Ernest Mandel

Kapitalisme = werkloosheid, planeconomie = volledige tewerkstelling


Geschreven: februari 1959
Bron: Links nr. 7, 14 februari 1959
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, november 2008

Laatste bewerking: 17 november 2008


Wanneer men sommige kranten leest, en sommige — helaas niet alleen burgerlijke! — uiteenzettingen beluistert, dan krijgt men volgend beeld van het hedendaagse strijdend en marxistisch socialisme in het Westen: ‘Er leefde eens een gevaarlijk man, genaamd Karl Marx. Hij is al lang geleden gestorven; zijn theorieën zijn volledig door de werkelijkheid weerlegd; geen ernstige universiteitsprofessor houdt er zich vandaag nog mee bezig. Maar zij oefenen nochtans een vreemde aantrekkingskracht uit op de jonge generatie van intellectuelen en vakbondsmilitanten. Deze weigeren halsstarrig de werkelijkheid te zien zoals ze is; zij houden aan die verouderde theorieën vast, bekijken de hedendaagse rooskleurige economie en maatschappij door de zwarte bril van Marx en uit louter kwaadwilligheid — pardon: ‘doctrinarisme’ — praten zij maar altijd over ‘nationalisaties’ en ‘planeconomie’, alhoewel dat vandaag niemand ernstig opneemt.

Het sprookje van het kapitalisme dat van natuur is veranderd

Zo ongeveer redeneren de heren redacteurs van ‘De Standaard’ en ‘La Métropole’, ‘De Nieuwe Gids’ en ‘Het Laatste Nieuws’ (voor zover zij zich ooit bezighouden met doctrine of socialisme, wat voor deze laatste niet zeer dikwijls gebeurt.

Het gaat hier natuurlijk om een karikatuur. Geen socialist die die naam verdient, zal zich aan een theorie blijven vastklampen, wanneer deze door de werkelijkheid is weerlegd. Het marxisme is een kritisch historische methode. Het kent noch dogma’s, noch eeuwige waarheden. Het toetst onophoudelijk zijn eigen stellingen aan de steeds wisselende en veranderende werkelijkheid. Beantwoorden zij niet meer aan die werkelijkheid, dan moeten zij worden opgeofferd. Maar wanneer zij nog steeds het wezen van onze samenleving en van onze economie helpen erkennen, dan moet men eraan vasthouden — niet omdat Marx een ‘eeuwige waarheid’ heeft ontdekt, maar omdat die bewuste stelling nog steeds niet door de feiten is weerlegd.

Het volstaat dus geenszins te zeggen: ‘Sinds 80 jaar is de wereld zo veranderd!’ Men zou ook nog moeten bewijzen dat bv. de redenen die de socialisten hebben aangehaald om de kapitalistische economie, die berust op het profijt, te vervangen door een planeconomie die in de eerste plaats de menselijke behoeften tracht te vervullen, vandaag niet meer geldig zijn. En ondanks de tonnen bedrukt papier, die tot nog toe ter ‘weerlegging’ van het marxisme zijn verschenen, wachten wij nog steeds op dat bewijs, dat niet komt en niet kan komen, omdat de huidige kapitalistische werkelijkheid nog steeds de fundamentele gebreken van het kapitalisme vertoont.

Waarom blijven de socialisten de huidige economie als kapitalistisch beschouwen? Omdat, ondanks sociale vooruitgang en groeiende staatsinterventie, de economie nog steeds berust op het privaat eigendom van de grote productie- en distributiemiddelen, en omdat die economie nog steeds wordt gedreven door het profijt. Zou iemand het tegenovergestelde durven beweren? Waarom blijven socialisten, ondanks de onbetwistbare lotsverbetering van de werkende klasse — niet dank zij het kapitalisme, maar dank zij de strijd van de arbeidersbeweging tegen het kapitalisme verworven! — onverzoenlijke tegenstrevers van dit kapitalistisch stelsel? Omdat het aan de maatschappij en aan de enkelingen tal van rampen en tekortkomingen oplegt, die geenszins onvermijdelijk zijn, maar door een ingrijpende maatschappelijke hervorming kunnen vermeden worden.

1. Het kapitalisme betekent nog steeds geweldige verkwisting. Wij kunnen daarvoor talrijke voorbeelden aanhalen, uit distributie, protectionisme, enz. Maar het beste voorbeeld blijft dat van de economische crisis en recessie. Zeker, deze is nu dank zij sociale vooruitgang en staatsinterventie, minder scherp dan vroeger. Maar zij heeft, alleen in de twee laatste jaren, in de Verenigde Staten een verlies van 80 miljoen ton staal veroorzaakt (dit is evenveel staal als er in België sinds 1938, d.w.z. gedurende twintig jaar werd voortgebracht!). Zij heeft in België alleen in het jaar 1958, een verlies van 800 000 ton cement en honderden miljoenen bakstenen veroorzaakt waarmee men duizenden huizen zou hebben kunnen bouwen. In Groot-Brittannië schat professor Turner van de Universiteit van Manchester de kosten van twee jaar recessie op de tegenwaarde van één miljoen nieuwe woningen! Als men de kosten van de laatste recessie op wereldschaal wil uitrekenen, komt men tot tientallen miljarden dollars. En dat is maar een recessie, en dan nog een lichte...

2. Het kapitalisme betekent nog steeds, te trage, te onregelmatige en ondoelmatige economische groei. Onder de gunstige voorwaarden groeit het nationaal inkomen met 4 %, tegen een doorsnee groei van 7 tot 10 % in de landen met planeconomie. Zeker, er wordt veel geïnvesteerd, maar niet daar waar het voor de toekomst van de economie en zeker niet voor de volkswelvaart nodig is. Men bouwt eerst luxe villa’s, luxe banken en luxe winkels, alhoewel nog tienduizenden in krotwoningen en barakken huizen. Men verkwist miljarden voor publiciteit, luxe auto’s en nutteloze vliegtuigen (een paar maanden na aankoop zijn zij oud ijzer waard!), maar men vindt geen geld voor scholen, ziekenhuizen of wetenschappelijk onderzoek. Men blijft vasthouden aan oude nijverheidstakken, waarvoor de afzetmarkten inkrimpen, en men ontwikkelt niet — of te weinig — de nieuwe gespecialiseerde industrieën van afgewerkte producten.

3. Het kapitalisme betekent nog steeds geweldige menselijke ellende en onrechtvaardigheid. Zeker, zelfs de werklozen kennen vandaag niet meer de verschrikkelijke nood van de 19de eeuw; maar zal iemand derhalve durven beweren dat hun lot niet meer ellendig is? Moeten we het als normaal aanzien, dat honderd — tot tweehonderdduizend gezinnen om de vier, vijf jaar een jaarlijks verlies van inkomen van 10 tot 40 000 F. lijden?

Het sprookje van de ‘vrije onderneming’

De socialisten, zo zegt men verder, willen ‘alles aan de staat geven’; de burger verliest daardoor zijn ‘economische vrijheid’. En is de geweldige ontwikkeling van de maatschappelijke rijkdom sinds anderhalve eeuw niet in de eerste plaats te wijten aan die vrijheid van onderneming, aan de concurrentie?

Daar zijn drie dingen op te antwoorden.

In de eerste plaats is ‘economische vrijheid’ voor de grote meerderheid van onze bevolking — zoals trouwens in de hele wereld — nooit iets anders geweest dan een illusie. In een stelsel van markteconomie is maar alleen hij vrij die over voldoende bezit, voldoende kapitaal beschikt. De drie vierden, zoniet de negen tienden van ons volk beschikken nooit over voldoende bezit en beschikken daar vandaag minder dan ooit over. De enige ‘vrijheid’ die hen is gelaten is de keuze tussen de verkoop van hun arbeidskracht of de hongerdood. De sociale vooruitgang verandert daar niets aan; de lonen zijn gestegen, maar zo zijn ook de behoeften. Op ‘t einde van het jaar, en op ‘t einde van zijn leven bezit een arbeider vandaag even weinig kapitaal dan vroeger. Dat is de manier waarop het kapitalisme werkt — vandaag evenzo als honderd jaar geleden.

In de tweede plaats heeft de ervaring bewezen dat privaat eigendom aan productiemiddelen en ‘vrijheid van concurrentie’ geenszins noodzakelijke voorwaarden zijn voor geweldige economische groei. Bedrijven die in ‘t bezit zijn van de gemeenschap kunnen even snelle, zoniet nog sneller ontplooiing kennen als privaatbedrijven. Kijk maar naar Volkswagen in Duitsland en Renault in Frankrijk. Kijk naar de Franse steenkoolnijverheid of de Franse spoorwegen, de vlugste en de meest doeltreffende ter wereld. Kijk naar de geweldige opgang van de nijverheid in Rusland en Oost-Europa.

In de derde plaats bestaat de ‘vrije concurrentie’, zoals zij in de economische handboeken wordt geschilderd of door de advocaten van het patronaat luidruchtig wordt geprezen, al lang niet meer. Wij leven vandaag niet in een stelsel van ‘vrije onderneming’ of ‘vrij initiatief’, — tenzij in de kleinhandel, in de kleine nijverheid en in het ambacht, en daar valt helaas van economische vooruitgang niet veel te bespeuren. Wij leven in een stelsel van geleide economie, waarbij enkele grote financiële groepen — in ons land: de Société Générale, de groep van graaf de Launoit (Brufina-Cofindus), de groep Solvay Boël, de groep Empain, de groep graaf Lambert, de groep Sofina, de groep Evence Coppée, enz. — de economie volledig beheersen. Naast deze financiële groepen staan dan nog de kartels, de beroepsverenigingen (zoals de Boerenbond), die met of zonder hulp van de staat het ‘vrij initiatief’ sterk beknotten of zelfs in de praktijk onmogelijk maken.

De keus die zich voor ons stelt is dus niet: ofwel vrije onderneming, ofwel onderwerping aan de staat. De keus is: ofwel een economie geleid door enkele grote private groepen, in hun eigen egoïstisch privaat belang, met de onvermijdelijke nasleep van recessies en werkloosheid; ofwel een economie geleid door de democratisch gekozen vertegenwoordigers van de gemeenschap, in het belang van alle werkende mensen, die een ononderbroken groei van welstand en een volledige tewerkstelling kan waarborgen.

Wat is planeconomie?

Er zijn in ons land grote bedrijven, met talrijke nederzettingen in verschillende provincies. Men denke bv. aan de ACEC: zij heeft nederzettingen in Ruisbroek-Brussel, in Hasselt-Luik, in Charleroi. Men denke aan Philips; die firma bezit fabrieken o.a. te Hasselt, te Leuven en te Turnhout. Cockerill-Ougrée bezitten, naast de geweldige hoogovens en staalbedrijven van Luik, steenkoolmijnen in het Limburgse en in Henegouwen, en de grote scheepswerven van Hoboken-Antwerpen.

Welnu, zouden deze grote bedrijven kunnen bestaan, zonder dat zij hun investeringen, hun productie, hun loon- en prijspolitiek in hun verschillende nederzettingen zouden coördineren? Kan men zich voorstellen dat bv. de staalfabriek Cockerill-Luik niet zou weten, over hoeveel opdrachten de scheepswerven van Hoboken nog beschikken? Bestaat er één enkele private autofabriek, waarin de afdeling carrosserie er maar lustig op voort produceert, zonder zich te bekommeren om de motorenproductie, en het aantal te leveren afgewerkte rijtuigen?

In elk groot privaat bedrijf wordt dus ‘gepland’; de werkzaamheid van elke afdeling wordt gecoördineerd met die van alle andere afdelingen, volgens een plan, dat door het centraal bureau wordt opgesteld. De opdrachten en de vooruitzichten (gestaafd met marktpeiling en onderzoek) bepalen een productiepeil en een zakencijfer dat men tracht te bereiken; en alle andere afdelingen werken met dat doel.

Maar wanneer we de nationale economie als één geheel beschouwen, dan verkrijgen we een volledig verschillend beeld. Dan weet de staalnijverheid als geheel bv. niet hoeveel staal de bouwnijverheid of de scheepswerven, of de fabrieken die rollend materiaal vervaardigen zullen nodig hebben. Meer nog: de ene fabriek (of maatschappij, of financiële groep) houdt dan haar plannen zorgvuldig voor haar concurrenten geheim. Dan wordt er te veel geïnvesteerd in één sector (voorbeeld in ons land: gieterijen, cement) en te weinig in een andere sector (voorbeeld in ons land: elektrische huishoudapparaten en scooters, waarvoor de vraag sinds tien jaar geweldig is gestegen, maar nog steeds hoofdzakelijk door invoer van vreemde producten wordt gedekt).

Planeconomie is dus niets anders dan het uitbreiden tot de hele economie van de beginselen, die een goed beheer van een grote maatschappij bepalen: coördinatie van alle werkzaamheden, met het oog een bepaald doel te bereiken; zorg voor ononderbroken productie en financieringsmogelijkheden.

De grote maatschappijen die over geweldige middelen beschikken, trachten zich meer en meer van de conjunctuur onafhankelijk te maken, ten einde voor de ononderbroken groei van hun bedrijven te zorgen. Zo heeft de Union Minière kortgeleden een plan gepubliceerd — gij hebt u niet vergist lezer: die voorstanders van de ‘vrije onderneming’ hebben een plan uitgewerkt! — dat een jaarlijkse investering van één miljard F. voorziet, onafhankelijk van de conjunctuur. En zij hebben er zelfs sluw bijgevoegd: ‘Moest onze concessie verlengd worden, dan zouden wij ons verbinden, twee miljard per jaar te investeren... ’

De toepassing van diezelfde beginselen op het beheer van de nationale economie — dat is planeconomie.

Zeker, wij kunnen een volledige planeconomie niet binnen het raam van ons eigen klein landje bereiken: daarvoor zijn we te zeer afhankelijk van de uitvoer d.w.z. van de schommelingen van de buitenlandse markt, die 30 tot 40 % van onze productie opslorpt. Maar wij kunnen trachten, deze schommelingen zoveel mogelijk tegen te werken, door op elke inkrimping van onze uitvoer met een uitbreiding van onze binnenlandse markt te antwoorden, door onze productie meer en meer te specialiseren, en in de plaats van grondstoffen en half afgewerkte producten, waarvan de afzet aan sterke conjunctuurschommelingen is onderworpen, meer en meer afgewerkte producten met vaste afzet voort te brengen.

Doel en middel van het economisch plan

Wij moeten verder een onderscheid maken tussen socialistische planeconomie, waarnaar wij streven, en de soepele planning die wij vandaag onmiddellijk wensen in te voeren, zonder een volledige omwenteling in het maatschappelijk stelsel door te voeren.

Zeker, wij steken het niet onder stoelen of banken, dat die soepele planning voor ons enkel een etappe naar de socialisatie van de grote productiemiddelen betekent. Maar de meerderheid van onze bevolking is van de noodzakelijkheid van die socialisatie nog niet diep overtuigd. Zij moet dus haar eigen ervaring met de relatieve voor- en nadelen van kapitalistische privaateconomie en de socialistische planeconomie kunnen maken. Dat is één doel van die overgangsfase van soepele planning. Maar die fase is ook noodzakelijk om, onmiddellijke, brandende vraagstukken van ons volksleven op te lossen: sterkere groei van productie en welvaart; volledige tewerkstelling; opslorping van structurele werkloosheid; industrialisatie van de achtergebleven gewesten. Het belang van de socialistische arbeidersbeweging stemt dus overeen met het economisch en maatschappelijk belang van het hele werkende volk.

Socialistische planeconomie, die socialisatie van alle grote nijverheidsbedrijven, van krediet- en transportwezen vereist, betekent het opstellen van een plan van — jaarlijkse en vijf- en tienjaarlijkse — te bereiken doeleinden van individueel en maatschappelijk verbruik, en het aanpassen van productie en geldwezen aan het bereiken van het doel.

De keuze van deze doeleinden bv. een modern appartement of huis voor elke familie binnen de 10 jaar; een gemotoriseerd vervoermiddel (auto, motorrijwiel of bromfiets) voor elke volwassene binnen de 5 jaar; een verdubbeling van het aantal hogeschoolstudenten en bedden in het ziekenhuis binnen de 5 jaar; enz. — moet op democratische manier geschieden, langs de weg van verkiezingen die een optie toelaten tussen verschillende doelen en verschillende middelen om die doelen te bereiken.

Soepele planning door middel van structuurhervormingen gaat niet zover. Vermits de meeste industrietakken in handen blijven van private bezittingen, kunnen geen gedetailleerde planobjectieven worden uitgewerkt. Soepele planning beperkt zich dus tot een inspanning van bepaalde doeleinden van hoogdringendheid, die de goedkeuring van de overgrote meerderheid van onze medeburgers moeten kunnen afdwingen. Deze doeleinden zijn vandaag in ons land, zoals reeds hoger vermeld:

1. Vluggere economische expansie: het nationaal inkomen in ons land groeit enkel aan met een doorsnee ritme van 2,5-3 % per jaar. Wij komen daardoor meer en meer ten achter, niet alleen bij de volkeren van het Oostblok, maar zelfs bij landen als Noorwegen, Zweden, Zwitserland, West-Duitsland, enz., die alle een vluggere groei van hun economie kennen. Volledige werkverschaffing is onmogelijk zonder vluggere economische expansie. Een nieuwe schijf maatschappelijke vooruitgang — kosteloze geneeskunde; volledig kosteloos middelbaar onderwijs en studentenloon dat de hogescholen eindelijk zal openen voor de zonen en dochters van de arbeidende klasse; dubbel verlofgeld voor twee weken verlof, enz. — vereist een vlugge en ononderbroken groei van onze economie.

2. Strijd tegen de conjunctuurschommelingen: de strijd tegen de conjunctuurschommelingen vereist een planning van de investeringen die, in een private economie, ofwel allemaal tegelijk komen (in tijden van hoogconjunctuur) ofwel helemaal wegblijven (in tijden van sterke recessie).

3. Ontwikkeling van de teruggebleven of wegkwijnende gewesten: de private economie heeft steeds de neiging tot gewestelijke concentratie, al weze het maar alleen omdat op die manier sterke reserves van arbeidskrachten in bepaalde gewesten worden gevormd die een drukking op de lonen uitoefenen. Dientengevolge hebben wij in ons land, na 150 jaar kapitalistische privaatnijverheid, talrijke niet geïndustrialiseerde gewesten (Westhoek en Frans-Vlaanderen, Antwerpse Kempen, Zuid-Limburg, Condroz, Ardennen, enz.) zowel als talrijke gewesten die eertijds geïndustrialiseerd waren, maar thans wegkwijnen (de meeste textielgebieden van Oost-Vlaanderen, de Borinage, Verviers, enz.) Een doelmatige ontplooiing van de streekeconomie kan echter slechts gebeuren binnen het raam van een algemeen plan tot economische groei: zoniet zal men er enkel toe komen de industrialisatie van bepaalde gewesten te bevorderen ten koste van het wegkwijnen van andere, thans geïndustrialiseerde gewesten.

De middelen voor het doorvoeren van zulk een soepele planning zijn door het ABVV nauwkeurig uitgestippeld. Ze zijn o.a.:
- Het oprichten van een Hoog Commissariaat voor het Plan, dat jaarlijkse plannen (zowel als plannen op termijn) zou uitwerken, dankzij een goed apparaat van economische statistiek en voorlichting (waarover wij thans in ons land niet beschikken);
- Een wetgeving die de regering verplicht elk jaar aan het Parlement de te nemen maatregelen voor te stellen, ten einde de volledige tewerkstelling te bereiken;
- Een wetgeving die de regering in staat stelt de investeringen te coördineren, de kapitaalmarkt beslissend te beïnvloeden, kapitaalsvlucht te verhinderen en elke achteruitgang van private investeringen door een verhoging van publieke investeringen tegen te gaan (o.a. oprichting van een publieke investeringsmaatschappij, die het recht zou hebben bedrijven op te richten of aandelen van bestaande maatschappijen te kopen);
- Een wetgeving die het sluiten van bedrijven aan verregaande controlemaatregelen zou onderwerpen;
- De nationalisatie van de energiesector, ten einde een belangrijke verlaging van de kostprijzen in onze nijverheid te bereiken, enz., enz.

Planeconomie en vrijheid

Elk objectief lezer zal moeten toegeven dat zulk een plan niets gemeen heeft met de zgn. ‘neiging tot verslaving van de enkeling aan de staat’, die door kwaadwillige critici van het socialisme telkens weer als ‘doeleinden’ van onze beweging wordt ontdekt.

Integendeel, aan de bestaande burgerlijke vrijheden wordt niets veranderd; slechts daar waar het privaat initiatief in gebreke is gebleven, zal het publiek initiatief in zijn plaats treden.

Om een beroemde zin van Emile Vandervelde te herhalen: is een Belgische burger minder vrij dan weleer, omdat hij water tapt van een publieke waterleiding. In plaats van een private? Is hij minder vrij wanneer hij zijn elektrische stroom van een zuiver publieke regie krijgt dan wanneer hij door een privaat bedrijf wordt bediend?

Is een arbeider minder vrij wanneer hij in een openbaar bedrijf werkt, dan wanneer hij van de staat dopgeld krijgt?

Wie zou durven beweren dat de tienduizenden door structurele en cyclische werkloosheid geteisterden in de Kempen of in de Westhoek minder vrij zouden zijn, wanneer, dankzij het plan, industriëlen gedwongen zouden worden daar hun nieuwe bedrijven op te richten (dit gebeurt vandaag reeds in Groot-Brittannië onder een conservatieve regering!), of wanneer de openbare besturen dit zouden doen?

Achter het door de verdedigers van het kapitalisme opgetrokken rookgordijn van de ‘verdediging’ van de vrijheid woont de schrik voor een vergelijking tussen de economische vooruitgang die door een planeconomie mogelijk is en de geleidelijke stagnatie die onder het regime van de holdings onze economie verstikt.

Maar de werkende mensen van ons land hebben geen schrik voor zulk een vergelijking!

Daarom zullen zij het ABVV, de BSP en de Gemeenschappelijke Actie geestdriftig steunen in hun strijd voor planeconomie.


Zoek knop