheen te paard, reed voor het front der troepen, riep tot de legioenoversten: “Ik heb mijn getal niet!” en maakte rechtsomkeer. In het ministerie teruggekomen, vernam hij het nieuws van het fort Issy. Hij greep zijn pen en schreef: “De driekleur wappert op het fort Issy, gisteren avond door het garnizoen verlaten.” En, zonder Raad of Openbaar Welzijn te verwittigen, deed hij die twee regels op 10.000 exemplaren uitplakken, terwijl men er gewoonlijk maar 6.000 had.

Dan schreef hij zijn ontslag: “Burgers, medeleden der Commune. Ik voel mij niet meer in staat om de verantwoordelijkheid voor een commando te dragen, daar iedereen “beraadslaagt” en niemand gehoorzaamt. Het Centraal Comité van artillerie heeft beraadslaagd en niets voorgeschreven... De Commune “beraadslaagt” en heeft nog niet kunnen handelen. Inmiddels omsingelde de vijand het fort Issy met onvoorzichtige aanvallen, waarvoor ik hem straffen zou, zo ik over de minste militaire macht beschikte.” Hij vertelde op zijn manier de ontruiming van het fort, de wapenschouwing van de place de la Concorde, zeggende dat er maar 7.000, in plaats van de beloofde 12.000 man waren[154] en besloot: “Zo verhinderde de nietigheid van het Comité van artilerie de organisatie van de artillerie; de besluiteloosheid van het Centraal Comité houdt het beheer in afwachting; de armzalige verwardheid van de legioenoversten verlamt de mobilisatie der troepen... Mijn voorganger heeft het ongelijk gehad zich door die ellendige toestand heen te slaan... Ik trek me terug en heb de eer u een cel in Mazas te vragen.”

Aldus meende hij zijn militaire faam te redden, maar men viel hem van alle kanten aan. – Waarom hebt gij die ellendige toestand aanvaard, die gij zo goed kende? Waarom hebt gij bij uw intrede in het ministerie, noch de 30e april, noch de 2e mei, noch de 5e generlei voorwaarde gesteld? Waarom hebt gij deze morgen minstens 7.000 man weggezonden, terwijl gij beweert niet over de minste militaire macht te beschikken? Waarom ben je 15 uren onkundig geweest van de ontruiming van een fort wiens nood je van uur tot uur had moeten kennen? Waar is uw tweede omheining? Wat heb je te Montmartre, in het Panthéon verricht?

Strikt genomen, mocht Rossel deze verwijten wel aan de Commune doen, maar hij beging de onvergeeflijke fout zijn brief naar de dagbladen te sturen. In minder dan 2 uren had hij 8.000 strijders afgekeurd, de schrik verspreid, de dapperen van Issy geschandvlekt, aan de vijand de zwakheden der verdediging verklapt, en dat op het ogenblik waarop Versailles jubelde.

Ginds was het volop feest. Thiers en Mac-Mahon hielden toespraken tot de soldaten die triomfantelijk enkele in het fort gevonden kanonnen meebrachten. De Vergadering schorste haar zittingen en kwam in de Cour de marbre die kinderen des volks, die zich overwinnaars dachten, toejuichen. Een maand later zegde Thiers op de tribune: “Als ik die veelal ongeleerde zonen des velds voor u, voor ons zie sterven, ben ik diep getroffen.” De jager die getroffen is bij het aanschouwen van zijn honden. Zonen des velds, gedenkt de bekentenis, gedenkt voor wie gij u doden laat.

En men twistte op het Stadhuis! Rigault deed zijn beklag. Ondanks zijn schuldige lichtzinnigheid in de Prefectuur, had de meerderheid van de Raad hem procureur der Commune benoemd. De discussie verbitterde zich als Delescluze binnenkwam en uitriep: “Gij beraadslaagt, terwijl men op straat aanplakt dat de driekleur op het fort Issy wappert!... Ik doe een beroep op u allen. Ik hoopte dat Frankrijk door Parijs, Europa door Frankrijk gered zou worden... In de Commune steekt een macht van revolutionair gevoel dat in staat is het vaderland te redden... Het Comité van Openbaar Welzijn heeft niet beantwoord aan hetgeen men er van verwachtte, het was een hinderpaal in plaats van een prikkel. Wat deed het? Benoemingen en anders niet... Uw Comité van Openbaar Welzijn bezwijkt onder de last van zijn fouten; het moet verdwijnen.”

Aldus tot haar plicht teruggeroepen, treedt de vergadering in geheime zitting om de kwestie grondig te bespreken. Het Comité van Openbaar Welzijn werd duchtig over de hekel gehaald en ook Pyat kreeg zijn deel. Eindelijk besloot men het Comité dadelijk te vernieuwen, een civiele gedelegeerde ten Oorlog te benoemen, een proclamatie op te stellen, slechts drie maal per week, behalve bij dringendheid te vergaderen, het Comité bestendig op het Stadhuis te laten, terwijl ook de leden van de Raad bestendig in hun arrondissementen zouden blijven. Delescluze werd gedelegeerde ten Oorlog benoemd.

’s Avonds, te 10 uur, tweede zitting voor de aanstelling van het Comité. De meerderheid gaf het voorzitterschap aan Pyat, die nog schuimbekte over de aanvallen van de namiddag. Hij begon met Rossels aanhouding te vragen. Daar hij al de schijn, die de achterdochtige voor bewijzen namen, behendig wist uiteen te zetten, maakte hij van Rossel de zondebok van de fouten van het Comité. Een half uur lang belastte hij de afwezige die hij in zijn bijzijn niet had durven aanvallen, aan de jongeren verwijtende dat zij hem niet hadden geloofd als hij hun zegde dat Rossel een verrader was.

Al die woede was niet nodig om de Raad te overtuigen. Voor de minst vooringenomene was Rossels daad strafbaar. Met algemene stemmen min twee werd zijn aanhouding besloten.

Dan kwam men aan de benoeming van het Comité. Een weinig gerustgesteld door de verkiezing van Delescluze, besloot de minderheid deel te nemen aan de stemming en vroeg haar plaats op de lijst der meerderheid. Goede gelegenheid om alle veten te vergeten. Doch de trouweloosheid van Pyat was er in gelukt de romantici te doen geloven dat hun collega’s van de minderheid reactionairen waren. Na zijn redevoering werd de zitting geschorst. De leden der minderheid zagen zich weldra alleen in de zaal. Zij gingen zoeken en vonden hun collega’s in een andere kamer alleen beraadslagen. Na hevige uitvallen, brachten zij hen naar de Raad terug.

Een lid van de minderheid vroeg dat men gedaan maakte met die onderlinge twisten. Een romanticus vroeg daarop de aanhouding van de “oproerige” minderheid. President Pyat ging zijn gal uitspuwen, als Malon hem toeriep: “Zwijg! Gij bent de kwade geest van deze Revolutie. Ga niet voort met uw venijnige verdachtmakingen te verspreiden en tweedracht aan te stoken. Uw invloed is de val der Commune!” Een ander voegde er bij: “Het zijn weerom de lieden van 48 die de Revolutie doen verliezen!”

Geheel de lijst der meerderheid ging door: Ranvier, Arnaud, Gambon, Delescluze, Eudes. De benoeming van Delescluze ten Oorlog liet een plaats open; de minderheid stelde Varlin voor. De meerderheid maakte misbruik van de overwinning en verkoos Billioray, een ten enenmale onwaardig lid.

De Vergadering ging te 1 uur uiteen. “Wij hebben ze beet gehad, hé?” zegde Pyat, terwijl hij de voorzittersstoel verliet. Hij had het zo druk gehad zijn collega’s “beet” te nemen dat hij vergeten had na te gaan of de inneming van het fort Issy echt was. En dezelfde avond, 26 uur na de ontruiming, liet het Stadhuis per plakbrief de tijding logenstraffen. Pyat was zo sterk als Trochu...

Intussen had het Centraal Comité Rossel ontboden, hem rekenschap gevraagd over de plakbrief en het ongehoord getal exemplaren. Rossel zei verbitterd dat hij zijn plicht gedaan had, en hoe groter het gevaar was, hoe meer het volk er moest van onderricht zijn. Nochtans was hij van dat gedacht niet geweest bij de overrompeling van de Moulin Saquet. Als hij weg was, ving het Comité een langdurige beraadslaging aan. Men besloot dat een dictatuur alleen de toestand redden kon en dat Rossel die dictator zijn zou. Een deputatie van vijf leden ging hem halen. Hij kwam, veinsde te overwegen en zei eindelijk: Het is te laat. Ik ben geen gedelegeerde meer. Ik heb mijn ontslag genomen, en daarop vertrok hij. In zijn kabinet vond hij de militaire commissie: Delescluze, Tridon, Avrial, Johannard, Varlin, Arnold, die juist toegekomen waren om hem aan te houden.

Delescluze zei hem waarom zij kwamen. Rossel luisterde zeer kalm, zei dat het decreet onrechtvaardig was, maar dat hij zich onderwierp. Hij hield hun een toespraak, herhalende wat hij in zijn brief gezegd had. Hij sprak zeer lang, met de klare en krachtdadige woorden, waarmee hij in de Raad reeds tweemaal zijn hardnekkigste tegenstanders overwonnen had. De Commissie was door zijn rede zeer getroffen en ging in een andere zaal beraadslagen. Op voorstel van Delescluze besloot men hem niet aan te houden vóór de Commune hem gehoord had. Men liet hem onder de hoede van Johannard en Avrial die hem ’s anderendaags naar het Stadhuis brachten. Avrial bleef met Rossel in de quaestuur, terwijl Johannard de Raad ging verwittigen dat hij daar was.

Enige leden wilden de gedelegeerde aanhoren. De anderen zegden dat dit onrechtvaardig zou zijn, vermits men Cluseret ook niet aanhoort had. En Rossel werd niet binnengelaten.

Een lid van de Raad, Ch. Gérardin, kwam in de quaestuur. Op Avrials vraag wat de Raad beslist had, antwoordde hij: “Nog niets”, hoewel hij van de zitting kwam. En Avrials revolver op de tafel ziende, zei hij tot Rossel: “Uw wachter doet gewetensvol zijn plicht.” – Rossel antwoordde levendig dat die voorzorg onnodig was, dat hij zijn erewoord van soldaat gaf, niet zullen trachten te vluchten.

Avrial, die zeer vermoeid was, had reeds aan de Commune doen vragen hem te vervangen. Hij geloofde gebruik te mogen maken van de tegenwoordigheid van een lid van het Comité van Openbaar Welzijn – want Gérardin was nog van zijn functies niet opgeheven – en begaf zich naar de Raad. Als hij terugkwam waren Rossel en zijn bewaker verdwenen. De jonge eerzuchtige had zich als een wezel teruggetrokken uit die burgeroorlog, – waarin hij zich zo onbezonnen geworpen had.

Juist op dit ogenblik ontdekte men twee samenzweringen. Het nieuw Comité geeft een vertwijfelde proclamatie uit: “Het verraad is in onze rangen geslopen. De overgave van het fort Issy, aangekondigd door de ellendeling die het overgeleverd heeft, was maar het eerste bedrijf van het drama. Het moest gevolgd zijn door een monarchistisch oproer binnen Parijs, samen met de overgave van een van onze poorten... Al de draden van het duister complot zijn thans in onze handen... De meeste schuldigen zijn aangehouden... Dat alle ogen geopend, alle armen gereed zijn om de verraders te treffen.”

Men was dichterlijk, als men koelbloedig en krachtdadig zijn moest. Ook was het louter grootspraak, als het Comité beweerde dat “de meeste schuldigen aangehouden” en “al de draden van het duister complot in zijn handen” waren.

_______________
[152] De verslagen uit het Journal Officiel, door overvarende opgesteld, die ze naar eigen believen verlengden of verkortten, en nog omgewerkt in de drukkerij, waar de sprekers dikwijls hun redevoeringen kwamen nazien, geven maar een flauw gedacht van de zittingen.
[153] Comité van Openbaar Welzijn, nr 98. – Parijs, de 3e mei 1871. – Generaal Wroblewski. Gelief dadelijk naar het fort Issy te gaan. Er is spoedig in verschillige diensten, genie, artillerie enz. te voorzien. – De leden van het Comité van Openbaar Welzijn: Félix Pyat, Ant. Arnaud. – Hierbij eene depêche van de commandant van het fort. In zijn blad bleef hij het loochenen.
[154] De legioenoversten zegden: 10.000. Het ware cijfer is tussen de twee.