Ernest Mandel
De crisis 1974-1983 - De feiten, hun marxistische interpretatie
Hoofdstuk 9


De inter-imperialistische concurrentie verscherpt in de loop van de recessie

Wanneer de economische conjunctuur verslechtert, heeft de inter-imperialistische concurrentie steeds de neiging zich toe te spitsen. Op dat ogenblik haalt het “heilige egoïsme” de bovenhand. Iedere “nationale” kapitalistische klasse poogt zich vóór alles te redden door haar moeilijkheden en werkloosheid naar de buur en concurrent te voeren.

Tijdens de 60-er jaren had de imperialistische burgerij van de Verenigde Staten haar in 1945 verworven absolute hegemonie op de kapitalistische wereldmarkt verloren. Die jaren werden gekenmerkt door een spectaculaire wederopkomst van het West-Europese (vooral West-Duitse) en Japanse imperialisme. Tegen het einde der 60-er jaren heeft ze gepoogd hierop te reageren. Eerst met de stapsgewijze ontwaarding van de dollar (met als onvermijdelijk resultaat zijn niet-inwisselbaarheid tegen goud), die haar concurrentiepositie op de wereldmarkt moest verbeteren. En vervolgens zag ze in de stijging van de olieprijs een uitstekend middel om haar Europese en Japanse concurrenten te treffen, die in de 60-er jaren een lagere energieprijs genoten hadden, maar die meer dan de Verenigde Staten van olie-invoer afhankelijk waren. (Zoals we verder nog zullen kunnen aantonen, zijn die twee manoeuvres wapens met boemerangeffect gebleken.)

Het staat buiten kijf, dat bij het begin van de recessie van 1974-1975 de relatieve hegemonie van het Amerikaanse imperialisme op de kapitalistische wereld er beter verzekerd uitzag dan enkele jaren tevoren.[26] Is dit nog het geval tegen het einde van de recessie en in het midden van de heropleving? Om het zacht uit te drukken: de zaak is verre van uitgemaakt.

Op het gebied van de internationale handel zijn de jaren 1974 en 1975 gekenmerkt geworden door een sensationeel contraoffensief van de West-Duitse en Japanse uitvoer, dat het aandeel van de Amerikaanse nijverheidsproducten op de wereldmarkt der producten van de verwerkende nijverheid nog verder heeft doen slinken. Dat de Amerikaanse uitvoer in zijn geheel betrekkelijk goed stand gehouden heeft, is te wijten aan het feit dat die uitvoer nogal wat grondstoffen en vooral een aanzienlijk deel voedingsproducten omvat, die in 1974 en begin 1975 een koersstijging en een toename van de vraag gekend hebben, terwijl die categorie goederen een te verwaarlozen of geen rol speelt in de West-Duitse en de Japanse uitvoer.

Uitzonderlijk had de West-Duitse uitvoer tijdens de zomer van 1974 voor het eerst die van de Verenigde Staten zelfs in absolute cijfers overtroffen. Maar het feit, dat de West-Duitse nijverheid tegenwoordig de eerste plaats inneemt op de wereldmarkt in die sector ziet er van veel duurzamer aard uit (zie in dit verband tabel 33).

De plaats van de vier belangrijkste imperialistische mogendheden heeft dus geen duidelijke wijzigingen ondergaan. Nochtans dient er sinds 1970 rekening gehouden met sterke wijzigingen in de wisselkoersen, met een belangrijke depreciatie van de US$ en een sterke opwaardering van de D-mark, die maken dat de ontwikkeling van de uitgevoerde hoeveelheid niet duidelijk uit die cijfers blijkt. Ook de zeer uitgesproken achteruitgang van de Britse positie dient onderlijnd (in 1970 evenaarde de Britse uitvoer de Japanse nog, vijf jaar later ligt hij 20 % eronder) en het feit dat de Franse uitvoer betrekkelijk goed stand houdt (in 1970 was hij geringer dan die van Groot-Brittannië of die van de Beneluxlanden bijna te evenaren). De Italiaanse uitvoer houdt beter stand dan verwacht, terwijl Canada terrein heeft moeten inboeten.


Tabel 16
Waarde van de jaarlijkse totale uitvoer
(in miljard lopende US$)

Land197019731974Juli
aug.
1974
197519761977
Verenigde Staten43,271,398,593108,0114,7122,1
BRD34,267,592,69392,899,2113,1
Japan19,33755,552,755,166,079,1
Frankrijk18,136,750,052,754,569,9
Groot-Brittannië19,330,536,541,545,764,0
Italië13,222,227,033,736,748,5
Canada16,826,337,533,539,846,0
Nederland11,824,131,530,540,139,3
België11,622,527,627,032,840,8

(Bronnen: OESO)

Degenen die beweren, dat die vergelijkingen mank lopen doordat de “vele kapitalen” verkeerdelijk geïdentificeerd worden met de “territorialiteit”,[27] antwoorden wij dat de vergelijking op zijn minst treffend is, als men de prestaties vergelijkt van de grote Amerikaanse multinationale maatschappijen met de Japanse of die met Europese pretenties. Om zich hiervan te vergewissen, volstaat het een vergelijking te maken tussen de dynamiek van de kapitaalexport en van de industriële initiatieven over de ganse wereld die door die drie categorieën van multinationals tijdens 1974, 1975, 1976 en 1977 aan de dag gelegd zijn. De reden hiervoor is helemaal geen mysterie. Het Amerikaanse grootkapitaal is er niet in geslaagd dezelfde productiviteitsvoorsprong en vandaar dezelfde successen op de wereldmarkt te boeken als de BRD en Japan.

In 1959 was het in 11 van de 13 belangrijkste nijverheden en de banksector, dat er een Amerikaanse firma op kop lag; in 1974 was dit aantal tot 7 gedaald. In 1959 bestond 63 % van ’s werelds 156 belangrijkste firma’s in die 13 sectoren uit Amerikaanse ondernemingen; in 1974 was dit percentage tot 43 gedaald, tegen 36,5 voor de Europese en 20 % voor de Japanse multinationals. Bij de 50 belangrijkste firma’s op wereldvlak zijn er in 1977 22 Amerikaanse, 5 Japanse en 2 Europese. Bij de 20 grootste banken ter wereld zijn er eind 1976 10 Europese en slechts 4 Amerikaanse (die weliswaar nog de eerste, tweede en derde plaats in de rangschikking innemen), 5 Japanse en één Braziliaanse.[28]

Op het monetaire vlak heeft het project van het Amerikaanse imperialisme om het goud te demonetariseren en de niet-convertibele US$ via Speciale Trekkingsrechten definitief als basis van het internationaal monetair systeem te institutionaliseren, nog minder kans dan in het verleden om duurzaam aanvaard te worden. Hoe meer omvang de inflatie krijgt en hoe meer ze zich in de tijd doorzet, hoe minder de bezitters van koopwaren en de schuldeisers kunnen verplicht worden sterk devaloriserend niet-convertibel papiergeld te aanvaarden.[29] Een papieren wereldgeld dat als ruil- en betalingsmiddel aan alle kapitalisten zou kunnen opgelegd worden en dat men wettelijk niet zou kunnen weigeren, veronderstelt in laatste instantie een wereldstaat, een wereldregering, m.a.w. het verdwijnen van de inter-imperialistische concurrentie of een superimperialisme. Van die stand van zaken zijn we verder dan ooit verwijderd.

Maar het is op het politiek-militaire vlak dat het overwicht van het Amerikaanse imperialisme – ondanks zijn zware nederlaag in Indochina – het duidelijkst is, natuurlijk niet wegens zijn relatieve achteruitgang op economisch, financieel en monetair vlak, maar precies in tegenstelling tot die ontwikkeling. Het onvermogen van de Europese burgerij om nieuwe vooruitgang te boeken op het vlak van de monetaire en politieke integratie[30] in de schoot van de Gemeenschappelijke Markt, om die om te vormen van een statenbond in een bondsstaat, consolideert dit politiek-militaire status quo en komt haar ook financieel duur te staan. Haar interne tegenstellingen dragen er de stempel van; hetzelfde geldt trouwens voor het Japanse imperialisme. Die burgerij loopt de kans supplementaire lasten en inconveniënten opgelegd te krijgen en ook de kosten te mogen dragen van enkele spectaculaire commerciële verschuivingen. Aangezien die veranderingen een compensatie vormen voor de vertraagde productiviteitsstijging in de Amerikaanse nijverheid, kunnen ze grosso modo het evenwicht tussen de bestaande krachten handhaven.

Maar de vooruitgang van de Europese (Frans-Britse, Frans-Duitse, enz.) wapennijverheid en de koortsachtige inspanningen van de BRD om op het gebied van de raketten een doorbraak tot stand te brengen, wijzen erop dat die toestand niet onomkeerbaar is. In dat verband willen we er de aandacht op vestigen dat een West-Duitse maatschappij, de OTRAG, met het oog op proefnemingen met raketten in de Zaïrese [Congo – MIA] provincie Shaba [Katanga – MIA] voor 25 jaar een oppervlakte van 100.000 km2 gehuurd heeft. De veronderstelling, dat de onderneming wel eens verband zou kunnen houden met de levering van West-Duitse militaire deskundigen aan dat land en de mogelijkheid dat de Bundeswehr zich gevorderde knowhow inzake kernwapens aan het toe-eigenen is, mag niet uitgesloten worden.[30b]

De kapitalistische wereld in zijn geheel, die tegelijk aan het Amerikaanse leadership aan het ontsnappen is zonder een op gelijke machtsverdeling berustend Amerikaans-Japans-Europees bondgenootschap of een andere vervangende hegemonische macht in de plaats te kunnen stellen, kent bijgevolg een crisis van de internationale politieke leiding die nog duidelijker is dan de voorafgaande jaren gebleken is. Er zijn geen tekens die toelaten te veronderstellen dat er zich in dit verband de volgende maanden of zelfs de eerstkomende jaren beslissende wijzigingen zouden voordoen.

In de hoofdstukken 15, 23 en 24 zullen we een onderzoek doen naar de weerslag op langere termijn van de toespitsing van de inter-imperialistische concurrentie – met name het nieuwe protectionisme en de dreigende handelsoorlog – alsook naar de weerslag van de herstructurering van de wereldmarkt t.g.v. de opkomst van enkele afhankelijke landen die reeds over een betrekkelijk autonoom industrieel en zelfs financieel kapitaal beschikken.

_______________
[26] In verband met de stijging van de olieprijs had J.-P. Chèvenement in zijn overigens erg interessant boek, Le Vieux, la Crise et le Neuf (Flammarion, Parijs, 1974) het volgende geschreven: “De Japanse en Europese betalingsbalansen blijken plots deficitair te zijn, terwijl de Verenigde Staten hun evenwicht met het buitenland herstellen.” Men kent het vervolg. De fout van Chèvenement was die van het merendeel van de toenmalige waarnemers.
[27] Cfr. C. Palloix, L’économie mondiale capitaliste, deel 2, Parijs, Maspero, 1972. De werkelijkheid en de omvang van de inter-imperialistische concurrentie en van de macht der Europese en Japanse multinationals ontsnappen aan verscheidene auteurs van het collectieve Ruptures d’un système économique (Dunod, Parijs, 1978). Dockes en Rosier spreken zelfs van een “vazalisering” van Duitsland en Japan t.o.v. de Verenigde Staten, terwijl de fundamentele tendens duidelijk in tegengestelde richting gaat.
[28] Le Monde: “L’année économique et sociale 1977”, p. 12 – The Economist, 4 feb. 1978, p. 78.
[29] “Terwijl dit vroeger voor zo goed als 0 % het geval was, wordt tegenwoordig bijna 20 % van de Japanse uitvoer in yen betaald. Alhoewel dit op verre na nog niet de situatie van de BRD benadert, die meer dan 70 % van de handel in D-mark financiert, maakt de stijgende financiering (van de uitvoer) in yen deze munt tot een algemeen aanvaard devies.” (Business Week, 11 april 1977). – “Veel buitenlanders eisen van de Amerikaanse maatschappijen facturen in andere deviezen dan de dollar (...)” (Business Week, 26 dec. 1977).
[30] Zie het pleidooi voor een Europese munt in La Monnaie européenne van Bernard Schmitt, Parijs, PUF, 1977.
[30b] Eind juli 197S hebben Zdenek Cervenka en Barbara Rogers te Londen hun boek voorgesteld (The Nuclear Axis), waarin gepoogd wordt het bestaan aan te tonen van een Duits-Zuid-Afrikaanse samenwerking voor de fabricatie van kernwapens. (Bijgevoegd in aug. 1978).