Geschreven: 1965
Bron: La Gauche nr. 49, 1965
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: La grande grève: cinq ans après
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2007
Het belangrijkste bij de staking 60-61 is het feit dat die heeft plaatsgevonden, onstuimig naar vorm en zonder voorgaande qua omvang. Dit op zich alleen al verwijst alle holle geklets van de heren Marcel Grégoire, Baudhuin en ‘tutti quanti’ naar de prullenmand, want iedere dag opnieuw proberen ze de ‘sociologische mutatie’ uit te spelen tegen het wetenschappelijke socialisme.
Immers, de nederlaag van de BSP op 23 mei 1965 verklaren ze aan de hand van de zogenaamde ‘sociologische mutatie’. Maar als de arbeiders in dit land dan werkelijk zo ‘verburgerlijkt ‘zijn, hoe verklaren ze dan het dynamisme en de buitengewone strijdlust tijdens de staking van december 1960-januari 1961?
Geen zinnig mens die zal beweren als zou die ‘mutatie’ er gekomen is tussen 1961 en 1965! Meer nog, in 1960 kende Wallonië — de staking was er algemeen — de volledige tewerkstelling, en in de bekkens van Luik en Charleroi (waar de staking het langst stand hield) waren de lonen niet enkel de hoogste van het Zwarte Land, doch tevens de hoogste van heel de Gemeenschappelijke Markt (wat vandaag niet meer het geval is).
Wanneer deze schijngeleerden echt met de feiten rekening wilden houden dan zouden ze op zijn minst trachten een antwoord te vinden op de dubbele vraag: waarom had de staking zulk een omvang en waarom was tijdens de verkiezingen van 23 mei het verlies aan stemmen voor de arbeiderspartijen al even omvangrijk? Ze zijn niet in staat om een theoretische verklaring naar voor te schuiven waarin beide aspecten van de realiteit zijn vervat. Daarom hebben ze een verkeerde kijk op wat één en dezelfde realiteit is en daarom kunnen ze niet onderkennen wat er eigenlijk gaande is. Bij een volgende algemene staking — want er zullen er nog komen, wees daar zeker van — zullen honderdduizenden stakers hartelijk lachen om de illusies van deze heren, en hun ‘sociologische mutaties’ zullen nog maar eens in rook opgaan.
Dergelijke stakingen zijn trouwens niet eigen aan ons land alleen, er komen er de laatste jaren wel meer voor elders in Europa. We hebben gezien hoe in Italië in 1962-63, in Griekenland tijdens de laatste zomer, de arbeiders ter verdediging van hun politieke en economische rechten, met honderdduizenden in opstand zijn gekomen en dit in een periode van onbetwistbare welstand (in die twee landen een welstand zonder voorgaande). Door de omvang van hun strijd hebben ze objectief het bestaan zelf van het kapitalisme in vraag gesteld.
Een eerste les die we kunnen trekken uit de ‘staking van de eeuw’; vijf jaar na de feiten, is dat het neokapitalisme, ondanks alle voorbijgaande economische successen, geenszins de objectieve mogelijkheden heeft doen verdwijnen die een algemeen gevecht van de arbeidersklasse tegen het kapitalistisch stelsel mogelijk maken. Aan hen die twijfelen geven we de raad om even de schitterende film ‘Vechten voor onze rechten’ terug te zien die onze vriend Frans Buyens[1] aan de ‘staking van de eeuw’ heeft gewijd. Mogen ze er zich dan rekenschap van geven hoezeer het Groot Kapitaal in december 1960 beefde voor deze ‘verburgerlijkte arbeiders’!
Dat deze formidabele mobilisatie van de krachten van de arbeidersklasse gevolgd werd door een neergang van die krachten en dat we sinds een goed jaar ‘in een golfdal’ zijn terecht gekomen, daar is niks bijzonders aan, valt niet moeilijk te begrijpen.
De arbeidersstrijd komt in golven en gaat in golven, ebbe en vloed van de geschiedenis, iets wat we terugzien in elk westers geïndustrialiseerd land, en dit sinds het begin van deze eeuw. Het beantwoordt aan een fysiologische realiteit; geen enkele groep mensen kan gedurende een lange periode leven in een extreem nerveuze spanning, een situatie van permanent sociaal activisme, voor zover althans een ‘normaal’ persoonlijk leven, ‘naar gewoonte”, lichamelijk draagbaar is (daar ligt vanzelfsprekend het verschil met de gekoloniseerde volkeren die, wanneer ze zich bewust worden van hun ellende, en dat het mogelijk is om door een opstand die ellende de baas te worden, gedurende decennia in een revolutionaire situatie kunnen leven omdat ze geen andere keuze hebben).
Aan deze fysiologische oorzaak is een economische en sociale reden verbonden. Onder het kapitalisme kent de economie die eeuwige slingerbeweging tussen expansie en recessie. Hoewel er geen mechanische correlatie bestaat tussen een economische recessie en een opgaande golf in de arbeidersstrijd zijn er toch reële banden tussen beide in periodes optredende bewegingen, zij het heel subtiele (vooral wanneer de economische cyclus op een keerpunt staat, het begin van een recessie of het begin van een economische heropleving, is dit de meest gunstige periode voor de arbeidsstrijd. De staking 1960-61 viel samen met een economische heropleving.)
Ook het sociale wordt duidelijk getekend door deze slingerbewegingen, al even sterk. Die slingerbewegingen verplaatsen de krachtsverhoudingen, soms ten voordele van de burgerij, soms ten voordele van de arbeiders. Het verlies van Congo, het verlies aan vertrouwen in de capaciteit van het kapitalisme om de Waalse economie weer op de rechte weg te brengen, het besef dat de economische macht was geconcentreerd in handen van enkele holdings, hadden er in 1960 voor gezorgd dat de krachtsverhoudingen zich verplaatsten ten voordele van de arbeiders.
Doch, de fundamentele reden waarom de arbeidersbeweging sinds 1961 een terugval heeft gekend is psychologisch, subjectief. De ontreddering en demoralisatie binnen de werkende klasse, gezaaid door de opportunistische leiders van de arbeidersbeweging, door hun politiek van regeringscoalities met de burgerij, door hun politiek van min of meer ernstig geschipper met het patronaat, zijn het die verklaren wat op 23 mei 1965 is voorgevallen.
Het zal velen verwonderen dat overtuigde marxisten, resolute aanhangers van het historisch materialisme, in bepaalde omstandigheden, zo sterk de nadruk leggen op het ‘psychologische’, op de rol van het subjectieve in de geschiedenis. Dit is niet zo vreemd als het lijkt.
De strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme is, in tegenstelling met de sociale strijd die in het verleden werd gevoerd, niet enkel een gevecht voor elementaire, onmiddellijk tastbare belangen, in die mate dat dit gevecht verder reikt dan het materiële. Het wordt een bewust gevecht om de maatschappij op een nieuwe basis te herschikken.
Hierbij, in die strijd, geconfronteerd met een klasse die alle maatschappelijke rijkdommen controleert, zijn dit de belangrijkste wapens waarover de arbeiders beschikken: ze kunnen zich organiseren, zich politiek scholen, ze worden zich bewust hoe sterk ze wel zijn, zij die als klasse de meerderheid van de natie groeperen, zij die een essentiële en centrale rol spelen in het economisch leven. Echter, wanneer dit gevecht minder scherp wordt, op een ogenblik dat de leiders van de arbeidersorganisaties verwarring en demoralisatie hebben gezaaid, gaat de strijdvaardigheid erop achteruit, de ‘depolitisering’ is niet langer te vermijden, en dit voor lange tijd. Het is zoiets waarmee we nu te maken krijgen.
De ergste verantwoordelijkheid ligt natuurlijk bij de leiders van de BSP. Ze hebben aan de arbeiders getoond wat politiek cynisme is. Het kan niet anders of zelfs de meest gefundeerde opvattingen en tradities worden ondermijnd.
Stel je voor, de chefs die eerst de arbeiders mobiliseren en oproepen tot de staking, hen (toch de meeste) krachtig steunen (in woorden) liggen enkele jaren later aan de basis van en stemmen voor een reeks antistakingswetten. Stel je voor, ‘chefs’ die zeggen dat er niets slechter is dan ‘indirecte belastingen’, belastingen op de consumptie, per definitie onrechtvaardige belastingen. ‘Chefs’, die een ‘operatie waarheid lanceren’ tegen de verhoging van de overdrachttaks — om diezelfde overdrachttaks in te willigen eenmaal in de regering (mogelijk gemaakt door het hoge aantal arbeidersstemmen). Meer nog ze hebben zelf het initiatief genomen tot de verhoging van de indirecte belastingen, plots worden dit enkele jaren later ‘progressieve belastingen, en dus aanvaardbaar’.
Welke arbeider, welke bediende, welke agent in openbare diensten, zelfs met een middelmatig geheugen behept, maar met een goede dosis gezond verstand, zal niet vol walg dergelijke manier van doen de rug toekeren? En hij zal zeggen: ‘Ofwel hebben jullie gisteren gelogen, ofwel liegen jullie vandaag. Hij die na zulk een spektakel nog in uw woorden gelooft moet wel heel stom zijn’. Daar en nergens elders moet de oorzaak gezocht worden voor de grootste nederlaag die de BSP in haar electorale geschiedenis ooit heeft geleden: het verlies op 23 mei laatstleden van 25 % van haar electoraat.
We zullen het nog eens herhalen, de burgerij heeft, om in een kapitalistisch systeem aan de macht te blijven, geen ‘gepolitiseerde’ massa’s nodig. Haar bewind gaat gewoon automatisch verder, zelfs wanneer 99 % van de bevolking zich niet met politiek bezig houdt, ze heeft immers de economische en staatsmacht in handen. Hetzelfde geldt niet voor de arbeidersklasse. Wil ze vooruitgang boeken, doorbreken, dan is een groeiende politieke activiteit en bewustzijn van de massa’s vereist. Zo haar leiders door een ‘rampzalige en akelige’ politiek de depolitisering van de massa’s in de hand werken komt er onvermijdelijk een ommekeer in de krachtsverhoudingen tussen de klassen. De arbeiders wijken terug, de behoudende krachten winnen terrein en azen op wraak. Dit is het wat we nu meemaken.
André Renard[2] die heel goed dit op- en neergaan van de arbeidersstrijd had begrepen schreef enkele jaren voor de algemene staking van 1960:
‘De arbeidersbeweging, in haar strijd voor structuurhervormingen mag zich niet laten benevelen door meestal ongunstige parlementaire omstandigheden of door dagelijkse krachtsverhoudingen die weinig gunstig zijn voor een revolutionaire aanpak. Het is bij uitzonderlijke momenten en niet in de dagelijkse omstandigheden dat de geschiedenis een sprong voorwaarts maakt.. We moeten de plotse vloedgolf leiden naar objectieven die de structuren raken en die op rustige momenten buiten bereik blijven, dit moet de inhoud zijn van de socialistische tactiek van de XXe eeuw. Het is duidelijk dat de periode 1932-36, dat de periode 1944-47 en dat het jaar 1950 evenveel gemiste kansen zijn om echte structuurhervormingen door te voeren. De syndicale en socialistische militanten moeten zich dus vanaf heden voorbereiden. Er moet ten allen prijze vermeden worden dat de volgende uitbarsting van volkswoede nog maar eens wordt gesust met de belofte over enkele materiële voordelen binnen het kader van een sociaal kapitalisme’. (Vers le socialisme par l’Action, p. 51-52)
Ongelukkig genoeg was de algemene staking van 1960-61 op haar beurt een van die ‘gemiste kansen’. André Renard, ondanks zijn uitzonderlijke kwaliteiten als syndicale leider en tegenstander van iedere integratie binnen het kapitalistische systeem, had niet begrepen waarom er politieke oplossingen nodig waren als antwoord op de crisis van het regime (buiten de louter constitutionele en gedeeltelijke oplossing van het federalisme, noodzakelijk maar onvoldoende om antikapitalistische structuurhervormingen in de wacht te slepen). De algemene staking van 1960-61 kon enkel triomferen zo het een politieke staking werd, zo de klassentegenstander werd aangepakt, niet enkel in de bedrijven, maar ook op straat.
‘La Gauche’, op dit belangrijk moment, had dit instinctief begrepen, ze heeft de weg aangegeven voor een alternatieve oplossing: verkiezen en federeren van de stakingscomités; de stakers die de zelfverdediging tegen de repressie van de burgerlijke staat voorbereiden en organiseren. Niemand kon de overwinning garanderen. Maar een iets is zeker, de overwinning kon enkel langs deze weg behaald worden.
De tactiek om de stakers ‘op te sluiten’, elk in zijn gewest, om hun strijdlust uit te putten in nutteloze wekelijkse wandelingen, indrukwekkende betogingen die worden afgesloten met toespraken waar enkel werd herhaald wat ieder reeds wist (dat de eenheidswet slecht was en dat hij moest ingetrokken worden) had een makkelijk voorspelbaar resultaat: de staking was veroordeeld om langzaam af te brokkelen. Ze werd eerst in deze streken beëindigd waar de stakers in de minderheid waren en nu kon de repressie zich concentreren op de bastions van de syndicale beweging en er een voor een de piketten ontmantelen, de best georganiseerde en de meest efficiënte stakingspiketten. De staking was ten dode opgeschreven.
Toen al hebben we gezegd dat de arbeiders, hoewel er geen tastbare resultaten hadden waren geboekt, naar hun werk terugkeerden zonder het gevoel dat ze verslagen waren. Hebben we ons toen vergist? Hadden de arbeiders zichzelf iets wijs gemaakt? We geloven van niet. De staking zelf was onbeslist geëindigd. De arbeiders meenden dat de behoudsgezinde krachten gingen wijken. De ontbinding van de Kamers die volgde op het einde van de staking versterkte dit beeld. De val van de regering Eyskens, de overwinning van de arbeiderspartijen (zelfs al was het een bescheiden overwinning) bij de verkiezingen van 1961, gaven de indruk dat ze gelijk hadden gekregen.
De kentering kwam er bij de vorming van de regering Lefèvre-Spaak. De BSP liet het essentiële van haar programma vallen en de socialistische ministers begonnen de ‘eenheidswet’ n° 1 in voege te brengen, in kleine stukjes. De arbeidersklasse had geloofd dat ze, dank zij een historische staking, de behoudgezinde krachten in toom had gehouden. Ze was er enkel in geslaagd om haar ‘leiders’ weer aan de macht te brengen en die spoedden zich om het programma van die krachten te realiseren. Vanaf dit moment maakten woede en berusting zich van haar meester. Het neerleggen, daarna het stemmen van de antistakingswetten deed de rest.
Toen de strijd tegen deze wetsvoorstellen losbarstte kon men de indruk gekregen hebben dat een nieuwe uitbarsting in voorbereiding was. Helaas, daar was geen sprake van. De zee trok zich terug, de ebbe was reeds ingezet. De chefs van de BSP hadden een draai van 180° graden gemaakt, de voorhoede en de massa’s reageerden op een totaal verschillende manier. De voorhoede stortte zich in een nieuw en moedig gevecht. De massa’s veroordeelden de socialistische ministers, maar bleven passief en verloren iedere belangstelling voor de politiek. Het vervolg kan je afleiden uit de resultaten van de verkiezingen van 23 mei.
Gedurende twee jaar, geholpen door de hoogconjunctuur kon het syndicalisme nog de schijn hoog houden. Zo te zien was er geen enkele terugval, alleen een bocht naar de loutere economische strijd: ‘Kijk naar de loonsverhogingen die we hebben binnen gehaald’. Het volstond dat de conjunctuur omsloeg opdat de waarheid zichtbaar werd en die was niet om aan te zien. De terugval was reëel, zowel syndicaal als politiek. De passiviteit was een feit, zowel toen de regering ten aanval ging (eenheidswet n° 2) als toen het patronaat een offensief opende tegen de tewerkstelling. We waren goed en wel in het dal van de golf aanbeland.
Niemand kan voorspellen waarheen die ebbe ons zal brengen. Doch het is duidelijk dat de toekomst van de arbeidersbeweging, zoniet die van de arbeidersklasse zelf, in vraag kan worden gesteld. Zo er tenminste in de komende maanden en jaren geen heropleving komt van de arbeidersstrijd.
We hadden het meerdere malen voorspeld: de volgende recessie zal een ernstige slag toebrengen aan de staalindustrie in Charleroi (en aan wat nog rest van de metaalindustrie in heel Henegouwen). Nu kunnen we er nog aan toevoegen, het is zelfs niet zeker of de Luikse staalnijverheid zal overleven, tenminste wat betreft het bekken van Seraing. De Waalse arbeiders zullen een ernstige inspanning moeten leveren, de arbeiders in heel het land, om deze bolwerken van de arbeidersbeweging te redden. Zij die, zoals de ‘Parti Wallon’ dit afremmen, of tegenhouden, onder de mom dat zo de kapitalisten zullen ontmoedigd worden om in Wallonië te investeren, erkennen aldus dat ze enkel neokapitalistische ‘oplossingen’ voor ogen hebben, oplossingen waarvan bewezen is dat ze totaal ongeschikt zijn om in Wallonië de economische omschakeling op gang te brengen. De Waalse arbeiders worden tot de bedelstaf veroordeeld tot een gegarandeerde achteruitgang, zo ze de ‘raadgevingen’ van deze herten opvolgen.
De ‘wederopstanding’ zal er komen, want het strijdpotentieel van de arbeiders blijft intact. Ze zijn in de war gebracht door de fratsen van hun onwaardige leiders: maar ze hebben niet echt het gevoel dat ze verslagen zijn. De aanvallen waaraan zij in de komende maanden zullen blootgesteld worden zullen reacties uitlokken. Als die omvangrijk genoeg zijn zullen de arbeiders uit het dal kunnen opstaan. De tegenstellingen binnen het kapitalistisch systeem zijn dusdanig dat zulke aanvallen onvermijdelijk zijn en de tegenaanval is evenzeer verzekerd.
Om dit voor te bereiden, opdat het gemakkelijker zou gaan, mogen we niet de indruk wekken dat er in onze rangen wanorde heerst, versnippering, verdeeldheid, een indruk die we heden ten dage krijgen van de linkerzijde van de arbeidersbeweging. Dringend moet er een eenheidsfront worden aangegaan om de strijd te voeren, een front gevormd door alle tendensen en alle fracties van deze linkerzijde, zonder enig exclusief, tegen het offensief van de behoudsgezinde krachten en het patronaat. Hierbij dient te worden vermeden dat men terugvalt in het sektarisme tegenover wie dan ook. Elkeen die bereid is om de strijd aan te gaan tegen het reactionaire offensief, welke hun verleden ook moge zijn en hun eventuele bedoelingen voor later, moeten welkom zijn.
Maar opdat de volgende ‘wederopstanding’ niet opnieuw zou uitmonden op een nieuwe ontgoocheling, die dan de doodssteek zou geven aan de arbeidersbeweging van dit land, tenminste voor een hele historische periode, moeten we vanaf nu al diegenen samen brengen, organiseren, voorbereiden die de essentiële lessen hebben getrokken uit de ‘staking van de eeuw’.
Er moet in dit land een voorhoedepartij van de werkende klasse opgericht worden die klaar en duidelijk stelt wat haar belangrijkste taak is: de arbeidersklasse voorbereiden op de volgende uitbarsting en dit dan aangrijpt om een volledig muurvak van het kapitalistische bolwerk te slopen, en om zich klaar te houden om geheel het bolwerk neer te halen. Er moet een voorhoedepartij komen die onophoudelijk aan de werkende mensen herhaalt dat ze enkel het federalisme en de antikapitalistische structuurhervormingen zullen kunnen bekomen door de economische en politieke macht uit de handen te rukken van het Groot Kapitaal. De Socialistische Arbeiders Confederatie vormt de kern van deze voorhoede, in Wallonië met de PWT, in Vlaanderen met SBV, in Brussel met de UGS. Alles in het werk stellen opdat deze kern sterker zou worden, zou aangroeien, en onder diverse vormen het grootste deel van de voorhoede zou bijeenbrengen, dit is op het ogenblik onze eerste plicht.
Ernest Mandel
_______________
[noten van de vertaler]
[1] Frans Buyens: (1921 — 2004) Belgisch cineast, essayist, communist. Zijn film over de staking 60 — 61, Vechten voor onze rechten, een collage van beelden in agitprop stijl, vulde de maanden na de staking zalen vol arbeiders, werd vertoond onder daverend applaus en bij het zingen van het lied van de Internationale.
[2] André Renard: (1911 — 1962) vakbondsman, speelde een enorm belangrijke rol binnen de Belgische vakbeweging en dan vooral in Luik. Was de leiders van de ‘staking van de eeuw’. Tijdens de Spaanse burgeroorlog vocht hij er in de Internationale Brigades, in 1942 gerepatrieerd uit krijgsgevangenschap organiseerde hij het verzet tegen het hitlerisme en stichtte de clandestiene vakbond MSU die na de oorlog fusioneerde met andere vakbonden om het ABVV te gaan vormen. Was in 1961 de stichter van het Mouvement Populaire Wallon (MPW) dat een drukkingsgroep wilde zijn en streefde naar structuurhervormingen en federalisme.