George Novack
De Eerste en Tweede Internationale
Hoofdstuk 5
In oktober 1912 verklaarde Montenegro de oorlog aan Turkije en kort daarna stond de hele Balkan in lichterlaaie. Het gevaar dat het kruit, dat in Europa lag opgeslagen zou worden aangestoken door de vonken van dit conflict, was volkomen duidelijk. Het Internationaal Socialistisch Bureau organiseerde bijeenkomsten tegen de oorlog en riep een Buitengewoon Internationaal Socialistisch Congres bijeen, dat gehouden werd in Bazel op 24 en 25 november 1912.
Hoewel de uitnodigingen minder dan een maand tevoren waren uitgegaan, bracht het congres toch 555 afgevaardigden uit 23 landen bijeen. Het was bedoeld als een indrukwekkende demonstratie van de kracht en de internationale solidariteit van de arbeidersklasse tegen de dreiging van een algemene oorlog. Op de tweede dag van het congres namen de afgevaardigden unaniem een manifest aan dat opgesteld was door het Bureau. Het Bazel-Manifest stelde voor het eerst vast, dat de komende Europese oorlog alleen maar een imperialistisch karakter kon hebben. Het bevestigde de principiële stelling over de arbeidersstrijd tegen de oorlog, die was aangenomen op de congressen van Stuttgart in 1907 en Kopenhagen in 1910. Het benadrukte de dreiging dat er een sociale revolutie zou volgen op het uitbreken van de oorlog. Herinnerend aan de voorbeelden van de Commune van Parijs, volgend op de Frans-Pruissische oorlog in 1871 en de revolutie van 1905 tijdens de oorlog tussen Rusland en Japan, verklaarde het Manifest:
“De regeringen zouden krankzinnig zijn als zij zich niet zouden realiseren, dat alleen al het idee van de monsterachtigheid van een wereldoorlog onvermijdelijk de verontwaardiging en de opstand van de arbeidersklasse zou opwekken.”
(Landauer, European Socialism, blz. 495)
Lenin en de bolsjewistische afgevaardigden op het congres van 1912, waren “uiterst tevreden” over deze resolutie. Zij beschouwden het Bazel-Manifest als een belangrijke verklaring van de marxistische houding tegenover een imperialistische oorlog. Niettemin was Lenin zich ervan bewust dat daden nog iets anders zijn dan woorden. Hij kende de patriottistische en verzoeningsgezinde stromingen binnen de Tweede Internationale maar al te goed. Volgens Zinovjev, zei Lenin toen hij het manifest las: “Ze hebben ons een enorme promesse gegeven, laat ons zien hoe ze die gaan inlossen.”
In juli 1914 was de aflossingstermijn verstreken, met het ultimatum van Oostenrijk-Hongarije aan Servië. De partijen van de Tweede Internationale deden hun best om deze ernstige crisis het hoofd te bieden door de eerste richtlijn van de resolutie van Bazel uit te voeren: “Als een oorlog dreigt uit te breken... elke poging in het werk te stellen om dit te voorkomen, met de middelen die zij het meest effectief achten.”
Op 29 juli, terwijl Oostenrijkse troepen optrokken naar Belgrado, hield het Internationaal Socialistisch Bureau een spoedvergadering in Brussel, organiseerde enorme anti-oorlogsdemonstraties in Duitsland, Oostenrijk, Italië, Frankrijk en België en verplaatste de viering van haar 25-jarig bestaan van 23 augustus in Wenen naar 9 augustus in Parijs. Twee dagen later, publiceerde de Socialistische Partij van Duitsland een brandbrief waarin de Duitse regering dringend werd verzocht zich niet in de “afschuwelijke oorlog” te storten. Ze organiseerde vredesbijeenkomsten, waaraan miljoenen arbeiders deelnamen. Op 1 augustus, de dag waarop Duitsland de oorlog verklaarde aan Rusland, werd Herman Miller, in de overtuiging dat zijn partij niet voor de oorlogskredieten zou stemmen, door de Duitse sociaaldemocratie naar Parijs gestuurd om een eensluidend handelen in het parlement overeen te komen. Een dag tevoren was Jean Jaures, de Franse socialistische leider, vermoord door een chauvinist.
Te midden van de overweldigende golf van patriottisme waren de sociaal democratische leiders veel te optimistisch in hun hoop dat deze gebaren en drukmiddelen hun regeringen zouden dwingen om op te houden en terug te trekken. Hoewel massale protesten de oorlogsplannen van de imperialisten tijdelijk mochten doorkruisen, leerde de ervaring dat het verval van het kapitalisme en de spanningen tussen de grote mogendheden zo waren aangescherpt dat louter dreigementen niet konden volstaan om te voorkomen dat zij zich in de oorlog zouden storten als hun belangen dat voorschreven.
Nu ze er niet in geslaagd waren, het uitbreken van het imperialistische conflict te voorkomen, moesten het Bureau en de partijen van de Tweede Internationale beslissen, of en hoe ze de tweede richtlijn van de resolutie van Stuttgart zouden uitvoeren: “al het mogelijke te doen om de economische en politieke crisis veroorzaakt door de oorlog, te gebruiken om de massa’s op te wekken en daardoor de val van de kapitalistische klassenheerschappij te bespoedigen.”
Dit was de vuurproef van het proletarisch internationalisme en van het vermogen van partijen en individuen om burgerlijke druk te weerstaan. Op dit punt werden de werkelijke revolutionairen gescheiden van hen die zich overgaven en werden zij onderscheiden van degenen die wankelden in hun principes. Oorlog en revolutie leverden toen, net als vandaag, de toetsstenen die de namaak-marxisten onderscheiden van het echte soort. De eenheid en eenstemmigheid die door socialisten van verschillende landen ten toon was gespreid bij de pogingen het uitbreken van vijandelijkheden te voorkomen, werd plotseling verstoord door de oproepen voor mobilisatie. Ze zou nooit meer op de oude basis hersteld worden.
De oorlog splitste de Tweede Internationale in drie verschillende groeperingen: de rechtervleugel, het centrum en links. De stromingen die ontkiemd waren in de voorafgaande periode, kwamen tot wasdom door de invloed van de oorlog. Al in hun eerste manifest, uitgegeven in november 1914, wezen de bolsjewieken erop dat de sociaal-patriotten gewoonweg de opportunistische koers die ze al jaren volgden en zelfs predikten, naar haar logische conclusie voerde.
De ineenstorting van de Tweede Internationale — zo zeiden zij — is de ineenstorting van het opportunisme, dat voortkwam uit de verschijnselen van een nu voorbij (en zogenaamd “vreedzaam”) tijdperk van de geschiedenis en dat in de laatste jaren de Internationale praktisch was gaan domineren. De opportunisten hebben lange tijd de grond voor deze ineenstorting rijp gemaakt door de socialistische revolutie te verloochenen en er het burgerlijk reformisme voor in de plaats te stellen; door de klassenstrijd af te wijzen met haar op bepaalde momenten onvermijdelijke overgang in de burgeroorlog, en de klassensamenwerking te prediken; door het burgerlijk chauvinisme te prediken onder het mom van patriottisme en verdediging van het vaderland en door de fundamentele waarheid van het socialisme, lang geleden uiteengezet in Het Communistisch Manifest, dat de arbeiders geen vaderland hebben, te negeren of af te wijzen; door zich in de strijd tegen het militarisme te beperken tot een sentimenteel, platvloers standpunt in plaats van de noodzaak te erkennen van een revolutionaire oorlog van de proletariërs van alle landen tegen de bourgeoisie van alle landen; door zich blind te staren op het noodzakelijke gebruik van het burgerlijk parlementarisme en de burgerlijke legaliteit en te vergeten, dat in tijden van crisis illegale vormen van organisatie en propaganda geboden zijn. (Lenin, Collected Works, vol 21, blz. 32).
Het merendeel van de partijen en hun leiders maakten een plotselinge ommezwaai. De oorlog die ze in juli als “algehele imperialistische agressie” afwezen, werd veranderd in een oorlog van algemene nationale verdediging in augustus. De meerderheid van de Duitse sociaal democratie onderschreef de ‘nationale verdediging” tegen Rusland. Zich onderwerpend aan de partijdiscipline, stemden haar leden in de Rijksdag unaniem voor de oorlogskredieten op 4 augustus 1914. Op de vergadering van de parlementaire fractie, de avond ervoor, hadden slechts 14 van de 110 vertegenwoordigers er tegen gestemd dat de partij zich op het standpunt van steun aan de oorlogskredieten zou stellen — onder hen Haase, de leider van het centrum, en Liebknecht, de leider van de linkervleugel. Tijdens de zitting van de Rijksdag op 4 augustus las Haase evenwel een verklaring voor, waarin hij het “voldongen feit van de oorlog” erkende en “weigerde het vaderland in de steek te laten tegenover het Russische gevaar en de verschrikkingen van een vijandige invasie”. Voor het gemak liet hij België onvermeld, dat door de troepen van de Kaiser werd binnengevallen.
In België schaarden de socialistische en vakbondsleiders zich rondom het bewind van koning Albert en Vandervelde, voorzitter van het Internationaal Socialistisch Bureau, werd minister in het oorlogskabinet. In Frankrijk gingen niet alleen de socialisten, maar ook de syndicalisten, die in theorie elk soort regering verwierpen, er toe over de regering te steunen. Een “heilige alliantie” van alle partijen werd uitgeroepen in de verdediging van het vaderland.
In Engeland hielden de socialisten en de Labour Party, op 1 en 2 augustus enorme “stop de oorlog"-bijeenkomsten. Enige dagen later gaven de Labour Party en het Congres van Vakverenigingen hun ongedeelde steun aan de oorlogsregering. Een pacifistische stroming, geleid door Ramsay MacDonald (die aftrad als voorzitter van de Labour Party), de Onafhankelijke Arbeiders Partij en een paar andere kleine socialistische groepjes zetten hun oppositie voort. In Oostenrijk-Hongarije was het hetzelfde liedje. Op die manier gingen de belangrijkste partijen van het opportunisme naar het sociaalpatriottisme, deden ze afstand van de klassenstrijd in naam van de nationale verdediging en de nationale eenheid, verbraken ze de solidariteit van de internationale arbeidersklasse gaven zich over aan hun kapitalistische meesters en verrieden de zaak van het socialisme. Deze beschamende acties kondigden de ineenstorting van de Tweede Internationale aan, niet alleen als organisatie, aangezien de oorlogsvoorschriften het functioneren van het Internationaal Socialistisch Bureau verboden, maar ook in de meer beslissende politieke zin. Ze had gefaald in het vervullen van haar plicht en in het gestand doen van de beloften, die haar leiders aan het proletariaat gedaan hadden in 1912. Door het opportunistische verraad van het socialisme werd de Tweede Internationale dermate besmet en in diskrediet gebracht, dat ze nooit meer haar kracht en aanzien van voor de oorlog kon herwinnen. De buitelingen van de centristische leiders, Haase en Kautsky, rond de oorlogskredieten waren typerend voor de schommelingen van deze stroming gedurende heel haar loopbaan. Lenin definieerde de centristen als mensen die schommelden tussen de sociaal-chauvinisten en de ware internationalisten. In April 1917 schreef hij:
Heel het “Centrum” zweert en verklaart dat ze marxisten en internationalisten zijn, dat ze voor vrede zijn, dat ze er voor zijn alle soorten van “pressiemiddelen” op de regeringen toe te passen en van hun eigen regering op alle mogelijke manieren te “eisen” dat zij zou “vaststellen dat het volk vrede wil”, dat ze voor alle soorten vredescampagnes zijn, voor vrede zonder annexaties etc, etc... — en voor vrede met de sociaal-chauvinisten. Het “Centrum” is voor “eenheid”, het “Centrum” is tegen een scheuring...
De kern van de zaak is, dat het “Centrum” niet overtuigd is van de noodzaak van een revolutie tegen de eigen regering; het predikt de revolutie niet; het voert geen oprechte revolutionaire strijd en teneinde een dergelijke strijd te ontlopen neemt het zijn toevlucht tot de meest versleten ultra-'marxistische’ smoesjes...
Het “Centrum” bestaat uit alledaagse gebedsdienaar, aangetast door de kanker van de legaliteit, verdorven door de parlementaire atmosfeer etc. Bureaucraten die eraan gewend zijn zich te nestelen op gerieflijke plaatsen en in makkelijke baantjes. Historisch en economisch beschouwd, zijn zij geen afzonderlijke laag maar vertegenwoordigen ze slechts een overgang van een voorbij stadium van de arbeidersbeweging — de fase tussen 1871 en 1914, welke het proletariaat veel waardevols heeft gebracht, in het bijzonder waar het de onontbeerlijke kunst betreft van langzaam, volhardend en systematisch organisatorisch werk op grote en zeer grote schaal — naar een nieuw stadium, dat objectief van wezenlijk belang werd met het uitbreken van de eerste imperialistische wereldoorlog, welke het tijdperk van sociale revolutie inluidde.
(Collected Works, vol, 249 blz. 76-77)
Niet alle socialistische partijen stemden voor oorlogskredieten of negeerden de mandaten van de resolutie van Bazel. Er waren twee opvallende uitzonderingen in Europa. In Duitsland weigerden de sociaaldemocratische afgevaardigden het, zowel de bolsjewistische als de mensjewistische. In Servië maakte de Oostenrijks-Hongaarse invasie het bijzonder moeilijk om te weigeren de theorie van de zelfverdediging aan te nemen. Toch weigerden de Servische sociaaldemocraten, in tegenstelling tot hun Franse en Belgische kameraden, het burgerlijke bewind te steunen. Zij beschouwden de invasie, die zij aan de kaak stelden, niet als een geldig excuus om hun socialistische oppositie op te geven. Lenin beschreef het ware internationalisme in de volgende termen: Deze richting wordt gekarakteriseerd door “haar volledige breuk met zowel het sociaal-chauvinisme als het “Centrisme”, en haar moedige revolutionaire strijd tegen haar eigen imperialistische regering en tegen haar eigen imperialistische bourgeoisie. Haar principe is: “Onze belangrijkste vijand staat in eigen land”. Ze trekt meedogenloos ten strijde tegen zoetsappige sociaal-pacifistische praatjes (een sociaal-pacifist is een socialist in woorden en een burgerlijke pacifist in daden, burgerlijke pacifisten dromen van een eeuwigdurende vrede zonder het juk en de heerschappij van het kapitaal af te schudden) en tegen al de uitvluchten die gebruikt worden om de mogelijkheid, of de geschiktheid, of de actualiteit van een proletarische revolutionaire strijd en van een proletarische socialistische revolutie verbonden met de huidige oorlog, te ontkennen.” (ibid. 77-78)
Lenin koos de gevangen genomen Karl Liebknecht, die vanaf de tribune van de Rijksdag openlijk de arbeiders en soldaten had opgeroepen, hun wapens op hun eigen regering te richten, als de uitgesproken vertegenwoordiger van de revolutionaire richting in Duitsland. Heel de rest van de sociaaldemocratie, schreef hij, om de juiste woorden van Rosa Luxemburg (met Liebknecht lid en één der leiders van de Spartacus Groep) te citeren, was een “stinkend lijk”.
De meest consequente en vooruitziende van alle revolutionaire internationalisten was de bolsjewistische groep onder leiding van Lenin. Maar haar leden in ballingschap stonden evenzeer bloot aan de druk van de oorlogscrisis. Het comité van Organisaties in het Buitenland, dat in Parijs had gediend als centrum voor de bolsjewistische secties buiten Rusland, viel uiteen? Twee van haar leden lijfden zich in het Franse leger in en een ander trok zich terug, waardoor er nog slechts twee actieve leden overbleven. De verbindingen tussen met Centraal Comité van de bolsjewieken in Rusland en Lenin en Zinovjev, leden van het Buitenlandse Bureau van het Centraal Comité, werden verbroken.
Toen deze twee mannen aan het begin van de oorlog van Galicië naar Zwitserland reisden, hadden ze zo ongeveer alles bij zich dat was overgebleven van de centrale organisatie der bolsjewieken buiten Rusland. Lenin werkte aan het herstel van de contacten tussen de versnipperde bolsjewistische secties buiten Rusland en aan het opnieuw verschijnen van de Sociaal Democraat (het centrale orgaan van de partij), aan het opnieuw leggen van contacten, het binnensmokkelen van partijliteratuur in Rusland en het naar buiten krijgen van nieuws. Bovenal richtte hij meedogenloze polemieken tegen de sociaalpatriotten en centristen, niet alleen in Rusland, maar op internationale schaal, terwijl hij de bolsjewistische politiek van strijd tegen de oorlog uitwerkte.
De belangrijkste punten in zijn programma dat gepubliceerd werd in oktober 1914 in “De oorlog en de Russische Sociaal Democratie” waren deze:
1. De oorlog was imperialistisch aan beide zijden van de gevechtslinies en er was geen sprake van nationale verdediging in de wederzijdse agressie.
2. “Het (is) de plicht van het klassenbewuste proletariaat haar klassensolidariteit te verdedigen, haar internationalisme en haar socialistische overtuigingen tegenover het ongebreidelde chauvinisme van de “patriottische” burgerlijke klieken in alle landen. Als klassenbewuste arbeiders dit doel zouden opgeven, zou dit betekenen, dat ze afstand zouden doen van hun streven naar vrijheid en democratie, om maar van hun socialistische aspiraties te zwijgen.” (Collected Works, vol. 21, blz. 29)
3. De opportunisten hadden de zaak van het socialisme verraden; met hen moest de strijd aangebonden worden tot het bittere einde. Zij waren “de laagste en gevaarlijkste verraders” en eenheid of verzoening met hen, zoals de centristen aanraadden, was niet mogelijk.
4. De oude Internationale was dood; haar paste slechts een eerloze begrafenis. Het was essentieel om de redenen daarvan te begrijpen en onmiddellijk te beginnen met het leggen van de basis voor een nieuwe Internationale.
5. De hoofdvijand stond in eigen land. De onmiddellijke en strategische taak bestond uit de omvorming van de imperialistische oorlog in een strijd van de arbeiders voor de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. De enige weg naar vrede en socialisme was die van de revolutionaire massa-actie.
Hoewel Trotski toen nog geen bolsjewiek was, was hij wezenlijk dezelfde mening toegedaan. Hij moest nog afrekenen met de restanten van verzoeningsgezinde neigingen ten aanzien van de Russische centristen en moest zijn standpunt nog net zo scherp en duidelijk formuleren als Lenin. Niettemin was zijn opvatting door en door internationalistisch en baande hij consequent zijn weg er naar toe.
De stemming van 4 augustus, schreef hij in zijn autobiografie, “is me bij gebleven als een van de tragische ervaringen uit mijn leven” (zoals dat ook voor Lenin gold). Reeds op 9 augustus schreef hij in zijn dagboek: “Het is volkomen duidelijk, dat het hier niet gaat om vergissingen, om zekere opportunistische handelingen, om verwarde verklaringen vanaf de parlementaire tribune, om het goedkeuren van de begroting door de sociaal democraten van het Groothertogdom Baden, om de experimenten van het Franse militarisme, om het overlopen van bepaalde leiders — het gaat om de ineenstorting van de Internationale, op het moment van de grootste verantwoordelijkheid, het moment waartoe al het voorafgaande werk enkel voorbereiding was.” (geciteerd in My life, blz, 238) “Op 11 augustus”, vervolgt hij, “kwam ik tot het volgende: slechts het ontwaken van de revolutionaire socialistische beweging, een ontwaken dat van meet af aan zeer krijgshaftig zal moeten zijn, zal de fundamenten voor een nieuwe Internationale leggen. De jaren die komen, zullen het tijdperk van een sociale revolutie vormen.” (ibid).
Terwijl het in gebreke blijven van de Internationale algemeen erkend werd, was er onder de vertegenwoordigers van de verschillende stromingen geen overeenstemming over wat er aan gedaan moest worden. De opportunisten geloofden, dat de Internationale haar oude bedrijf weer zou voortzetten als de oorlog voorbij was — en hun vaderland gewonnen had. Hoewel de hele wereld op zijn kop was gezet door de catastrofe, was er in hun ogen niets fundamenteels veranderd en stonden ze klaar om zodra het vrede was weer terug te vallen op de oude gewoonten en handelswijzen. De centristen die zich aan de opportunisten aanpassen, probeerden de ineenstorting van de Internationale te verdoezelen. Ze aarzelden of weigerden duidelijk te breken met de sociaal-patriotten. Ze koesterden illusies over de vooruitzichten van een herstel van de oude Internationale tot haar vroegere status en ontkenden de noodzaak voorwaarts te gaan in de opbouw van een nieuwe Internationale op een geheel nieuwe grondslag.
Om het debacle goed te praten zei Kautsky: “De Internationale is een instrument voor vrede, niet voor oorlog.” Stalin bediende zich daar ook van toen hij in 1943 de Comintern afdankte. Voor echte marxisten is de Internationale echter niet in tijden van kalmte het meest noodzakelijk, maar wanneer nationale en sociale tegenstellingen op de spits gedreven worden, tijdens interimperialistische, koloniale en burgeroorlogen. Wat betreft de internationalisten, zij eisten een openhartige verantwoording van het bankroet van de Internationale en de oorzaken daarvan, een afwijzing van de opportunistische en sociaal-patriottische politiek die de ineenstorting had bewerkstelligd, een duidelijke breuk met de chauvinistische elementen, geen programmatische noch organisatorische verzoening met deze corrupte agenten van de bourgeoisie, een ontmaskering van de hypocriete en verzoeningsgezinde neigingen van de centristen en hardnekkige arbeid om te komen tot de opbouw van een nieuwe Internationale in revolutionaire strijd tegen de oorlog en het kapitalistisch systeem.
Tijdens de eerste oorlogsjaren deden alle drie de groeperingen pogingen om de uiteengevallen delen van de sociaaldemocratie bijeen te brengen op basis van hun algemene stellingnames en vooruitzichten. De Italiaanse, Zwitserse en Amerikaanse socialistische partijen, behorend bij neutrale landen, probeerden het eerst een gezamenlijke conferentie bijeen te roepen, tevergeefs. De bijeenkomst van de Scandinaviërs in januari 1915 om vredesvoorwaarden te overwegen, was al even nutteloos. De Conferentie van Socialistische Vrouwen, gehouden van 26 tot 28 maart 1915 te Bern, Zwitserland, was de eerste feitelijk bijeengeroepen internationale socialistische conferentie na het uitbreken van de oorlog. Het initiatief was uitgegaan van Russische bolsjewistische vrouwen in samenwerking met Clara Zetkin, een van de vooraanstaande leden van de Duitse sociaaldemocratie. Twee verschillende stromingen kwamen tijdens de discussies tegenover elkaar te staan. De meerderheidsresolutie gesteund door Zetkin, veroordeelde de oorlog als imperialistisch en spoorde de arbeiders aan te “vechten voor vrede”. Maar de noodzakelijke conclusies worden uit deze stellingname niet getrokken. De minderheidsresolutie, voorgelegd door de bolsjewieken, hield staande dat de vertegenwoordigers van de meerderheden in de socialistische partijen “feitelijk het socialisme hadden verraden door het te vervangen door nationalisme” en riep de arbeiders op het kapitalisme omver te werpen, teneinde vrede tot stand te brengen en het socialisme te vestigen. De belangrijkste conferentie van socialisten die tegen de oorlog waren, vond plaats in september 1915 te Zimmerwald, Zwitserland. Daar waren 42 afgevaardigden aanwezig, waaronder Trotski. Zo karakteriseerde hij de bijeenkomst:
“In vier volle diligences vertrokken de afgevaardigden naar de bergen. De voorbijgangers sloegen de zonderlinge stoet nieuwsgierig gade. De afgevaardigden zelf maakten er grapjes over, dat een halve eeuw na de oprichting van de Eerste Internationale het nog steeds mogelijk was alle internationalisten in vier diligences te krijgen. Maar ze waren niet sceptisch. De draad der geschiedenis breekt vaak af — dan moet een nieuwe knoop worden gelegd. En dat was wat we in Zimmerwald deden.
De conferentiedagen, 5 tot 8 september, hadden een stormachtig verloop. De revolutionaire vleugel, geleid door Lenin, en de pacifistische vleugel, die de meerderheid van de afgevaardigden omvatte, konden met moeite overeenstemming bereiken over een gezamenlijk manifest waarvan ik het ontwerp had gemaakt. Het manifest bevatte lang niet alles wat het had moeten bevatten, maar het was niettemin een grote stap voorwaarts. Lenin bevond zich aan de uiterste linkerzijde op de conferentie. In veel vraagstukken nam hij een eenpersoonsminderheidsstandpunt in, zelfs binnen de linkervleugel van Zimmerwald, waar ik formeel niet toe behoorde, hoewel ik er in de belangrijkste vraagstukken niet ver van af stond. In Zimmerwald wond Lenin de veer op van de komende internationale actie. In een Zwitsers bergdorpje legde hij de hoeksteen van de revolutionaire Internationale.”
(My life, blz. 249-250)
April daarop werd langs dezelfde lijnen een tweede conferentie gehouden te Kienthal, Zwitserland. Er werden resoluties aangenomen die het pacifisme en de houding van het Internationaal Socialistisch Bureau bekritiseerden. Het betekende een stap vooruit in de afbakening van de uiteenlopende stromingen die met elkaar in strijd waren over het vraagstuk van de oorlog. De ideologische en politieke strijd die gevoerd werd door Lenin, Luxemburg en hun geestverwanten was historisch van het grootste belang. In de eerste jaren van de strijd leken zij alleenstaande, vervolgde en hulpeloze personen te zijn, die zich in een hoekje beklaagden over de koers die de rest van de wereld insloeg. Zij behielden echter het vertrouwen in hun ideeën, het vermogen van de antikapitalistische krachten, er weer bovenop te komen en in de vooruitzichten van de socialistische revolutie. De kracht van hun overtuiging was ontleend aan het theoretische inzicht in de ontwikkeling van het kapitalisme, verschaft door Marx en aan hun praktische ervaring met de kracht en het strijdvermogen van het proletariaat — onthuld in de revolutie van 1905 en andere klassengevechten.
Hun geestdrift werd toentertijd welsprekend uitgedrukt in het slot van Trotski’s boek “The War and the International":
“Als de oorlog de macht van de Tweede Internationale te boven ging, dan zullen de onmiddellijke gevolgen ervan de macht van de bourgeoisie van de hele wereld te boven gaan. Wij, revolutionaire socialisten, hebben de oorlog niet gewild. Maar we vrezen haar evenmin. Wij zullen niet toegeven aan wanhoop over het feit dat de oorlog de Internationale uiteen geslagen heeft. De geschiedenis heeft zich reeds over de Internationale ontfermd.
Het revolutionaire tijdperk zal nieuwe organisatievormen scheppen uit de onuitputtelijke bronnen van het proletarisch socialisme, nieuwe vormen die berekend zullen zijn op de zwaarte van de nieuwe taken. Op deze arbeid zullen wij ons onmiddellijk toeleggen, te midden van het dwaze bulderen der machinegeweren, de verplettering van kathedralen en het patriottistische gehuil der kapitalistische wolven. We zullen onze scherpe geest bewaren te midden van deze helse doodsmelodie, onze niet verflauwende visie. Wij beschouwen ons als de enige scheppende kracht van de toekomst. Reeds zijn wij met velen, meer dan lijken mag. Morgen zullen wij met meer zijn dan vandaag. En overmorgen, zullen miljoenen opstaan onder onze vlag, miljoenen die nu, zevenenzestig jaar na het Communistisch Manifest, nog steeds niets anders te verliezen hebben dan hun ketenen.” (blz. 76-77).
Bezield van deze ideeën voerden de revolutionaire socialisten hun strijd voor internationalisme voort van 1914 tot 1917. Ze vonden hun rechtvaardiging in de triomf van de revolutie van Oktober 1917, waaruit in 1919 de Derde Internationale ontstond.
De vooruitzichten van het internationalisme
In deze korte geschiedenis zijn de wisselvalligheden nagegaan van de eerste twee grote pogingen van de socialistische voorhoede van vele landen, een georganiseerde en vereende internationale leiding tot stand te brengen en te handhaven, om de gevechten van de onderdrukten tegen het kapitalisme aan te voeren.
Twee tegengestelde algemene conclusies kunnen uit deze ervaringen getrokken worden.
De eerste is door en door pessimistisch en defaitistisch. De redenering loopt als volgt. De ineenstorting van zowel de Eerste als de Tweede Internationale, gevolgd door de degeneratie van de Derde, toont aan dat het nutteloos is te proberen een dergelijke organisatie op te bouwen. Marx, Engels en hun volgelingen hadden utopische verwachtingen. Het is veel verstandiger een dergelijke illusoire onderneming op te geven, met veel minder genoegen te nemen en socialistische banden en activiteiten in te perken in nationaal kader met zo nu en dan conferenties en bezoekjes elders. Sinds 1914 hebben veel mensen en partijen zo’n stelling en vooruitzicht aangenomen, in theorie dan wel in de praktijk.
Lenin, Trotski, Luxemburg en hun volgelingen richtten zich op iets heel anders. Het was waar, bevestigden zij, dat de oude organisatievorm, na goed werk te hebben verricht, niet levensvatbaar en onwaardig was gebleken en in elkaar gevallen was. Dat betekende dat het geboden was de opbouw van een nieuwe en verbeterde Internationale ter hand te nemen, geschikt voor de veranderde omstandigheden en taken waar de arbeidersklasse op wereldschaal mee geconfronteerd werd.
Trotski schreef in de donkere dagen van het eerste imperialistische bloedbad en de val van de oude Internationale, dat zijn hele boek
“The War and the International”, “van de eerste tot de laatste bladzijde geschreven was met het idee van de Nieuwe Internationale voortdurend voor ogen, de Nieuwe Internationale die moet oprijzen uit de huidige wereldberoering, de Internationale van het laatste gevecht en de definitieve overwinning.”
Hij merkte op dat
“de Tweede Internationale er niet voor niets was geweest. Ze heeft een reusachtig cultureel werk volbracht. Ze is ongeëvenaard. in de geschiedenis. Ze heeft de onderdrukte klassen onderwezen en samengebracht. Het proletariaat hoeft niet meer van het begin af aan te beginnen. Het slaat de nieuwe weg niet met lege handen in. Het voorbije tijdperk heeft haar een rijk arsenaal aan ideeën nagelaten. Het heeft haar de wapenen der kritiek nagelaten. Het nieuwe tijdperk zal het proletariaat leren de oude wapenen der kritiek te combineren met de nieuwe kritiek der wapenen.” (blz. xiii).
Dit bleek in 1917. Dat was in het tweede decennium van de twintigste eeuw. Vandaag zijn we in het achtste. De Internationale van het laatste gevecht en de beslissende overwinning waarover hij sprak moet nog tot stand worden gebracht. De kaders van de Vierde Internationale zijn vastberaden haar op te bouwen.