Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Het is een oude stelling van de dialectiek, overgegaan in het volksbewustzijn, dat de uitersten elkaar raken. Bijgevolg zullen we nauwelijks dolen als we zoeken naar extreme gradaties van fantasie, lichtgelovigheid en bijgeloof, niet in de wetenschappelijke richting die, net als de Duitse natuurfilosofie, de objectieve wereld in het kader van het subjectieve denken probeerde dwingend in te perken, maar eerder in het tegenovergestelde, die, vertrouwend op louter ervaring, het denken met soevereine minachting behandelt en werkelijk tot het uiterste is gegaan in onnadenkendheid. Deze school heerst in Engeland. De vader ervan, de veelgeprezen Francis Bacon, eist dat zijn nieuwe empirisch-inductieve methode toegepast moet worden voor het realiseren van: levensverlenging, verjonging tot op zekere hoogte, verandering van gestalte en karakter, transformatie van het ene lichaam in het andere, productie van nieuwe soorten, macht over hemel en onweer. Hij klaagt dat dergelijke onderzoeken zijn gestaakt, en in zijn geschiedenis van de natuur geeft hij formele recepten voor het maken van goud en het verrichten van verschillende wonderen. Ook Isaac Newton was op zijn oude dag druk bezig met het uitleggen van de Openbaring van Johannes. Waarom verwondert u zich dan, als de afgelopen jaren het Engelse empirisme, in sommige van zijn vertegenwoordigers – en zij zijn niet de ergste – blijkbaar hopeloos verslingerd zijn geraakt aan klopgeesten en geestverschijningen, geïmporteerd uit Amerika.
De eerste natuurvorser die hier thuishoort is de zeer verdienstelijke zoöloog en botanicus, Alfred Russell Wallace, de man die samen met Darwin de evolutietheorie van de soorten door natuurlijke selectie introduceerde. In zijn verhandeling On Miracles and modern Spiritualism, Londen, Burns, 1875, vertelt hij dat zijn eerste ervaringen in deze tak van natuurkunde dateren van 1844, toen hij de lezingen van de heer Spencer Hall over het mesmerisme bijwoonde, en vervolgens soortgelijke experimenten op zijn leerlingen uitvoerde.
“Ik was zeer geïnteresseerd in het onderwerp en heb het met passie beoefend.” (ardour) [p. 119]
Hij produceerde niet alleen magnetische slaap samen met de fenomenen van stijfheid van de ledematen en lokale gevoelloosheid, hij bevestigde ook de juistheid van Galls schedelleer, omdat bij het aanraken van een van Galls organen de overeenkomstige activiteit werd opgewekt en gedemonstreerd bij de gemagnetiseerde patiënt door zijn levendige gebaren. Verder stelde hij vast dat zijn patiënt, alleen al door aanraking, deelnam aan de sensaties van de operator; hij maakte hem dronken met een glas water zodra hij hem maar vertelde dat het cognac was. Hij kon een van de jongens zo dom maken, zelfs in waaktoestand, dat hij zijn eigen naam niet meer kende, een prestatie echter, die andere schoolmeesters zonder enig mesmerisme kunnen leveren, enz.
Wil het nu zo zijn dat ook ik deze mijnheer Spencer Hall heb gezien in de winter van 1843-44 in Manchester. Hij was een ordinaire charlatan die, onder de bescherming van enkele geestelijken, in het land magnetisch-frenologische demonstraties hield op een jong meisje om het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel en de onjuistheid van het materialisme aan te tonen, dat toen door de owenisten in alle grote steden werd gepredikt. De dame werd in een magnetische slaap gebracht en zodra de operator een plaats op de schedel aanraakte, overeenkomend met een van Galls organen, gaf ze theatraal-demonstratieve gebaren en houdingen die staan voor de werking van het betreffende orgaan; voor het orgaan van de kinderliefde (philoprogenitiveness) bijvoorbeeld, liefkoosde en kuste zij een denkbeeldige baby, enz. Bovendien had de brave Hall daarbij de schedelgeografie van Gall verrijkt met een nieuw eiland, Baratatia: helemaal bovenaan de schedel had hij een aanbiddingsorgaan ontdekt, waarbij zijn gehypnotiseerde dame op haar knieën zonk, haar handen vouwde en een engel in aanbidding liet zien aan de verbaasde verzamelde filistijnen. Dat was het einde en hoogtepunt van de voorstelling. Het bestaan van God was bewezen.
Het effect op mij en een van mijn kennissen was precies hetzelfde als bij de heer Wallace. De fenomenen interesseerden ons en we probeerden uit te zoeken in welke mate we ze konden reproduceren. Een pientere jongen van twaalf bood zichzelf aan als proefpersoon. Kort in de ogen kijken of aanraken bracht hem moeiteloos in hypnose. Maar omdat we iets minder gelovig en iets minder onstuimig waren dan de heer Wallace, kwamen we tot heel andere resultaten. Naast de gemakkelijk te produceren spierstijfheid en gevoelloosheid, vonden we een staat van volledige passiviteit van de wil, in combinatie met een eigenaardige overdreven prikkelbaarheid van de gewaarwording. De patiënt, gewekt uit zijn lethargie door een of andere externe stimulans, toonde veel meer levendigheid dan wanneer hij wakker was. Er was geen spoor van een mysterieuze verstandhouding met de operator; iemand anders kon net zo goed de sluimerende in actie brengen. Het activeren van Galls schedelorganen was het minimum; wij gingen veel verder: we konden ze niet alleen verwisselen en over het hele lichaam verplaatsen, maar we maakten ook een willekeurig aantal andere organen, zingen, fluiten, blazen, dansen, boksen, naaien, schoenlappen, roken, enz., en ze verplaatsen naar waar we maar wilden. Als Wallace zijn patiënt met water dronken kreeg, dan ontdekten wij een orgaan van dronkenschap in de grote teen die wij alleen maar hoefden aan te raken om de mooiste dronken komedie uit te voeren. Welteverstaan: geen enkel orgaan vertoonde een zweem van actie totdat de patiënt duidelijk werd wat er van hem verwacht werd; de jongen perfectioneerde zichzelf snel al doende, op zo’n manier dat de kleinste suggestie reeds volstond. De aldus vervaardigde organen bleven behouden voor latere slaaptoestanden, zolang ze niet op dezelfde manier werden gewijzigd. De patiënt had een dubbel geheugen, een voor de wakkere, een tweede, afgezonderd, voor de hypnotische toestand. Wat betreft de passiviteit van de wil, de absolute onderwerping aan de wil van een derde partij, behoeft het geen verbazing, als we in gedachten houden dat de hele toestand begon met de onderwerping van de wil van de patiënt aan die van de operator, dat dit zonder hem niet tot stand kan komen. De grootste tovenaar-magnetiseur ter wereld is aan het eind van zijn latijn zodra zijn patiënt hem in zijn gezicht uitlacht.
Terwijl we dus, met onze schaamteloze scepsis, een serie verschijnselen vonden die afwijken van de waaktoestand, meestal alleen in die mate dat ze geen mystieke interpretatie behoeven, leidde de passie (ardour) van de heer Wallace hem tot een reeks van zelfmisleidingen, waardoor hij de schedelleer van Gall in al zijn details bevestigde en een mysterieuze verstandhouding tussen operator en patiënt tot stand bracht.[13] Overal in het verslag van de heer Wallace, waarvan de oprechtheid de graad van naïviteit bereikt, blijkt dat hij zich veel minder bezighield met het onderzoeken van de feitelijke achtergrond van de charlatanerie dan met het reproduceren van alle fenomenen tot elke prijs. Alleen deze gemoedstoestand is nodig om in korte tijd de initiële onderzoeker, door middel van een eenvoudig en gemakkelijk zelfbedrog, om te vormen tot een adept. De heer Wallace eindigde met het geloof in de magnetisch-frenologische wonderen en stond al met één voet in de geestenwereld.
De andere voet volgde in 1865. Teruggekomen van zijn twaalf jaar durende reis in de tropen, experimenteerde hij met spiritistische seances, die hem introduceerde bij verschillende “mediums”. Hoe snel zijn vooruitgang en volledige beheersing van het onderwerp was, blijkt uit bovengenoemd boekje. Niet alleen verwacht hij van ons dat we alle vermeende wonderen van Home, de gebroeders Davenport en andere “mediums” die zich min of meer voor geld laten zien en vaak als oplichters worden ontmaskerd, op het eerste gezicht accepteren, maar ook een hele reeks vermeende geestenverhalen uit vroegere tijden. De pythinessen van het Griekse orakel, de middeleeuwse heksen, waren “mediums”, en Iamblichus’ De divinatione beschrijft al heel precies
“de meest verbazingwekkende manifestaties van het moderne spiritualisme.”
Slechts één voorbeeld om te laten zien hoe lichtvaardig de heer Wallace omgaat met de wetenschappelijke onderbouwing en verificatie van deze wonderen. Het is absoluut veel gevergd om te geloven dat de geesten zich laten fotograferen en wij hebben zeker het recht om te eisen dat zulke geestenfoto’s, voordat wij ze als echt accepteren, op de meest onbetwistbare manier worden geverifieerd. Nu vertelt de heer Wallace op p. 187 dat in maart 1872 mevrouw Guppy, geboren Nichol, een belangrijk medium, met haar man en zoontje, zich lieten fotograferen bij de heer Hudson in Notting Hill, en dat op twee verschillende foto’s een rijzig vrouwelijk figuur, artistiek (fijn) gedrapeerd in wit gaas, met wat oosterse trekken, in een zegenende houding achter haar verscheen.
“Hier is nu van twee dingen één absoluut zeker.[14] Ofwel was er een levend, intelligent, maar onzichtbaar wezen aanwezig, ofwel hebben de heer en mevrouw Guppy, de fotograaf, of een vierde persoon een schandelijk (wicked) bedrog beraamd en hebben het sindsdien volgehouden. Maar ik ken de heer en mevrouw Guppy heel goed, en ik ben er absoluut van overtuigd dat zij net zo onbekwaam zijn om dit soort fraude te plegen als elke serieuze onderzoeker van de waarheid op het gebied van de natuurwetenschappen.” [cursief van Engels] [p. 188]
Het is dus ofwel bedrog ofwel geestenfotografie. Akkoord. En bij bedrog stond ofwel de geest bij voorhand op de platen, ofwel moeten er vier mensen bij betrokken zijn geweest, ofwel drie, als we de oude heer Guppy, die in januari 1875 op 84-jarige leeftijd stierf, als ontoerekeningsvatbaar of gedupeerde opzij zetten (hij hoefde alleen maar achter de Spaanse achtergrond te verdwijnen). Dat een fotograaf zonder moeite een “model” kon krijgen, om een geest uit te beelden, daaraan moeten we geen woorden verspillen. De fotograaf Hudson werd echter kort daarna publiekelijk beschuldigd van de gewoontegetrouwe vervalsing van geestenfoto’s, zozeer zelfs dat de heer Wallace vergoeilijkt zei:
“Eén ding is duidelijk, dat als er fraude heeft plaatsgevonden, het direct werd ontdekt door spiritualisten zelf.” [p. 189.]
Daarom is de fotograaf niet geheel te vertrouwen. Dan blijft mevrouw Guppy over, en voor haar is er alleen de “absolute overtuiging” van onze vriend Wallace en niets anders. – Niets anders? Welnee. De absolute betrouwbaarheid van mevrouw Guppy blijkt uit haar bewering dat ze op een avond, begin juni 1871, bewusteloos door de lucht werd getransporteerd van haar huis in Highbury Hill Park naar nr. 69, Lamb’s Conduit Street – drie Engelse mijlen in vogelvlucht – en in het genoemde huis nr. 69 op de tafel werd gedeponeerd, tijdens een spiritualistische seance. De kamerdeuren waren op slot, en hoewel mevrouw Guppy een van de corpulentste dames in Londen was, wat zeker iets zegt, liet haar plotselinge val niet het kleinste gat na in de deuren, noch in het plafond (verslag in de Londense “Echo”, 8 juni 1871. En als iemand nog steeds gelooft in de echtheid van de geestenfotografie, dan is er geen helpen aan.
De tweede bekende adept onder de Engelse natuuronderzoekers is de heer William Crookes, de ontdekker van het chemische element thallium en van de radiometer (in Duitsland ook wel de Lichtmühle genoemd). De heer Crookes begon rond 1871 de spiritualistische manifestaties te onderzoeken, waarbij hij een hele reeks fysieke en mechanische apparaten gebruikte, weeghaken, elektrische batterijen, enz. Of hij het belangrijkste apparaat gebruikte, een sceptisch-kritische geest, en of hij tot het einde toe dit gebruikte, dat zullen we zien. In ieder geval, de heer Crookes was binnen een niet al te lange tijd net zo gefascineerd als de heer Wallace.
“Sinds enkele jaren,” verhaalt hij, “heeft een jonge dame, Florence Cook, opmerkelijke medium kwaliteiten getoond; en de laatste tijd heeft dit zijn hoogtepunt bereikt in de productie van een complete vrouwelijke figuur, die beweert van oorsprong geestelijk te zijn, die op blote voeten en in witte stralende kleding verscheen, terwijl het medium, in donkere kleding, verzonken was in een diepe slaap en gebonden lag in een kast” (cabinet) “of aangrenzende kamer”. [p. 181]
Deze geest, die zich Katey noemde en opmerkelijk veel op juffrouw Cook leek, werd op een avond plotseling bij de taille gegrepen door de heer Volckmann, de man van mevrouw Guppy, en hij hield hem vast om te zien of het inderdaad niet juffrouw Cook was in een andere uitgave. De geest bleek een pittige vrouw te zijn, en verzette zich krachtig, de toeschouwers bemoeiden zich, het gas werd afgesloten, en toen, na wat heen en weer worstelen, de rust werd hersteld en de kamer verlicht, was de geest verdwenen en lag juffrouw Cook gebonden en bewusteloos in haar hoekje. Desalniettemin zou de heer Volckmann tot op de dag van vandaag volhouden dat hij juffrouw Cook vast had en niemand anders. Om dit wetenschappelijk vast te stellen, heeft een beroemde elektricien, de heer Varley, in een recent experiment de stroom van een batterij zo door het medium geleid, juffrouw Cook, dat zij de rol van de geest niet kon voorwenden zonder de elektriciteit te onderbreken. Niettemin maakte de geest zijn opwachting. Het was dus inderdaad een ander wezen dan juffrouw Cook. Dit nader te verklaren, dat was de taak van de heer Crookes. Zijn eerste stap was het vertrouwen van de spookachtige dame te winnen.
Dit vertrouwen, zo zegt hij zelf in de Spiritualist, 5 juni 1874, “nam geleidelijk aan zodanig toe dat ze weigerde een seance te geven tenzij ik de afspraken maakte”. Ze zei dat ze mij altijd in haar buurt en in de buurt van het kabinet wenste; ik vond dat, nadat dit vertrouwen was verworven en ze er zeker van was dat ik geen enkele belofte aan haar zou breken, de verschijningen aanzienlijk in kracht toenamen, en dat de bewijzen vrijwillig verkregen werden die op een andere manier niet te krijgen zouden zijn. Zij heeft mij vaak geraadpleegd over de personen die bij de seances aanwezig waren en over de plaatsen die hun werden toegewezen, want zij was de laatste tijd erg angstig (nervous) geworden als gevolg van bepaalde onverstandige aanwijzingen dat naast andere, meer wetenschappelijke onderzoeksmethoden ook geweld zou moeten worden gebruikt.” [cursief van Engels]
De spiritualiste beloonde dit vertrouwen, dat even beminnelijk als wetenschappelijk was, in de ruimste zin van het woord. Ze verscheen zelfs – wat ons niet meer kan verbazen – in het huis van de heer Crookes, speelde met zijn kinderen en vertelde hen “anekdotes van haar avonturen in India”, gaf de heer Crookes een verslag van “enkele bittere ervaringen in haar vroegere leven”, liet hem toe haar in zijn armen te nemen, zodat hij zich kon overtuigen van haar materialiteit, liet hem de pols nemen en haar ademhalingen per minuut tellen, en liet zich tenslotte naast de heer Crookes fotograferen.
“Deze verschijning,” zegt meneer Wallace, “nadat zij gezien, betast en gefotografeerd was, en met hem gesproken had, verdween absoluut uit een kleine kamer, waaruit geen andere uitgang was dan via een aangrenzende kamer vol met toeschouwers.” [p. 183]
wat niet zo’n grote kunst was, op voorwaarde dat de toeschouwers beleefd genoeg waren om evenveel vertrouwen in meneer Crookes te hebben, in wiens huis dit gebeurde, als meneer Crookes in die geest.
Helaas zijn deze “volledig geauthenticeerde verschijningen” zelfs voor spiritualisten niet gemakkelijk te geloven. We zagen hierboven hoe de zeer spiritualistische mijnheer Volckman zichzelf een zeer materiële operatie toestond. Ook een geestelijke, lid van het bestuur van de “British National Association of Spiritualists”, woonde een seance bij met juffrouw Cook, en zonder moeite constateerde hij dat de kamer met de deur waardoor de geest kwam en verdween, via een tweede deur met de buitenwereld verbonden was. Het gedrag van de heer Crookes, ook aanwezig, gaf “de laatste dodelijke klap aan mijn overtuiging dat er misschien iets was in de manifestaties.” (Mystic London, door de Rev. C. Maurice Davies, London, Tinsley Brothers). Bovendien kwam in Amerika aan het licht hoe men “Kateys” “materialiseert”. Een echtpaar, Holmes, hield seances in Philadelphia waarin ook een “Katey” verscheen en royaal geschenken kreeg van de gelovigen. Een scepticus weigerde echter te rusten totdat hij op het spoor kwam van de genoemde Katey, die overigens al eens had gestaakt omwille van haar loon: hij vond haar in een boarding house (pension), een jonge dame onbetwistbaar van vlees en been, en in het bezit van alle geschenken, geschonken aan de geest.
Het continent moet echter ook zijn wetenschappelijke geestenzieners verduren. Een wetenschappelijke vereniging in St. Petersburg – ik weet het niet precies, of de universiteit of de academie – delegeerde staatsraadlid Aksakov en chemicus Butlerov, om de spiritualistische verschijnselen te onderzoeken, maar het lijkt er niet op dat er veel van terecht is gekomen. Daartegenover – als de mededelingen van de spiritisten te vertrouwen zijn – heeft Duitsland nu ook in de persoon van professor Zöllner te Leipzig zijn mannetje.
Zoals bekend werkt de heer Zöllner al jaren danig op de “vierde dimensie” en heeft hij ontdekt dat veel dingen die onmogelijk zijn in een ruimte van drie dimensies, vanzelfsprekend zijn in een ruimte van vier dimensies. Zo kan men in deze laatste ruimte een gesloten metalen bol als een handschoen binnenstebuiten keren zonder een gat te maken; ook kan men een knoop maken in een eindeloos koord of een koord waar de beide uiteinden zijn vastgemaakt, ook kunnen twee afzonderlijke gesloten ringen met elkaar worden verbonden zonder een van beide te openen, en wat nog meer van dit soort dingen. Volgens recente triomfantelijke berichten uit de geestenwereld had professor Zöllner zich nu tot een of meer mediums gewend om hem te helpen bij de plaatsbepaling van de vierde dimensie. Het resultaat was verbazend. De armleuning van de stoel, waarop zijn arm had gerust, zonder dat zijn hand van tafel ging, zou na de seance met zijn arm verstrengeld zijn geweest met een draad aan beide uiteinden aan de tafel vastgemaakt en die zou vier knopen hebben gehad, enz. Kortom, alle wonderen van de vierde dimensie waren door de geesten met gemak verricht. Let wel: relata refero [Ik vertel wat er gezegd wordt, d.w.z. ik kan niet instaan voor de juistheid van de mededeling], ik sta niet in voor de juistheid van de bulletins, en als ze onnauwkeurig zijn, dan moet de heer Zöllner mij dankbaar zijn dat ik hem de gelegenheid geef tot correctie. Als ze echter de ervaringen van de heer Zöllner zonder vervalsing weergeven, dan wijzen ze blijkbaar op een nieuw tijdperk in de geesteswetenschap en de wiskunde. De geesten bewijzen het bestaan van de vierde dimensie, zoals de vierde dimensie staat voor het bestaan van de geesten. En als dit eenmaal is vastgesteld, opent zich een heel nieuw, onmeetbaar gebied voor de wetenschap. Alle voorgaande wiskunde en natuurwetenschappen worden slechts een basisschool voor de wiskunde van de vierde en nog hogere dimensies en voor de mechanica, fysica, chemie en fysiologie van de geesten die in deze hogere dimensies verblijven. Heeft de heer Crookes soms niet wetenschappelijk bepaald hoeveel gewichtsverlies er is van de tafels en andere meubelstukken, bij het overgaan naar de vierde dimensie – zoals we nu wel kunnen zeggen; en verklaart de heer Wallace niet dat het vaststaat dat vuur het menselijk lichaam niet verwondt? En nu zelfs de fysiologie van de geestenlichamen! Ze ademen, ze hebben een pols, dus longen, hart en een bloedsomloop, en daardoor zijn ze zeker minstens zo goed uitgerust als wij ten opzichte van de overige lichaamsorganen. Want voor de ademhaling zijn koolhydraten nodig, die in de longen worden verbrand, en deze koolhydraten kunnen alleen van buitenaf worden aangevoerd; vandaar de maag, darmen en toebehoren – en eenmaal dit vastgesteld, volgt de rest zonder problemen. Het bestaan van zulke organen impliceert echter de mogelijkheid van ziekte, en zo kan het gebeuren, dat de heer Virchow een celpathologie van de geestenwereld moet opstellen. En aangezien de meeste van deze geesten mooie jonge dames zijn, die zich door niets anders dan hun onaardse schoonheid onderscheiden van aardse meiden, kan het niet lang duren voordat ze ooit “bij mannen die de liefde voelen” terechtkomen; en als de heer Crookes constateert, dankzij de polsslag, dat “het vrouwenhart niet ontbreekt”, opent de natuurlijke selectie het vooruitzicht op een vierde dimensie, een dimensie waarin het niet langer nodig is te vrezen voor een omruiling met de boze sociaaldemocratie.
Genoeg. Hier wordt het duidelijk wat de meest zekere weg is van de natuurwetenschap naar de mystiek. Het is niet de woekerende theorie van de natuurfilosofie, maar het oppervlakkigste empirisme dat alle theorieën veracht en alle denken mistrouwt. Het is niet a priori noodzakelijk dat het bestaan van geesten bewezen wordt, maar wel de empirische waarnemingen van de heren Wallace, Crookes en co. Als we de spectraalanalytische waarnemingen van Crookes geloven die hebben geleid tot de ontdekking van het metaal thallium, of de vele zoölogische ontdekkingen van Wallace in de Maleisische Archipel, dan wordt hetzelfde geloof van ons verlangd voor de spiritualistische ervaringen en ontdekkingen van deze twee onderzoekers. En als wij denken, dat er hier een klein verschil is, namelijk dat wij sommige wel en andere niet kunnen verifiëren, dan antwoorden de geestenzieners ons dat dit niet het geval is en dat zij bereid zijn ons de gelegenheid te geven ook de geestenverschijningen te verifiëren.
Men minacht de dialectiek niet ongestraft. Hoeveel minachting men ook heeft voor al het theoretisch denken, toch kan men niet zonder theoretisch denken twee natuurfeiten met elkaar in verband brengen, of het bestaande verband begrijpen. De enige vraag is of men correct denkt of niet, en het negeren van de theorie is natuurlijk de zekerste manier om naturalistisch en dus verkeerd te denken. Maar het onjuiste denken, met alle gevolgen van dien, komt volgens een oude bekende dialectische wet regelmatig tot het tegenovergestelde van het uitgangspunt. En zo straft de empirische minachting van de dialectiek zichzelf door enkele van de meest nuchtere empiristen naar het duisterste van alle bijgeloof te leiden, naar het moderne spiritualisme.
Hetzelfde met de wiskunde. De gewone metafysische wiskundigen pronken met enorme trots op de absolute onweerlegbaarheid van de resultaten van hun wetenschap. Deze resultaten omvatten echter ook de imaginaire eenheden, die dus ook een bepaalde realiteit hebben. Wanneer men eenmaal gewend is een werkelijkheid buiten ons hoofd toe te schrijven aan √-1, of aan de vierde dimensie, dan maakt het niet uit of men een stap verder zet en ook de geestenwereld van de mediums accepteert. Het is zoals Ketteler over Döllinger zei:
“De man heeft in zijn leven zoveel onzin verdedigd, dat hij de onfeilbaarheid op de koop toe kon nemen!”
Inderdaad, het loutere empirisme is niet in staat om de spiritualisten te weerleggen. In de eerste plaats tonen de “hogere” fenomenen zich altijd pas wanneer de “onderzoeker” in kwestie al zo bevangen is in het denken, dat hij alleen nog ziet wat hij moet of wil zien – zoals Crookes zelf met zo’n onnavolgbare naïviteit beschrijft. Ten tweede maakt het de spiritisten niets uit als honderden vermeende feiten als oplichting worden onthuld en tientallen vermeende mediums als vulgaire goochelaars worden ontmaskerd. Zolang niet elk vermeend wonder is verklaard, hebben zij nog voldoende ruimte om door te gaan, zoals Wallace over de vervalste foto’s van geesten duidelijk zegt. Het bestaan van vervalsingen bewijst de echtheid van de echte.
En zo wordt het empirisme gedwongen om de opdringerigheid van de geestenzieners niet met empirische experimenten maar met theoretische overwegingen te confronteren, en met Huxley te zeggen:
“Het enige goede dat kan voortkomen uit het bewijzen van de waarheid van het spiritualisme is, naar mijn mening, dit: een nieuw argument tegen zelfdoding. Beter om te leven als een straatveger dan als een bazelend gestorven medium dat zich per seance verhuurt voor een guinje!”
_______________
[13] Zoals eerder gezegd, perfectioneren de patiënten zich door te oefenen. Het is dus goed mogelijk dat, wanneer de onderwerping van de wil een gewoonte is geworden, de relatie tussen de deelnemers intiemer wordt, individuele fenomenen worden geïntensiveerd en zelfs in waaktoestand zwak worden gereflecteerd.
[14] Here, then, one of two things are absolutely certain. De geestenwereld staat boven de grammatica. Een grapjas liet ooit de geest van de grammaticus Lindley Murray getuigen. Op de vraag of hij er was, antwoordde hij: I are (Amerikaans in plaats van I am). Het medium kwam uit Amerika.