Geschreven: 1895
Bron: Uit de inleiding op Marx’ Klassenstrijd in Frankrijk 1848 tot 1850. Een Proletarisch Links brochure (Kommunistenbond Proletarisch Links (NL)) nr. 11
HTML: Maarten Vanheuverswyn, maart 2004.
De opstand oude stijl, het straatgevecht met barricaden, dat tot 1848 overal de uiteindelijke beschikking gaf, was aanzienlijk verouderd. Daarover hoeven wij ons geen enkele illusie te maken: een echte overwinning van de opstand op het militaire apparaat in het straatgevecht, een overwinning zoals tussen twee legers hoort tot de grootste zeldzaamheden.
Dat zou echter ook zelden het doel van de opstandelingen kunnen zijn. Het gaat hen er slechts om de troepen te verzwakken door invloed op de moraal, een invloed die bij de strijd tussen de legers van twee oorlogvoerende landen in het geheel niet of in veel geringere mate een rol speelt. Als het lukt, dan zullen de troepen hun zaak weigeren uit te voeren, of de bevelhebbers raken hun hoofd kwijt, en de opstand zegeviert. Lukt dat niet, dan volstaan zelfs bij een minderheid aan de kant van de militairen het overwicht van de betere bewapening en opleiding, de gecentraliseerde bevelvoering, het planmatige inzetten van de strijdkrachten en de discipline.
Het hoogste waartoe de opstand in werkelijk tactische acties in staat is het volgens de regels van de kunst opwerpen en verdedigen van enkele barricaden. Onderlinge samenwerking, de opstelling en het inzetten van reserves, kortom, wat al voor de verdediging van een stadswijk, om maar te zwijgen van een hele stad, onontbeerlijk is aan samenwerking en onderling verband van de afzonderlijke afdelingen, zal slechts hoogst gebrekkig, en meestal in het geheel niet, te bereiken zijn; van een concentratie van de strijdkrachten op één enkel punt kan dan helemaal geen sprake zijn.
Daarmee wordt de passieve verdediging de overwegende strijdvoren; in aanvallend opzicht zal men hier en daar, maar alleen bij wijze van uitzondering, tot uitvallen en flankaanvallen weten te komen, maar in de regel zal het slechts beperkt blijven tot het bezetten van stellingen die de troepen verlaten hebben. Waarbij nog aan de zijde van de militairen de beschikking over geschut en volledig uitgeruste en geoefende genietroepen komt, strijdmiddelen waarover de opstandelingen in bijna alle gevallen niet zullen beschikken. Het is dus geen wonder dat zelfs de met grote heldenmoed gevoerde barricaden gevechten — Parijs in juni 1848, Wenen in oktober 1848, Dresden in mei 1849 — met de nederlaag van de opstand eindigden zodra de commandanten politieke overwegingen opzij zetten, volgens puur militaire inzichten handelden en hun soldaten betrouwbaar bleven.
De talrijke successen van de opstandelingen tot 1848 zijn te danken aan een veelheid van oorzaken, In Parijs juli 1830 en februari 1848, zowel als in de meeste Spaanse straatgevechten, stond er tussen de opstandelingen en de militairen een burgerwacht, die zich ofwel direct aan de zijde van de opstand schaarde, ofwel door een besluiteloze houding de troepen toch aan het twijfelen bracht en bovendien de opstand wapens opleverde.
Daar waar de burgerwacht vanaf het begin tegen te opstand optrad, zoals in juni 1848 in Parijs, werd deze dan ook overwonnen. In Berlijn 1848 overwon het volk ten dele door de aanzienlijke toename van nieuwe strijdkrachten gedurende de nacht en de ochtend van 19 maart, ten dele ten gevolge van de uitputting en slechte verzorging van de troepen, ten dele uiteindelijk ten gevolge van verzwakte bevelsvoering. In alle gevallen werd echter de zege behaald omdat een deel van de troepen weigerde, omdat de bevelhebbers geen beslissingskracht konden opbrengen of omdat hen de handen gebonden waren.
Zelfs in de klassieke tijd van de straatgevechten had de barricade eerder een morele dan een materiële werking. Ze was een middel om de standvastigheid van de militairen te schokken. Hield zij het uit, totdat het lukte, dan was de overwinning zeker; gebeurde dat niet, dan werd men verslagen. Het is dit hoogtepunt dat men in het oog moet houden, ook als men de kansen van eventuele toekomstige straatgevechten onderzoekt.
Deze kansen stonden al in 1849 tamelijk slecht. De bourgeoisie had zich overal aan de kant van de regeringen opgesteld, ‘beschaving en bezit’ begroetten en beloonden de tegen de opstand optredende militairen. De barricade had haar toverkracht verloren; de soldaat zag daarachter niet meer ‘het volk’, maar rebellen, oproerkraaiers, plunderaars, het uitschot van de maatschappij. De officier was gewend geraakt aan de tactische regels van het straatgevecht, hij marcheerde niet meer rechttoe rechtaan en ongedekt af op de geïmproviseerde afweer, maar omtrok die door tuinen, hofjes en huizen. En dat gelukte nu, als hij geluk had, in negen van de tien gevallen.
Sindsdien heeft zich evenwel nog zeer veel veranderd, en alles ten gunste van de militairen. Zo de grote steden groter geworden zijn, nog veel meer geldt dit voor de legers. Parijs en Berlijn zijn sinds 1848 vier keer zo groot geworden, hun garnizoenen evenwel tien keer zo groot. Deze garnizoenen kunnen zich door de spoorwegen nu in 24 uur meer dan verdubbelen, en in 48 uur tot reusachtige legers gegroeid zijn. De bewapening van deze enorm, versterkte troepen is onvergelijkbaar effectiever geworden. In 1848 de voorlader met gladde loop, vandaag het klein kaliber achterlader met magazijn en getrokken loop, die vier keer zo ver, tien keer zo zuiver en tien keer zo snel schiet. Toen waren er de relatief zwak werkzame massieve kogels en kartetsen van de artillerie, nu zijn er de granaten met springstof, waarvan één in staat is de hele barricade te vernielen en te vernietigen. Toen waren er de spitshaken van de pioniers om brandmuren uit elkaar te halen, nu zijn er dynamiet patronen.
Aan de kant van de opstandelingen daarentegen zijn alle omstandigheden verslechtert. Een opstand waarmee alle lagen van een volk sympathiseren, komt waarschijnlijk niet terug, in de klassenstrijd zullen alle middenlagen zich wel nooit zodanig aan de kant van het proletariaat groeperen, dat de partij van de reactie, die zich rond de bourgeoisie schaart, bijna verdwenen zal zijn. Het ‘volk’ zal dus altijd verdeeld naar voren komen, en daarmee vervalt een geweldige, in 1848 zo uiterst werkzame hefboom.
Komen er al aan de zijde van de opstand meer voormalige, geoefende soldaten, daartegenover staat dat hun bewapening des te moeilijker wordt. De jacht- en luxe geweren uit de wapenwinkels — zelfs als die niet van te voren van politiezijde door het weghalen van een sleutelonderdeel onbruikbaar gemaakt zijn — kunnen ook in de gevechten over korte afstanden bij lange na niet op tegen het magazijngeweer van de soldaten. Tot 1848 kon men uit kruit en lood zelf de nodige munitie maken, vandaag is de patroon voor elk geweer verschillend, en slechts in één opzicht steeds gelijk, namelijk dat ze een product van de grote industrie is, en dus niet met de hand te vervaardigen is, dat dus de meeste geweren nutteloos zijn zo lang men niet de speciaal voor hen passende munitie heeft. En tenslotte zijn de sinds 1848 nieuwgebouwde wijken van de grote steden met lange, rechte, brede straten aangelegd, die als gemaakt zijn voor de werking van kanonnen en geweren. De revolutionair die de nieuwe arbeidersdistricten in het noorden en oosten van Berlijn uitzocht voor de barricade gevechten zou volslagen idioot zijn.
Betekent dat nu, dat in de toekomst het straatgevecht geen rol meer zal spelen? In het geheel niet. Het betekent slechts dat de voorwaarden sinds 1848 veel ongunstiger zijn vanuit de bevolking, en veel gunstiger vanuit de militairen. Het straatgevecht kan in de toekomst dus alleen dan gewonnen worden als deze ongunstige situatie door andere factoren rechtgetrokken wordt.
Het zal daarom minder vaak bij het begin van een grote revolutie voorkomen dan in het verdere verloop daarvan, en zal met meer beschikbare krachten moeten worden aangegaan. Deze zullen dan evenwel niet, zoals in de grote Franse Revolutie op 4 september en 31 oktober 1870 in Parijs, de open aanval moeten stellen boven de passieve barricadentactiek.
Ziet de lezer nu, waarom de heersende klasse ons ronduit daarheen brengen wil, waar het geweer schiet en de sabel houwt? Waarom men ons vandaag van lafheid beschuldigt, omdat wij ons niet zonder meer op straat begeven, waar wij van tevoren zeker van de nederlaag zijn? Waarom men ons zo dringend aanbeveelt om toch eindelijk voor kanonnenvoer te spelen? De bedes en oproepen waarin de heren zich uitputten zijn evenwel voor niets en, andermaal niets. Zo dom zijn wij riet. Zij konden evengoed van hun vijand in de volgende oorlog verlangen dat hij zich opstelt in linies zoals de oude Frits dat deed (Frederik de Grote — red.), of hele divisies in colonne opstelde à la Wagram en Waterloo, en dat alles bewapend met een vuursteenmusket. Zo goed als de omstandigheden veranderd zijn voor de oorlog tussen volkeren, zo zijn ze veranderd voor de klassenstrijd. De tijd van de overrompelingen, die door kleine minderheden aan de spits van onbewuste massa’s doorgevoerde revoluties is voorbij.
Waar het gaat om een volledige omwenteling van de maatschappelijke organisatie, daar moeten de massa’s zelf bij betrokken zijn, zelf al begrepen hebben waarom het gaat, waarvoor ze hun lichamen en hun levens inzetten. Dat heeft ons de geschiedenis van de laatste vijftig jaar geleerd. Opdat de massa’s begrijpen wat er te toen valt, daartoe is langere, moeizamere arbeid nodig en deze arbeid is precies datgene wat we nu doen, en wat zo een succes heeft dat het de tegenstander tot vertwijfeling brengt.
Friedrich Engels