Ernest Mandel

Beginselen en toepassing van de marxistische economie

2. De historische voorwaarden voor ontstaan en ontplooiing van de kapitalistische productiewijze


Kapitalistische productiewijze betekent veralgemeende markteconomie, veralgemeende koopwarenproductie.

In dit verband gaan we in de eerste plaats de specifieke verhouding van het kapitalisme tot kapitaal en koopwarenproductie onderzoeken. Elke markteconomie is niet noodzakelijkerwijze kapitalistisch.

Men onderscheidt inderdaad een voorkapitalistische markteconomie die in de marxistische economie gedefinieerd wordt als deze van de eenvoudige koopwarenproductie.

De eenvoudige koopwarenproductie

Dit type van markteconomie is vooral representatief voor de middeleeuwse steden en gemeenten. Het kenmerkt zich door gewone ruil van handwerkproducten van de ambachtslui en de landbouwproducten van de boeren.

Op de middeleeuwse markt verschijnen eigenaars van koopwaren: textiel, handwerk- en landbouwproducten.

De ruil tussen deze producten kan symbolisch voorgesteld worden door volgende formule:
diagram 1

De ganse operatie geschiedt om aan natuurlijke behoeften te voldoen. De gekochte koopwaar verdwijnt uit de circulatie.

Belangrijk vanuit economisch standpunt in deze ruil van koopwaren is dat er geen verhoging van waarde gebeurd in deze koopwarencirculatie.

vb.: verkoop voor 2 stuivers = koop voor 2 stuivers.

Rol van het geld: ruilmiddel dat de wederzijdse ruil van koopwaren vergemakkelijkt. Het speelt geen enkele autonome rol. Vandaar het begrip "eenvoudige koopwaren productie" in tegenstelling met de kapitalistische koopwarenproductie.

De arbeidsorganisatie als basis van de eenvoudige koopwarenproductie

De arbeidsorganisatie wordt gekenmerkt door een eenvoudige werkverdeling: landbouw en ambachten.

Inderdaad, het feit dat de landbouwer naar de markt komt om zijn producten tegen textielproducten te ruilen (en dat omgekeerd), de ambachtsman zijn producten inruilt voor landbouwproducten, bewijst dat beide actoren zuiver gescheiden activiteiten uitoefenen (geen spin- en weefactiviteit bij landbouwer, geen landbouwactiviteit bij ambachtsman).

Het geld speelt aanvankelijk uitsluitend de rol van circulatie-instrument in die eenvoudige koopwarenproductie. Door de verdere uitbreiding van de ruilhandel, waarbij een reeks opeenvolgende ruilhandelingen voltrokken worden, wordt het geld een zelfstandige noodzakelijkheid en begint het dus een autonome rol te spelen.

Gevolg:

- Koop en verkoop kunnen in de tijd en ruimte van elkaar gescheiden worden (men kan bestellingen doen in het buitenland, betalen op krediet e.d.)

- Op de markt verschijnt een derde groep: de geldbezitters die kopen, niet om te verbruiken, maar om te verkopen:
diagram 2

Geen enkele geldbezitter zal koopwaren kopen om ze juist tegen dezelfde waarde te verkopen waartegen hij ze gekocht heeft. De operatie heeft alleen zin wanneer zijn voorraad geld na die operatie is gegroeid.

In een voorkapitalistische markteconomie gebaseerd op eenvoudige koopwarenproductie, kunnen twee verschillende circulatieprocessen onderscheiden worden:

1. het proces van de eenvoudige koopwarencirculatie, of een ruil ontstaan uit de eenvoudige werkverdeling tussen landbouw en ambacht;

2. het proces van de eenvoudige koopwarencirculatie ontstaan door het opkomen van een zelfstandige klasse van geldeigenaars (woekeraars, financiers, bankiers, handelaars) die op de markt komen met geld dat zij in waarde willen zien aangroeien.

Alle personen die bij de circulatie zijn betrokken, beschikken nog in hoge mate over hun eigen productiemiddelen (zie lijfeigenen: indien de lijfeigenen gebonden waren aan de grond, dan was de grond ook gebonden aan de lijfeigenen, zodat voor ieder lid van de gemeenschap het elementaire levensminimum verzekerd was, onafgezien van hun vrije of onvrije status, van het al of niet beschikken over het genot van de politieke rechten).

De overgang van deze eenvoudige koopwarenproductie naar kapitalistische productiewijze wordt bepaald door een reeks historische omwentelingen, die vier grote nieuwe verhoudingen scheppen:

1. radicale scheiding tussen de producent en de productiemiddelen;

2. ontstaan van een maatschappelijke klasse die niet alleen over geen productiemiddelen beschikt, maar die geen vrije toegang meer heeft tot het produceren van levensmiddelen;

3. de productiemiddelen worden monopolie-eigendom van een andere maatschappelijke klasse;

4. concentratie van het geldkapitaal in handen van de productiemiddelen bezittende klasse, die haar toelaat de arbeidskracht van de niet-bezittende klasse te kopen.

Analyse van de historische omwentelingen die deze vier grondvoorwaarden van kapitalistische productiewijze simultaan in het leven geroepen hebben

Scheiding van producenten en hun productiemiddelen

Normale toestand.

Tot in het recente verleden was het vanzelf sprekend dat de rechtstreekse producenten ofwel eigenaar waren van, ofwel beschikkingsrecht hadden over de productiemiddelen.

Vb. Middeleeuwse ambachtslieden = eigenaars van productiemiddelen

Middeleeuwse gezellen = toekomstige eigenaars van productiemiddelen.

Door de stabiele waarde van de productiemiddelen werd de vrije toegang tot de productiemiddelen verzekerd: de niet-eigenaars waren verzekerd na bepaalde proeftijd zelf eigenaar te kunnen worden.

Hetzelfde gold voor de boeren voor wat betreft de toegang tot de agrarische productiemiddelen(grond en elementaire werktuigen).

Omwenteling die geleid heeft tot de scheiding van de producenten en hun productiemiddelen: de overgang van het stedelijk naar het dorpsambacht.

Dit resulteert uit een poging van de kooplieden om te ontsnappen aan de zeer precieze spelregels die de ambachten en gilden aan de stedelijke productie hadden opgelegd, (o.a. het verbod van het bezit van productiemiddelen door niet-ambachtsleden) De kooplieden installeren weefgetouwen in de dorpen (vanaf de 15e eeuw in onze gewesten en in Noord-Italië: de opkomst van de ‘nouvelle draperie’)

Ontwikkelingsfasen

a. eerst zijn weefgetouwen bezit van de plattelandwevers; de kooplieden leveren de grondstoffen en kopen de afgewerkte producten. De monopolie positie van koop en verkoop laat hun toe van de prijs schommelingen te profiteren om de plattelandswevers te verarmen en hun weefgetouwen te kopen.

b. Kooplieden worden eigenaars van grondstoffen, productiemiddelen en afgewerkte producten.

c. De in de huisnijverheid verspreid werkende wevers worden verzameld in manufacturen, om ze aan een permanente en disciplinerende controle te onderwerpen - begrip van de kapitalistische productiewijze.

Ontstaan van een vogelvrije klasse, verstoken van productiemiddelen en van vrije toegang tot levensmiddelen.

- De radicale bevrijding van de lijfeigenen van de grond, betekent niet alleen 'juridisch vrijmaken', maar ook vrijmaken van die rechtstreekse toegang tot de productiemiddelen en levensmiddelen (d.w.z. vogelvrij maken).

Eén van de fasen van dit berucht proces bestond in het massaal omzetten van bouwland in weiland voor de schapenteelt, die de wol moest leveren voor de wolnijverheid. (zie de utopische socialist Thomas More: de schapen eten de mensen op).

Deze omzetting gaat gepaard met de verjaging van duizenden boeren (die hun eigen levensmiddelen produceren) van hun grond (enclosuremovement).

- Het opheffen van de vrije grondreserve.

De verdeling van de grond in het middeleeuwse dorp is driedelig:

1) gedeelte dienend voor de onmiddellijke behoeftedekking van de boeren;

2) gedeelte waarop de boeren onbetaald werk verrichten voor de feodale adel;

3) gedeelte bestaande uit weiden, woud, onontgonnen grond, dat de gemeenschappelijke grondreserve vormt van het dorp. Deze grondreserve vervult de belangrijke functie de verkaveling van de gezinsgrond te verhinderen, en dus ook de vermindering van het gezinsinkomen, wanneer meer dan een zoon boer wenst te worden.

De private aankoop van de grondreserves is aldus één van de voorwaarden van de kapitalistische productiewijze.

Vanaf de 16e eeuw ontstaat er een nieuwe klasse van vrije mensen die volledig losgemaakt zijn van elke toegang tot productiemiddelen en levensmiddelen.

NB. Het symbool van deze vogelvrije mensen in onze geschiedenis is Tyl Uilenspiegel. Hij is geen boer, geen ambachtsman, geen koopman, geen loonarbeider, maar een pre-proletariër, die soms zijn arbeidskracht verkoopt. Een belangrijk gedeelte van de bevolking in onze gewesten verkeerde in deze vogelvrije toestand, zoals dit thans trouwens ook het geval is in de ontwikkelingslanden: miljoenen mensen die het dorp verlaten, rond de stad wonen in krotten, geen beroep uitoefenen, en van elke concrete regelmatige bron van inkomsten verstoken zijn.

Dit proces heeft dus geleid tot de veralgemening van de privé-eigendom van grond, essentiële voorwaarde tot invoeren van de kapitalistische productiewijze.

Immers: Daar waar er een grote reserve is aan grond met vrije toegang, is de normale gang van zaken dat degene die over geen productiemiddelen beschikt, een beetje gaat boeren voor eigen rekening, veeleer dan zijn arbeidskracht te verhuren aan anderen.

Toepassing hiervan: 19e eeuw in Noord en Zuid Amerika: de mogelijkheid voor elke generatie van arbeiders om de stad te verlaten en zich als vrije farmers te vestigen op die vrije grondreserves, diende te verdwijnen opdat de kapitalistische industrie zich zou kunnen ontplooien.

Middel: oprichten van monopolie privé-eigendom over de grondreserves, die niet noodzakelijkerwijs ontgonnen worden, integendeel, die men meestal en tot heden toe niet ontgint. In Zuid-Afrika, Kenia, Rhodesië, Argentinië, Canada, USA, zijn er miljoenen hectaren niet-ontgonnen gronden die privé-eigendom zijn geworden van spoorwegmaatschappijen, met als specifieke economische functie: de toegang te ontzeggen tot die vrije grond aan de ‘inboorlingen’ om ze met economische dwang te verplichten hun arbeidskracht te verkopen aan de bezitters van die productiemiddelen.

Daar waar deze economische drang ontbreekt (vb. Oost-Afrikaanse landen, Kongo onder Belgische kolonisatie) wordt de politieke dwang in geschakeld.

Normalerwijs wanneer een mens toegang heeft tot levensmiddelen, zal hij zijn arbeidskracht niet verkopen of verhuren.

Dit verklaart het verwijt van de blanke kolonisten in India en Afrika, die de inheemse bevolking als lui bestempelen, omdat ze verkozen 100 dagen op een lapje grond te werken voor een miserabele levensstandaard, i.p.v. 300 dagen in onze kapitalistische boerderijen, fabrieken en mijnen. De sociaal-economische geschiedenis vertelt echter dat hetzelfde verwijt werd gericht 200 j. geleden tegen de arbeiders van onze streken, 300 j. geleden tegen de arbeiders van Engeland, in dezelfde omstandigheden.

Men moet dus de mens dwingen, economisch of politiek, om zijn arbeidskracht te verkopen.

Vb. politieke dwang: invoeren van geldelijke hoofdbelasting, waardoor ze verplicht worden hun arbeidskracht te verkopen, vermits zij in hun dorpsgemeenschap slechts gebruikswaarden produceerden.

En in Zuid-Afrika, alle penale boeten en straffen werden omgezet in dwangarbeid.

 

Productiemiddelen worden monopolie van maatschappelijke klasse

Omwenteling: industriële omwenteling.

Vanaf manufacturenstelsel (16e eeuw) tot industriële omwenteling (midden 18e eeuw), was een fundamentele consolidatie van de kapitalistische productiewijze onmogelijk, omdat door de bestendigheid en de onvergankelijkheid van de productiemiddelen, en door de afwezigheid van technische revoluties, het kapitaal nodig om een manufactuur op te richten, zeer beperkt was. Dus kwamen er gedurig aan uit de kringen van ambachtslieden en handelaars mensen op die dat gering kapitaal (5.000 â 10.000 pond) konden bijeenbrengen.

Door de industriële revolutie wordt het minimum kapitaal nodig om een bedrijf op te richten dat aan de concurrentie kan weerstaan, zo hoog dat alleen grote kapitaalbezitters in staat zijn een bedrijf op te richten.

Vanaf dat ogenblik komt men tot een toestand van monopoliseren van de productiemiddelen in handen van één klasse. Dit beginkapitaal zal steeds groter worden, zodat men zal moeten beroep doen op aandeelhouders.

 

De accumulatie van geldkapitaal in handen van deze klasse, die de aankoop van grondstoffen en machines en arbeidskracht moeilijk maakte

Waar komt die oorspronkelijke accumulatie van geldkapitaal in de voorkapitalistische maatschappij vandaan?

De twee fundamentele begrippen die de oorspronkelijke accumulatie van kapitaal verklaren.

1) De ongelijke ruil.

Wanneer kapitaal wordt geaccumuleerd zonder dat meerwaarde wordt geproduceerd, kan de meerwaarde alleen ontstaan door ongelijke ruil, waarbij de ene verliest wat de andere wint.

2) De bronnen van die ongelijke ruil.

a. De overdracht van de grondrente van de feodale grondadel aan de geldbezitters.

Vanaf de 14e eeuw voltrekt zich het proces van de geleidelijke, graduele en accelererende verarming van de feodale grondadel. Het agrarisch meerproduct (of grondrente) van de boeren, dat voordien de grondadel toeviel, komt langs handel en kredietwezen in handen van de bankiers.

Vanaf deze periode zijn alle belangrijke adellijke geslachten in West-Europa schuldenaars van de bankiers (zie Keizer Karel V en de Fuggers van Augsburg).

b. De verarming van een gedeelte van de boeren.

Een gedeelte van het agrarisch oorspronkelijk product komt in handen van de geldeigenaars, vooral in de periode van slechte oogst, hongersnood en voedselschaarste, waar de boeren door inkomensverlies verplicht worden een gedeelte van hun bezit in handen van de geldbezitters te zien overgaan.

c. Internationale concentratie van schatten van geldreserves uit alle werelddelen in West-Europa: door plundertochten tussen begin 16e en 18e eeuw:

- de geschiedenis van de plundering van Noord en Zuid Amerika door de Spanjaarden;

- de geschiedenis van de plundering van Indonesië door de Nederlandse Oost-Indische Compagnie;

- de geschiedenis van de plundering van India door de Engelse Oost-Indische Compagnie;

- de geschiedenis van de uitbuiting van de slavenarbeid, van het transporteren van 10 miljoen slaven uit Afrika naar West-Indië en de zuidelijke staten van de USA.

De totale som van die plundering van de rest van de wereld was nog sociaal hoger en het einde van 18e eeuw dan de authentieke bijdrage van West-Europa zelf.

Het kapitaal uit Liverpool, de hoofdstad van de slavenhandel in Engeland, heeft aan de basis gelegen van de eerste textielindustrie te Manchester. Het kapitaal van de koloniale handel en van de slavenhandel te Nantes en Bordeaux heeft aan de basis gelegen van de hele manufactuurontwikkeling in Frankrijk in de 2e helft van de 18e eeuw.

Twee processen mogen bij de geschetste ontwikkeling niet met elkaar verward worden:

- Wat is de oorsprong van de oorspronkelijke accumulatie van geldkapitaal? Welke zijn de processen die langs die weg om de eigenaars van kapitaal in een eenvoudige koopwarenproductie verarmen?

- Hoe komt men van oorspronkelijke accumulatie van geldkapitaal naar oorspronkelijke accumulatie van industrieel kapitaal?

Het onderscheid tussen deze twee processen is belangrijk, o.m. om te begrijpen waar de bron van de ontwikkeling van Azië en Afrika ligt en waarom de industriële omwenteling in de 18e eeuw in Europa heeft plaatsgevonden en niet elders.

Oorspronkelijke accumulatie van geldkapitaal is geen specifiek West-Europees verschijnsel.

Rijke kooplieden, rijke bankiers, kredietstelsels, leningen aan staatshoofden, groeiende macht van roerend over onroerend bezit, zijn processen die men in andere beschavingskringen heeft gekend op verschillende ogenblikken van de geschiedenis, in dezelfde en zelfs grotere mate.

In Byzantium, in Hellenistisch tijdperk van de Oudheid, in het islam Rijk, vooral in Indiër van de 16e eeuw, in China tussen de 16e en de 18e eeuw, waar zelfs een technisch verfijnd manufactuurstelsel tot ontwikkeling was gekomen begeleid door bank- en kredietwezen, papiergeld, handel, e.d.

Hoe verklaart men het feit dat de overgang van de oorspronkelijke accumulatie van geldkapitaal tot oorspronkelijke accumulatie van industrieel kapitaal in het meer achter gebleven Europa is gebeurd en niet in het meer ontwikkelde China?

Dit gebeurde juist door deze achterlijkheid.

De Chinese arbeidsproductiviteit in de landbouw was meer ontwikkeld dan de Europese. De hogere Chinese arbeidsproductiviteit leidde tot een grote bevolkingsdichtheid, en tot een onder moeilijke omstandigheden van besproeiingslandbouw moeilijk in stand te houden evenwicht tussen demografische en ecologische drukking van de ene kant en de besteding van de economische hulpkrachten van de andere kant. Dit gaf een sterke ontplooiing van de staat, terwijl inzake economische staatsinterventie, de absolute voorrang werd verleend aan het wetenschappelijk technisch onderzoek i.v.m. het besproeiingslandbouwprobleem.

Zonder een voortdurend opvoeren van de arbeidsproductiviteit zou het onmogelijk geweest zijn de 350 miljoen Chinese monden te voeden.

In Europa waren slechts 35 miljoen monden te voeden, waarvoor geen concentratie van economische hulpkrachten en interventie van de staat vereist waren.

Dit maakte een zelfstandige ontwikkeling van de Europese burgerij mogelijk, terwijl dit in China niet mogelijk was.

De achterlijkheid van de Europese landbouw en haar geringe arbeidsproductiviteit heeft in Europa krachten vrijgemaakt, eerst voor de ontwikkeling van de zelfstandige burgerij in de stad, dan voor de bevordering van het staatsgezag in het land, voor de strijd van de burgerij voor politieke voorrechten en heerschappij. Aldus ontstaat geleidelijk het kader waarin continu accumulatie van kapitaal onder garantie van stabiliteit op lange termijn mogelijk is.

Hierin ligt juist het verschil met de Aziatische culturen, waar wel een oorspronkelijke accumulatie van kapitaal was, maar geen continue accumulatie onder garantie van stabiliteit heeft plaatsgegrepen.

De geschiedenis van de handelsbourgeoisie en van de geldbezitters in de steden van niet-Europese culturen, is een discontinue geschiedenis: zij worden soms geweldig rijk, maar dan wordt hun die rijkdom door de keizer ontnomen. Er ontstaat dus een cyclische beweging in de geschiedenis, met een opgaande beweging van verrijking en een dalende beweging van verarming ten gevolge van onteigeningen door het centraal gezag.

Een analoge toestand heeft zich voorgedaan in West-Europa tijdens de middeleeuwen, waar de rijke bankiers (Bardi, Perucci, de tempelridders, e.a.) ook hun bezittingen geconfisqueerd zagen door de koningen en keizers.

Maar vanaf de 16e eeuw zijn de krachtsverhoudingen tussen de handeldrijvende en geldbezittende bourgeoisie en het centraal gezag zo veranderd, dat cyclische confiscatie de uitzondering wordt, en continue accumulatie over verschillende generaties de algemene regel wordt.

Deze continue accumulatie van geldkapitaal verklaart de systematische toepassing van het wetenschappelijk technisch onderzoek in de stad en niet op het land, op het handwerk en in de industrie en niet in de landbouw: voorwaarden die de industriële omwenteling vergemakkelijkten.

Een laatste demografisch element ter verklaring van voorgaande: met een bevolking van 350 miljoen is er geen gebrek aan arbeidskrachten, zodat er niet obsessioneel moet gezocht worden naar het besparen van arbeidskrachten. Integendeel, het aanwenden van sommige machines (die pas 1500 j. later in West-Europa opnieuw werden ontdekt) stuitte op het keizerlijk veto: "Wij verbieden deze machine, want wij moeten toch werk geven aan onze armen".

Bij absoluut gebrek aan arbeidskrachten zal het denken en het vorsen gericht worden naar machines die arbeidskracht kunnen besparen.