Ernest Mandel

Amerikaanse paradoxen


Geschreven: april 1962
Bron: Links nr. 11, 14 april 1962
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2008

Laatste bewerking: 15 augustus 2008


Onmogelijk om over de Verenigde Staten te schrijven zonder gemeenplaatsen te gebruiken. Zoveel boeken, brochures, studies, reportages, werden reeds aan dit land gewijd, alles lijkt reeds gezegd. En dan: de gemeenplaatsen zijn juist daarom gangbare munt geworden, omdat iedereen die dit land bezoekt dezelfde algemene indrukken meebrengt, een groot land, een rijk land, een land in gedurige beweging, een land vol tegenstrijdigheden ...

De meest treffende tegenstrijdigheid, de Amerikaanse paradox bij uitstek, lijkt ons wel die tussen de uiterst behoudsgezinde strekking der openbare opinie, en der geesten in het algemeen, en de permanente ontwikkeling die de Amerikaanse techniek, woonwijze, levenswijze en zeden ondergaan. Niets schijnt meer conservatief dan het Amerikaanse bewustzijn, niets is minder conservatief dan de Amerikaanse werkelijkheid.

Afstammeling van de landverhuizers, is de huidige Amerikaan zelf door een ware verhuiswoede aangegrepen. In geen ander land ter wereld verplaatsen zich de inwoners op zo een grote schaal en over zo grote afstanden.

In de loop van dertig jaar is de doorsnee Amerikaan van een dorpsbewoner (of bewoner van kleine steden) tot een grootstadburger geworden. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog woonden bijna 60 % van de inwoners van de Verenigde Staten in dorpen of kleine steden, vandaag wonen 70 % van diezelfde inwoners in de grote steden en de buitenwijken. Vijf metropolean areas (grootstadsgebieden, t.t.z. steden met buitenwijken), te weten New York, Los Angeles, Chicago, Bay Area (San Francisco, Oakland, enz.) en Philadelphia, hebben samen 30 miljoen van alle inwoners van de Verenigde Staten.

Tijdens de jongste oorlog zette zich een geweldige volksverhuizing in, van het Oosten naar het Westen. In de loop van enige jaren trokken de Californische vliegtuigfabrieken, de scheepswerven van de Westkust, de jonge petroleum- en scheikundige nijverheid van Texas, miljoenen mannen en vrouwen aan. Na de oorlog volgde een nieuwe, geweldige volksverhuizing: de grote steden schenen in ontbinding te verkeren; met miljoenen trokken grote en kleine burgers naar het nieuwe paradijs van de suburbia (van de voorsteden), waar ze de illusie zochten buiten het lawaai en de verpestende lucht van de grootstad hun rustig weekend door te brengen. Die geweldige landverhuizing ligt mede aan de basis van de economische boom der laatste vijftien jaar, want hij heeft een zeer grote activiteit van de bouwnijverheid bepaald. Er werden miljoenen één — familie — huizen opgericht, en van Boston tot Washington, van San Francisco tot Los Angeles scheen één ononderbroken woonwijk te ontstaan. Men wist niet meer of in dit proces tenslotte de stad de buiten of de buiten de stad had opgeslorpt.

Sinds enkele jaren zijn nu nieuwe rijke migraties aan de gang. De rijke burgerij begint naar New York weer te keren. Midden in sommige volkswijken rijzen peperdure, hoogst comfortabele van ingebouwde air conditioning voorziene flatgebouwen op, waarin één kamer 6, 7 of 8.000 frank huur per maand kost, en de meeste appartementen vier, vijf of zes kamers tellen, geen spek voor onze bek ... Trouwens, in de loop van enkele jaren veranderen de wijken van New York van karakter: hetgeen gisteren nog een rijkemansbuurt was (de Riverside Drive of sommige gedeelten aan de oostkant van Central Park) wordt vandaag een buurt van kleine burgerij of zelfs plaatselijk van krotten. En te midden van bouwvallige tinements ontstaan nieuwe selecte wijken. Tegelijkertijd verhuizen de negers van het Zuiden naar het Noorden (vooral naar Chicago, dat op het punt staat de grootste negerstad van de USA te worden), en trekken honderdduizenden renteniers, ouderdomsgepensioneerden, blanke arbeiders, technici, en ... werklozen, naar Florida, Louisiana, Arizona en andere staten van het Zuiden, waar het klimaat beter is en de zg. ‘ruimtenijverheden’ een grote ontplooiing kennen. En tenslotte beginnen de mensen zich vanuit het westelijk gedeelte van Californië naar het Oosten te verplaatsen, t.t.z. naar de woestijn. Midden in die reusachtige woestijn ontstaan nieuwe steden, levend van kunstmatige bewatering, met kunstmatige zeeën, kunstmatige waterlopen, aangelegde zwembaden. De grondprijzen stijgen er met 1.000 tot 10.000 % in de loop van enkele maanden ...

Ook de techniek is er in gedurige ontwikkeling. Men spreekt van automatie; maar weet men dat in de loop van de laatste vijftien maanden de productiviteit van de Amerikaanse nijverheid met niet minder dan 10 % gestegen is? Dit is een buitengewone prestatie in een zo hoog geïndustrialiseerd land als de USA.

Op verschillende gebieden van het maatschappelijk leven stelt men dezelfde radicale verandering vast. Het pocket book heeft een ware culturele omwenteling teweeg gebracht: de USA zijn vandaag het enige land ter wereld, samen met de Sovjet-Unie, waar boeken als Homeros’ Ilias en Odyssee, de werken van Shakespeare, sommige klassieke romans van de 19de eeuw, met oplagen van meer dan één miljoen verschijnen. De zg. ‘wetenschappelijke’ pockets, die men in Europa nog nauwelijks kent, zijn ietwat duurder: ze kosten tussen de 75 en 125 F, maar dat betekent 1/3 of 1/4 van de prijs dat het wetenschappelijk boek vroeger kostte. Een student kan dikwijls kopen wat hij vroeger bij de bibliotheek moest lenen.

Van studenten gesproken: in minder dan twintig jaar is het aantal hogeschoolstudenten bijna verdriedubbeld. Het steeg van 1,5 miljoen nieuwe immatriculaties in 1945 tot 4,1 miljoen in 1961, en men verwacht meer dan 8 miljoen nieuwe immatriculaties in 1975.

Ook de levensstandaard onderging een revolutie. Het gemiddeld uurloon van de Amerikaanse arbeider ligt nu boven de 100 F per uur; de bouwvakker verdient gemiddeld 5.600 F per week. Men moet natuurlijk rekening houden met de levensduurte, die veel hoger is dan bij ons (vooral dan de huur; er bestaan weinig arbeiders in de grote steden die minder dan 4.000 F huur per maand betalen). Desniettemin zijn de reële lonen dubbel zo hoog dan de onze, en bijna dubbel zo hoog als in 1939-1940 ...

En de keerzijde van de medaille? Een andere Amerikaanse paradox: in dit rijke land leven niet minder dan 50 miljoen burgers, het zij meer dan één vierde van de bevolking, onder mensonwaardige verhoudingen. President Kennedy zelf spreekt van 8 miljoen families die minder dan 2.000 dollar per jaar inkomen hebben (dat betekent een koopkracht van minder dan 50.000 F). En de jonge socialistische publicist Michael Harrington wiens boek ‘The Other America’ zojuist verscheen en veel ophef maakte, voegt bij die misdeelden nog al degenen bij die tussen de 2.000 en de 3.000 dollar jaarlijks inkomen hebben (t.t.z. een koopkracht beneden 75.000 F per jaar), hetgeen naar Amerikaanse verhoudingen beneden het levensminimum ligt. En de overgrote meerderheid der oudjes van dagen heeft een inkomen van minder dan 1.000 dollar per jaar (koopkracht minder dan 25.000 F per jaar).

In tegenstelling met de gedurige omwentelingen van de productie- en distributiewijze (jongste voorbeeld: de neergang van de grote warenhuizen en de opgang van de supermarkets, met hun drive-ins, open 24 uur dag en nacht, met een minimum aan personeel) staat de behoudsgezinde denkwijze van de doorsnee Amerikaan. De langdurige welstand (sinds meer dan drieëntwintig jaar hebben de Verenigde Staten geen zuivere economische crisis en geen massale werkloosheid meer gekend) is daarvan één der oorzaken, maar zeker, niet de enige. De geweldige concentratie, in enkele weinige handen, van alle middelen tot beïnvloeding der openbare opinie is daar mede voor verantwoordelijk. Een voorbeeld: in het hele graafschap (provincie) Los Angeles, met meer dan 6 miljoen inwoners, verschijnen enkel twee (!) dagbladen, beide uiterst rechts, beide met uiterst eenzijdige berichtgeving.

Zo ondergaat de doorsnee Amerikaan dag in en dag uit de invloed van de burgerlijke moraal. Zo is zijn levensideaal dat van de burgerij, dat hem wordt ingegeven door school, krant, televisie en (vooral) publiciteit. Dit is geen automatisch product van de hoge levensstandaard en van een zekere mate van vertrouwen in de mogelijkheid tot individueel succes, binnen het raam van de American-way-of-live. Het is het product van die burgerlijke sfeer, plus het ontbreken van een doelmatige tegenpropaganda, t.t.z. het ontbreken van een politieke arbeidersbeweging die de massa van jongs af aan in haar eigen geest van solidariteit opvoedt. In het verleden konden de grote vakbonden gedeeltelijk die taak vervullen. Vandaag kunnen ze dat niet meer. Ze zijn zelf ideologisch een slachtoffer geworden van de drukking uitgeoefend door het burgerlijke milieu. In het officieel orgaan van de AFL-CIO vindt men hoofdartikels die een bewogen hulde brengen aan ... de vrije onderneming!

Het ontbreken van een zelfstandige arbeiderspartij heeft het politiek leven in de Verenigde Staten sinds dertig jaar in het teken van een democratische meerderheid geplaatst. Maar deze meerderheid is in werkelijkheid een bondgenootschap van tegenstrijdige krachten: de grote vakbonden in het Noorden; de corrupte politieke ‘apparaten’ der grote steden, vooral gesteund op de zg. ‘minorities’ (Ieren, Italianen, Polen, Joden en in Harlem zelfs de negers); de conservatieve ‘democratische’ voorstanders van de rassenscheiding in de Zuidelijke staten. Daardoor krijgt het hele politieke leven in de USA een zeer behoudsgezind karakter; het is gekenmerkt door een grote dosis van individualisme, die in het Huis van Afgevaardigden nog meer tot uitdrukking komt dan in de Senaat.

De behoudsgezinde parlementaire meerderheid berust op een coalitie tussen de Republikeinen en de behoudsgezinde vleugel der democraten bij de Democraten (vooral die uit de Zuidelijke Staten). Is er een democratische president, dan volstaat die coalitie, om elke radicale wetgeving in de kiem te smoren. Krijgen de republikeinen per toeval een president, dan kan die enkel dankzij democratische stemmen gekozen worden; dat was het geval met Eisenhower en werd in 1960 bijna het geval met Nixon! Maar de parlementaire meerderheid van rechts blijft dan ongewijzigd.

Dit conservatisme brengt met zich mee dat hetgeen in West-Europa gematigde CVPers of Britse conservatieven aankleven (economische programmatie; verregaande sociale zekerheid, o.a. op het gebied der ziekteverzekering en der ouderdomspensioenen), in het Amerikaans Congres nog steeds door een meerderheid wordt verworpen. En wat men ginder ‘radicaal’ noemt, en zelfs als ‘sluipend socialisme’ betitelt (bv. de wetgeving van wijlen president Roosevelt, of de maatregelen die de huidige administratie voorstelt), dat zou in ons land zelfs door ‘La Libre Belgique’ worden aanvaard.

De stabiliteit van dat politiek stelsel steunt op enige zeer delicate en tijdelijke elementen: de politieke passiviteit van de gesyndiceerde arbeiders; het geduld van de negers, die nog steeds niet tot grootscheepse politieke actie overgaan om in het Zuiden gelijkheid van rechten af te dwingen; de overtuiging van de vakbondsleiding, dat zij gedeeltelijk de democratische partij ‘van binnen uit’ kan veroveren, de langzaam stijgende levensstandaard, die het mogelijk maakt de vakbondseisen min of meer regelmatig in te willigen. De Taft-Hartley wet en het Maccarthysme zijn, in het licht van de jongste ontwikkeling, enkel voorbijgaande verschijnselen. Zij hebben dit politiek evenwicht niet kunnen verbreken. Maar de economische ontwikkeling die zich sinds enkele jaren begint af te tekenen zou die toestand in de loop van de komende 10 jaar radicaal kunnen veranderen.

De Amerikaanse economie lijdt inderdaad — evenals de Belgische — onder te trage groei. Om het probleem in het kort samen te vatten: de productiviteit neemt met een jaarlijks gemiddelde van 30 % toe; het aantal werkzoekende personen stijgt eveneens jaarlijks met 1,5 tot 2 %. Maar de jaarlijkse groei van de productie is sinds zeven jaar enkel 2,5 %. Bijgevolg neemt het aantal werklozen langzaam maar gestadig toe. Het ritme van de groei van de werkloosheid wordt door sommige deskundigen voor de komende jaren — het ogenblik waarop de zg. warbabies, de kinderen die op het einde van de oorlog zijn geboren, op de arbeidsmarkt gaan verschijnen — op één miljoen per jaar geschat. Moest die toestand blijven duren, dan zou de passiviteit van de gesyndiceerde arbeidersmassa’s haar grens hebben bereikt en zou de coalitie tussen de democratische partij en de vakbondsleiding aan een sterke drukking worden onderworpen.

Dit des te meer, omdat de democratische administratie, ten minste gedeeltelijk, de stelling van het patronaat aanvaardt, volgens dewelke de loonsverhogingen één van de oorzaken zijn van de passieve betalingsbalans der USA en van de te lage investeringsvoet, twee grondoorzaken (volgens de kapitalistische deskundigen) van de trage groei. Daarom poogt zij reeds nu aan de vakbonden een loonstop op te leggen (zie het jongste akkoord in de staalnijverheid!) en het patronaal offensief tegen de glijdende loonschaal en de arbeidsvoorwaarden te steunen. Zolang de meerderheid van de gesyndiceerde arbeiders het goed stelt, kan dit het bondgenootschap met de democratische partij enkel verzwakken, maar niet ondermijnen. Maar wanneer massale werkloosheid zou ontstaan, zelfs zonder zware economische crisis, dan zou dit bondgenootschap waarschijnlijk niet aan de dubbele drukking van patronaat en arbeiders weerstaan.

Dit is niet de enige factor die de binnenlandse stabiliteit der USA in de volgende tien jaar bedreigt. Er is ook nog de groeiende malaise in burgerlijke en kleinburgerlijke kringen betreffende de ononderbroken reeks tegenslagen die het Amerikaans kapitalisme op wereldschaal ontmoet. Die malaise heeft tot een frustratie gevoel geleid, dat veel gemeen heeft met het OAS of Katanga — complex. Het wordt tot nu toe gekanaliseerd door organisaties als de John Birch Society, Americain Youth for Freedom (die 18.000 man bijeen kreeg te New York en in een meeting voor Tsjombé (!) en andere néomaccarthysthische groeperingen. Op politiek terrein monden die stromingen uit in de rechtervleugel van de republikeinse partij. Hun held is senator Bary Goldwater van Arizona. In 1964 heeft hij geen kans gekregen om republikeins kandidaat voor president te worden, en nog minder kans om gekozen te worden. Maar indien de rij internationale tegenslagen zou aanhouden; indien de sociaaleconomische stabiliteit van de Amerikaanse maatschappij door groeiende werkloosheid zou worden ondermijnd, dan zou het uur van Bary Goldwater en de uiterst rechtsen wel eens kunnen slaan. Dan zouden we de nieuwe Amerikaanse paradox kunnen beleven; het einde van de democratische overheersing op politiek gebeid, de parallel zou leiden tot de opkomst van een op de vakbonden gesteunde arbeiderspartij, enerzijds van een uiterst rechts gevaar anderzijds ...