Michael Löwy

Van de Logica van Hegel naar het Finland Station in Petrograd


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1994, najaar, (nr. 51), jg. 38
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Lenin-archief
Naar een materialistische kritiek van het leninisme
Lenin en Hegel tijdens de Eerste Wereldoorlog

“Een man die dergelijke nonsens uitkraamt is niet gevaarlijk”
- Stankevich, socialist, april 1917

“Dat is geraaskal, het geraaskal van een gek!”
- Bogdanov, mensjewiek, april 1917

“Dat zijn geschifte dromen...”
- Plechanov, mensjewiek, april 1917

“Een groot aantal jaren is de plaats van Bakoenin in de Russische Revolutie vacant geweest; nu wordt die ingenomen door Lenin”
- Goldenberg, voormalig bolsjewiek, april 1917

“Die dag (4 april) kon kameraad Lenin geen openlijke medestanders vinden, zelfs niet in onze eigen gelederen”
- Zaleshki, bolsjewiek, april 1917

“Wat betreft het algemene schema van Lenin, dat lijkt ons onacceptabel, want het gaat uit van de veronderstelling dat de burgerlijk-democratische revolutie voltooid is en het rekent op een onmiddellijke transformatie van deze revolutie in een socialistische revolutie”
- Kamenev, in een redactioneel in de Pravda, de krant van de bolsjewistische partij, 8 april 1917


Zo eensgezind reageerden de officiële vertegenwoordigers van het Russische marxisme op de ketterse stellingen die Lenin eerst, staande op een pantserwagen, had voorgelegd aan de menigte op het plein voor het Finland Station in Petrograd en daarna aan de bolsjewistische en mensjewistische afgevaardigden van de sovjet: de Aprilstellingen. In zijn beroemde memoires getuigt Soechanov (mensjewiek, later Sovjetfunctionaris) dat Lenins centrale politieke formule – alle macht aan de sovjets – “weerklonk als een donderslag bij heldere hemel” en “zelfs zijn meest trouwe volgelingen bedwelmde en in verwarring bracht”. Volgens Soechanov had een leidende bolsjewiek zelfs verklaard dat “de toespraak (van Lenin) de meningsverschillen binnen de sociaaldemocratie niet had verscherpt, maar integendeel juist verzacht, want er kon tussen de bolsjewieken en mensjewieken alleen maar overeenstemming bestaan tegenover de positie van Lenin”![1] Het redactioneel van de Pravda van 8 april bevestigde de eensgezinde anti-Lenin stemming van dat moment. Volgens Soechanov “leek het erop dat de marxistische basis van de bolsjewistische partij stevig in haar schoenen stond, dat de massa van de partij tegen Lenin in opstand kwam om de elementaire principes van het wetenschappelijk socialisme uit het verleden te verdedigen; helaas, we hadden het mis!”[2]

Hoe moeten we de buitengewone opwinding verklaren die Lenins woorden teweegbrachten en de algemene verontwaardiging die hem ten deel viel? Soechanovs simpele maar veelzeggende verklaring suggereert een antwoord. Lenin had inderdaad gebroken met “het wetenschappelijk socialisme van het verleden”, met een bepaalde opvatting van de “elementaire principes” van het marxisme, een opvatting die tot op zekere hoogte gemeen was aan alle stromingen van de marxistische sociaaldemocratie in Rusland. De stomme verbazing, de verwarring, de verontwaardiging of de spot waarmee de Aprilstellingen zowel door de mensjewistische als de bolsjewistische leiders werden ontvangen, zijn niet meer dan de symptomen van de radicale breuk die de stellingen betekenen met de traditie van het ‘orthodox marxisme’ van de Tweede Internationale (we bedoelen de meerderheidsstroming en niet de radicaal linkse stroming van Rosa Luxemburg etc.), een traditie waarin het materialisme (mechanisch, deterministisch, evolutionair) verworden was tot een rigide en verlammend politiek syllogisme:
- Rusland is een achtergebleven, barbaars, semifeodaal land;
- Het is niet rijp voor socialisme;
- De Russische revolutie is een burgerlijke revolutie. Q.e.d.


Zelden heeft een theoretische ommekeer meer historische gevolgen gehad dan die van Lenin in zijn toespraak op het Finland Station in Petrograd. Wat waren de methodologische bronnen van die ommekeer? Wat waren de methodische differentia specifica in vergelijking met de geloofsregels van de marxistische orthodoxie van het verleden?

Hier is Lenins eigen antwoord, dat hij schreef in een polemiek die juist tegen Soechanov gericht was, in januari 1923: “Iedereen noemt zichzelf marxist en hanteert daarbij een uiterst pedant begrip van marxisme. Ze hebben het wezen van het marxisme helemaal niet begrepen, namelijk z’n revolutionaire dialectiek.”[3] Z’n revolutionaire dialectiek: hier ligt in een notendop het precieze punt van Lenins breuk met het marxisme van de Tweede Internationale en tot op zekere hoogte met zijn eigen ‘vroegere’ filosofische bewustzijn. De breuk, die begon direct na het begin van de Eerste Wereldoorlog, werd gevoed door een terugkeer naar de hegeliaanse bronnen van de marxistische dialectiek en bereikte een hoogtepunt in de monumentale “krankzinnige”, “stapelgekke” oproep in de nacht van 3 april 1917.

1. ‘Oud bolsjewisme’ of ‘oud marxisme’: Lenin in de periode vóór 1917


Een van de belangrijkste bronnen van Lenins politieke denken in de periode vóór 1914 was Marx’ boek De Heilige Familie (1844), waarvan hij een uittreksel maakte in 1895. Hij had vooral belang gehecht aan het hoofdstuk “Kritische strijd tegen het Franse materialisme”, dat hij beschreef als “een van de meest waardevolle van het boek”.[4] En dat hoofdstuk vormt nu net het enige geschrift van Marx, waarbij hij op een niet-kritische manier ‘aansluit’ bij het Franse materialisme van de 18e eeuw en dat hij voorstelt als de “logische basis” voor het communisme. Citaten uit dit hoofdstuk van De Heilige Familie vormen een van die versleten plekken die het mogelijk maken om te wijzen op een marxistische variant van ‘metafysisch’ materialisme. Anderzijds is het duidelijk en algemeen bekend dat Lenin in die tijd in zijn filosofische opvattingen sterk beïnvloed was door Plechanov. Hoewel hij politiek gezien flexibeler en radicaler was dan zijn meester, die na de breuk van 1903 de belangrijkste theoreticus van het mensjewisme werd, accepteerde Lenin sommige fundamentele ideologische vooronderstellingen van Plechanovs ‘predialectisch’ marxisme en zijn daarmee samenhangende strategie: het burgerlijke karakter van de Russische revolutie. Met deze ‘gemeenschappelijke basis’ is het niet moeilijk te begrijpen dat hij, ondanks zijn ernstige en onverzettelijke kritiek op het ‘aanschurken’ van de mensjewieken bij de liberale bourgeoisie, toch tussen 1905 en 1910 verscheidene pogingen tot hereniging van de twee fracties van de Russische sociaaldemocratie kon aanvaarden. Bovendien schreef hij op het moment van zijn nauwste politieke toenadering tot Plechanov (tegen het liquidationisme, 1908-1909) Materialisme en Empiriocriticisme, een werk waarin de filosofische invloed van de ‘vader van het Russische marxisme’ zichtbaar is.

Het is opmerkelijk en zeer kenmerkend voor Lenin in de periode vóór 1914 dat de marxistische autoriteit waarnaar hij in zijn polemiek met Plechanov vaak verwijst, niemand minder is dan... Karl Kautsky. Hij vindt bijvoorbeeld in een artikel van Kautsky over de Russische revolutie (1906) “een directe aanval op Plechanov” en hij onderstreept enthousiast de overeenkomst in de analyses van Kautsky en de bolsjewieken: “De burgerlijke revolutie, die doorgevoerd wordt door het proletariaat en de boeren ondanks de instabiliteit van de bourgeoisie, is een essentiële stelling van de bolsjewistische tactiek en wordt volledig door Kautsky bevestigd.”[5]

Een nauwkeurige analyse van Lenins belangrijkste tekst uit deze periode, Twee tactieken van de sociaaldemocratie in de democratische revolutie (1905), laat heel duidelijk de spanning zien bij Lenin tussen zijn rijke revolutionaire realisme en de beperkingen die hem werden opgelegd door het keurslijf van wat het ‘orthodoxe’ marxisme werd genoemd. Aan de ene kant vinden we er een verhelderende en diepgaande analyse van het onvermogen van de Russische bourgeoisie om met succes leiding te geven aan een democratische revolutie die alleen doorgevoerd kan worden door een bondgenootschap van arbeiders en boeren, die een revolutionaire dictatuur uitoefenen. Hij spreekt zelfs van de leidende rol van het proletariaat in dit bondgenootschap en lijkt af en toe te verwijzen naar het idee van een ononderbroken overgang naar het socialisme: deze dictatuur “zal (zonder een serie tussenliggende stadia van revolutionaire ontwikkeling) niet in staat zijn aan de fundamenten van het kapitalisme te morrelen”.[6] Met deze korte zin tussen twee haakjes opent Lenin de deur naar het onbekende land van de socialistische revolutie op een kier, om die onmiddellijk weer te sluiten en terug te keren naar het gesloten gebied dat afgepaald was door de grenzen van de orthodoxie. Deze grenzen vinden we terug in talrijke formuleringen in Twee tactieken, waar Lenin het burgerlijke karakter van de Russische revolutie nogmaals categorisch bevestigt en “het idee om voor de arbeidersklasse z’n heil te zoeken in iets anders dan de verdere ontwikkeling van het kapitalisme” als “reactionair” veroordeelt.[7]

Zijn belangrijkste argument voor deze stellingname is het ‘klassieke’ thema van het ‘predialectische’ marxisme: Rusland is niet rijp voor de socialistische revolutie. “De mate van Ruslands economische ontwikkeling (een objectieve voorwaarde) en het niveau van klassebewustzijn en organisatie van de brede massa’s van het proletariaat (een subjectieve voorwaarde, onafscheidelijk verbonden met de objectieve voorwaarde) maken de onmiddellijke en complete emancipatie van de arbeidersklasse onmogelijk. Alleen de meest onwetende mensen kunnen hun ogen sluiten voor het burgerlijk karakter van de democratische revolutie die nu aan de gang is.”[8] Het objectieve determineert het subjectieve; de economie is de voorwaarde voor bewustzijn; zie hier in twee zinnen de Mozes en de Tien Geboden van het materialistische evangelie van de Tweede Internationale, die drukken op Lenins rijke politieke intuïtie.

De formule die de kwintessens uitmaakte van het vooroorlogse bolsjewisme – het ‘oude bolsjewisme’ – draagt alle kenmerken in zich van de tweeslachtigheid van het vroege leninisme: “de revolutionaire dictatuur van het proletariaat en de boeren.” Lenins grote revolutionaire vernieuwing (die het radicaal afgrenst van de mensjewistische strategie) komt tot uitdrukking in de flexibele en realistische formule arbeiders- en boerenmacht, een “algebraïsche” formule (zoals Trotski het noemt), waarbij het specifieke gewicht van iedere klasse niet a priori wordt vastgelegd. Aan de ene kant is de duidelijk paradoxale term “democratische dictatuur” het wachtwoord van de orthodoxie, de zichtbare aanwezigheid van de grenzen die door het ‘oude marxisme’ worden opgelegd: de revolutie is alleen democratisch, dat wil zeggen burgerlijk. Deze veronderstelling vloeit, zoals Lenin in een opmerkelijke passage schrijft, “noodzakelijkerwijs voort uit het geheel van de marxistische filosofie” – dat wil zeggen de marxistische filosofie zoals die werd begrepen door Kautsky, Plechanov en de andere ideologen van wat iedereen toen noemde de “revolutionaire sociaaldemocratie”.[9]

Een ander thema in Twee tactieken dat wijst op het methodologische obstakel dat het analytische karakter van dat marxisme vormde, is het expliciete en formele verwerpen van de Parijse Commune als model voor de Russische revolutie. Volgens Lenin ging het mis met de Commune, omdat die “niet in staat was om een onderscheid te maken tussen de elementen van een democratische revolutie en een socialistische revolutie”, omdat die “de taken van de strijd voor een republiek verwarde met die van de strijd voor het socialisme... Deswege was het een regering zoals de onze (de toekomstige voorlopige revolutionaire regering; M.L.) niet zou moeten zijn.”[10] We zullen nog zien dat dit precies een van de kernpunten was, in april 1917, van Lenins verpletterende herziening van het ‘oude bolsjewisme’.

II. De ‘breuk’ van 1914

“Dat is een falsificatie van het Duitse Oppercommando”, zei Lenin, toen hij een exemplaar van Vorwärts (het blad van de Duitse sociaaldemocratie) onder ogen kreeg met het nieuws dat de socialisten op 4 augustus 1914 voor de oorlogskredieten hadden gestemd. Dit beroemde verhaal (net als zijn hardnekkige weigering om te geloven dat Plechanov de ‘nationalistische verdediging’ van tsaristisch Rusland had gesteund) toont aan de ene kant de illusies die Lenin had omtrent de ‘marxistische’ sociaaldemocratie en zijn verbijstering toen hij geconfronteerd werd met het falen van de Tweede Internationale en aan de andere kant de afgrond die oprees tussen hemzelf en de ‘ex-orthodoxen’, die sociaalpatriotten waren geworden.

De catastrofe van 4 augustus was voor Lenin een duidelijk signaal dat er iets goed verrot was aan het officiële ‘orthodoxe’ marxisme. Het politieke bankroet van die orthodoxie bracht hem daarom tot een grondige revisie van de filosofische vooronderstellingen van het marxisme van Kautsky en Plechanov. “De mislukking van de Tweede Internationale in de eerste dagen van de oorlog zette Lenin aan tot onderzoek naar de theoretische grondslagen van een zo groot verraad.”[11] Het wordt een keer tijd om het precieze spoor te achterhalen dat Lenin volgde vanaf het trauma van augustus 1914 naar de Logica van Hegel, nauwelijks een maand later. De eenvoudige wens terug te keren tot de bronnen van het marxistisch gedachtegoed? Of een duidelijke intuïtie dat de methodologische achilleshiel van het marxisme van de Tweede Internationale lag in het onbegrip van de dialectiek?

Hoe dan ook, er bestaat geen twijfel dat zijn opvatting over de marxistische dialectiek er diepgaand door werd beïnvloed. Dit blijkt uit de tekst zelf van de Filosofische Aantekeningen en ook uit de brief die hij op 4 januari 1915 – kort nadat hij De Wetenschap der Logica uit had (17 december 1914) – stuurde aan het secretariaat van de uitgeverij Granaat, om te vragen of “er nog tijd was om enkele veranderingen aan te brengen (aan zijn boek over Karl Marx) in het deel over dialectiek.”[12] En er was hier geen sprake van een ‘voorbijgaand enthousiasme’, want zeven jaar later riep hij in een van zijn laatste geschriften Over de betekenis van militant marxisme (1922), de “uitgevers en redacteuren” van het theoretische blad van de partij (Onder de banier van het marxisme) op om “een soort vereniging van materialistische vrienden van Hegels dialectiek” te zijn. Hij benadrukt de noodzaak van een “systematische studie van Hegels dialectiek vanuit een materialistisch standpunt” en stelt zelfs voor om “in het blad uittreksels te publiceren van Hegels belangrijkste werken, die materialistisch te interpreteren en te becommentariëren met behulp van voorbeelden van hoe Marx de dialectiek toepaste.”[13]


Wat waren de hoofdlijnen (of ten minste de pogingen) in het marxisme van de Tweede Internationale, die het haar predialectisch karakter gaven?
1. In de eerste plaats de tendens om het onderscheid uit te wissen tussen Marx’ dialectisch materialisme en het ‘oude’, ‘vulgaire’, ‘metafysische’ materialisme van Helvetius, Feuerbach, etc. Plechanov schreef bijvoorbeeld de volgende verbazingwekkende regels: “In Marx’ Stellingen over Feuerbach... wordt geen enkel fundamenteel idee van Feuerbachs filosofie weerlegd; ze worden alleen geamendeerd... de materialistische opvattingen van Marx en Engels zijn ontwikkeld in de richting van de innerlijke logica van Feuerbachs filosofie!”. Bovendien bekritiseerde Plechanov Feuerbach en de Franse materialisten van de 18e eeuw dat ze een te... idealistisch wereldbeeld hadden op het gebied van de geschiedenis.[14]
2. De tendens die voortvloeit uit de eerste, om het historisch materialisme te reduceren tot een mechanisch economisch determinisme, waarbij het ‘objectieve’ altijd de oorzaak van het ‘subjectieve’ is. Kautsky legt bijvoorbeeld onvermoeibaar de nadruk op het idee dat “het proletariaat en de sociale revolutie niet de overhand kunnen krijgen voordat de voorafgaande voorwaarden voor een socialistische maatschappij zowel economisch als psychologisch voldoende zijn gerealiseerd.” Wat zijn die “psychologische voorwaarden”? Volgens Kautsky “intelligentie, discipline en organisatietalent”. Hoe komen deze voorwaarden tot stand? “Het is de historische taak van het kapitalisme” om die te realiseren. De moraal van de geschiedenis: “Alleen daar waar het kapitalistische productiesysteem een hoog niveau van ontwikkeling heeft bereikt, staan de economische voorwaarden toe dat de macht van het volk het kapitalistisch eigendom van de productiemiddelen omvormt in sociaal eigendom”.[15]
3. De poging om de dialectiek te reduceren tot een darwiniaanse evolutie, waarin de verschillende stadia van de menselijke geschiedenis (slavernij, feodalisme, kapitalisme, socialisme) elkaar strikt gedetermineerd opvolgen volgens de ‘wetten van de geschiedenis’. Kautsky definieert het marxisme bijvoorbeeld als “de wetenschappelijke studie van de evolutie van het sociale organisme”.[16] Kautsky was al een Darwin-aanhanger voordat hij marxist werd en het is niet toevallig dat zijn leerling Brill zijn methode omschreef als “bio-historisch materialisme”.
4. Een abstracte en naturalistische opvatting van de ‘wetten van de geschiedenis’, treffend geïllustreerd door de schitterende uitspraak van Plechanov toen die het nieuws van de Oktoberrevolutie hoorde: “Maar dat gaat in tegen alle wetten van de geschiedenis!”.
5. Een tendens om terug te vallen in de analytische methode en alleen ‘aparte en gescheiden’ onderwerpen te zien, gefixeerd in hun verschillend zijn: Rusland – Duitsland; burgerlijke revolutie – socialistische revolutie; partij – massa’s; minimumprogram – maximumprogram; etc. Het is algemeen bekend dat Kautsky en Plechanov Hegel zorgvuldig hadden gelezen en bestudeerd; maar ze hadden hem niet echt ‘geabsorbeerd’ en ‘verwerkt’ in hun vroegere systemen van evolutionisme en historisch determinisme.


In hoeverre vormden Lenins aantekeningen over Hegels Logica een aanval op het predialectische marxisme?
1. In de eerste plaats legt Lenin de nadruk op de filosofische kloof tussen het “stomme”, dat wil zeggen “metafysische, onderontwikkelde, dode, ruwe” materialisme en het marxistische materialisme, dat daarentegen dichterbij het “intelligente”, dat wil zeggen dialectische, idealisme ligt. Hij kritiseert daarom Plechanov ernstig, omdat die niets geschreven heeft over Hegels grote Logica, “dat wil zeggen, wezenlijk over de dialectiek als filosofische kennis” en omdat hij Kant vanuit het standpunt van het vulgaire materialisme had bekritiseerd in plaats van op Hegels manier.[17]
2. Hij komt zelf tot een dialectisch begrip van causaliteit: “oorzaak en gevolg ergo zijn louter momenten van universele wederzijdse afhankelijkheid, van (universele) samenhang, van wederzijdse samenhangende gebeurtenissen...”. Tegelijkertijd stemt hij in met het dialectische proces waarin Hegel “de tegenstelling tussen concreet en abstract”, tussen subjectief en objectief oplost en hun eenzijdigheid vernietigt.[18]
3. Hij onderstreept het belangrijke verschil tussen de vulgair evolutionistische opvatting en het dialectische begrip van ontwikkeling: “de eerste [ontwikkeling als afname en toename, als herhaling] is levenloos, bleek en droog; de tweede [ontwikkeling als eenheid van tegendelen] is de enige die een sleutel geeft tot de ‘sprongen’, tot de ‘breuk in continuïteit’, tot de ‘omslag in z’n tegendeel’, tot de vernietiging van het oude en het ontstaan van het nieuwe.”[19]
4. Evenals Hegel vecht hij “tegen het begrip van absolute wetten, tegen de simplificatie van het begrip wet, tegen de fetisjering ervan” (en hij voegt er aan toe: “NB voor moderne natuurkunde!!”). Hij schrijft in dit verband dat “wetten, alle wetten, beperkt zijn, incompleet, een benadering”.[20]
5. Hij ziet in de categorie van de totaliteit, in de ontwikkeling van het geheel van alle momenten van de werkelijkheid, het wezen van de dialectische kennis.[21]


We kunnen zien dat Lenin onmiddellijk gebruik maakte van dit methodologische principe, toen hij Het failliet van de Tweede Internationale schreef. Hij onderwerpt de verdedigers van “nationale verdediging” – die het imperialistische karakter van de Grote Oorlog proberen te ontkennen vanwege de “nationale factor” in de oorlog van de Serviërs tegen Oostenrijk – aan scherpe kritiek door te benadrukken dat de dialectiek van Marx “terecht iedere geïsoleerde beschouwing van een onderwerp uitsluit, dat wil zeggen de eenzijdige en monsterlijk verwrongen kijk op de zaak”.[22] Dit is van zeer groot belang omdat, zoals Lukács zegt, de heerschappij van de dialectische categorie van de totaliteit het revolutionaire principe in de wetenschap brengt.

De isolering, fixatie, scheiding en abstracte tegenstelling van verschillende momenten van de werkelijkheid worden gedeeltelijk opgelost door de categorie van de totaliteit en deels door de stelling van Lenin dat “de dialectiek de theorie is die laat zien... waarom het menselijk verstand tegenstellingen niet als dood en versteend moet zien, maar als levend, voorwaardelijk, beweeglijk en elkaar doordringend.”[23]

Wat ons hier natuurlijk niet zozeer interesseert is het onderzoek naar de inhoud van de Aantekeningen ‘op zichzelf’, als wel hun politieke consequenties. Het is niet moeilijk om de rode draad te vinden van de categorie van de totaliteit naar de theorie van de zwakste schakel in de imperialistische keten; van het elkaar doordringen van tegenstellingen naar de transformatie van de democratische revolutie in de socialistische revolutie; van het dialectische begrip van causaliteit naar de weigering om het karakter van de Russische revolutie alleen te definiëren op basis van Ruslands “achterlijke economische basis”; van de kritiek op het vulgaire evolutionisme naar de “breuk in de continuïteit” in 1917, etc. etc. Maar het belangrijkste is dat het kritische, het materialistische lezen van Hegel Lenin had bevrijd uit het keurslijf van het pseudo-orthodoxe marxisme van de Tweede Internationale, van de theoretische beperking die dat zijn denken oplegde. Het bestuderen van de hegeliaanse logica was het instrument waarmee Lenin de theoretische weg effende die leidde naar het Finland Station in Petrograd. In maart-april 1917 kon Lenin, bevrijd van het obstakel dat het predialectisch marxisme vormde, zich onder druk van de gebeurtenissen in korte tijd losmaken van het politieke denken dat daaruit volgde: het rigide en abstracte principe dat stelde dat “de Russische revolutie alleen een burgerlijke kon zijn – dat Rusland economisch niet rijp was voor een socialistische revolutie”.

Zodra hij de Rubicon over was, begon hij het probleem uit een praktische, concrete en realistische hoek te onderzoeken: welke maatregelen, die in feite de overgang naar het socialisme vormen, aanvaardbaar kunnen worden gemaakt voor de meerderheid van de bevolking, dat wil zeggen de massa’s van de arbeiders en boeren?

III. De Aprilstellingen van 1917


De Aprilstellingen werden in werkelijkheid geboren in maart, om precies te zijn tussen 11 en 26 maart, namelijk tussen de derde en vijfde “brief van verre”. Een nauwkeurige analyse van deze twee documenten (die trouwens in 1917 niet werden gepubliceerd) maakt het ons mogelijk de precieze voortgang van Lenins denken te volgen. Op de belangrijkste vraag: “kan de Russische revolutie overgangsmaatregelen nemen in de richting van het socialisme?”, geeft Lenin twee verschillende antwoorden: in het eerste (brief 3) betwijfelt hij het traditionele antwoord; in het tweede (brief 5) geeft hij een nieuw antwoord.

Brief 3 bevat zelf twee tegenstrijdige momenten in een onopgeloste tegenstelling. Lenin beschrijft enkele concrete maatregelen in de sfeer van controle over de productie en distributie die hij onmisbaar acht voor de voortgang van de revolutie. Hij onderstreept eerst dat deze maatregelen nog geen socialisme zijn of de dictatuur van het proletariaat; ze gaan nog niet over de grenzen heen van de “revolutionaire democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren”. Maar hij voegt daar onmiddellijk deze paradoxale korte passage aan toe, die duidelijk twijfel suggereert aan wat hij net heeft gezegd, dat wil zeggen een expliciete twijfel aan de ‘klassieke’ stellingen: “Het gaat er niet om een theoretische classificatie aan te brengen. We zouden een ernstige vergissing begaan als we zouden proberen de complexe, urgente, zich snel ontwikkelende praktische taken van de revolutie te persen in het procrustusbed van een pasklare theorie”.[24]

Twee weken later, in de vijfde brief, had hij de kloof overbrugd en de politieke breuk voltooid: “In hun samenhang en in hun ontwikkeling zullen deze stappen [controle over productie en distributie, etc.] de overgang naar socialisme betekenen, dat niet direct in één klap in Rusland bereikt kan worden zonder overgangsmaatregelen, maar dat zeker bereikbaar en uiterst noodzakelijk is als resultaat van dergelijke overgangsmaatregelen”.[25] Lenin weigert niet langer een “theoretische classificatie” te maken van deze maatregelen en omschrijft ze niet als “democratisch”, maar als een overgang naar socialisme.

Intussen bleven de bolsjewieken in Petrograd trouw aan het oude schema (ze probeerden de Russische Revolutie, die onhandelbare, ononderworpen en bevrijde maagd, in het procrustesbed van een versteende theorie te dwingen...) en hielden voorzichtig en stilletjes voet bij stuk. De Pravda van 15 maart gaf zelfs voorwaardelijke steun aan de voorlopige regering (van kadetten!) “voor zover die de reactie en de contrarevolutie bestrijdt”. Volgens de openhartige uitlating van de bolsjewistische leider Sjlapnikov “waren we het in maart 1917 met de mensjewieken eens dat we door een periode gingen van het uiteenvallen van feodale relaties en dat in plaats daarvan alle soorten ‘vrijheden’ zouden komen die kenmerkend waren voor burgerlijke regimes”.[26]

We kunnen ons dus hun verbazing begrijpen toen de eerste woorden die Lenin op het Finland Station in Petrograd tot de massa’s arbeiders, soldaten en matrozen richtte, een oproep waren “om te strijden voor de socialistische revolutie”.[27]

De avond van 3 april en de volgende dag maakte hij de Aprilstellingen openbaar, die volgens de bolsjewiek Zalezshky, lid van het Comité van Petrograd, het effect hadden van een exploderende bom. Bovendien verwierp op 8 april ditzelfde Comité van Petrograd Lenins stellingen met 13 stemmen tegen, 2 stemmen voor en 1 onthouding.[28]

En dan moeten we nog bedenken dat de Aprilstellingen in zekere zin een stap terug waren ten opzichte van de conclusies waartoe Lenin in de vijfde ‘brief van verre’ was gekomen; de stellingen spreken niet expliciet over de overgang naar socialisme. Het lijkt erop dat Lenin, gezien de verbazing en verbijstering van zijn kameraden, gedwongen was zijn woorden een beetje te matigen. In feite spreken de Aprilstellingen over de overgang tussen de eerste fase van de revolutie en de tweede “die de macht in handen moet leggen van het proletariaat en de arme boeren”. Maar dat is niet noodzakelijkerwijs tegenstrijdig met de traditionele formule van het ‘oude bolsjewisme’ (behalve de notie “arme boeren” in plaats van de boeren als geheel, wat duidelijk een belangrijk verschil is), omdat de inhoud van de taken van deze macht (alleen democratisch of al socialistisch?) niet aangegeven is. Lenin onderstreept zelfs dat “het niet onze onmiddellijke taak is om het socialisme in te voeren, maar alleen om de sociale productie en de distributie van producten direct onder controle van de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden te brengen” ... een flexibele formule zolang het karakter van de inhoud van deze “controle” niet is omschreven.[29] Het enige thema dat, in ieder geval impliciet, een herziening betekent van de vroegere bolsjewistische opvatting, is dat van de Communestaat als model voor de Sovjetrepubliek, en wel om twee redenen:
1) traditioneel was de Commune in de marxistische literatuur gedefinieerd als de eerste poging tot de dictatuur van het proletariaat;
2) Lenin zelf had de Commune gekarakteriseerd als een arbeidersregering die tegelijkertijd een democratische en een socialistische revolutie had willen doorvoeren. Daarom had Lenin als gevangene van het ‘oude marxisme’ in 1905 de Commune bekritiseerd. Om dezelfde reden had Lenin, de revolutionaire dialecticus, die in 1917 als model genomen.

De historicus E.H. Carr heeft daarom gelijk als hij onderstreept dat Lenins eerste artikelen na zijn aankomst in Petrograd “de overgang naar het socialisme impliceerden, hoewel ze dat niet expliciet verkondigden”.[30] Dat expliciet maken zou gebeuren in de loop van de maand april, naarmate Lenin de basis van de bolsjewistische partij voor zijn politiek won. Dat gebeurde vooral langs twee lijnen: de herziening van het ‘oude bolsjewisme’ en het perspectief van de overgang naar het socialisme.

De belangrijkste tekst in dit opzicht is een kleine – niet erg bekende – brochure Brieven over Tactiek, geschreven tussen 8 en 13 april, waarschijnlijk onder druk van het anti-Lenin redactioneel in de Pravda van 8 april. We vinden hier de sleutelzin die de historische draai van Lenin samenvat en zijn definitieve expliciete en radicale breuk met wat in het ‘oude bolsjewisme’ overleefd was geraakt: “Degene die vandaag alleen spreekt over de revolutionaire democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, is achterhaald, is in feite in de praktijk overgelopen naar de kleinburgerij en verdient het om te worden bijgezet in het museum van de prerevolutionaire ‘bolsjewistische’ curiositeiten – in het museum van de ‘oude bolsjewieken’ zou men kunnen zeggen”[31] In dezelfde brochure verdedigt Lenin zich weliswaar tegen de aantijging dat hij het socialisme “onmiddellijk” zou willen invoeren, maar hij verklaart dat de Sovjetmacht stappen zou kunnen nemen “om op weg te gaan naar het socialisme”. Bijvoorbeeld “controle over de banken, de fusie van alle banken in één bank, is nog geen socialisme, maar is een stap in de richting van socialisme”.[32]

In een artikel dat op 23 april gepubliceerd werd, omschreef Lenin in de volgende woorden datgene wat de bolsjewieken van de mensjewieken onderscheidde: de laatsten “zijn voor het socialisme, maar denken dat het prematuur is er over te denken en van nu af aan praktische maatregelen te nemen om het tot stand te brengen”, terwijl de eersten denken dat de “sovjets onmiddellijk alle maatregelen zouden moeten nemen die praktisch mogelijk zijn om de overwinning van het socialisme naderbij te brengen.”[33]

Wat betekenen “maatregelen die praktisch mogelijk zijn”? Voor Lenin betekent dat vooral de maatregelen die steun kunnen krijgen van de meerderheid van de bevolking. Dat wil zeggen niet alleen van de arbeiders, maar ook van de grote massa van de boeren. Nu Lenin bevrijd is van de theoretische beperking die door het predialectisch schema wordt opgelegd – “het overgaan tot de opbouw van het socialisme is objectief niet te verwezenlijken” – houdt hij zich bezig met werkelijke, politieke, sociale voorwaarden om “stappen in de richting van het socialisme” te verzekeren. Zo stelt hij in zijn toespraak tot het achtste congres van de Bolsjewistische Partij (24-29 april) het probleem op een realistische en concrete manier: “We moeten spreken over acties en praktische stappen... We kunnen geen voorstanders zijn van het ‘invoeren’ van het socialisme. De meerderheid van de bevolking in Rusland bestaat uit boeren, kleingrondbezitters die helemaal geen socialisme willen. Maar wat voor bezwaar zouden die kunnen hebben tegen de vestiging van een bank in ieder dorp, die het hun mogelijk zou maken hun bezit te verbeteren? Daar kunnen ze niets tegen inbrengen. We moeten deze maatregelen in het hele land aanbevelen en daarbij het bewustzijn van hun noodzaak versterken.”[34] Het ‘invoeren’ van het socialisme betekent in deze context het onmiddellijk opleggen van het socialisme ‘van bovenaf’, tegen de wil van de meerderheid van de bevolking. Lenin daarentegen stelt voor om de steun te krijgen van de massa’s van de boeren voor bepaalde concrete maatregelen met een objectief socialistisch karakter, genomen door de Sovjetmacht (onder arbeidersleiding).

Deze opvatting lijkt verbazingwekkend precies op die welke Trotski sinds 1905 verdedigde: “de dictatuur van het proletariaat met steun van de boeren”, die de ononderbroken overgang van de democratische in een socialistische revolutie uitvoert. Het is dus geen toeval dat Lenin in april 1917 door de ‘oude bolsjewiek’ Kamenev werd beschouwd als “trotskist”...”

Conclusie


Het lijdt geen twijfel dat de Aprilstellingen een breuk vormen met de vooroorlogse traditie van het bolsjewisme, in theorie en politiek. Maar het is ook waar dat Lenin sinds 1905 het revolutionaire bondgenootschap van het proletariaat en de boeren predikte (en de radicale verdieping van de revolutie zonder of zelfs tegen de liberale bourgeoisie) en dat in die zin het ‘nieuwe bolsjewisme’ dat in april 1917 werd geboren de ware erfgenaam en het legitieme kind is van het ‘oude bolsjewisme’. Aan de andere kant valt het niet te ontkennen dat hoewel de Aantekeningen een filosofische breuk vormen met het ‘eerste leninisme’, toch erkend moet worden dat de actiemethoden in de politieke geschriften van Lenin in de periode vóór 1914 veel dialectischer waren dan die van Plechanov of Kautsky.

Tenslotte en om ieder mogelijk misverstand te voorkomen, willen we op geen enkele manier suggereren dat Lenin de Aprilstellingen uit Hegels Logica heeft “afgeleid”... De stellingen zijn het product van revolutionair realistisch denken in een nieuwe situatie: de wereldoorlog, de objectief revolutionaire situatie waartoe die in Europa leidde, de Februarirevolutie, de snelle nederlaag van het tsarisme, het massaal op het toneel verschijnen van de sovjets. Ze zijn het resultaat van wat de werkelijke essentie vormt van de leninistische methode: concrete analyse van een concrete situatie. Het kritisch lezen van Hegel hielp Lenin zich te bevrijden van een abstracte pasklare theorie die een obstakel vormde voor deze concrete analyse: de predialectische pseudo-orthodoxie van de Tweede Internationale. In deze zin en alleen in deze zin kunnen we spreken over de theoretische reis die Lenin leidde van het bestuderen van de Grote Logica in de bibliotheek van Bern in september 1914, naar de overrompelende toespraak die “de wereld deed wankelen”, die hij voor het eerst hield in de nacht van 3 april 1917 op het Finland Station in Petrograd.

_______________
[1] N.N. Sukhanov, The Russian Revolution of 1917.
[2] Ibid.
[3] V.I. Lenin, On Our Revolution (On the Memoirs of N. Sukhanov).
[4] V.I. Lenin, Philosophical Notebooks, in Collected Works (CW), vol.38, p. 41.
[5] V.I. Lenin, Selected Works, vol. 2
[6] V.I. Lenin, Two Tactics of the Social Democracy, in CW, vol. 9, p. 56.
[7] Ibid. p. 49.
[8] Ibid. p. 28.
[9] De enige (of bijna de enige) uitzondering op deze ijzeren regel was Trotski, die de eerste was in Resultaten en Perspectieven (1906), die verder ging dan het dogma van het burgerlijk-democratische karakter van de toekomstige Russische Revolutie. Maar hij werd politiek geneutraliseerd door zijn organisatorische verzoeningsgezindheid.
[10] Lenin, Two Tactics of the Social Democracy.
[11] R. Garaudy, Lénine.
[12] Ibid.
[13] Lenin, Selected Works, vol. 3.
[14] G.V. Plekhanov, Fundamental Problems of Marxism.
[15] K. Kautsky, The Social Revolution.
[16] The Agrarian Question.
[17] Lenin, Philosophical Notebooks.
[18] Ibid.
[19] Ibid.
[20] Ibid.
[21] Ibid.
[22] Lenin, Het failliet van de Tweede Internationale.
[23] Lenin, Karl Marx.
[24] Lenin, Letters from Afar.
[25] Ibid.
[26] Trotski, De geschiedenis van de Russische Revolutie.
[27] Zie S. Somilov, Memoirs of Lenin.
[28] Trotski, De geschiedenis van de Russische Revolutie.
[29] Lenin, Selected Works, vol. 2.
[30] E.H. Carr, The Bolshevik Revolution
[31] Lenin, Letters on Tactics, in CW vol. 24.
[32] Ibid.
[33] V.I. Lenin, The Political Parties in Russia and the Tasks of the Proletariat.
[34] Lenin, The Political Parties in Russia.
[35] Leon Trotski, De permanente revolutie.