Leo Michielsen
Van nul opnieuw beginnen
Hoofdstuk 1
Sinds een paar jaar beleeft men in de landen van het Oosten, in de zogenaamde “socialistische” landen, een ineenstorting die de ganse wereld verbaast.
In acht genomen dat wij als communisten (ook als we sinds lang heel wat voorbehoud uitdrukten) vele jaren van verblinding op ons actief hebben, is het moment aangebroken van een serieuze autokritiek, van een afrekening met ons eigen ideologisch verleden.
Autokritiek is niet een mea culpa slaan, is geen opbiechten in zondebesef, is wel het nagaan in hoeverre men zich vergiste, en vooral waarom, vanuit welke gedachtegang dat gebeurde. Waarom hebben we zo lang mee gemarcheerd?
We hadden kritiek, felle kritiek, op het falen (zoniet het verraad) in 1914 van de sociaaldemocratische partijen van de Tweede Internationale. De enigen die de moed hadden op dit kapitale moment een principiële en consequente houding aan te nemen waren de Russische bolsjewieken, de strijdmakkers van Lenin. Dat was vertrouwenwekkend.
In 1917, te midden van de eindeloze ellende van de Eerste Wereldoorlog, triomfeerde de Oktoberrevolutie. Het was een authentieke proletarische revolutie die de grootgrondbezitters en de bourgeoisie ten val bracht en die op slag het decreet van de vrede afkondigde. Ook dat was vertrouwenwekkend.
Onbetwistbaar was het ook een socialistische revolutie, in de zin dat de bolsjewieken zich de opbouw van een socialistische maatschappij ten doel stelden. Dat was hoopvol. Dat leek ons de verwezenlijking van het perspectief dat Marx had aangekondigd. Het kwam ons voor dat de Russische revolutie “in de lijn van de geschiedenis” lag. Voor de eerste maal in zijn bestaan werd het kapitaal geconfronteerd met een regime dat niet “van voordien” was, maar pretendeerde de “opvolger” van het kapitalisme te zijn, een verdere historische etappe. Dat was niet alleen de overtuiging van de bolsjewieken en van de leden van de Derde Internationale. Dat was ook de vrees van de bourgeoisie. Vandaar haar ononderbroken haatcampagne. Hoe hysterischer haar antisovjetcampagne was, des te vaster waren de communisten alhier ervan overtuigd dat ze zich in het goede kamp bevonden.
Natuurlijk spuide de “burgerpers” niet alleen leugens. Ze wees op allerlei reële tekorten in het “paradijs van de arbeidersklasse”. Het antwoord van de communisten daarop was onveranderlijk: hou rekening met de vertrekbasis, met de wanhopige situatie van waaruit het nieuwe regime in de Sovjet-Unie de opbouw moest aanvatten. Dat antwoord was op zichzelf juist, maar had een veel ruimere draagwijdte dan de communisten toen vermoedden. Ik kom erop terug.
De revolutie is in Rusland beslist het uitgangspunt van een reeks moderne ontwikkelingen geworden: industrialisering, infrastructuur, alfabetisering, onderwijs, wetenschappelijke vorming, sociale voorzieningen. Het is op grond van die ontwikkelingen dat Lenin en zijn geestesgenoten hoopten een bevrijding op alle gebieden te kunnen verwezenlijken. Omtrent die oorspronkelijke bedoeling hebben wij ons niet vergist. Wel hoorde het tot onze naïviteit te verwachten dat uit een socialistische revolutie vanzelfsprekend een socialistisch regime zou ontstaan en dus een menselijke bevrijding.
In de 19de eeuw onderschreven de vooruitstrevende geesten van Europa de uitspraak: “Tout le monde a deux patries, la France et la sienne.” La France ... dat was het land van de Grote Revolutie. Ook wij hadden twee vaderlanden: de Sovjet-Unie en het onze. De Sovjet-Unie was ons ideologisch vaderland, verscheen ons niet als een kritisch te bekijken realiteit, maar als uitdrukking van een hoop.
Wat heeft ons aan die visie doen vasthouden, wat heeft ons geloof bestendigd?
Persoonlijk “ontdekte” ik de Sovjet-Unie rond 1930, in de dagen van het eerste triomfantelijke vijfjarenplan. We lazen het rijk geïllustreerde “L’URSS en Construction”. Wat een contrast met de zware economische crisis die het kapitalisme toen teisterde! Overigens was in de jaren ‘30 de strijd tegen het oprukkende fascisme en tegen de naderende oorlog zowat de inhoud van ons leven. Als meest hechte bondgenoot tegen Hitler, Mussolini, Franco ... erkenden wij de Sovjet-Unie. Waarin wij ons overigens niet vergisten.
Dan kwam de oorlog, de nazibezetting van ons land en het verzet daartegen. Ons bondgenootschap met de Sovjet-Unie werd in onmenselijk lijden en met veel bloed bezegeld.
Dat bij de militaire verplettering van nazi-Duitsland het aandeel van de Russen enorm was geweest, werd niet alleen door de communisten begroet. Vele tienduizenden juichten op een volksmanifestatie te Brussel een niet-communistische spreker toe, toen die uitriep: “Heureusement qu’ils avaient un couteau entre les dents!”.
De Sovjet-Unie was nog maar amper begonnen aan het ruimen van de onoverzichtelijke massa’s oorlogspuin, of de helse antisovjetcampagne brak los in het Westen. De Koude Oorlog en de bewapeningswedloop werden ingezet. Vanzelfsprekend, en terecht, stonden wij in deze aan de zijde van de Sovjet-Unie.
De vestiging van de communistische regimes in Oost-Europa leek ons eveneens een positieve ontwikkeling. Natuurlijk speelde het ingrijpen van de Sovjetlegers daarbij een rol. Maar dat de Russen als bevrijders in die landen werden toegejuicht, daarover hadden we te vele getuigenissen. En in alle geval werden ze met open armen ontvangen door de verzetsbewegingen ter plaatse, dus door bevrijdingsbewegingen die het tegen de eigen fascisten en tegen de hitleriaanse overheersing hadden opgenomen.
In het Verre Oosten, in Korea, in Vietnam, in China kwamen er communistische overwinningen, telkens als resultaat van bevrijdingsstrijden tegen binnenlandse onderdrukking en buitenlandse overheersing.
Tenslotte was er nog de overwinning die Fidel Castro behaalde op het moorddadige regime van Batista en op het Amerikaanse imperialisme.
Al deze historische omwentelingen schenen er toch op te wijzen dat ons denken en ons engagement inderdaad “in de lijn van de geschiedenis” lagen, “dans le sens de l’histoire”. “Le communisme est la jeunesse du monde!”. We streden voor “des lendemains qui chantent”.
Er waren natuurlijk ook schaduwzijden, ja, erge gebeurtenissen die ons deden twijfelen: de Moskouse processen voor de oorlog, de processen rond 1950 in Hongarije, Bulgarije, Tsjecho-Slowakije ...
En dan kwam in 1956 het Chroesjtsjov-rapport over Stalins misdaden als een bijzonder zware slag aan, als een verbijstering. Maar we wensten het kind nog niet met het badwater weg te werpen.
Want tegelijkertijd was het precies Chroesjtsjovs destalinisatiepolitiek die ons deed hopen dat het uiteindelijk ging in orde komen.
De Hongaarse opstand van 1956 interpreteerden we eensdeels als een bewijs dat er onder Rakosi “ernstige fouten” werden gemaakt, anderdeels als een volksbeweging die bezig was op een contrarevolutie uit te lopen. Maar met het aantreden van Kadar zou het socialisme “met een menselijk gelaat” tenslotte toch zijn kans krijgen. Zo dachten wij.
Met de machtsgreep van Brezjnev (1964) begon — althans wat mij betreft — alle hoop te verzwinden. Het ging van kwaad naar erger: 1968, de inval in Tsjecho-Slowakije, 1979, de interventie in Afghanistan, 1980 de verdieping van de crisis in Polen. Ondertussen had zich, in de Sovjet-Unie zelf, de onomkeerbare daling van de economische groei ingezet. De stagnatie werd met de dag duidelijker.
Merkwaardig genoeg herleefde onze hoop toen in 1985 Gorbatsjov op het toneel verscheen. Lang voor deze naam in het Westen bekend werd, had ik in menig schrift betoogd dat het regime van de Sovjet-Unie geen socialisme was. Maar de termen “glasnost” en “perestrojka”, zoals ze door Gorbatsjov werden omschreven, gaven de indruk dat een poging werd ondernomen om toch nog een waarachtig socialistische structuur uit te bouwen. Gedurende korte tijd meenden wij in Gorbatsjovs optreden nog een aanduiding te zien dat het sovjetregime nog in staat was dynamisme, creativiteit en vernieuwing op te brengen. “Glasnost”, openheid, vrijheid van mening, van kritiek, van propaganda, enz. dat alles kende een verbluffende doorbraak. Maar de “perestrojka”, de herstructurering, o.m. van de economie, mondde uit in een onwaarschijnlijk chaos, een totale ineenstorting. De “perestrojka” werd een “catastrojka”. Het blijkt dat Gorbatsjovs voorstellen geenszins de vitaliteit van een regime uitdrukten, maar slechts een wanhopige poging waren om de zeer diepe crisis van het regime te bezweren. Met de dag werd het duidelijker dat de hele operatie niet in een waar socialisme maar wel in het herstel van kapitalistische structuren ging resulteren. En dat onafgezien of Gorbatsjov zich handhaaft of niet.
Men kome ons echter niet vertellen dat het socialisme is mislukt. Wat niet bestaat, kan niet mislukken. Wel is de poging om socialisme te vestigen mislukt.