Mao Zedong

Analyse van de klassen in de Chinese maatschappij


Geschreven: maart 1926
Bron: http://www.marxists.org/reference/archive/mao/selected-works/volume-1/mswv1_1.htm
Vertaling naar het Nederlands: S. Kroes, oktober 2005
HTML: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, december 2005



Dit artikel werd geschreven door kameraad Mao Tse-tung om twee afscheidingen te bevechten die zich toen in de partij bevonden. De vertegenwoordigers van de eerste afscheiding, vertegenwoordigd door Chen Tu-hsiu, hielden zich alleen bezig met samenwerking met de Kuomintang en vergaten de boeren; dit was rechts opportunisme. De vertegenwoordigers van de tweede afscheiding, vertegenwoordigd door Chang Ko-tao, hielden zich alleen bezig met de arbeiders beweging en vergaten eveneens de boeren; dit was links opportunisme. Beide waren er zich van bewust dat hun eigen kracht ontoereikend was, maar geen van beide wist waar ze versterking moesten zoeken of waar ze bondgenoten konden verwerven op massale schaal. Kameraad Mao Tse-tung wees erop dat de boerenstand de betrouwbaarste en numeriek de grootste bondgenoot was van het Chinese proletariaat, en zo het probleem oploste over wie de voornaamste bondgenoot in de Chinese revolutie was. Bovendien zag hij dat de nationale bourgeoisie een wankelende klasse was en voorspelde dat deze uit elkaar zou vallen tijdens de opwelling van de revolutie, met de rechtervleugel overstappende naar de zijde van het imperialisme. Dit werd bevestigd door de gebeurtenissen in het jaar 1927.



Wie zijn onze vijanden? Wie zijn onze bondgenoten? Dit is een uiterst belangrijke vraag voor de revolutie. De fundamentele reden waarom alle voorgaande revolutionaire worstelingen in China zo weinig bereikten was hun nalatigheid om zich te verenigen met echte bondgenoten teneinde echte vijanden aan te vallen. Een revolutionaire partij is de gids van de massa, en geen revolutie zal ooit slagen als de revolutionaire partij hen op een dwaalspoor leidt. Om te verzekeren dat we definitief succes behalen in onze revolutie en de massa niet op een dwaalspoor leiden, moeten we aandacht schenken aan het verenigen met onze echte bondgenoten teneinde de echte vijand aan te vallen. Om echte bondgenoten van echte vijanden te onderscheiden moeten we een algemene analyse maken van de economische status van de verschillende klassen in de Chinese maatschappij en van hun respectievelijke houding ten opzichte van de revolutie.

Wat is de staat van elk van deze klassen in de Chinese maatschappij?

De klasse van de landheer en de comprador.[1] In een economisch achterliggend en semi-koloniaal China zijn de klasse van de landheer en comprador gehele aanhangsels van de nationale bourgeoisie, afhankelijk van het imperialisme voor zijn overleven en groei. Deze klassen vertegenwoordigen de meest achterliggende en tegenwerkende betrekkingen van productie in China en verhinderen de ontwikkeling van zijn productieve krachten. Hun bestaan is volstrekt onverenigbaar met de doelen van de Chinese revolutie. De grote klassen van de landheer en comprador in het bijzonder kiezen altijd de kant van het imperialisme en vormen een extreem contrarevolutionaire groep. Hun politieke vertegenwoordigers zijn de Étatistes[2] en de rechtervleugel van de Kuomintang.

De midden bourgeoisie. Deze klasse vertegenwoordigt de kapitalistische relaties van productie in China in stad en dorp. De midden bourgeoisie, waarmee voornamelijk de nationale bourgeoisie bedoelt wordt,[3] zijn tegenstrijdig in hun houding ten opzichte van de Chinese revolutie: ze kennen de noodzaak van de revolutie en zijn de revolutionaire beweging gunstig gezind tegen het imperialisme en de krijgsheren als ze lijden onder de slagen van buitenlands kapitaal en de onderdrukking van de krijgsheren, maar ze worden achterdochtig over de revolutie als ze begrijpen dat, met de militante medewerking van het proletariaat thuis en het actieve support van het internationale proletariaat buitenslands, de revolutie de hoop van hun klasse bedreigt om de status van een grote bourgeoisie te bereiken. Politiek gezien staan ze voor het oprichten van een staat onder het bewind van een enkele klasse, de nationale bourgeoisie. Een zogenaamd echte discipel van Tai Chi-tao[4] schreef in Chen Pao,[5] Peking, “Hef uw linkervuist om de imperialisten neer te slaan en uw rechter om de Communisten neer te slaan.” Deze woorden verbeelden het dilemma en ongerustheid van deze klasse. Zij is tegen het verklaren van het Kuomintang’s principe van het Volks zijn Levensonderhoud volgens de theorie van de klassenstrijd, en zij verzet zich tegen het verbond van de Kuomintang met Rusland en de toelating van de communisten[6] en linkse partijen. Maar haar poging tot het oprichten van een staat onder het bewind van de nationale bourgeoisie is nogal ondoenlijk, omdat de huidige situatie van de wereld zo is dat de twee voornaamste machten, revolutie en contrarevolutie, verstrengeld zijn in een eindstrijd. Elk heeft een enorme vaandel opgehesen: een is de rode vaandel van de revolutie omhooggehouden door de Derde Wereld als een verzamelplaats voor alle onderdrukte klassen in de wereld, de ander is de witte vaandel van de contrarevolutie omhooggehouden door de Volkenbond als de verzamelplaats voor alle contrarevolutionairen van de wereld. De tussenliggende klassen zijn bestemd om snel uit elkaar te vallen, sommige onderdelen bijdraaiend naar links om zich te verbinden met de revolutie, anderen bijdraaiend naar rechts om zich te verbinden met de contrarevolutie; er is geen ruimte voor ze om “onafhankelijk” te blijven. Daarom is het door de Chinese midden bourgeoisie gekoesterde idee van een “onafhankelijke” revolutie waarin het een primaire rol zou spelen niets anders als een illusie.

De kleine bourgeoisie. Deze categorie bevat de eigenaar-boer,[7] de meester ambachtsmannen, de lagere standen van de intellectuelen /studenten, leraren van basis- en middelbaar onderwijs, regeringsfunctionarissen, kantoorbedienden, advocaten van weinig betekenis en de kleine handelaren. Zowel om zijn grote als zijn klasse karakter verdient deze klasse erg veel aandacht. De eigenaar-boer en de meester ambachtsman houden zich beide bezig met productie op kleine schaal. Alhoewel alle lagen van deze klasse dezelfde economische status hebben, zijn ze onder te verdelen in drie verschillende onderdelen. Het eerste deel bestaat uit zij die een klein overschot aan geld of graan hebben, dat betekent dat zij die door handmatig of verstandelijk werk, elk jaar meer verdienen dan dat ze voor hun eigen levensonderhoud consumeren. Zulke mensen willen erg graag rijk worden en zijn oprechte aanbidders van Maarschalk Chao;[8] omdat ze geen illusie hebben over het vergaren van groot fortuin, verlangen ze constant om op te klimmen naar de midden bourgeoisie. Hun monden wateren overvloedig als ze het respect zien waarmee die kleine geldzakken worden vastgehouden. Mensen van dit soort zijn bedeesd, bang voor regeringsambtenaren en ook een klein beetje bang voor de revolutie. Omdat ze vrij dicht bij de midden bourgeoisie staan wat betreft economische status, hebben ze veel vertrouwen in zijn propagenda en wantrouwend over de revolutie. Dit deel is een minderheid in de kleine bourgeoisie en stelt zijn rechtervleugel samen. Het tweede onderdeel bestaat uit zij die over het algemeen economisch zelfvoorzienend zijn. Ze verschillen vrij veel van de mensen in het eerste onderdeel; zij willen ook graag rijk worden, maar Maarschalk Chao laat ze dat niet toe. Bovendien in recente jaren, lijdend van de onderdrukking en exploitatie door de imperialisten, de krijgsheren, de feodale landeigenaren en de grote comprador bourgeoisie, zijn ze bewust geworden dat de wereld niet meer is wat hij was. Ze hebben het idee dat ze niet meer genoeg kunnen verdienen om van te leven door enkel net zoveel te werken als eerder. Om de eindjes aan elkaar te knopen moeten ze langere uren werken, eerder opstaan, later ophouden en dubbel zorgvuldig zijn op het werk. Ze worden enigszins beledigend, de buitenlanders uitmakend voor “buitenlandse duivels”, de krijgsheren voor “stelende generaals” en de locale tirannen en de slechte voorname stand voor “harteloze rijken”. Wat betreft de beweging tegen de imperialisten en de krijgsheren; twijfelen ze of het kan slagen (op grond dat de buitenlanders en krijgsheren zo krachtig lijken), aarzelen ze om mee te doen en geven de voorkeur aan neutraal zijn, maar ze staan de revolutie nooit tegen. Dit deel is zeer getalrijk, ongeveer de helft van de kleine bourgeoisie opmakend.

Het derde deel bestaat uit zij wiens levensstandaard achteruitgaat. Velen uit dit deel, die voorheen behoorden tot de beter gesitueerden, ondergaan een geleidelijke verandering van een positie waarin ze amper in staat zijn om rond te komen tot één van leven in meer en meer gereduceerde omstandigheden. Wanneer zij aan het eind van het jaar hun rekening opmaken zijn ze geschokt, uitroepend “Wat? Alweer een tekort!” Als zulke mensen betere tijden hebben gekend en nu elk jaar bergafwaarts gaan, hun schulden zich opstapelen en hun leven meer en meer miserabel wordt, huiveren ze bij de gedachte aan de toekomst. Ze zijn geestelijk in grote droefheid omdat er zo’n contrast is tussen hun verleden en hun toekomst. Zulke mensen zijn heel belangrijk voor de revolutionaire beweging; ze vormen een massa van geen kleine proporties en zijn de linkervleugel van de kleine bourgeoisie. In normale tijden verschillen deze drie delen van de kleine bourgeoisie in hun houding ten opzichte van de revolutie. Maar in oorlogstijden, dat wil zeggen, wanneer het tij van de revolutie hoog oploopt en het aanbreken van de overwinning in zicht is zal niet alleen de linkervleugel van de kleine bourgeoisie zich aansluiten bij de revolutie maar het middelste deel misschien ook en zelfs de rechtervleugel, meegevoerd door het tij van de grote revolutie van het proletariaat en van de linkervleugel van de kleine bourgeoisie, zal mee moeten gaan met de revolutie. Uit ervaring, met de 30 mei beweging[9] van 1925 en de boeren beweging in verschillende plaatsen, kunnen we zien dat deze conclusie correct is.

Het semi-proletariaat. Wat hier het semi-proletariaat genoemd wordt bestaat uit 5 categorieën: (1) de overweldigende meerderheid van half-eigenaar boeren,[10] (2) de arme boeren, (3) de kleine ambachtsmannen, (4) de winkelassistenten[11] en (5) de venters. De overweldigende meerderheid van half-eigenaar boeren samen met de arme boeren vormen een erg groot deel van de landelijke massa. Het boerenprobleem is in wezen hun probleem. De half-eigenaar boeren, de arme boeren en de kleine ambachtsmannen houden zich bezig met productie op een nog kleinere schaal dan de eigenaar boeren en de meester ambachtsmannen. Alhoewel zowel de overweldigende meerderheid van de half-eigenaar boeren en de arme boeren behoren tot het semi-proletariaat kunnen ze verder onderverdeeld worden in drie kleinere categorieën, hoger, midden en lager, volgens hun economische situatie. De half-eigenaar boeren zijn slechter af als de eigenaar boeren omdat ze elk jaar de helft van het benodigde voedsel tekort komen en dit tekort goed moeten maken door land te huren van anderen, de helft van hun arbeidskracht te verkopen of zich bezig te houden met de kleine handel. In de late lente en de vroege zomer als de gewassen nog in het blad zitten en de oude voorraad opgegeten, leende men geld tegen een exorbitant hoge rentevoet en kocht graan tegen hoge prijzen; hun toestand is natuurlijk moeilijker dan die van de eigenaar boeren die geen hulp van anderen nodig hebben maar ze zijn beter af dan de arme boeren. Want de arme boeren bezitten geen land en krijgen maar de helft van de oogst of zelfs minder voor hun jaarlijkse arbeid, terwijl de half-eigenaar boeren, hoewel ze maar de helft van de oogst van het land krijgen dat ze huren van anderen, de volledige oogst van hun eigen land mogen houden. De half-eigenaar boeren zijn daarom meer revolutionair dan de eigenaar boeren maar minder revolutionair dan de arme boeren. De arme boeren zijn pachtende boeren die geëxploiteerd worden door de landeigenaren. Ze mogen weer onderverdeeld worden in twee categorieën volgens hun economische status. Een categorie heeft in vergelijking voldoende boeren werktuigen en enige voorraden. Zulke boeren mogen de helft behouden van het resultaat van hun jaarlijkse arbeid. Om hun tekort goed te maken verbouwen ze bijgewassen, vangen ze vis of garnalen, fokken pluimvee of varkens of verkopen een deel van hun arbeidskracht, en zo met moeite aan de kost komen, hopende te midden van ontberingen en uiterste armoede door het jaar heen te komen. Dus hun leven is zwaarder dan dat van de half-eigenaar boeren, maar ze zijn beter af dan de andere categorie van arme boeren. Ze zijn meer revolutionair dan de half-eigenaar boeren maar minder revolutionair dan de andere categorie van arme boeren. Wat betreft de laatstgenoemde, ze hebben noch voldoende boeren werktuigen noch voorraden en ook niet genoeg mest, hun gewassen zijn schraal en met weinig geld over na het betalen van de huur hebben ze een nog grotere noodzaak om een deel van hun arbeidskracht te verkopen. In zware tijden bedelen ze vol medelijden voor hulp van familie en vrienden, een paar tou of sheng lenend of graan om een paar dagen mee uit te houden, en hun schulden stapelen zich op als de lasten op de ruggen van ossen. Ze zijn het slechtst af onder de boeren en zijn hoogst vatbaar voor revolutionaire propaganda. De kleine handwerkslieden worden semi-proletariërs genoemd omdat, alhoewel ze simpele middelen voor productie bezitten en bovendien zelfstandig zijn, ook zij vaak gedwongen worden om een deel van hun arbeidskracht te verkopen en ongeveer gelijk zijn aan de arme boeren betreffende hun economische status. Ze voelen de constante nood van armoede en de vrees van werkloosheid vanwege de zware familie lasten en het gat tussen hun inkomsten en de kosten van hun levensonderhoud; ook in betrekking tot dit lijken ze erg veel op de arme boeren. De winkelassistenten zijn werknemers van winkels en pakhuizen, hun families bijstaand op een mager loon en eens in de zoveel jaar een loonsverhoging krijgend terwijl de prijzen elk jaar stijgen. Als je bij toeval in een intiem gesprek met ze komt storten ze ongetwijfeld hun smart uit. Ruwweg hetzelfde in status als de arme boeren en de kleine handwerkslieden, zijn ze hoogst vatbaar voor revolutionaire propaganda. De venters, of ze hun waren ronddragen aan een stok of stalletjes opzetten langs de straat, hebben hele kleine voorraden en zeer weinig inkomsten, en verdienen niet genoeg om zichzelf te voeden of te kleden. Hun status is ruwweg hetzelfde als dat van de arme boeren, en hebben net zoals de arme boeren een revolutie nodig om de bestaande staatszaken te veranderen.

Het proletariaat. Het moderne industriële proletariaat telt ongeveer twee miljoen. Het is niet groot omdat China economisch achterligt. Deze twee miljoen industriële arbeiders zijn voornamelijk werkzaam in vijf industrieën; spoorwegen, mijnbouw, maritiem transport, textiel en scheepsbouw en een groot deel is tot slaaf gemaakt in ondernemingen in het bezit van buitenlandse kapitalisten. Alhoewel niet erg talrijk, representeert het industriële proletariaat China’s nieuwe productieve kracht, is de meest progressieve klasse in modern China en is de leidende kracht geworden in de revolutionaire beweging. We kunnen de belangrijke positie van het industriële proletariaat in de Chinese revolutie zien door de kracht dat het ten toon spreide in de stakingen van de afgelopen vier jaar, zoals de matrozen stakingen,[12] de spoorwegstaking,[13] de stakingen in de Kailan en Tsiaotso koolmijnen,[14] de Shameen staking[15] en de algemene stakingen in Shanghai en Hongkong[16] na het 30 mei incident. De eerste reden waarom de industriële arbeiders deze positie hebben is hun concentratie. Geen ander deel van de bevolking is zo geconcentreerd. De tweede reden is hun lage economische status. Ze zijn ontzet van alle middelen voor productie, hebben niets over als hun handen, hebben geen hoop om ooit rijk te worden en, bovendien, zijn onderworpen aan de meest meedogenloze behandeling door de imperialisten, de krijgsheren en de bourgeoisie. Dat is waarom ze bijzonder goede vechters zijn. De koelies in de steden zijn ook een kracht die de aandacht verdient. Het zijn meestal havenarbeiders en riksja mannen, en ook onder hen, zijn rioolwater slepers en straatvegers. Niets als hun handen bezittend zijn ze in economische status gelijk aan de industriële arbeiders maar zijn minder geconcentreerd en spelen een minder belangrijke rol in de productie. Er is vooralsnog weinig modern kapitalistische uitoefening van het boerenbedrijf in China. Met het landelijke proletariaat bedoelen we boeren arbeidskrachten ingehuurd per jaar, maand of dag. Noch land, boeren werktuigen of voorraden hebbende, kunnen ze alleen rondkomen door hun arbeidskracht te verkopen. Van alle arbeiders werken zij de meeste uren, voor de laagste lonen, onder de slechtste condities, en met de minste zekerheid van werk. Zij zijn de meest in het nauw gedreven mensen in de dorpen, en hun positie in de boeren beweging is net zo belangrijk als die van de arme boeren.

Naast deze klassen is er het redelijk grote massa-proletariaat, opgemaakt uit boeren die al hun land verloren hebben en handwerkslieden die geen werk kunnen krijgen. Zij lijden het meest onzekere bestaan van allemaal. In elk deel van het land hebben zij hun geheime genootschappen welke oorspronkelijk hun gemeenschappelijke hulporganisaties waren voor politieke en economische strijd, bijvoorbeeld, de Triad genootschap in Fukien en Kwangtung, het Genootschap van Broeders in Hunan, Hupeh, Kweichow en Szechhuan, het Grote Zwaard Genootschap in Anhwei, Honan en Shantung, het Rationele Leven Genootschap in Chihli[17] en de drie noordoostelijke provincies en de Groene Band in Shanghai en elders.[18] Een van China’s moeilijke problemen is hoe deze mensen te behandelen. Moedige vechters maar geneigd om destructief te zijn, ze kunnen een revolutionaire kracht worden indien geschikte leiding gegeven wordt.

Samenvattend kan het gezien worden dat onze vijanden zij zijn die in verbond zijn met imperialisme, de krijgsheren, de bureaucraten, de comprador klasse, de grote landeigenaren klasse en het reactionaire aan hun verbonden deel van de intellectuelen. De leidende kracht in onze revolutie is het industriële proletariaat. Onze beste vrienden zijn het gehele semi-proletariaat en de kleine bourgeoisie. Wat betreft de wankelende midden bourgeoisie, hun rechter vleugel zou onze vijand kunnen worden en hun linker vleugel onze vriend maar we moeten constant op onze hoede zijn en ze geen verwarring laten creëren in onze gelederen.

_______________
[1] Een comprador in de originele betekenis van het woord was de Chinese manager of de Chinese senior medewerker in een buitenlandse commerciële instelling. De compradoren dienden de buitenlandse economische belangen en hadden hechte banden met het imperialisme en buitenlands kapitaal.
[2] De Étatistes waren een handvol schaamteloze fascistische politici die in die tijd de Chinese Étatiste Jongeren Beweging vormden, later hernoemd tot de Chinese Jongeren Partij. Ze maakten contrarevolutionaire carrières voor henzelf door de Communistische Partij en de Sovjet-Unie te bestrijden en ontvingen subsidies van de verschillende reactionaire groepen in machtsposities en van de imperialisten.
[3] Voor verdere discussie over de rol van de nationale bourgeoisie, zie “De Chinese Revolutie en de Communistische Partij”, Hoofdstuk 2, par. 4, Geselecteerde werken van Mao Tse-tung, Vol II.
[4] Tai Chi-Tao sloot zich in zijn jeugd aan bij de Kuomintang en was even de partner van Chiang Kai-shek in speculaties op de effectenbeurs. Na de dood van Sun Yat-sen in 1925 bleef hij doorgaan met anticommunistische acties en bereidde de ideologische gronden voor voor Chiang Kai-shek’s contrarevolutionaire staatsgreep in 1927. Jarenlang was hij een trouwe loophond voor Chiang Kai-shek in de contrarevolutie. Hij pleegde zelfmoord in februari van 1949, tot wanhoop gedreven door de dreigende ondergang van Chiang Kai-shek’s regime.
[5] De Chen Pao was het orgaan van de vereniging voor de Studie van een Constitutionele Regering, een politieke groep welke het heerschappij van de Noordelijke krijgsheren steunde.
[6] In 1923 besloot Sun Yat-sen met de hulp van de Chinese Communistische Partij, om de Kuomintang te reorganiseren, samenwerking tussen de Kuomintang en de Communisten tot stand te brengen en leden van de Communistische Partij toe te laten bij de Kuomintang. In januari van 1924 organiseerde hij het eerste nationale congres van de Kuomintang waar hij zijn grootse beleid neerlegde; alliantie met Rusland, samenwerking met de Communistische Partij en hulp aan de boeren en arbeiders. Mao Tse-tung, Li Ta-chao, Lin Po-chu, Chu Chiu-pai en andere kameraden namen deel aan het congres en speelden een belangrijke rol in het helpen van de Kuomintang om de weg van de revolutie te nemen. Sommige van deze kameraden werden tot lid gekozen, en anderen tot plaatsvervangend lid, van het Centrale Bestuurlijke Comité van de Kuomintang.
[7] Met eigenaar-boeren bedoelt kameraad Mao Tse-tung de middenklasse boeren.
[8] Maarschalk Chao is Chao Kung-ming, God van Overvloed in de Chinese folklore.
[9] De 30 Mei beweging was de landelijke anti-imperialistische beweging in protest tegen de slachting van Chinese burgers door de Britse politie in Shanghai op 30 mei 1925. Eerder die maand waren er grote stakingen uitgebroken in textielfabrieken in Japans bezit in Tsingtao en Shanghai, welke de Japanse imperialisten en de Noordelijke krijgsheren, die hun loophonden waren, bleven onderdrukken. Op 15 mei schoten en doodden, de Japanse eigenaren in Shanghai, de arbeider Cheng-hung en verwondden een dozijn anderen. Op 28 mei werden 8 arbeiders afgeslacht door de reactionaire regering in Tsingtao. Op 30 mei voerden meer dan tweeduizend studenten in Shanghai actie voor de buitenlandse concessies tot steun van de arbeiders en voor het herstellen van de buitenlandse concessies. Ze verzamelden meer dan tienduizend arbeiders voor het Britse politiebureau, slogans scanderend als; “Weg met het imperialisme!” en “Burgers van China, verenig U! De imperialistische Britse politie opende het vuur, vele studenten dodend en verwondend. Dit werd bekend als de 30 Mei slachting. Het wekte meteen een landelijke verontwaardiging op, en overal werden demonstraties en stakingen van arbeiders, studenten en winkeleigenaren gehouden, om zo een reusachtige anti-imperialistische beweging te vormen.
[10] Met “de overweldigende meerderheid van semi-eigenaar boeren” refereert Kameraad Mao Tse-tung aan de verarmde boeren die deels op hun eigen land en deels op, van anderen gehuurd, land werken.
[11] Er waren verschillende maatschappelijke lagen van winkel bedienden in het oude China. Kameraad Mao Tse-tung refereert hier aan de grootste. Ook was er de laagste laag van winkel bedienden die het leven leden van proletariërs.
[12] De matrozen stakingen werden georganiseerd door de matrozen in Hongkong en door de bemanning van de stoomschepen in de Yangtse rivier vroeg in 1922. De matrozen uit Hongkong hielden het acht weken vol. Na een bittere en bloedige strijd werden de Britse imperialistische autoriteiten eindelijk gedwongen om de lonen te verhogen, de ban op te heffen op de unie voor matrozen, de gearresteerde arbeiders vrij te laten en de families van de martelaars schadeloos te stellen. De bemanning van de stoomschepen in de Yangtse rivier gingen snel daarna ook in staking, voerden een strijd van twee weken, en wonnen ook.
[13] Meteen na zijn oprichting in 1922-23 ging de Chinese Communistische Partij aan de slag om de spoorweg medewerker te organiseren. In 1922-23 vonden op alle hoofdverbindingen stakingen plaats onder leiderschap van de partij. Het meest bekend is de algemene staking op de Peking-Hankov spoorweg welke op 7 februari 1923 begon. Het was een strijd voor de vrijheid om een algemene vakbond te organiseren. Op 7 februari werden door de Noordelijke krijgsheren Wu Pei-fu en Hsiao Yao-nan, welke door de Britse imperialisten gesteund werden, de stakers afgeslacht. Dit werd bekend als het bloedbad van 7 februari.
[14] De Kailan kolenmijnen was een verzamelnaam voor de grote aan elkaar grenzende Kaiping en Luanchow kolenmijnen in de provincie Hopei, toentertijd meer dan vijftigduizend arbeiders in dienst hebbend. Tijdens de Yi Ho Tuan beweging in 1900 namen de Britse imperialisten de Kaiping mijnen in beslag. Vervolgens organiseerden de Chinezen de Luanchow Coal Mining Company, welke later opgenomen werd in de Kailan Mining Administration. Beide mijnen kwamen dus onder bestuur van het Britse imperialisme. De Kailan staking vond plaats in oktober van 1922. De Tsiaotso kolenmijnen, gesitueerd in de provincie Honan, zijn ook erg bekend in China. De Tsiaotso staking duurde van 1 juli to 9 augustus 1925.
[15] Shameen, een deel van de stad Canton, werd gepacht door het Britse imperialisme. In juli 1924 vaardigde de Britse imperialisten een nieuwe politie regeling uit die vereiste dat alle Chinezen een pas moesten tonen met foto bij het in- en uitgaan van het gebied. Buitenlanders hoefden dit niet. Op 15 juli gingen de arbeiders in Shameen in staking tegen deze belachelijke maatregel, welke de Britse imperialisten uiteindelijk moesten opgeven.
[16] Volgend op het 30 mei incident in Shanghai, braken algemene stakingen uit op 1 juni 1925 in Shanghai en op 19 juni in Hongkong. In Shanghai namen meer dan 200.000 arbeiders deel en in Hongkong 250.000. De grote staking in Hongkong, met de steun van mensen door het hele land, duurde 16 maanden. Het was de langste staking in de wereldse arbeiders beweging.
[17] Chihli was de oude naam voor de provincie Hopei.
[18] De Triad genootschap, het Genootschap van Broeders, het Grote Zwaard Genootschap, het Rationele Leven Genootschap en de Groene Band waren primitieve geheime organisaties onder het volk. De leden waren voornamelijk bankroete boeren, werkloze handwerkslieden en andere proletariërs. In feodaal China werden deze elementen vaak tot elkaar getrokken door religie of bijgeloof om een organisatie te vormen met een patriarchaal patroon en verschillende namen voerend, sommige bezaten ook wapens. Met behulp van deze organisaties wouden de proletariërs elkaar helpen op sociaal en economisch gebied, en soms bevochten ze de bureaucraten en landeigenaren die hen onderdrukten. Natuurlijk konden zulke achtergestelde organisaties geen uitweg bieden voor de boeren en handwerkslieden. Bovendien konden ze makkelijk gecontroleerd en gebruikt worden door de landeigenaren en lokale tirannen en zo en door hun blinde destructivisme omgevormd konden worden in reactionaire krachten. In zijn contrarevolutionaire staatsgreep van 1927 maakte Chiang Kai-shek gebruik van ze om de eenheid van de arbeiders te verstoren en de revolutie te vernietigen. Toen het moderne industriële proletariaat verrees en krachtig groeide verenigden de boeren, onder leiding van de werkende klasse, zichzelf geleidelijk in organisaties van totaal ander type, en verloren deze primitieve en achtergestelde genootschappen hun bestaansrecht.