George Novack
De Eerste en Tweede Internationale
Hoofdstuk 2
Economische en politieke omstandigheden van het hedendaagse leven, zoals het wereldomvattend karakter van de economie, de wereldwijde ontwikkeling van de productiekrachten en de mondiale schaal van de klassenstrijd zijn de grond waaruit het internationalisme van de arbeiders met niet te onderdrukken kracht groeit. Dat is bevestigd door de hoofdontwikkelingen van de arbeidersbewening in de afgelopen eeuw en het allereerst door de vorming van de Internationale Arbeidersassociatie of, zoals ze gewoonlijk genoemd wordt, de Eerste Internationale.
De Eerste Internationale moet beschouwd worden als het organisatorisch hoogtepunt van de beginperiode van verzet van de arbeidersbeweging tegen de toestand van kapitalistische uitbuiting. De strijd van het proletariaat tegen de kapitalistenklasse begint vanaf zijn eigen ontstaan zo’n tweehonderd jaar geleden. Hij ontstaat en wint aan kracht in de verschillende landen in verhouding mat de mate van industrialisatie. In het begin neemt deze strijd primitieve vormen aan, laait op van tijd tot tijd, blijft beperkt binnen bepaalde grenzen, is ongeorganiseerd en heeft politiek geen richting. Marx en Engels schilderen de ontplooiing van de arbeidersbeweging aldus in het Communistisch Manifest:
“Aanvankelijk strijden de afzonderlijke arbeiders, daarna de arbeiders van een fabriek, dan de arbeiders van een bedrijfstak op één plaats tegen de enkele bourgeois, die hen onmiddellijk uitbuit... Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa... Maar met de ontwikkeling der industrie vermeerdert niet alleen het proletariaat, het wordt in grotere massa’s samengedrongen, zijn kracht groeit aan het voelt ze meer... steeds meer nemen de botsingen tussen de afzonderlijke arbeider en de afzonderlijke bourgeois het karakter van botsingen van twee klassen aan, De arbeiders beginnen coalities (vakbonden) tegen de bourgeoisie te vormen; zij komen bijeen tot verdediging van hun arbeidsloon. Zij stichten zelf duurzame associaties, om zich voor de telkens voorkomende opstanden van proviand te voorzien. Hier en daar breekt de strijd in oproer los,... Zij (vereniging van de arbeiders) wordt bevorderd door de toenemende verkeersmiddelen, die door de grootindustrie worden voortgebracht en die de arbeiders van verschillende streken met elkaar in verbinding brengen. Maar verbinding is ook alleen nodig, om de vele lokale worstelingen, van overal gelijk karakter, tot een nationale, tot een klassenstrijd te centraliseren. Iedere klassenstrijd is echter een politieke strijd.”
(Hoofdstuk 1, vertaling H. Gorter)
Dat proces van proletarische organisatie, vereniging en centralisatie op vakbondsniveau gaat verder van stedelijke tot regionale, nationale en tenslotte internationale federaties, Voor een vluchtige blik op dit proces volgen we een krantenverslag uit die tijd van een toespraak, afgestoken door de voorzitter van een grote bijeenkomst die een eeuw geleden midden onder de Amerikaanse Burgeroorlog, op 24 maart 1863, in het Cooper Instituut werd gehouden. De meeting was uitgeschreven om de eerste Centrale Vakbond van New York City op te richten. “Door zo’n bond zouden (de arbeiders) de invloed van alle bedrijven kunnen aanwenden op ieder bedrijf dat zou willen dat de omstandigheden verbeterden... Ze zouden de macht krijgen om voor hun werk een billijke beloning te vragen, en meer dan de armzalige aalmoes, die ze nu betaald kregen. Het was de politiek van de patroons geweest om de ene nationaliteit tegen de andere op te zetten... Er zou een bond moeten zijn voor alle nationaliteiten... Het was de arbeid die rijkdom schiep, en zonder arbeid zou dit land een wildernis zijn. Het was tijd dat ze hun eigen belangen in de gaten kregen en zich verenigden in een grote vakbondsvereniging, die ze macht zou geven, zoals ze nooit zouden krijgen als ze verdeeld bleven.”
Zo was de geest onder de arbeiders van New York een jaar voor de oprichting van de Eerste Internationale.
Vanaf 1935 waren de Verenigde Staten opnieuw getuige van de groei van een dergelijke vakbondsvereniging in het Congres van Industriële Organisaties, wat erin slaagde om voor de eerste maal de massa van de productiearbeiders in de door de monopolies gecontroleerde basisindustrie te verenigen. Maar dezelfde algemene trekken vertoonden zich, zij het in minder uitgesproken vorm, in de drie grote arbeidsfederaties die voorafgingen aan de CIO: de Amerikaanse Federatie van de Arbeid, de Ridders van de Arbeid en de Nationale Arbeids Bond, die gegroeid waren uit de strijdbare beweging gedurende de Burgeroorlog, die hierboven beschreven is.
Mensen willen nog wel eens jammeren dat de arbeidersklasse vier politieke internationales heeft moeten opbouwen. Er kan op gewezen worden, dat de Amerikaanse arbeiders alleen al minstens vier belangrijke nationale vakbondsfederaties hebben moeten opbouwen (om nog maar niet te spreken van veel kleinere pogingen, die nooit tot rijping kwamen) om hun huidige organisatorische macht en kracht te verwerven.
Hoewel de arbeidersbeweging zijn oorsprong vindt en vorm krijgt binnen nationale grenzen, kan zij net zo min gevangen blijven binnen het nationale raamwerk als dat zij beperkt kan worden tot afzonderlijke steden en staten. Eenmaal georganiseerd, heeft de arbeidersbeweging, alleen al door de dwingende noodzaak, de neiging internationale verbindingen te zoeken en organisatorische banden aan te gaan. “Ofschoon niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat naar vorm voorlopig een nationale strijd”, schreven Marx en Engels in het Communistisch Manifest. “Het proletariaat van ieder land moet vanzelfsprekend eerst orde op zaken stellen ten opzichte van zijn eigen bourgeoisie.”
Dit betekent bijvoorbeeld dat, als de Amerikaanse arbeiders eerst orde op zaken moeten stellen, ze eerst de macht moeten bevechten op hun eigen kapitalistische heersers. De vaderlandslievende arbeidersbureaucratie, gesteund door de stalinisten, zeiden dat deze strijd moest worden opgeschort tijdens de Tweede Wereldoorlog (in vredestijd gingen ze er ook al niet al te energiek achteraan). Zij raadden de arbeiders aan om in zee te gaan met de Engels-Amerikaanse ‘big business’, die in strijd gewikkeld was met wedijverende kapitalisten uit de landen van de As. Dat was in directe tegenspraak met de les van Marx en Engels, dat, in welk land ooit, het proletariaat allereerst de rekening moet vereffenen met zijn eigen bourgeoisie. Zij maakten geen uitzondering voor opschorting in geval van imperialistische oorlogen. De Russische arbeiders gaven, onder leiding van de bolsjewieken, een schitterende demonstratie van de werking van deze marxistische politiek tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Omdat de kapitalistische heersers alle mogelijke internationale verbindingen hebben, die ze in stelling brengen tegen de arbeiders en boeren, zijn de werkende massa’s uit zelfverdediging tegen kapitalistische en imperialistische aanvallen gedwongen overeenkomstige verbindingen te zoeken met hun werkende kameraden in andere landen; eerst in buurlanden en vervolgens over de hele wereld. De internationale protestbeweging tegen de oorlog in Vietnam is het meest recente voorbeeld.
Dezelfde noodzaak van internationale samenwerking wordt gevoeld op elementair vakbondsniveau als op het hoogst ontwikkeld politiek niveau. De grootste AFL-CIO bonden zijn internationaal in hun rechtsbevoegdheid, met inbegrip van Canadese en in sommige gevallen Mexicaanse arbeiders onder hun leden. De AFL is aangesloten bij de Internationa1e Federatie van Vakbonden, die wordt gesteund door de Tweede Internationale, en bij de Pan-Amerikaanse Vakbondsfederatie die wordt gesteund door de regering in Washington. De CIO maakte altijd deel uit van de Latijns-Amerikaanse Vakbonds Federatie, onder leiding van Lombardo Toledano. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er zelfs uitgebreide discussies rond een voorstel voor een Engels-Amerikaans-Russisch Vakbondscomité. De Amerikaanse en Engelse vakbondscentrales hebben altijd broederlijk afgevaardigden uitgewisseld naar nationale vergaderingen. De groei van het aantal internationale ondernemingen, gedurende de afgelopen twintig jaar, dwingt de arbeiders, die daar in dienst zijn, om gezamenlijke tegenmaatregelen te nemen om hun welzijn te verdedigen. Een voorbeeld: vijf en zestig vakbondsafgevaardigden uit twintig landen, samengebracht in de Internationale Federatie van Chemische en Algemene Arbeiders Bonden, ontmoetten elkaar gedurende twee dagen in Genève, in Zwitserland, in juni 1972. Ze vertegenwoordigden bijna negentig procent van de bijna 200.000 arbeiders, in dienst bij de Dunlop-Pirelli combinatie.
Ze zetten een permanente wereldraad op poten om steun- en solidariteitsacties ten behoeve van de Dunlop-Pirelli arbeiders te organiseren, en ze hadden bijeenkomsten met de bedrijfsleiding om de mogelijke gevolgen van de internationale plannen wat betreft werkgelegenheid en lonen in de vestigingen over heel de wereld te bespreken. De Verenigde Auto Arbeidersbond overweegt gelijksoortige stappen om de belangen van haar leden te verdedigen tegen de internationale operaties van General Motors Ford en Chrysler.
De kapitalistische regeringen van die landen waar de vakbonden bloeien, moedigen dergelijke internationale banden alleen in zoverre aan en tolereren ze maar zover en zolang ze behulpzaam zijn de buitenlandse politiek van hun staten te bevorderen. Maar op het moment dat op de een of andere manier internationale solidariteit tot uitdrukking komt, zoals bij solidariteitsstakingen van havenarbeiders, of als internationale eenheid op politieke punten de controle van de kapitalisten dreigt te buiten te gaan, of de belangen van de arbeid dient tegen die van het kapitaal, dan zullen de kapitalistische regeringen trachten ze te verbieden. Dat is, bijvoorbeeld, de betekenis van het verbod op internationale organisatie in de Voorhis Act van 1941, die de Socialist Workers Party dwong af te zien van aansluiting bij de Vierde Internationale. De georganiseerde arbeidersbeweging wordt in de eerste plaats gedwongen tot internationale organisatie door dezelfde oorzaken, die de arbeiders ertoe bracht bonden op te richten, door economische noodzaak. De kapitalisten proberen niet alleen de lonen te drukken en arbeidsomstandigheden te verslechteren, door arbeiders van een plaats op te zetten tegen die van een andere, ze voeren die operaties ook uit op internationale schaal. Voor hun zelfzuchtig voordeel proberen ze arbeiders uit het ene land uit te spelen tegen die van een ander, door ze te verdelen, door buitenlandse arbeiders te gebruiken als onderkruipers en stakingsbrekers, om de binnenlandse levensstandaard omlaag te brengen door producten gemaakt door laagbetaalde arbeid in te voeren, of, heden ten dage, door lage lonen industrieën op te zetten in andere landen (Puerto Rico, Zuid Korea, Taiwan).
Twee sprekende voorbeelden van dergelijke praktijken, uit de tijd van de Burgeroorlog van de kant van noordelijke kapitalisten volgen hieronder.
In 1862 begon een van de eerste mijnwerkersbonden, de Amerikaanse Mijnwerkers Associatie uit de streek van Belleville, Ilinois, een staking die negen maanden duurde, voor hogere lonen vanwege de stijging van de kosten voor levensonderhoud. De ondernemers haalden in antwoord, daarop mijnwerkers uit België, om de staking te breken. Ze hadden geen succes. De strijdbare tradities van de mijnwerkers gaan terug tot ver in de Amerikaanse geschiedenis.
Toen de arbeidersbeweging militant en machtig werd tijdens de Burgeroorlog, probeerden de handelaars en fabrikanten de stakingsbeweging te onderdrukken door arbeidskracht te halen uit Canada en Europa. In 1864 wettigde het Congres de invoer van contractarbeid en gaf zijn goedkeuring aan de oprichting van een Amerikaanse Emigratie Maatschappij, met een beginkapitaal van een miljoen dollar, om potentiële stakingsbrekers te importeren. De New Yorkse arbeiders hielden veel protestbijeenkomsten tegen dit soort, door de regering gesteunde plannen. Gelijksoortige acties door de Britse bourgeoisie waren één van de belangrijkste aanleidingen voor de oprichting van de Eerste Internationale.
Niet minder belangrijk waren de politieke factoren, nauw verbonden met de economische oorzaken. In hun felle onderlinge wedijver om zakelijke voordelen, uitbuitingsgebieden, grondstoffen, territoria en een groter deel van de buit, veranderden de kapitalistische machten de wereld in een gewapend kamp. Ze voeren periodiek oorlog. Niet alleen tegen elkaar, maar ook tegen arbeiders en opstandige volken, die strijden voor nationale onafhankelijkheid en sociale vrijheid. Ongeacht hoe heftig hun onderlinge rivaliteiten zijn, de wedijverende kapitalistische machten zullen hun krachten verenigen, als het erom gaat de arbeiders en koloniale volkeren neer te knuppelen. Ze vormen een internationale broederschap van de reactie.
Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog hitsten de Engels en Franse regeerders de slavenhouders uit het Zuiden op en ondersteunden ze, precies zoals ze Franco hielpen tijdens de Spaanse Burgeroorlog, en ze dreigden zelfs tussenbeide te komen aan de kant van de Zuidelijken. Napoleon de Derde greep de gelegenheid aan om een expeditiemacht te laten landen, die probeerde Mexico te veroveren als een eerste stap in de richting van het terugwinnen van andere delen van Noord-Amerika.In zijn beroemde “Inwijdingsrapport” aan de Eerste Internationale bracht Marx naar voren dat:
“de emancipatie van de arbeiders broederlijke betrekking vereiste tussen de arbeiders van alle landen. Maar hoe zou dit grote doel bereikt kunnen worden tegenover een buitenlandse politiek van de kant van de verschillende regeringen, waarmee alleen misdadige bedoelingen worden nagejaagd, met gebruikmaking van nationalistische vooroordelen en onder bloedvergieten en verspillen van het meest waardevolle van de volkeren in verspillende en roofzuchtige oorlogen. Niet de wijsheid van de heersende klassen, maar het heldhaftig verzet van het proletariaat tegen deze misdadige dwaasheid had de landen van West-Europa afgehouden van een schandelijke kruistocht om de slavernij in stand te houden aan gene zijde van de Atlantische Oceaan. De schaamteloze bijval, de schijnheilige sympathie of stompzinnige onverschilligheid, waarmee de heersende klassen hadden toegekeken, hoe tsaristisch Rusland het bergachtige bolwerk van de Kaukasus had veroverd en de heldhaftige Polen had afgeslacht, had de werkende klasse gewezen op hun plicht om binnen te dringen in de geheimen van de internationale politiek, om de diplomatieke streken van hun regeringen nauwkeurig in de gaten te houden, om ze met alle mogelijke middelen tegen te houden, en om grote demonstraties te organiseren om te eisen, dat de elementaire wetten van zedelijkheid en rechtvaardigheid, die de verhoudingen tussen individuen beheersten, ook zouden gelden als opperste wetten in de verhoudingen tussen naties. De strijd voor een dergelijke buitenlandse politiek lag vast besloten in de algemene strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse.”
(Mehring, Karl Marx - Sun Reprint pag. 295)
De arbeiders hebben een internationale politieke organisatie nodig voor zowel de aanval als de verdediging, Om de macht te kunnen veroveren hebben de arbeiders van welk land ook de hulp nodig van de arbeiders in andere landen. Dat werd het eerst aangetoond bij de ervaringen in Sovjet-Rusland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. De Britse bonden dreigden met een algemene staking in 1920 toen Curzon en Churchill overwogen een expeditiemacht te zenden tegen de bolsjewistische regering. Dezelfde les werd nog onlangs duidelijk aan de hand van de ervaringen van het Vietnamese volk.
De Internationale moet niet alleen materiële hulp bieden, maar ook politieke leiding, theoretische kennis en historisch inzicht. Het marxisme is in wezen de beknopte formulering van de totale ervaring van het proletariaat in haar strijd voor ontvoogding. De internationale stelt die onschatbaar waardevolle wetenschappelijke kennis ter beschikking van de arbeidersvoorhoede in ieder land, zodat die in staat is de strijd op de meest geslepen en efficiënte manier te voeren, en om fouten uit het verleden niet te hoeven herhalen, en algemeen om het theoretisch, politiek en cultureel bewustzijn van de revolutionaire stroming in de arbeidersklasse te verhogen.
We zullen zien hoe deze algemene historische motieven bleven optreden doorheen de negentiende eeuw en leidden tot de vorming van de Eerste Internationale. Later zullen we dan zien hoe telkens als de internationale organisaties van de arbeiders een tijdelijke nederlaag moesten verduren, ze zich opnieuw doen gelden en een hergroepering in de rijen van de arbeidersvoorhoede tot stand brengen op een hoger niveau.
Het ontstaan van de Eerste Internationale
De Eerste Internationale ontstond in Engeland. Dat was geen toeval, Engeland, bakermat van het industrieel kapitalisme, was het economisch meest ontwikkelde gebied van de negentiende eeuw. De hedendaagse klassentegenstellingen staken het eerst de kop op in Engeland en ontwikkelden zich daar het krachtigst. Daar openbaarden zich de wezenlijke vormen van de proletarische strijd tegen de kapitalistenklasse, In de grote Chartisten-beweging van de jaren 1840 was Engeland getuige van de eerste politieke beweging van het proletariaat als klasse. Het was in Engeland dat de arbeidersklasse zich voor het eerst organiseerde in vakbonden. De meest onverschrokken en vooruitziende leiders van de Engelse arbeidersklasse kwamen tot een eerste helder begrip van de klassenstrijd, zowel als historisch gegeven, als ook als tactisch principe. Het was in Engeland dat het proletariaat zich voor het eerst een diep gevoel voor internationale solidariteit en voor de dwingende noodzaak van samenwerking, gebaseerd op solidariteit, in de strijd tegen de kapitalistische maatschappij, verwierf.
De Eerste Internationale viel niet, volledig volgroeid, uit de hemel en was ook niet alleen de schepping van de grote geest van Marx. Zij was het onvervalst product van de ontwikkeling van de arbeidersbeweging en de voorhoede van de arbeidersklasse. Ze groeide op uit een bodem, die langdurig doorploegd was door klassenstrijd en die was bevrucht met het zaad van het internationalisme. Haar komst was voorbereid door een aantal voorlopers, die het idee en het gevoel voor solidariteit hadden verspreid en doen bloeien in kleine gezelschappen van de meest bewuste arbeiders, zelfs onder de meest ongunstige en ontmoedigende omstandigheden. Van 1845 tot 1864 waren er een aantal pogingen geweest om te komen tot organisaties van de arbeidersklasse, die hun hoogtepunt tenslotte vonden in de oprichting van de Eerste Internationale. We zullen eenvoudigweg de belangrijkste van die organisaties opsommen. Eerst was de Maatschappij van Broederlijke Democraten opgericht in 1845 door Julian Harney in Londen, waarin zich politieke vluchtelingen verzamelden uit heel Europa. Dit was de eerste internationale organisatie van de arbeidersklasse. Tweede was de Bond van Communisten, die met het werk van Marx en Engels in de vorm van Het Communistisch Manifest voor het eerst een wetenschappelijk programma en een juiste theoretische basis gaven aan de internationale arbeidersbeweging. Derde was het Internationale Comité bijeengebracht door Ernest Jones in Londen, die door massabijeenkomsten en manifestaties de traditie van het internationalisme levend hield tijdens de reactionaire jaren 1850.
Toen het zover was dat de Eerste Internationale gevormd werd, heeft men haar opgebouwd op de grondvesten van het werk dat deze pioniers hadden verricht. Na de nederlaag van de revoluties van 1848 en de daaropvolgende kapitalistische hausse tijdens de 50er jaren, raakte de arbeidersbeweging in een zware inzinking. Voor velen leek het alsof zij nooit de revolutionaire intensiteit zou terugkrijgen die zij vertoond had bij de hoogtepunten van de revoltes van 1848. Hoewel het idee van het internationalisme wegstierf, verdween het toch nooit helemaal. Het werd levend gehouden door kleine groepen geïsoleerde, verarmde maar trouwe leiders van de arbeidersklasse. Degenen die vergelijkbare periodes van reactie en teruggang hebben doorgemaakt in de 20ste eeuw kunnen het klimaat van die tijd begrijpen.
Dan vinden, aan het eind van de 50er jaren, een reeks gebeurtenissen plaats die de internationale situatie veranderen en leiden tot een heropleving van de arbeidersbeweging en daarmee van de geest van internationalisme.
De belangrijkste waren de economische crises van 1857, de meest catastrofale en wijdverspreide van de 19e eeuw; de Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog in 1859 en het uitbreken van de burgeroorlog in de Verenigde Staten 1860-1861.
Deze grote historische gebeurtenissen hadden uitermate belangrijke economische en politieke gevolgen in Frankrijk en Engeland, de hoogst geïndustrialiseerde landen van Europa. Zij verzwakten het dictatoriaal regime van Napoleon III en dwongen hem ertoe economische en politieke concessies te verstrekken aan de tot dan toe geatomiseerde Franse arbeiders. Stap voor stap maakten de arbeiders vorderingen. Zij kregen de gelegenheid om bij verkiezingen te stemmen; wetten die het vakbondsorganisaties verboden de arbeidsvoorwaarden te verbeteren werden ingetrokken.
De beslissende ontwikkelingen vonden echter plaats in Engeland. Hoewel de Engelse arbeiders het recht op vakbonden in 1825 verworven hadden, hadden de massa’s geen stemrecht. Ondertussen vormde de ontwikkeling van het kapitalisme in Europa een gevaarlijke concurrentie voor de Engelse arbeiders in de vorm van onderbetaald werk. Toen zij probeerden om hogere lonen of kortere werkdagen te krijgen, dreigden de Engelse kapitalisten goedkope arbeidskrachten te importeren uit Frankrijk, België, Duitsland en andere landen. Het uitbreken van de Amerikaanse Burgeroorlog en het embargo (verbod) op katoenexport veroorzaakte een katoencrisis die grote ellende teweegbracht onder de Engelse textielarbeiders. Deze omstandigheden schudden de Engelse vakbonden wakker en leidden tot de ontwikkeling van wat bekend werd onder de naam “New Unionism”, onder aanvoering van een aantal ervaren leiders van o.a. de vakbonden van mecaniciens, timmerlui, meubelmakers, aannemers, schoenmakers,... Deze mensen erkenden de noodzaak van politieke strijd van de kant van de vakbonden en begonnen een energieke belangstelling te krijgen voor binnenlandse en buitenlandse vraagstukken. Zij hielden reusachtig grote massavergaderingen waar zij de uitbreiding van stemrecht voor de arbeiders eisten, protesteerden tegen de samenzwering van de minister-president Palmerston tegen het Noorden in de Amerikaanse Burgeroorlog, en organiseerden een welkomstreceptie voor de Italiaanse vrijheidsstrijder Mazzini toen hij in 1864 Londen bezocht.
Dit politieke ontwaken van de Engelse en de Franse arbeidersklasse deed ook het idee van het internationalisme herleven. Het bezoek van Franse arbeidersvertegenwoordigers aan de wereldtentoonstelling te Londen in 1862, gekoppeld aan de samenzwering van Frankrijk, Engeland en Rusland om de Poolse onafhankelijkheids opstand neer te drukken, leidde tot een correspondentie uitwisseling over hun gemeenschappelijke grieven en uiteindelijk tot een gezamenlijke vergadering van vertegenwoordigers van de Franse en Engelse arbeiders in de St. Martins Hall te Londen, op 28 september 1864. Daar werd besloten, en een commissie gekozen, om de statuten voor een internationale arbeidersassociatie op te stellen, die op een internationaal congres het volgend jaar in België te houden ter goedkeuring voorgelegd zouden worden. De krantenverslagen van de commissie, die bestond uit talrijke vakbondsleden en vertegenwoordigers van buitenlandse arbeiders, noemen Karl Marx nauwelijks. Maar hij was voorbestemd om te behoren tot de belangrijkste personen die met de organisatie werden geassocieerd.
De rol van Marx
Nadat de nederlagen van 1843 de opheffing van de Bond van Communisten afdwongen, en gedurende de daaropvolgende jaren van reactie, concentreerden de verbannen Marx en Engels zich op hun wetenschappelijke werk, hoewel zij de gebeurtenissen nauw in het oog hielden. Erkennend dat er voor alles een tijd is, wachtten zij op een omslag in het getij der gebeurtenissen dat hun praktische interventie in de organisatorische activiteiten van de arbeidersbeweging vruchtbaar zou maken. Zodra de arbeiders- en revolutionaire beweging nieuw leven toonde, trokken de krijgers hun wapenuitrusting aan en stortten zich in het krijgsperk met de wapens die tot hun beschikking stonden. Op 13 februari 1863 schreef Marx aan Engels: “Het tijdperk van revolutie is nu werkelijk weer geopend in Europa” (Marx-Engels, Selected Correspondence, New York, pag, 1-4). Toen het Internationaal Arbeiders Comité gevormd was, schreef hij aan Amerikaanse vrienden: “Hoewel ik jarenlang systematisch geweigerd heb om deel te nemen aan wat voor ‘organisaties’ dan ook, heb ik deze keer geaccepteerd omdat hier een mogelijkheid is om echt goed werk te verrichten” (Mehring, pag. 323).
Marx trad meteen op de voorgrond als intellectueel leider van dit vijftig leden tellende comité, dat voor de helft uit Engelse arbeiders bestond. Na het gepruts van anderen nam hij de taak over om programma en statuten van de Eerste Internationale op te stellen. Het comité nam enthousiast en unaniem “De Inaugurele Rede” en “Voorlopige Regels” aan en eiste slechts de toevoeging van een paar abstracte frasen over “recht en plicht, waarheid, moraliteit en rechtvaardigheid” die, zoals Marx Engels vertelde, hij op zodanige wijze invoegde dat zij de algemene geest niet aantastten.
“De Inaugurale Rede van de Internationale Arbeiders Associatie” die gehouden werd op de openbare vergadering van 28 september 1864 in de St. Martins Hall te Londen, vormt met Het Communistisch Manifest een krachtige aanklacht tegen het kapitalisme en een uitdrukking van de doelstellingen van de arbeidersklasse. Het begon met het aangeven van het in het oog lopende feit dat de ellende van de arbeidersklasse in de jaren 1848 tot 1864 niet verminderd was hoewel dit een periode was van ongekende industriële ontwikkeling en commerciële groei. Dit punt werd bewezen door de angstaanjagende cijfers die in officiële regeringspublicaties stonden met betrekking tot de ellende van het Engelse proletariaat te vergelijken met de officiële cijfers die de minister van financies, Gladstone, gebruikte in zijn begrotingstoespraken.
Deze toonden aan dat de bedwelmende toename van welvaart en macht die in deze periode had plaatsgevonden in zijn totaal aan de bezittende klasse toegevallen was. De mogelijke enkele uitzondering betrof een kleine laag van hogere aristocratische arbeiders (labor aristocrats) in Engeland, die iets hogere lonen kregen, hoewel zelfs deze verbetering wegviel tegen de algehele prijsverhogingen. “Overal zonk het overgrote deel van de arbeidende klasse verder omlaag, op zijn minst in dezelfde mate als degenen boven hun stegen... Elke nieuwe ontwikkeling van de productiekrachten van de arbeid neigen er noodzakelijk toe de maatschappelijke contrasten te vergroten en de aandacht te vestigen op maatschappelijke tegenstrijdigheden... In de jaarboeken van de wereld wordt dat tijdperk gekenmerkt door versnelde teruggang, gebiedsvergroting, en de dodelijke effecten van de maatschappelijke pest genaamd een commerciële en industriële crisis.” (Selected Works, vol. 1, pag. 345-346)
In de rede werd opgemerkt dat de arbeiders, zelfs in de reactionaire vijftiger jaren, twee belangrijke vorderingen gemaakt hadden. Eén ervan was de wettelijke vastlegging van de 10-urige werkdag, afgedwongen door de strijd van het Engelse proletariaat. “De Tien Uren Wet was niet alleen een belangrijk praktisch succes, het was de overwinning van een principe; het was de eerste keer dat op klaarlichte dag de politieke economie van de middle class het moest afleggen tegen de politieke economie van de arbeidersklasse.” (Selected Works, vol. 1, pag 345-346). De andere overwinning was de vestiging van een coöperatieve beweging en coöperatieve fabrieken die in de praktijk aantoonden dat de arbeiders productie en ruil zelf kunnen organiseren zonder de uitbuiters. Maar, ging het verder, “de heren van het land en de heren van het kapitaal. zullen gestaag voortgaan met het gebruiken van hun politieke privileges ter verdediging en voortzetting van hun monopolie (op de productiemiddelen).” Daarom was het de grote plicht van de arbeidersklasse de politieke macht te veroveren. De arbeiders schijnen de noodzaak hiervan te hebben begrepen, zoals de gelijktijdige opleving van de arbeidersbewegingen in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië, evenals de pogingen om de arbeiders politiek te organiseren, aantonen. De arbeiders “bezitten een element voor succes — hun aantal. Maar aantallen leggen slechts gewicht in de schaal als zij verenigd zijn in een organisatie en geleid naar een bewust doel.” (pag. 317)
Ervaringen in het verleden hadden aangetoond dat het negeren van de solidariteit die tussen arbeiders van alle landen zou moeten bestaan, en gebrek aan aansporingen om bij alle strijd voor hun emancipatie schouder aan schouder te staan, zich altijd wreekt door een algemene mislukking van al hun verwante inspanningen. Deze overweging, gevoegd bij de overwegingen van buitenlandse politiek die we hierboven schetsten, had de vergadering in de St. Martins Hall ertoe gebracht de Internationale Arbeiders Associatie te stichten (Mehring, pag. 327).
De rede werd beëindigd met de onvergankelijke strijdkreet van Het Communistisch Manifest: “Arbeiders aller landen, Verenigt U!”
In de “Voorlopige Regels” zijn veel klassieke principes van het marxisme belichaamd. De emancipatie van de arbeidersklasse moet het werk zijn van de arbeiders zelf. De strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse is niet gericht op het vestigen van nieuwe klassenprivileges, maar op de totale opheffing van het klassensysteem. De economische onderschikking van de arbeider aan degenen die de arbeidsmiddelen in bezit hebben, d.w.z. de bron van leven, loopt uit op allerlei vormen van slavernij, maatschappelijke ellende, geestelijke afstomping en politieke afhankelijkheid. De economische emancipatie van de arbeidersklasse is daarom het belangrijkste doel waartoe alle politieke bewegingen als middel moeten dienen. De emancipatie van de arbeiders is noch een lokale, noch een nationale taak; het is een maatschappelijke taak. Het betreft alle landen waarin de moderne maatschappij bestaat en het kan slechts bereikt worden door systematische samenwerking tussen al deze landen. De regels voorzagen in, en definieerden de taken van een Algemene Raad, samengesteld uit arbeiders van diverse landen die in de associatie vertegenwoordigd waren.
De “Inaugurele Rede” had een andere vorm dan Het Communistisch Manifest. “Er is tijd voor nodig, voordat de herleefde beweging zich de oude vermetele taal kan permitteren. Op dit moment is de behoefte kernachtig in de zaak, maar zacht in de aanpak,” schreef Marx aan Engels (Mehring, pag, 329). Het document had eveneens een andere inhoud, want het was bedoeld om alle arbeiders met wisselende politieke ontwikkeling binnen één kader te omvatten. Maar het bevatte, hoewel impliciet, de basisideeën van het communisme. Marx vertrouwde op de verdere ontwikkeling en verhoging van het klassenbewustzijn van de arbeiders uit hun gezamenlijke actie, om de uiteindelijke overwinning van het wetenschappelijke socialisme binnen de Internationale te verkrijgen, en door de Internationale de overwinning op de kapitalistenklasse.
Verworvenheden van de Eerste Internationale
De Eerste Internationale bestond veertien jaar, van 1864 tot 1878. Aangezien het werk en de vorderingen van haar congressen onmogelijk te beschrijven zouden zijn, zullen we slechts de meest opvallende verworvenheden en organisatorische activiteiten noemen.
De Internationale scoorde haar eerste opmerkelijke succes in de strijd die haar leden voerden voor de hervorming van het stemrecht in Engeland. In zijn brief aan Engels van 7 juli 1866 verklaarde Marx: “De arbeidersdemonstraties in Londen, fantastisch vergeleken met wat we in Engeland sinds 1849 hebben meegemaakt, zijn zuiver het werk van de Internationale. Bijvoorbeeld Lucraft, de leider van de Trafalgar Square demonstratie, is een lid van onze raad.” Op een bijeenkomst van 20.000 mensen op Trafalgar Square stelde Lucraft een demonstratie voor in de Whitehall Gardens, “waar we eens het hoofd van een koning afgehakt hebben”, en kort daarna ontwikkelde een demonstratie van 60.000 mensen in Hyde Park zich bijna tot een opstand.” (Mehring, pag. 349-350).
De huidige leiders die de Labour Party omgevormd hebben tot een agentschap tot behoud van het Britse kapitalisme en het marxisme als on-Engels en onpraktisch betitelen danken in feite hun kantoren en macht aan deze strijd voor de uitbreiding van het stemrecht, die gevoerd werd onder Marx’ intellectuele leiding.
De leden van de Internationale voerden een krachtige campagne voor progressieve arbeidswetgeving. Zij eisten een kortere arbeidsdag, veroordeelden nachtarbeid en alle vormen van werk die zij schadelijk achtten voor vrouwen en kinderen. Het Congres in Genève van de Internationale in 1866 verklaarde: “Door het aannemen van zulke wetten af te dwingen consolideert de arbeidersklasse de heersende machten niet, integendeel, zij zal juist de macht die momenteel tegen haar gebruikt wordt omvormen tot een instrument van haarzelf.” (Mehring, pag. 354).
De Internationale stimuleerde vakbondsorganisatie in veel landen. Zij probeerde ook het politieke niveau van de vakbondsbeweging te verhogen en haar leden bewust te maken van hun historische missie. “Door een onophoudelijke guerrillaoorlog te voeren in de dagelijkse strijd tussen kapitaal en arbeid zullen de vakbonden nog belangrijker worden als hefboom voor de georganiseerde afschaffing van loonarbeid. In het verleden hadden de vakbonden hun activiteiten te exclusief geconcentreerd op de directe strijd tegen het kapitaal, maar in de toekomst zouden zij zich niet moeten afhouden van de algemene politieke en maatschappelijke beweging van hun klasse. Hun invloed zou toenemen naarmate de grote sociale lagen van arbeiders zich zouden realiseren dat hun doel niet klein en zelfzuchtig was, maar ertoe leidde dat de algemene emancipatie van miljoenen vertrapten zeker gesteld werd.” (Mehring, pag. 355).
Overeenkomstig deze richtlijn ondersteunde de Internationale de stakingen die het ene na het andere land troffen na de economische ineenstorting in 1866. Waar de strijd ook uitbrak, de Internationale riep de arbeiders op om in hun eigen belang de strijd van hun buitenlandse kameraden te steunen. De kapitalisten probeerden toen deze stakingen toe te schrijven aan de machinaties van de Eerste Internationale, precies zoals ze tegenwoordig de stakingen toeschrijven aan activiteiten van vreemde agitatoren; “rooien” en trotskisten. Sommige Zwitserse kapitalisten stuurden zelfs agenten naar Londen om de financiële hulpbronnen van de Internationale te onderzoeken, die inderdaad vrij mager waren. “Als deze brave orthodoxe christenen in de begintijd van het christendom geleefd hadden, zouden ze een onderzoek ingesteld hebben naar de bankrekening van de apostel Paulus te Rome”, grapte Marx. (Mehring, pag. 395).
De Internationale betuigde haar actieve solidariteit steeds wanneer de strijd van de volken het punt bereikte van een nationale oorlog of burgeroorlog. De Internationale stuurde van 1864 tot 1869 vier brieven aan de bevolking van de Verenigde Staten. De eerste was aan president Lincoln ter ondersteuning van het verzet van de regering tegen de slavernij; de tweede aan president Johnson betrof de moord op Lincoln, de derde brief aan het volk betrof hun overwinning op de slavenhouders. De vierde in 1869 ging naar William Sylvis, voorzitter van de Nationale Vakbond, en daarin werd geprotesteerd tegen de pogingen van de heersende klasse in Europa om de Verenigde Staten in een oorlog te trekken. De Internationale kreeg de woede van de gehele bourgeoisie en de filisters op haar dak toen zij in twee door Marx geschreven brieven de Franse arbeiders toejuichte die aan het eind van de Frans-Pruissische oorlog van 1871, het klaarspeelden de macht te grijpen en de Parijse Commune te stichten. Met een vijandelijk leger voor de deur trokken deze “hemelbestormende titanen” van de arbeidersklasse voorwaarts en richtten een arbeidersrepubliek op. Zij werden bloedig neergeslagen door de legermacht van de Franse bourgeoisie, daarbij geholpen door het leger van Bismarck — net zo als in 1943-45 generaal Badoglio erin slaagde de Italiaanse revolutie te doen ontsporen en neer te slaan met hulp van de Engels-Amerikaanse legermacht en de stalinisten.
De belangrijkste verworvenheid van de Internationale bestond er uit dat zij het levende bewijs was dat internationale eenheid van arbeiders mogelijk en vruchtbaar was. Ondanks haar onvermijdelijk primitieve interne organisatie, leverde de Eerste Internationale een model voor alle volgende internationale proletarische organisaties. De term “internationalisme” staat in het woordenboek en het lied “De Internationale” werd geschreven dankzij het bestaan van de Eerste Internationale.
De strijd voor het marxisme
Naast deze demonstratie van arbeiderssolidariteit in de praktijk, diende de Internationale als instrument en arena om de ideeën van het marxisme te populariseren. Hoewel Marx de erkende inspirator en theoretische leider van de Internationale was, moest er strijd geleverd worden om voor zijn opvattingen de hegemonie te verkrijgen binnen de organisatie en onder de rangen van de klassenbewuste arbeiders. Van het begin af aan had Marx te wedijveren met de burgerlijk-liberale ideologie en de druk te pareren van de Britse vakbondsleiders in de Algemene Raad.
Maar de meest serieuze mededingers voor de ideeën van het wetenschappelijk socialisme naar de invloed onder meer ontwikkelde arbeiders waren diverse soorten kleinburgerlijk socialisme, anarchisme en vormen van sektarisme en opportunisme in verband met de problemen waar de arbeidersbeweging mee geconfronteerd werd. Marx schreef in een brief aan Bolte op 23 november 1871 dat de geschiedenis van de Internationale “een voortdurende strijd van de Algemene Raad tegen de sekten en experimenten van amateurs, die zich wilden profileren binnen de Internationale tegen de werkelijke beweging van de arbeidersklasse was. Deze strijd werd op de congressen gevoerd, maar meer nog in de privé onderhandelingen tussen de Algemene Raad en de afzonderlijke secties” (Selected Correspondence, Moskou, pag. 326).
Marx moest het opnemen tegen de ideeën van het Proudhonisme, een stroming die nu vrijwel verdwenen is, maar toentertijd de meest verbreide tak van het kleinburgerlijk socialisme was. Twee aanstaande schoonzonen van Marx, Paul Lafargue en Charles Longuet, waren problematische apostelen van Proudhon voor zij marxist werden.
In tegenstelling tot de wetenschappelijke socialisten wilden de Proudhonisten het privé-bezit in stand houden, maar de ruil van producten die in privé-bezit waren hervormen. Hun praktische voorschriften om de burgerlijke maatschappij te hervormen kwamen neer op het vormen van coöperatieve gemeenschappen en het wat prutsen aan het monetaire systeem. Deze kleinburgerlijke socialisten waren gekant tegen de belangrijkste vormen en methoden van de proletarische strijd. Proudhon verzette zich tegen vakbonden en betreurde stakingen en verwierp directe deelname aan de politiek. Zijn volgelingen droegen de mening uit dat de naties zich in kleine groepen moesten ontbinden die dan een vrijwillige associatie zouden vormen in plaats van de staat.
Marx en zijn volgelingen moesten deze stroming, die veel aanhang had bij de Franse en Zwitserse arbeiders die niet op de fabriek werkten maar kleine ambachtslieden waren en nog beïnvloed werden door kleinburgerlijke denkwijzen, voortdurend bestrijden.
Marx’ hoofdstrijd op theoretisch en organisatorisch gebied betrof echter de ideeën van het anarchisme, vertegenwoordigd door Michaël Bakoenin, een heldhaftige Russische revolutionair en de vader van de politieke anarchistische beweging die nu op zijn laatste benen loopt. De belangrijkste verschillen tussen Marx en Bakoenin kunnen slechts kort aangeduid worden. Het marxisme baseert zich volledig op het industrieproletariaat als zijnde de beslissende maatschappelijke kracht van de moderne maatschappij. Bakoenin zocht de maatschappelijke basis voor zijn revolutionaire beweging bij de boeren; bij het lompenproletariaat en de dakloze en wanhopende kleinburgerlijke elementen.
Het marxisme vocht tegen alle reactionaire gezagsdragers en regeringen en probeert de staatsmacht van de arbeidersklasse te vestigen als zijnde de noodzakelijke overgang tot de afschaffing van alle staatsmacht en vormen van dwang. Het anarchisme is tegen alle vormen van autoriteit en tegen alle staten, zonder te letten op hun reactionaire of progressieve karakter of hun klassenkarakter. De anarchisten verzetten zich daarom tegen deelname aan politiek, terwijl de marxisten leren dat de arbeiders zich actief in de politiek moeten inschakelen en de staatsmacht “met alle mogelijke manieren” moeten veroveren.
Deze principiële verschillen vormden voor Bakoenin de basis om binnen de Internationale een geheime organisatie op te bouwen die met samenzweringstactieken probeerde de leiding over te nemen. De interne strijd tussen de twee onverzoenlijke stromingen verdeelde en verzwakte de Internationale aanzienlijk.
De marxisten moesten ook op twee belangrijke punten wedijveren met de leiders van de Duitse arbeidersbeweging die beïnvloed werden door Lasalle. Een van de punten was hun opportunistische tactiek rond de kwestie met welke krachten men zich in de strijd moest verenigen. Zij ondersteunden de Junker-grootgrondbezitterspolitiek van Bismarck tegen de burgerlijke partijen, in plaats van het doorvoeren van een onafhankelijke proletarische politiek. Tegelijkertijd hadden deze “Bismarck socialisten” een sektarische houding ten opzichte van de vakbonden, zij weigerden lid te worden en mee te helpen aan de opbouw van alle vakbonden die hun opvattingen niet deelden. Zij begrepen het verschil niet tussen de vakbond als massaorganisatie, die arbeiders van alle politieke niveaus op economische gronden moet bevatten, en de proletarische partij die een selectie is van de socialistisch gezinde revolutionaire arbeiders.
Doorheen haar bestaan moesten de oprichters van de Internationale vechten tegen een hoop externe vijanden, en interne tegenstanders. Deze destructieve krachten kregen de overhand onder de ongunstige historische omstandigheden die de arbeidersbeweging deden inzinken na het neerslaan van de Parijse Commune. Deze leidden tot de neergang, desintegratie, en uiteindelijk de formele opheffing van de Eerste Internationale toen in 1876 haar hoofdkwartier verplaatst was naar New York.
Hoewel de Internationale overleefd was, duurde haar werk voort. In 1878 viel Marx de bewering aan dat de Internationale gefaald zou hebben. Hij schreef: “In werkelijkheid vertegenwoordigen de sociaaldemocratische partijen in Duitsland, Denemarken, Portugal, Italië, België, Nederland en Noord-Amerika, min of meer georganiseerd binnen nationale grenzen, evenzoveel internationale groepen, niet langer geïsoleerde secties die schaars verspreid zijn over diverse landen en bijeen gehouden worden door een perifere Algemene Raad, maar veeleer de arbeidersklasse zelf in voortdurende actieve en directe verbinding, bijeengehouden door ideeënuitwisseling, wederzijdse hulp en gezamenlijke doeleinden... Dus, in plaats van af te sterven, heeft de Internationale zich ontwikkeld van de ene fase in een ander en hoger gelegen niveau waarin veel van de oorspronkelijke tendensen reeds vervuld zijn. Tijdens het verloop van deze constante ontwikkeling zal zij veel veranderingen doormaken voor het laatste hoofdstuk van haar geschiedenis geschreven kan worden. “ (Mehring, pag. 483-484). We zullen zien hoe deze profetische visie van Marx over de wisselvalligheden van de Internationale in de werkelijkheid uitkwam.