Geschreven: 10 en 17 februari 1968
Bron: La Gauche nr. 6 en nr. 7, 10 en 17 februari 1968
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Le sens profond de la révolte de Louvain
Deze versie: De voetnoten zijn van de vertaler
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008
Zie ook: Socialistische perspectieven voor de Vlaamse kwestie |
Door hun omvang hebben de studentenbetogingen bijna alle waarnemers met verstomming geslagen. De start van de beweging werd veroorzaakt door een beslissing van de beheerraad van ‘Leuven Frans’. Die wilde deze afdeling van de Katholieke Universiteit in Leuven houden, een Vlaamse stad. In 1966 was er nochtans al een verwittiging geweest. Wat het meest opviel was dus de omvang van de betogingen. Die betogingen verklaren, die geleidelijk een uitbreiding kenden naar alle andere Vlaamse steden, als zijnde het werk van ‘agitatoren’ of ‘occulte’ samenzweerders, is iedere democraat onwaardig, zonder te spreken van een socialist, laat staan van een marxist. Het was duidelijk een sociaal verschijnsel met sociale oorzaken.
De radicalisering van de studenten is een universeel verschijnsel geworden. Denken we maar aan de Zingakuren in 1960 in Japan en hun bitse manifestaties, de free speech in Berkeley (Californië), de beweging tegen de oorlog in Amerika, de radicale acties in West Duitsland, de agitatie ten voordele van de ‘black power’ bij de negerstudenten in de VS, de grote betogingen in Frankrijk tegen het plan Fouchet, de recente bezetting van verschillende universiteiten in Italië, waaronder de katholieke universiteit van Milaan, de revolte in Madrid en aan andere Spaanse universiteiten, de opstand van de jongeren in Bremen twee weken geleden, enz. De revolte van de Vlaamse studenten is duidelijk geen geïsoleerd verschijnsel. Het kadert, ondanks specifieke kenmerken, binnen een tendens die je in bijna alle landen ter wereld terugvindt.
We zullen de objectieve redenen toelichten die deze radicalisering in de hand hebben gewerkt. We beginnen met de ‘universitaire boom’. In het hoger onderwijs is het aantal studenten sterk toegenomen. Dit beantwoordt aan de behoeften van de kapitalistische productiewijze in haar huidige fase. Maar de ‘private consumptie’ en de ‘collectieve consumptie’ (er waren onvoldoende kredieten voorzien voor het hoger onderwijs), waren ongelijk aangegroeid. Zo ontstond er aan de universiteiten door de stijging van het aantal studenten een bijna permanente crisis. Noch de materiële infrastructuur (lokalen, kamers en restaurants, bibliotheken, materiaal voor wetenschappelijk onderzoek, enz.), noch de structuur zelf van het onderwijs, de kwalificatie van het universitair personeel, de universiteit zelf waren mee geëvolueerd met de noden eigen aan zulk een ‘universitaire boom’.
De toegang tot de studies is democratischer geworden maar de universiteit zelf is niet gedemocratiseerd en is een ‘machine voor diploma’s’ geworden. Deze boom heeft de sociale groepen waaruit de universitaire jongeren worden gerekruteerd grondig gewijzigd. In het verleden was de toegang tot de universiteit bijna uitsluitend beperkt gebleven tot kinderen uit de hogere burgerij en kinderen van de lagere en hogere kaders. Door de aangroei van het aantal studenten werd zoniet het percentage kinderen uit de arbeidersklasse hoger (die blijven nog steeds het slachtoffer van de ondemocratische structuur van heel het onderwijssysteem, te beginnen bij het lager onderwijs) dan toch het percentage kinderen uit de kleine burgerij, van de bedienden en lagere ambtenaren. Dus studenten die door hun afkomst dichter bij de arbeiders staan dan bij de hogere burgerij. Ook zijn het studenten die dagelijks worden geconfronteerd met materiële problemen die vroeger onbekend waren bij de grote meerderheid van de studenten die van rijke afkomst waren. De permanente crisis van de burgerlijke universiteit leidt dus tot het in vraag stellen van deze universiteit en van de hele burgerlijke samenleving, en dit door een minderheid van gepolitiseerde studenten.
Die etappes zijn bekend en de Vlaamse afdeling van Leuven, waar het aantal studenten van lagere afkomst beduidend hoger ligt dan in om het even welke andere Belgische universiteit, is sinds jaren hiervan een klassiek voorbeeld:
1. studentensyndicalisme met louter materiële eisen (universitaire restaurants, coöperatieven voor huisvesting, stakingen tegen de overdreven maaltijdprijzen);
2. voor zover het gaat om het onmiddellijk welzijn van de studenten worden de autoritaire structuren in vraag gesteld;
3. dezelfde structuren worden opnieuw aangevallen ditmaal gericht tegen de politiek die door de universiteit wordt gevoerd (de beslissing om ‘Leuven Frans’ te behouden werd genomen in weerwil met wat de studenten dachten, ze werden zelfs niet eens geraadpleegd);
4. het opstandige gevoel richt zich tegen alle autoritaire structuren (de universiteit, het episcopaat, de burgerlijke staat, het kapitaal); dan ontstaat in 1967 het SVB (Studenten Vakbeweging);
5. men wordt zich steeds meer bewust van wat er in de wereld gaande is, voelt zich duidelijk betrokken bij de grote internationale kwesties (Vietnam, Cuba, de guerrilla in Latijns Amerika). Er dient onderstreept dat studenten uit de sociale wetenschappen gemakkelijker een globaal inzicht verwerven in de sociale en economische evolutie die aan de gang is. De hand- en geestesarbeiders zijn het slachtoffer van de arbeidsdeling, komen niet los uit hun deeltaken en blijven zo afgesneden van een globaal inzicht. Het is geen toeval dat juist aan de universiteit van Leuven de meetings rond Vietnam en Che Guevara omvangrijker en militanter waren dan waar ook in België. Komt daarbij het aandenken aan R.P. Camillo Torres, oud student van Leuven, die als een held is gevallen aan het hoofd van de guerrilla in Colombia;
6. de revolte tegen de autoritaire structuren, tegen de schijnheiligheid en het cynisme die overheersen binnen de burgerlijke samenleving en binnen de burgerlijke partijen wordt een onderdeel van de algemene kritiek op de neokapitalistische samenleving;
7. deze antikapitalistische oriëntatie wordt in daden omgezet (sterk gestimuleerd door de incidenten te Zwartberg) [1]. Er wordt contact opgenomen met de voorhoedearbeiders. Zo hebben studenten van Leuven de arbeiders van ARB geholpen bij de bezetting van hun bedrijf toen de Société Générale [2] de sluiting aankondigde.
Waar in België zich enkel heeft herhaald wat in menig ander land was voorgevallen komt er hier toch een specifiek element bovenop: het conflict tussen de beide volkeren en het politieke en ideologische verleden van de Leuvense studentenbeweging. Traditioneel was deze ideologie duidelijk nationalistisch en kleinburgerlijk. Zoals overal in Vlaanderen was dit nationalisme, van 1919 tot 1928 democratisch en sociaal van aard geweest. Echter, tijdens de periode 1930 - 44 werd het beïnvloed, zoniet ingepalmd door het fascisme. Na de Tweede Wereldoorlog was het aan bezinning toe. Het moest zich herbronnen. Echter een periode die ver van afgesloten is. Toch vergist men zich als men de studenten uit Leuven voor ‘racisten’ of ‘vreemdelingenhaters’ of zelfs voor ‘halve fascisten’ verslijt. Evenzo echter mag men niet blind zijn voor de reactionaire tendensen die deze studenten nog altijd beïnvloeden.
De evolutie die deze groep studenten doormaakt kan nog het best worden samengevat onder de term ontkerkelijking. De emotionele schok, toen het episcopaat weigerde om aan de wil van de meerderheid van het Vlaamse volk gehoor te geven en in de kwestie Leuven niet langer vasthield aan het eentalig karakter van het onderwijs in Vlaanderen, heeft de politieke invloed van de CVP doen smelten als sneeuw voor de zon. Zo is er een grote leegte ontstaan waarbinnen voor het ogenblik twee krachten strijden voor de hegemonie:
- de Volksunie die zich vastklampt aan een louter cultureel en taalgericht nationalisme, met de kreet ‘Walen buiten’; die enkel binnen de kleine en middelgrote burgerij op zoek is naar bondgenoten en de achterhoede van de beweging uitmaakt, de last van een verleden dat weegt op het heden.
- het studentensyndicalisme dat aan deze revolte hetzelfde antikapitalistisch bewustzijn wil geven dat het zelf enkele jaren geleden heeft verworven, dat de kreet ‘Walen buiten’ wil vervangen door ‘bourgeois buiten’, dat een bondgenootschap zoekt met de vakbonden en met de bewuste arbeiders in Vlaanderen, Wallonië en te Brussel, dat duidelijk de voorhoede vormt binnen de beweging en het voorteken is van wat komen zal.
Men dient te beseffen dat dit gevecht, binnen deze groep studenten, morgen alle massaorganisaties grondig zal beïnvloeden. Het is dan ook zonneklaar dat de arbeidersbeweging niet langer aan de kant mag blijven staan, niet langer een ontwijkende houding mag aannemen. Ze moet resoluut al haar gewicht in de schaal werpen opdat de Vlaamse progressieve krachten voor altijd de leiding van de Vlaamse beweging uit de handen van rechts zou rukken.
We kunnen stellen dat we hier nu voor een echte historische verantwoordelijkheid staan. Het is de breuk geweest tussen de arbeidersbeweging en de Vlaamse beweging die lange tijd, meer dan een halve eeuw, de doorbraak van het radicaal socialisme in Vlaanderen heeft onmogelijk gemaakt. De Vlaamse beweging was nochtans democratisch en sociaal van oorsprong, had een sociale en democratische inhoud. Nu is het moment gekomen om die kloof te dichten.
Zij die dit weigeren, en zij die beletten dat we deze richting uitgaan, zullen verantwoordelijk gesteld worden voor een nieuwe verlamming van de linkerzijde. Die richting uitgaan, dat beantwoordt aan de doctrine van de CST [3]. En wordt, voor een deel althans, overgenomen door een belangrijk deel van de linkerzijde.
De eis om de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië over te hevelen kadert binnen het recht op vrije zelfbeschikking zoals geëist door de volkeren. Het weerspiegelt wat federalisme is. Een federalisme waarop zich zowel het Waalse als het Vlaamse volk beroepen. Dit is conform aan onze principes. Meer nog, zo we de overheveling van de hand zouden wijzen, dan zullen we twijfel zaaien evenals vragen over de goede bedoelingen van het federalisme. Het vermoeden zal sterker worden dat de Franstaligen in dit land het federalisme gebruiken om te ontsnappen aan hun minderheidspositie binnen de unitaire staat. Om tegelijkertijd te kunnen knagen aan het homogene karakter van Vlaanderen op gebied van taal en cultuur. We zouden dus zelfbestuur eisen voor Wallonië en tegelijkertijd zelfbestuur weigeren voor Vlaanderen.
Het spreekt voor zich dat indien de Waalse beweging dan toch zulk een standpunt zou innemen, de strijd voor het federalisme gedoemd is om te mislukken. Men moet daarentegen goed begrijpen dat wanneer alle bressen binnen de unitaire structuur van de staat breder zouden worden, de gewone mensen, zowel in Wallonië als in Vlaanderen, wapens in handen krijgen waarmee ze de unitaire staat en het kapitalisme kunnen omver werpen.
Het is de hoogste tijd dat we de Vlaamse beweging en de revolte van Leuven juist beoordelen. Dit is voor de Belgische arbeidersbeweging van levensbelang. De verdeeldheid tussen beide bewegingen heeft gedurende een halve eeuw de doorbraak van het radicale linkse socialisme verhinderd.
Om de revolte van Leuven te begrijpen moeten we dus in de eerste plaats vertrekken van een universeel verschijnsel, de radicalisering van de studenten in de VS, Japan, te Berlijn, Milaan en te Madrid. De studenten zijn heden ten dage voor een groot deel afkomstig uit de kleine burgerij. Ze voelen, om meerdere redenen, en nog feller dan om het even welke sociale categorie, de onderdrukking van het neokaptalistische systeem, hoe dit ingebakken zit in de universitaire structuur.
Eerst worden die goed opgeleide jongeren zich bewust van de grote internationale problemen die zich heden stellen, Vietnam, Cuba, Latijns Amerika. Om de revolte van Leuven te begrijpen, moeten we in de tweede plaats vertrekken van de Vlaamse strijd voor ontvoogding die tot heden gekluisterd was binnen het steriele nationalisme.
Democratisch van oorsprong is de Vlaamse beweging een stap aan het zetten naar de ontkerkelijking en naar een antikapitalistisch bewustzijn. Alle arbeiders in dit land moeten hun gewicht in de schaal werpen om voor altijd de Vlaamse beweging uit de handen van rechts te halen en te houden.
Die strategie sluit nauw aan bij het standpunt van de CST. De eis tot overheveling van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië kan een beslissende stap zijn op weg naar het federalisme. Een federalisme dat de eenheidsstaat en het kapitalisme ten gronde zal richten.
Het gaat hier werkelijk om een test om aan te tonen hoe eerlijk en doortastend de federalisten wel zijn. En wat blijkt? Bijna alle Vlaamse politieke formaties, de Vlaamse socialisten inbegrepen, op hun jongste congres te Middelkerke, het Vlaams liberaal Verbond, nochtans politiek heel gematigd, sluiten zich aan bij de leus ‘Leuven Vlaams’. Nu kan er nog moeilijk worden ontkend als ware dit helemaal geen eis van de volledige Vlaamse natie. Derhalve kan men niet langer weigeren om deze eis in te willigen.
Het eerste argument komt van de Waalse federalisten. Ze menen dat het pakket aan geschillen tussen Vlamingen en Walen één geheel vormt, dat niet zomaar één element kan geïsoleerd worden. Dat, als er wordt toegegeven in de zaak Leuven, de positie van de Waalse onderhandelaars verzwakt zal worden in de totaliteit van het debat. Dat is een koehandel die alle principes met de voeten treedt.
Hoe kan de Waalse beweging het nationale principe en het recht op zelfbeschikkingsrecht opeisen voor Voeren, hoe kunnen de Brusselaars het recht op zelfbeschikkingsrecht vorderen voor de Brusselse agglomeratie, als ze tegelijkertijd dat recht ontzeggen aan het Vlaamse volk en aan de Leuvense studenten? Bovendien, die koehandel is heel inefficiënt. Het brengt de Vlaamse beweging die in essentie volks en progressief is, in een wankel evenwicht? Het duwt die beweging in de armen van de meest reactionaire klerikale krachten. Dit sluit de deur voor een toekomstige eenheid tussen Waalse en Vlaamse arbeiders.
Het tweede argument komt van hen die het openbaar onderwijs willen beschermen. Ze vrezen dat een overheveling van Leuven Frans, voor een deel naar Wallonië, voor een deel naar Brussel (wat reeds in Woluwe aan het gebeuren is met de faculteit geneeskunde) het katholieke onderwijsnet zal versterken ten koste van de openbare scholen. Sommigen gaan zelfs zo ver dat ze in ‘de zaak Leuven’ een duivelse samenzwering zien, opgezet door de bisschoppen. Die willen de nodige financiën loskrijgen voor een nieuwe katholieke universiteit. Voor lange tijd zouden dan in Wallonië de ideologische en politieke krachtsverhoudingen gewijzigd worden. Die redenering vind je frequent terug in de Vlaamse BSP middens. Ze zijn bang om zich duidelijk uit te spreken en zien in Leuven een ‘afleidingsmanoeuvre’ voor een nieuwe schoolstrijd.
Hierop moeten we onomwonden antwoorden dat net als Parijs het federalisme wel een mis waard is. Had André Renard zelf niet aan de gelovige Walen, binnen het kader van een federaal België, een katholieke universiteit beloofd? De Kerk van 1968 is niet langer de Kerk van 1848 of van 1893, zeker niet langer de vijand nummer één van de arbeidersbeweging. De Franstalige gelovigen zelf zullen het onder elkaar moeten uitmaken welke de aard van de universiteit van Namen zal zijn. Het kan heel goed een pluralistische universiteit worden in ruil voor een nieuwe pluralistische universiteit te Antwerpen. Het spreekt voor zich dat wanneer er aan dergelijke conflicten de voorrang gegeven wordt men de kans laat liggen om een deel van de Vlaamse intelligentsia voor zich te winnen. Er wordt dus een niet te vergeven fout begaan.
Het moet ondertussen wel meer dan duidelijk geworden zijn dat de clerus en de hogere burgerij gegronde redenen hebben om systematisch de strijd van de Leuvense studenten in een slecht daglicht te stellen. De Franstalige universiteit, eenmaal in Wallonië ingeplant, zal dichter bij de bevolking aansluiten. Zo zal de democratisering van dit deel van de katholieke universiteit in een stroomversnelling terecht komen. Meer nog, door die inplanting wordt er een unitaire structuur doorbroken en wordt het federalisme makkelijker te verwezenlijken.
Een derde argument is afkomstig uit de liberalistische of socialistische Brusselse middens. Hier wordt er een lans gebroken voor de vrijheid van het individu. In de eis voor een homogene Vlaamse universiteit ontwaren ze een muf geurtje dat naar racisme ruikt. Er kan geen sprake van zijn om hieraan toe te geven. Het was juist in deze middens dat men zich vroeger verzette tegen een Vlaamse universiteit te Gent, nu veertig jaren geleden en met dezelfde argumenten. Het ware voldoende om aan deze heren het omgekeerde voor te stellen (het oprichten van een Vlaamse universiteit te Luik of te Charleroi) en je zou zien waar het ranzige nationalisme te vinden is. Ze eisen voor zichzelf rechten op die ze koppig aan anderen ontzeggen. Hierbij vertrekken ze vanuit een puur racistisch standpunt. De Franse ‘cultuur’ zou superieur zijn aan de Vlaamse cultuur.
Wat hier in de weegschaal word geworpen is niet zozeer de tolerantie. De verdraagzaamheid wordt hier niet meer in vraag gesteld dan in om het even welk ander land waar eertijds onderdrukte volkeren hun rechten gingen opeisen. Het gaat integendeel om gelijkheid. Tolerantie kan enkel beleden worden onder gelijken. Toen in Algerije de kolonisatie in opgang was werd er geëist dat het onderwijs in het Frans snel zou uitgebreid worden en dat was zeker geen teken van tolerantie, en tevens gebeurde het op basis van een onrechtvaardige en ongelijke behandeling. Eenmaal de onafhankelijkheid verworven kan er onderhandeld of het Frans zal behouden blijven (of zelfs nog uitgebreid), (een andere zaak is of deze vrijheid tot onderhandelen wel volledig vrij is, gezien de neokoloniale banden van Algerije met Frankrijk).
De opdracht van de linkerzijde is duidelijk. Links moet de progressieve voorhoede van de Leuvense studenten steunen, hun strijd in een federalistische en antikapitalistische richting stuwen, een duurzaam bondgenootschap tot stand brengen tussen de studenten en de bewuste arbeiders. Daartoe moeten ze de eis ‘Leuven Frans naar Wallonië’ ondersteunen. Nu de massa’s in beweging komen moeten ze brutaliteiten van de rijkswacht aanklagen, evenals de schandelijke wetten van de zogenaamde ‘ordehandhaving’ en het ondemocratisch karakter van de burgerlijke staat.
De linkerzijde moet de studenten bijstaan in hun democratische, antiautoritaire strijd en hun antikapitalistisch bewustzijn helpen ontwikkelen. Er moet samen met hen een samenhangende eisenbundel opgesteld worden over hoe een universiteit er zou moeten uitzien en wat die zou moeten doen. Hierbij mag niet louter uitgegaan worden van het standpunt dat studenten toekomstige loontrekkers zijn. Het moet eisen bevatten tot directe participatie met vetostem in het beheer van de universiteiten voor de vertegenwoordigers van de studenten.
_______________
De voetnoten zijn van de vertaler.
[1] Zwartberg: was een Limburgse steenkoolmijn in de gelijknamige Genkse wijk die in 1966 gesloten werd en waarbij het tot zware incidenten kwam tussen stakers en rijkswacht met tijdens een manifestatie te Waterschei twee doden als gevolg.
[2] Société Générale: belangrijkste holding en bank die tot in de jaren 90 voor een groot deel het economische leven in België beheerste.
[3] CST: Confédération Socialiste des Travailleurs - Socialistische Arbeiders Confederatie, met in Wallonië de Parti Walon des Travailleurs (PWT), in Vlaanderen de Socialistische Beweging Vlaanderen (SBV) en in Brussel de Union de la Gauche Socialiste (UGS). Was ontstaan uit de linkerzijde van de BSP die na het onverenigbaarheidscongres in 1964 was uitgesloten en zich in Franstalig België had gegroepeerd rond het weekblad ‘La Gauche’ waarvan Ernest Mandel de hoofdredacteur was.