Bron: Links, nr. 19, 23 juli 1960
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 27 september 2009
Verwant: • Patrice Lumumba, de dividenden van een moord • Rede op de Dag van de Onafhankelijkheid |
De zware crisis waarin de jonge Congolese staat in de eerste weken na zijn bestaan wordt geplaatst, en die zo ernstige gevolgen heeft gehad voor de toekomst van de Belgisch-Congolese betrekkingen kan tot drie elementen worden herleid: een gezagscrisis van de centrale regering, een sociale crisis en het uiteenspatten van de Congolese Weermacht.
Het ontbreken van een grote nationale partij, die bij alle Congolese stammen moreel gezag bezit, heeft ertoe geleid dat de eerste Congolese regering een coalitieregering werd, waartoe bijna alle partijen waren toegetreden. Bijna alle, maar niet alle! Twee met Belgische kringen nauw verwante groeperingen, de PUNA van dhr. Bolikango (voormalig plaatsvervangend chef van de Belgische informatiedienst te Leopoldstad) en het MNC Kalonji (die zowel door de missies als door de maatschappij Forminière sterk gesteund wordt), bleven in oppositie. Deze partijen hebben niet het parlementair spel gespeeld zoals het door de Westerse spelregels is vastgelegd. Ze hebben onmiddellijk straatbetogingen op touw gezet om tegen de ‘uitsluiting’ van hun partij te protesteren.
De koloniale autoriteit heeft in Congo steeds de gedragslijn gevolgd soldaten van de Weermacht afstammend van bepaalde volkeren op het grondgebied van andere stammen te plaatsen. Nu waren er rond Leopoldstad en in Beneden-Congo vooral veel soldaten van de Bengala, Bayaka en Baluba stammen, die in de heren Bolikango en Kalonji hun politieke vertegenwoordigers zagen. Ze kwamen dus reeds vóór 30 juni in conflict met de regering van Lumumba.
De provinciale regering van dhr. Tshombe van haar kant ondermijnde het gezag van de centrale regering vanaf de eerste dag van haar vorming onder voorwendsel dat zij in de schoot van de regering te weinig mandaten had verkregen. Achter dr. Tshombe staat de Union Minière, zoals de Forminière achter dhr. Kalonji staat. Bepaalde Belgische financiële en economische kringen hebben dus van het begin af aan getracht, provinciale en etnische verschillen tegen de centrale regering uit te spelen, waarbij zij niet alleen het gezag van die Congolese regering ondermijnden, maar tevens het hele politieke opzet van de Belgische regering zelf en van de toonaangevende kringen van het Belgisch kapitalisme te Brussel tot mislukking doemden.
We hebben dus een Belgische miniatuurversie van de tegenstelling Algiers-Parijs beleefd. Terwijl de heren Van Hemelrijck, De Schrijver, Ganshof van der Meersch achtereenvolgens alles in het werk stelden, om een vreedzame overdracht van soevereiniteit aan een centrale Congolese regering – als beste waarborg voor het behoud van de Belgische economische posities – mogelijk te maken, hebben de achterlijke, dwaze lokale potentaten van de koloniale maatschappijen en van de Belgische koloniale administratie de rol van leerling-tovenaar gespeeld, – met de gevolgen die voor hen vandaag catastrofaal zijn!
Men moet eraan toevoegen dat, zonder van een complot te kunnen spreken, de houding van talrijke Belgische ambtenaren in Congo ook na 30 juni door kolonialistische vooroordelen beheerst bleef. Velen hebben smalend gezegd: ‘Nu moeten zij maar eens laten zien dat ze kunnen regeren! Wat zal me dat een warboel worden’. Zulk een houding heeft het centraal gezag nog meer ondermijnd.
Nauwelijks was Congo onafhankelijk of de regering Lumumba had met een zware sociale crisis af te rekenen. Deze crisis was absoluut onvermijdelijk geweest. BSP en ABVV hadden herhaaldelijk gewaarschuwd dat elke onderschatting van het sociaaleconomisch vragencomplex in Congo tot zware ontgoochelingen zou voeren. De gebeurtenissen hebben hen gelijk gegeven.
Voor de inlandse massa betekende ‘onafhankelijkheid’ in de eerste plaats verbetering van hun ellendig lot. De arbeiders hoopten op loonsverhoging, de talloze werklozen op werkgelegenheid, de bedienden en klerken op vlugge bevordering. Na 30 juni heeft de massa niets ontvangen. Tezelfdertijd zag zij hoe de Congolese ministers, parlementairen en andere hoogwaardigheidsbekleders met luxe auto’s door de inlandse wijken reden, in galant gezelschap, en hoe zij voor zichzelf vergoedingen van 3 of 400.000 fr. per jaar vastlegden. Dit heeft diepe misnoegdheid verwekt. Weldra kwam het tot stakingen, o.a. bij de OTRACO, te Coquillatstad en elders. De regering Lumumba was onmachtig deze stakingsgolf te leiden of in te dammen. Staatssecretaris Nguvulu heeft getracht deze stakers aan te zetten het werk te hervatten; zijn oproep werd niet gevolgd.
Deze troebelen hebben zowel het gezag van de regering Lumumba ondermijnd als haar van belangrijke hulpmiddelen beroofd. Het centrale vervoernet in Congo is dat van de OTRACO. De staking heeft dit net verscheurd. Voedselschaarste begon lang alle kanten te dreigen. Belastingen werden niet meer geïnd. De staatskas was leeg. Er was zelfs geen geld meer om ambtenaren, parlementairen of ministers te betalen.
Al die crisiselementen werden dan in de muiterij van de Weermacht samengevat en tienvoudig gereproduceerd. Bepaalde groepen van de Weermacht hadden reeds tegen Lumumba en voor Kalonji betoogd, zonder dat de blanke officieren zich daartegen verzetten. Toen de stakingen overal looneisen deden oprijzen, begonnen de soldaten eveneens een verhoging van hun magere soldij te vragen. Toen werd het incident Lumummba-Janssens bekend, dat tot het uiteenspatten van de Weermacht moest leiden.
Men zal zich herinneren hoe bepaalde kringen in België buitengewoon scherp hebben gereageerd op de toespraak, die eerste minister Lumummba te Leopoldstad in antwoord op de redervoering van koning Boudewijn op 30 juni had uitgesproken. In de kringen van de Belgische ‘ultra’s’ in Congo was de reactie nog scherper.
De Belgische bevelhebber van de Congolese Weermacht, luitenant-generaal Janssens, zond daarop een brief aan eerste minister Lumumba, waarin hij deze praktisch het bevel gaf, hem in de toekomst elke redevoering die hij zou uitspreken vooraf voor te leggen. Moest zich het incident van 30 juni nogmaals herhalen, dan zou hij, Janssens, niet meer voor de loyauteit van zijn blanke officieren kunnen instaan.
Deze brief was een echte provocatie. Hij werd begeleid door een niet minder provocatorische dagorde aan de Weermacht, die de soldaten de plicht oplegde, na de onafhankelijkheid evenals vóór de onafhankelijkheid aan hun blanke officieren te gehoorzamen. Men moet er trouwens waarheidsgetrouw aan toevoegen, dat eerste minister Lumumba eveneens dergelijke verklaringen had afgelegd na 30 juni, o.a. in het kamp van Leopold bij Leopoldstad.
Deze provocaties hadden de te verwachten gevolgen. Janssens werd door Lumumba ontslagen. Een gedeelte van de blanke officieren ging in staking. Bij de zwarte soldaten van de Weermacht kwam het tot een nationale uitbarsting: zij weigerden nog aan blanke officieren te gehoorzamen en eisten officieren uit eigen rangen. Zoals bekend verkregen zij tenslotte het recht, hun officieren, alsmede hun blanke specialisten, zelf te kiezen.
De muiterij van de Weermacht in Beneden-Congo, die slechts bij uitzonderlijke gevallen (zoals bv. te Inkisi) tot zware wanordelijkheden en gewelddaden hadden geleid, en waarna zelfs op zaterdag 9 juli geen enkele dode te betreuren viel, ontketenden een ware paniek onder de blanke bevolking, alsmede een algemene uittocht.
Tevergeefs trachtten de Congolese autoriteiten te Leopoldstad de uittocht te remmen, ten einde een ineenstorting van de openbare diensten te verhinderen. Hun pogingen in die zin werden verkeerd geïnterpreteerd, en hebben de uittocht nog bespoedigd. De chaos die zo ontstond gaf aan Tshombe het voorwendsel voor de afscheuring van Katanga, en leidde tot de eerste interventie van Belgische paracommando’s.
Vanaf dat ogenblik zat men hopeloos verstrikt in de wisselwerking van actie en reactie, wederzijdse aanklacht van Brussel en Leopoldstad, begin van militair conflict, breuk van de op 30 juni zo hoopvol beschouwde samenwerking.