Christian Rakovski

De ‘bedrijfsrisico’s’ van macht



Geschreven: 1928
Bron: Geschreven in augustus 1928, voor het eerst gepubliceerd in het Bulletin van de Oppositie (Bulleten Oppozitsii) no.: 6, 1929, blz. 14 — 20.
Deze versie en transcriptie: LSP
Vertaling: Peter den Haan
HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, januari 2006


In 1928 maakte Christian Rakovski — een medestander van Leon Trotski in de Russische Linkse Oppositie die zich verzette tegen het opkomende stalinisme — een analyse van de ontwikkeling van meer ongelijkheid en politieke degeneratie in de Sovjet-Unie. Rakovski deed dit in een brief die later werd gepubliceerd in het Bulletin van de Linkse Oppositie en nu voor het eerst in het Nederlands verschijnt. De vertaling gebeurde door Peter den Haan van Offensief.

Beste kameraad Valentinov,

In je werk Overwegingen ten aanzien van de Massa’s, van 8 juli jl., waarin je de problemen van de “activiteit” van de arbeidersklasse onderzoekt, heb je het over het fundamentele vraagstuk hoe het proletariaat haar leidende rol in onze staat kan behouden. Hoewel alle politieke eisen van de oppositie hierop gericht zijn, ben ik met je eens dat hierover nog niet alles is gezegd. Tot op heden hebben we dit altijd beschouwd in samenhang met het algehele probleem van de overname en het behoud van de politieke macht, maar om het duidelijker te maken, zou het apart behandeld moeten worden, als een vraagstuk dat op zichzelf van waarde en belang is. De realiteit van de gebeurtenissen heeft dit aan de oppervlakte gebracht.

Een van de door niemand te ontkennen positieve punten van de oppositie, in tegenstelling tot de partij, is altijd geweest, dat ze in een vroeg stadium al de alarmklok heeft geluid over de afschuwelijke achteruitgang in de geest van activiteit van de arbeidende klassen en van haar toenemende onverschilligheid ten aanzien van het lot van de dictatuur van het proletariaat en de Sovjet staat.

Wat nog het beste de stroom van schandalen die openbaar zijn geworden karakteriseert en wat het grootste gevaar oplevert, is juist die passiviteit van de massa’s (een passiviteit die nog groter is onder de communistische als onder de niet partijgebonden massa’s) tegenover de ongeëvenaarde manifestaties van het opkomende despotisme. Arbeiders zijn hier getuige van geweest, maar laten het gebeuren zonder ertegen te protesteren, of beperken zich tot een paar opmerkingen, uit angst voor hen die aan de macht zijn, of vanwege politieke onverschilligheid. Van het schandaal in Tsjoebarovsk (om niet verder terug te kijken) tot het misbruik in Smolensk, Artiemovsk, etcetera, is overal hetzelfde refrein hoorbaar: “Dat wisten we al een poosje”. Diefstal, bedrog, geweld, orgie’s, ongelofelijk machtsmisbruik, onbegrensd despotisme, dronkenschap, verborgen agenda’s: overal wordt hierover gesproken als bekende feiten, niet pas een maand maar al jaren en ook over dingen die iedereen tolereert zonder te weten waarom.

Ik hoef niet uit te leggen dat, wanneer de wereld bourgeoisie begint te schreeuwen over de slechte kanten van de Sovjet-Unie, we dit met gerust hart naast ons neer kunnen leggen. We zijn al te goed bekend met de dubbele moraal van de regeringen en parlementen in de hele burgerlijke wereld. Maar dat voorbeeld willen wij niet volgen. Wij zijn een arbeidersstaat. Vandaag de dag kan niemand de verschrikkelijke gevolgen van de politieke onverschilligheid van de arbeidersklasse meer ontkennen. Bovendien wordt de kwestie van de oorzaken van deze onverschilligheid en de manieren om deze weer weg te werken als elementair beschouwd. Maar dat dwingt ons om deze kwestie op een fundamentele manier te behandelen, wetenschappelijk, door het aan een diepgaande analyse te onderwerpen. Dit fenomeen verdient onze volledige aandacht.

De uitleg die jij hebt gegeven is ongetwijfeld juist: ieder van ons heeft hem al naar voren gebracht tijdens onze gesprekken; zij zijn al onderdeel van het programma van ons platform (het platform van de linkse oppositie in 1927). Niettemin hadden en hebben de interpretaties en voorgestelde remedies tegen deze pijnlijke situatie nog steeds een empirisch karakter: ze gaan in op geval tot geval en raken de kern van het vraagstuk niet.

In mijn visie is dit het gevolg geweest omdat dit vraagstuk in feite een nieuw vraagstuk is. Tot vandaag de dag hebben we een groot aantal voorbeelden gezien waarin de initiatiefrijke geest van de arbeidersklasse verzwakt werd en terugviel, tot bijna het niveau van politieke reactie. Maar deze voorbeelden werden aan ons pas duidelijk, zowel in binnen,- als buitenland, tijdens een periode dat het proletariaat nog aan het vechten was om de macht te veroveren.

We konden geen eerder voorbeeld hebben van een neergang van het proletarische bravoure in een periode waarin ze al de macht had, om de simpele reden dat in de geschiedenis, wij de eerste zijn waar het proletariaat voor langere periode aan de macht is. Tot op heden wisten we wat er met het proletariaat kon gebeuren, oftewel, de schommelingen in gemoedstoestand als ze een onderdrukte en uitgebuite klasse is; pas nu kunnen op basis van feiten, haar veranderingen in gemoedstoestand evalueren, nu ze het bestuur heeft over genomen.

Deze politieke positie (van de regerende klasse) is niet zonder gevaar: integendeel, de gevaren zijn erg groot. Ik bedoel hier niet de objectieve problemen mee als gevolg van het hele complex van historische omstandigheden van kapitalistische omcirkeling van buiten en de druk van de kleinburgerij binnen het land. Nee, ik doel hier op de inherente problemen van elke nieuwe heersende klasse, consequent in het nemen van de verantwoordelijkheid en het uitvoeren van die macht en de mogelijkheid en onmogelijkheid om die ook te gebruiken. Je kan begrijpen dat deze problemen tot een bepaald punt zullen blijven bestaan, zelfs als we, voor dit moment, uit zouden gaan van een land dat alleen door proletarische massa’s was bewoond en omringd door alleen proletarische staten. Deze moeilijkheden kunnen worden omschreven als de “bedrijfsrisico’s” van macht.

In feite zijn de omstandigheden van een klasse die aan het vechten is om de macht en een klasse die de controle in handen heeft verschillend. Ik wil herhalen dat toen ik over gevaren sprak, ik niet op de verhouding tot andere klassen doelde, maar meer op die welke worden geschapen binnen de rijen van de overwinnende klasse zelf. Wat wordt er door een klasse die in het offensief is vertegenwoordigd? Het maximum in eenheid en cohesie. Handelsgeest en kliekjesgeest, om persoonlijk gewin nog maar buiten beschouwing te laten, raken op de achtergrond. Al het initiatief is in handen van de militante massa zelf en haar revolutionaire voorhoede, die met de massa is verbonden in een zeer innige, organische relatie.

Als een klasse de macht overneemt, wordt een van haar delen de vertegenwoordiger van die macht. En zo ontstaat bureaucratie. In een socialistische staat, waar kapitalistische accumulatie is verboden voor leden van de regerende partij, begint dit onderscheid als een functioneel onderscheid; pas later wordt het een sociaal verschil. Ik denk hierbij aan de maatschappelijke positie van een communist die een auto tot zijn beschikking heeft, een mooi appartement, regelmatige vakantie en het maximale salaris ontvangt dat is toegestaan door de partij; een positie die verschilt van een communist die werkt in de kolenmijnen en een salaris ontvangt van 50 of 60 roebel in de maand. Wat betreft arbeiders en medewerkers, jullie weten dat die onderverdeeld worden in 18 verschillende categorieën ... .

Een ander gevolg is dat bepaalde taken die in het verleden door de partij als geheel werden vervuld, door de hele klasse, nu attributen van de macht zijn geworden, oftewel, alleen voor een bepaald aantal personen in de partij en in de klasse.

De eenheid en cohesie die eerst het natuurlijke gevolg van de strijd van de revolutionaire klasse waren, kunnen nu niet meer gehandhaafd worden zonder de toepassing van een heel systeem van maatregelen, die tot doel hebben, het evenwicht tussen de verschillende groepen binnen deze klasse en de partij te bewaren en deze groeperingen te onderwerpen aan het fundamentele doel.

Maar dat is noodzakelijkerwijs een lang en delicaat proces. Het bestaat uit het politiek scholen van de dominante klasse op dusdanige wijze, dat ze in staat is het staatsapparaat, de partij en de vakbonden te behouden en deze organen te leiden en te besturen. Ik herhaal: het is een kwestie van scholing. Er wordt geen klasse geboren die van nature de kunst van het regeren beheerst. Deze kunst kan alleen in de praktijk worden opgedaan, dankzij de gemaakte fouten, door van de fouten te leren. Geen enkele Sovjet grondwet, al is het een ideale, kan aan de arbeidersklasse een probleemloze uitoefening van haar dictatuur of controle over de regering garanderen, als het proletariaat niet weet hoe ze haar rechten onder die grondwet moet gebruiken. Het gebrek aan overeenstemming tussen de politieke capaciteiten van een bepaalde klasse, haar bestuurlijke mogelijkheden en de juridische grondwettelijke vormen die ze na de machtsovername voor haar eigen gebruik instelt, zijn een historisch feit. We kunnen dat terugvinden in de ontwikkeling van alle klassen, gedeeltelijk ook in de geschiedenis van de bourgeoisie. Bijvoorbeeld de Engelse bourgeoisie leverde vele gevechten, niet alleen om de grondwet aan haar specifieke eisen aan te passen, maar ook om van haar rechten te kunnen profiteren en, met name, volledig en zonder beperkingen van haar stemrecht. Een van de boeken van Charles Dickens, Pickwick Papers, bevat vele incidenten in deze periode van het Engelse constitutionalisme, tijdens welke de regerende groep, met behulp van haar eigen bestuurlijke apparaat, koetsen gevuld met leden van de oppositie onderweg naar de stembus, in greppels liet omslaan, zo trachtend te voorkomen dat ze op tijd bij het stembureau aan zouden komen.

Dit proces van differentiatie is de normaalste zaak van de wereld voor de overwinnende, of bijna overwinnende bourgeoisie. Feitelijk is, in de bredere zin van het woord, de bourgeoisie samengesteld uit een serie van groepen en zelfs economische klassen. We herkennen het bestaan van de groot,-, midden,- en de lage bourgeoisie (kleinburgerij): we weten dat er een financiële bourgeoisie bestaat, een commerciële bourgeoisie, een industriële bourgeoisie en een agriculturele bourgeoisie. Na gebeurtenissen zoals oorlogen en revoluties vinden er hergroeperingen plaats binnen de rijen van de bourgeoisie zelf: nieuwe lagen verschijnen, beginnen de rol te spelen die ze van nature toekomt, bijvoorbeeld als bezitters, de verwervers van de nationale goederen; de nouveaux riches, zoals ze worden genoemd, die ontstaan na elke oorlog van een zekere lengte. Tijdens de Franse Revolutie, in de periode van het Directoraat, werden deze ‘nieuwe rijken’ een van de factoren van de reactie.

Algemeen gesproken is de overwinning van de Derde Stand in Frankrijk in 1789 buitengewoon leerzaam. In de eerste plaats bestond de derde stand zelf uit buitengewoon onderscheidende elementen. Ze bestond uit iedereen die niet tot de adel of de geestelijkheid behoorde; dus bestond ze niet alleen uit alle takken van de bourgeoisie, maar ook uit arbeiders en arme boeren. Het was pas geleidelijk, na een lange strijd, na herhaaldelijke gewapende interventies, dat de gehele Derde Stand in 1792 de legale mogelijkheid kreeg deel te nemen in het landsbestuur. De politieke reactie, die zelfs voor de Thermidor begon, bestond hieruit, dat de macht, zowel formeel als effectief in handen kwam van een steeds kleiner aantal burgers. Stap voor stap, eerst door de loop van de gebeurtenissen en daarna op wettelijke basis, werd de gewone bevolking verdrongen uit de regering van het land.

Het is waar dat de druk van de reactie het eerst voelbaar werd op de naden waarmee de verschillende delen van de klassen, waaruit de derde stand bestond, met elkaar verbonden waren. Maar net zo goed is het waar, als we een bepaald deel van de bourgeoisie onderzoeken, ze niet die duidelijke scheurlijnen tussen de klassen tonen, als we bijvoorbeeld hebben kunnen waarnemen tussen de bourgeoisie en het proletariaat; oftewel, twee klassen die een totaal verschillende rol in de productie spelen.

Bovendien intervenieerde de macht in de loop van de Franse Revolutie, in haar periode van neergang, niet alleen om die sociale groepen te elimineren, die daarvoor nog gezamenlijk marcheerden en verenigd waren rond hetzelfde revolutionaire doel, de onderlinge scheidslijnen volgend, maar ook om op vergelijkbare wijze min of meer homogene massa’s te desintegreren. Door functionele specialisatie bracht deze bepaalde klasse, uit haar eigen gelederen, nieuwe kringen van hoge functionarissen voort; dat is het gevolg van haarscheuren die onder druk van contrarevolutie worden omgevormd tot gapende kloven. Als gevolg hiervan veroorzaakte de dominante klasse zelf tegenstellingen in de loop van het conflict.

De tijdgenoten van de Franse Revolutie, die eraan deelnamen en meer nog, de geschiedkundigen van de er op volgende periode, werden volledig opgeslokt door het vraagstuk van de oorzaken van degeneratie van de jakobijnse Partij.

Meer dan eens waarschuwde Robespierre zijn deelgenoten tegen de gevolgen die deze vergiftiging van macht met zich mee zou brengen. Hij waarschuwde hen dat ze, met de macht in handen, niet te vooringenomen moesten worden, “opgeblazen”, zoals hij het noemde, of, zoals wij nu zeggen, geïnfecteerd met “jakobijnse verwaandheid”. Maar zoals we later zullen zien, droeg Robespierre zelf grotendeels bij aan het verliezen van de macht uit de handen van de kleinburgerij, die steunden op de Parijse arbeiders.

We zullen hier niet alle feiten noemen die de tijdgenoten naar voren brachten ten aanzien van het uiteenvallen van de jakobijnen, bijvoorbeeld de tendens zichzelf te verrijken, het afromen van voorraden, commissies op contracten, enzovoort. Laten we liever een vreemd maar welbekend feit noemen: volgens de mening van Babeuf werd de ondergang van de jakobijnen zeer bespoedigd, omdat ze zich inlieten met allerlei adellijke dames. Zijn noodkreet aan de jakobijnen was echter tevergeefs: “Wat doen jullie nu, stelletje lafhartige plebejers? Vandaag wiegen ze je in hun armen, morgen zul je ermee worden gewurgd!” (Als tijdens de Franse Revolutie de auto al had bestaan, dan zou de “auto-harem” factor, zoals kameraad Sosnovsky al aangaf, een net zo grote rol hebben gespeeld als bij ons in het ontstaan van de ideologie van onze bureaucratie in de sovjets en de partij).

Maar hetgeen de belangrijkste rol heeft gespeeld in het isoleren van Robespierre en de jakobijnen, wat hen volledig van de arbeidende en kleinburgerlijke massa’s afsneed, was, samen met de liquidatie van alle linkse elementen, beginnend met de Enragés, de Hebertistes en de Chaumettist ( van de Parijse Commune in zijn algemeen), de geleidelijke afschaffing van het principe van verkiezingen en vervanging door het principe van voordrachten.

Het zenden van gevolmachtigden naar de legers of naar de steden waar de contrarevolutie weer vaste grond onder haar voeten aan het krijgen was, was niet alleen legitiem, maar ook verdedigbaar. Maar toen Robespierre stap voor stap de rechters en gevolmachtigden van de verschillende delen van Parijs begon te vervangen, die tot op dat moment op dezelfde manier werden gekozen als de rechters, toen hij de voorzitters van de revolutionaire comités begon aan te wijzen en zelfs de leiding van de Communes liet vervangen door aangewezen functionarissen, kon het niet anders dan dat door deze maatregelen de bureaucratie versterkte en initiatief van het volk smoorde. Dus in plaats van de revolutionaire activiteit van de massa’s te ontwikkelen, verslechterde het regime van Robespierre, dat al onder druk stond door de economische crisis en meer nog door het tekort aan voedsel, de situatie en maakte het werk van de antidemocratische krachten aanzienlijk makkelijker. Dumas, de voorzitter van het revolutionaire tribunaal, beklaagde zich er bij Robespierre over dat hij geen mensen kon vinden die als jurylid voor het tribunaal op wilden treden, omdat niemand die baan meer wilde hebben. Maar ook Robespierre zelf ondervond de onverschilligheid van de Parijse massa’s, toen hij in de tiende Thermidor gewond en bebloed door de straten van Parijs werd geleid, zonder enige angst dat het gewone volk zou interveniëren ten bate van de dictator van gisteren.

Uit het aangeleverde bewijsmateriaal lijkt het belachelijk om Robespierre’s val en de ondergang van de revolutionaire democratie toe te schrijven aan het principe van voordrachten. Maar zonder enige twijfel heeft dit het proces van alle andere factoren versneld. Van deze werd een beslissende rol gespeeld door de problemen in de voedsel en ammunitie voorziening, grotendeels het gevolg van twee jaar van slechte oogsten (en de verontrusting daarover door de overgang van de grote adellijke landgoederen naar een cultuur van keuter- boeren), de constante stijging van de brood en vleesprijzen en omdat de jakobijnen er in eerste instantie voor terugschrokken om bestuurlijke maatregelen te treffen tegen de inhaligheid van speculanten en rijke boeren. En toen ze uiteindelijk, onder druk van de massa’s, voor de Maximum wet stemden, was deze wet, onder de omstandigheden van vrije markt en kapitalistische productie onvermijdelijk een ontoereikend lapmiddel.

Laat ons dan nu overgaan tot de realiteit waar wij in leven.

Ik geloof dat het eerst noodzakelijk is om aan te geven als we termen gebruiken als “de partij” en “de massa”, we niet uit het oog moeten verliezen welke inhoud deze begrippen hebben gekregen in de laatste tien jaar. De arbeidersklasse en de partij - niet alleen fysiek, maar ook moreel - zijn niet langer wat ze tien jaar geleden waren. Ik overdrijf niet als ik stel dat de militant van 1917 problemen zou hebben zich te herkennen in de militant van 1928. er heeft zich een diepgaand verandering voltrokken in de anatomie en de fysiologie van de arbeidersklasse.

Volgens mij is het noodzakelijk om onze aandacht te concentreren op de veranderingen in de organen en hun functies. Een analyse van de veranderingen die er hebben plaatsgevonden, zullen ons een uitweg op de gecreëerde situatie bieden. Ik wil niet beweren dat ik die analyse hier geef; ik beperk me tot een aantal opmerkingen hierover.

Als we het over de arbeidersklasse hebben, moeten we een antwoord vinden op een reeks van vragen. Bijvoorbeeld, wat is het aandeel industrie arbeiders die na de revolutie in die bedrijfstak zijn gaan werken, ten opzichte van arbeiders die er al voor de revolutie werkten? In welke verhouding zijn diegenen, die eerst participeerden in de revolutionaire beweging en stakingen, nu gedeporteerd, gevangen gezet, hebben deelgenomen aan de oorlog of juist in het Rode Leger? Wat is de verhouding van vaste en flexibele krachten in de industrie? Wie werken er slechts sporadisch? In welke mate werken er semi-proletaren of juist semi-boeren in de industrie? Enzovoort, enzovoort.

Als we echt afdalen en doordringen in de diepe lagen van het proletariaat, het semi-proletariaat en de arbeidende massa’s in het algemeen, zullen we ontdekken dat er hele delen van de bevolking ons niet steunen. Ik heb het hier niet alleen over de werklozen, wat een steeds groter gevaar begint te vormen, wat in ieder geval al duidelijk door de oppositie is aangegeven. Ik denk hierbij aan de massa’s die armoe leiden, of de semi-paupers die, dankzij de bespottelijke subsidies van de staat, op de rand van pauperdom, diefstal en prostitutie staan.

We kunnen ons niet voorstellen hoe mensen soms moeten leven, die maar een paar huizen verder wonen. Het gebeurt soms dat we op gevallen stuiten, waarvan we ons niet kunnen voorstellen dat ze in een Sovjet staat bestaan, alsof we plotseling een hel binnentreden. Het is geen kwestie dat we de zaak van de Sovjet macht willen bepleiten, het feit erbij te betrekkend dat ze er niet in is geslaagd met de twijfelachtige erfenis van het tsaristische en kapitalistische regime af te rekenen. Nee. In onze tijd, onder ons regime, ontdekken we het bestaan van scheuren in het lichaam van de arbeidersklasse, die de bourgeoisie kan gebruiken om de boel te splijten.

Tijdens een bepaalde periode van het burgerlijke regime, wist het denkende deel van de arbeidersklasse de talloze massa’s met zich mee te slepen, inclusief de semi-vagebonden. De val van het kapitalistische regime zou de bevrijding van het gehele proletariaat hebben moeten brengen. De semi-vagebonden elementen stelden de bourgeoisie en de kapitalistische staat verantwoordelijk voor hun situatie; ze hadden verwacht dat de revolutie een verandering in hun omstandigheden zou brengen. Deze mensen zijn nu verre van tevreden, hun omstandigheden zijn weinig tot niets verbeterd. Ze beginnen de Sovjet macht en dat deel van de arbeidersklasse dat in de industrie werkt, als vijandig te beschouwen. En met name zijn ze de vijand aan het worden van de functionarissen in de sovjets, de partij en de vakbonden. Soms praten ze al over de toplagen van de arbeidersklasse als “nieuwe adel”.

Ik zal hier niet stil staan bij de differentiatie die de macht heeft veroorzaakt in de boezem van het proletariaat en die ik eerder al als “functioneel” heb gekwalificeerd. De functie heeft het organisme zelf gemodificeerd; hiermee bedoel ik te zeggen dat de psychologie van degenen die met de diverse taken van aansturing zijn belast in de besturen van de economie en de staat, dusdanig is veranderd dat ze niet alleen objectief, maar ook subjectief, niet alleen materieel, maar ook moreel, niet langer onderdeel uitmaken van diezelfde arbeidersklasse. En dus zal bijvoorbeeld een fabrieksdirecteur, die zich als een machtswellusteling gedraagt, ondanks het feit dat hij een communist is, ondanks zijn proletarische afkomst, ondanks het feit dat hij een paar jaar geleden fabrieksarbeiders was, in de ogen van arbeiders nooit een toonbeeld van de beste kwaliteiten van het proletariaat worden. Molotov mag dan wel, tot zijn grote opluchting, een “is gelijk aan” teken plaatsen tussen de dictatuur van het proletariaat en onze staat met haar bureaucratische degeneraties en nog erger met de bruten uit Smolensk, de bedriegers uit Tasjkent en de avonturiers uit Artiemovsk. Maar door dit te doen is het enige wat hij bereikt het in het diskrediet brengen van de dictatuur, zonder aan de legitieme ontevredenheid van de arbeiders tegemoet te komen.

Als we dan naar de partij zelf kijken, zien we alle schakeringen die ook in de arbeidersklasse gevonden kunnen worden, maar daar moeten ook diegenen die van de andere klassen overkwamen bij worden opgeteld. De sociale structuur van de partij is veel heterogener dan die van het proletariaat. Dat is altijd al zo geweest, natuurlijk met dit verschil dat, toen de partij nog een intens ideologisch leven leidde, zij deze sociale samenstelling wist om te smeden tot één enkele legering, dankzij de strijd van een revolutionaire klasse in actie.

Maar macht is een oorzaak, net zo goed binnen de partij als binnen de arbeidersklasse, van dezelfde differentiatie, die de naden toont die bestaan tussen de diverse sociale lagen. De bureaucratie van de sovjets en de partij vormen een nieuwe orde. We zijn niet geïnteresseerd in geïsoleerde gevallen, in de misstappen van een enkele kameraad, maar juist in een nieuwe sociale categorie, waaraan een aparte verhandeling zou moeten worden geweid.

Ten aanzien van het ontwerpprogramma van de Communistische Internationale (Komintern) schreef ik onder andere aan Leon Davidovich (Trotski):

‘Ten aanzien van hoofdstuk 4 (de overgangsperiode) is de wijze waarop de rol van de communistische partijen in de periode van de dictatuur van het proletariaat is geformuleerd nogal zwak. Zonder twijfel is deze vage tekst over de rol van de partij tegenover de arbeidersklasse en de staat niet het resultaat van gevaar. De antithese tussen proletarische en burgerlijke democratie wordt duidelijk aangegeven; maar er wordt geen woord gesproken over hoe de partij concreet die proletarische democratie moet laten ontstaan. “De massa’s aantrekken en hen deel laten nemen aan de opbouw”, “naar haar eigen aard herscholen"(Boecharin probeert dat laatste punt verder te ontwikkelen, met name in samenhang met de culturele revolutie): uit historisch oogpunt zijn het ware beweringen en al jaren bekend; maar het worden gemeenplaatsen als ze niet worden gekoppeld aan de opgebouwde ervaringen van tien jaar proletarische dictatuur.

En hier komen dan ook de methodes van leiderschap aan de orde, methodes die een zeer belangrijke rol spelen. Maar onze leiders houden er niet van hier over te praten, angstig als ze zijn dat het duidelijk wordt dat vooral zijzelf nog een lange weg hebben te gaan voordat ze “naar hun aard herschoold zijn”. Als ik belast zou zijn met het schrijven van een ontwerpprogramma voor de Komintern, zou ik in dit hoofdstuk (de overgangsperiode)veel plaats hebben ingeruimd voor de theorie van Lenin over de staat tijdens de dictatuur van het proletariaat en de rol van de partij in het scheppen van een proletarische democratie zoals die had moeten zijn. En niet een waar er een bureaucratie bestaat van de sovjets en de partij, zoals op dit moment’.

Kameraad Preobrazjenski heeft toegezegd een speciaal hoofdstuk aan de Sovjet bureaucratie te wijden in zijn boek De Veroveringen van de Dictatuur van het Proletariaat in het Elfde jaar van de Revolutie.

Ik hoop dat hij niet zal vergeten de rol van de bureaucratie in de partij te behandelen, die een veel grotere rol in de Sovjet staat speelt, dan die van haar dochters, de sovjets zelf. Ik heb aan hem de hoop uitgesproken dat hij het specifieke sociale fenomeen in al haar aspecten zal behandelen. Er is geen communistisch pamflet te vinden dat, ten aanzien van het verraad van de sociaal democratie in Duitsland op 4 augustus 1914, niet tegelijk de nadruk legt op de fatale rol die de topbureaucratie van de partij en de vakbonden speelde in de geschiedenis van de neergang van de partij. Aan de andere kant is er maar weinig gesproken en dan nog alleen in zeer algemene bewoordingen, over de rol die onze bureaucratie van de sovjets en de partij hebben gespeeld in het versplinteren van de partij en de Sovjet staat. Het is een sociologisch fenomeen van de eerste orde, dat echter niet begrepen kan worden en op al zijn merites worden beoordeeld, als de gevolgen die ze heeft veroorzaakt in het veranderen van de ideologie van de partij en de arbeidersklasse niet worden onderzocht.

Je vraagt wat er is gebeurd met de geest van revolutionaire activiteit van de partij en ons proletariaat? Waar is het revolutionaire initiatief gebleven? Waar zijn haar ideologische belangen, haar revolutionaire normen, haar proletarische trots gebleven? Je bent verbaasd dat er zoveel apathie is, zwakheid, lafhartigheid, opportunisme en allerlei andere zaken die ik zelf erbij kan verzinnen? Hoe is het mogelijk dat diegenen die een eervol revolutionair verleden hebben, wiens huidige oprechtheid niet in twijfel kan worden getrokken, die meer dan eens hun aanhankelijkheid aan de revolutie hebben bewezen, hebben kunnen veranderen in betreurenswaardige bureaucraten? Waar komt dit verschrikkelijke “Smerdyakovshchina” vandaan, waar Trotski het in zijn brief over de verklaringen van Krestinsky en Antonov-Ovseenko over heeft.

Maar als we kunnen verwachten dat diegenen die zijn overgekomen uit de bourgeoisie en de kleinburgerij, de intellectuelen, de “individualisten” in het algemeen, terugvallen op het gebied van ideeën en moraal, hoe kan zo’n gelijksoortig fenomeen ten aanzien van de arbeidersklasse worden verklaard? Veel kameraden hebben het feit van haar passiviteit geconstateerd en kunnen hun gevoelens van desillusie niet verbergen.

Het is waar dat sommige kameraden, tijdens een bepaalde graaninzamelingscampagne, symptomen van een robuuste revolutionaire houding hebben aangetroffen, het bewijs dat er nog steeds klasse reflexen in partij bestaan. Nog recent heeft kameraad Ishchenko mij geschreven (in feite heeft hij aan een aantal mensen, waaronder ik, een aantal theses gezonden) dat de inzameling van graan en de zelfkritiek een gevolg zijn van het verzet van het proletarische deel van de partij. Helaas moeten we stellen dat dit niet juist is. Deze twee feiten zijn het gevolg van een combinatie die op hoog niveau is gearrangeerd en zijn niet het gevolg van de druk van de kritiek van de arbeiders; het is vanwege politieke redenen en soms vanwege groepsredenen, of beter kan ik zeggen fractie, dat een deel van de topmensen deze lijn nastreven. Het is maar mogelijk over één soort proletarische druk te spreken - die leiding gaf aan de oppositie. Maar er moet duidelijk gesteld worden dat deze druk niet voldoende was om de oppositie binnen de partij te houden; meer nog, ze is er niet in geslaagd de politieke lijn te veranderen. Ik ben het eens met Leon Davidovich, die met een aantal onweerlegbare bewijzen heeft aangetoond welke waarlijke en positieve rol bepaalde revolutionaire bewegingen hebben gespeeld in hun nederlaag: de Commune van Parijs, de opstand van december 1905 in Moskou. De eerste zorgde voor het voortbestaan van de republikeinse regeringsvorm in Frankrijk, de tweede opende de weg naar grondwettelijke hervormingen in Rusland. Maar de effecten van zulke veroverende nederlagen zijn van korte duur als ze niet worden versterkt door een nieuwe revolutionaire vloed.

Het meest vervelende feit van dit moment is dat er geen reflex ontstaat in de partij of onder de massa’s. Gedurende de laatste twee jaar heeft er een buitengewoon bittere strijd gewoed tussen de oppositie en de hogere kringen van de partij; in de laatste twee maanden zijn er dingen gebeurd die zelfs voor de meest blinden de ogen had moeten openen. Maar tot op heden heeft niemand de indruk dat de massa’s of de partij zijn tussengekomen.

Het pessimisme van bepaalde kameraden is dan ook goed te begrijpen, net zoals dat naar mijn gevoel in jouw vragen doorklinkt.

Babeuf, die na zijn vrijlating uit de gevangenis van Abbaye om zich heen keek, begon met zich af te vragen wat er met de bevolking van Parijs was gebeurd, de arbeiders van de faubourgs St. Antoine en St. Marceau, zij die op 14 juli 1789 de Bastille hadden bestormd, op 10 augustus 1792 de Tuileriën, op 30 mei 1793 de Conventie hadden belegerd, om niet te spreken van andere gewapende ingrepen. In één zin, waarin de verbittering van de revolutionair kan worden gevoeld, stelde hij vast: “Het is moeilijker het volk in de liefde voor de vrijheid her op te voeden, dan haar te overwinnen”.

We hebben gezien waarom de bevolking van Parijs de aantrekkingskracht van vrijheid vergat. Honger, werkloosheid, de liquidatie van revolutionaire kaders (een aantal kwam onder de guillotine), het uitsluiten van de massa’s uit de leiding van het land, dit alles bracht zo’n overweldigende morele en fysieke vermoeidheid over de massa’s, dat de bevolking van Parijs en de rest van Frankrijk een pauze van zevenendertig jaar nodig hadden voordat ze een nieuwe revolutie begonnen.

Babeuf formuleerde zijn programma in twee fasen (ik heb het hier over zijn programma van 1794): “Vrijheid en een verkozen Commune”.

Ik moet iets opbiechten: ik heb mijzelf nooit met de illusie in slaap gewiegd dat het voor de leiders van de oppositie toereikend zou zijn om op partijbijeenkomsten en arbeidersvergaderingen te verschijnen, zodat de massa’s over zouden gaan tot het programma van de oppositie. Ik heb zulke hoop, die met name bij de leiders uit Leningrad vandaan kwam (dit slaat vooral op Zinovjev en Kamenev) als een soort overblijfsel beschouwd van de periode toen ze applaus en officiële instemming kregen voor hun weergave van het oprechte gevoel van de massa’s en bijdroeg aan hun eigen ingebeelde populariteit.

Ik zal nog verder gaan: dit verklaart mij ook hoe ze zo snel een complete ommezwaai in hun gedragingen konden maken. Ze liepen over naar de oppositie in de hoop snel de macht te krijgen. Het was met dit doel dat ze zich aansloten bij de oppositie van 1923. Toen één van de “groep zonder leiders” Zinovjev en Kamenev benaderde met de vraag, waarom ze hun bondgenoot Trotski hadden laten vallen, antwoordde Kamenev: “We hebben Trotski nodig om te regeren, om de partij er mee binnen te dringen is hij alleen maar ballast”.

Maar het uitgangspunt, eerste vereiste, had moeten zijn dat het scholen van de partij en de arbeidersklasse een langdurige en moeilijke taak is en des te meer omdat in de eerste plaats alle gedachten dienen te worden gereinigd van alle onvolkomenheden die er in zijn gebracht door de praktijken van de sovjets en de partij en door de bureaucratisering van deze instituten.

We moeten het feit niet uit het oog verliezen dat de meerderheid van de leden van de partij (om nog maar te zwijgen van de jonge communisten) een zeer onjuiste opvatting hebben over de taken, functies en structuur van de partij, namelijk de opvatting die ze door de bureaucratie wordt geleerd, met haar voorbeeld, haar praktische gedragingen en stereotype formules. Alle arbeiders die na de Burgeroorlog lid van de partij werden, deden dit grotendeels na 1923 (de “Lenin-lichting”); ze hebben er een idee van hoe het regime van de partij was voor die tijd. De meerderheid van hen ontbeert de revolutionaire klasse scholing die opgedaan wordt in strijd, het leven, in de opbouw van het socialisme. Maar omdat onze bureaucratie deze deelname tot een dode letter heeft laten verworden, zijn de arbeiders niet in staat ook maar een deel van deze scholing te verwerven. Ik laat hier natuurlijk als abnormale methode van klasse educatie het feit buiten beschouwing dat onze bureaucratie, door de reële lonen te verlagen, de arbeidsomstandigheden te verslechteren, door de ontwikkeling van werkloosheid te bevorderen, de arbeiders dwingt te vechten en hun klassebewustzijn doet ontwaken; maar deze staat dan vijandig tegenover de socialistische staat.

Volgens de opvatting van Lenin en van ons allen, bestaat de taak van de partijleiding juist precies uit het behoeden van de partij en de arbeidersklasse van corruptie door privileges, van gunsten, van speciale rechten inherent aan macht vanwege haar contact met de nazaten van oude adel en van de kleinburgerij; we hadden voorbereid moeten zijn op de verraderlijke invloed van de NEP, tegen de verlokkingen van de ideologie en de moraal van de bourgeoisie.

Tegelijkertijd hadden we de hoop dat de partijleiding een werkelijk nieuw arbeiders en boeren apparaat zou hebben geschapen, echte proletarische vakbonden; een nieuwe moraal voor het dagelijks leven. We moeten eerlijk en open, luid en duidelijk vaststellen: het partijapparaat heeft deze taak niet volbracht. In deze dubbele taak van behoud en scholing heeft ze haar volledige incompetentie getoond: ze is bankroet gegaan: ze is blut. Wij waren er al lange tijd van overtuigd en de laatste acht maanden moet aan iedereen hebben duidelijk gemaakt, dat de leiding van de partij een zeer gevaarlijke weg is ingeslagen. En op deze weg doorgaat.

De verwijten die wij hen maken gaan niet zozeer over het kwantitatieve aspect van het werk, maar juist om de kwalitatieve kant. Dit moet benadrukt worden, anders worden we weer ondergedompeld door een stroom van cijfers over de ontelbare en volledige successen die door het apparaat van de partij en de sovjets zijn behaald. Het is hoog tijd dat we een eind maken aan die statistische kwakzalverij. Bestudeer het verslag van het Vijftiende Partij Congres. Lees wat Kossior zegt over organisatorische activiteit. Wat vind je daar? Letterlijk staat er: “De enorme ontwikkeling van democratie in de partij... De organisatorische activiteit van de partij is aanzienlijk verbreed”. En om dit alles te ondersteunen; statistieken, statistieken en nog eens statistieken. En dit alles werd beweerd op een moment dat in de archieven van het Centraal Comité documenten zaten, die een verschrikkelijke desintegratie van het apparaat van de partij en van de sovjets aantoonden, van vervolging, van een terreur die speelde met het leven en het bestaan van militanten en arbeiders.

Dit is hoe de Pravda van 11 april de macht van de bureaucratie omschrijft: “Opportunistische elementen, wanhopig, vijandig en incompetent, besteden hun tijd aan het wegjagen van de beste Sovjet uitvinders tot over de grenzen van de USSR. Een zware slag moet aan deze elementen worden uitgedeeld, met al onze kracht, met al onze toewijding, met al onze moed ... ” Maar, onze bureaucratie kennende, zal het me niets verbazen om binnenkort weer iemand te horen spreken over de “enorme en buitengewone” ontwikkeling van de activiteit van de massa’s en van de partij, van het organisatorische werk van het Centraal Comité in het implanteren van democratie. Ik ben er van overtuigd dat de bureaucratie van de partij en van de sovjets, die op dit moment bestaat, met hetzelfde succes door zal gaan om zichzelf met dit soort etterende abcessen te omringen, ondanks de luidruchtige terechtzittingen van afgelopen maand. Deze bureaucratie zal niet veranderen, alleen omdat ze is onderworpen aan een zuivering. Ik zal natuurlijk niet het relatieve nut en de absolute noodzakelijkheid van zo’n zuivering ontkennen. Ik wil juist onderstrepen dat het niet alleen een kwestie is van het vervangen van personen, maar in de eerste plaats een verandering van methode.

Naar mijn mening is het in de eerste plaats noodzakelijk om de leiding van de partij geschikt te maken een educatieve rol te spelen, door haar omvang te verkleinen, evenals de taken van deze leiding. Driekwart van het apparaat zou geschrapt moeten worden. De taken van het overgebleven kwart zouden strikt bepaalde grenzen moeten hebben. En dit geldt in dezelfde mate voor de taken, functies en de rechten van de centrale organismes. De leden van de partij moeten de rechten die zijn vertrapt, terugkrijgen en er moeten harde garanties tegen het despotisme worden afgegeven, dat de heersende kringen ons heeft opgedrongen.

Het is moeilijk voor te stellen wat er in de lagere regionen van de partij allemaal gebeurt. Vooral in de strijd tegen de oppositie is de ideologische middelmaat van deze kaders naar boven gekomen, net als de corrumperende invloed die ze hebben op de proletarische massa’s van de partij. Als er in de top al een zekere ideologische lijn bestond, een aantrekkelijke maar foutieve, vermengd met, helaas het is waar, een grote dosis fatalisme, is in de lagere regionen demagogie van het laagste soort ingezet tegen de Oppositie. De vertegenwoordigers van de partij hebben er niet voor teruggedeinsd om antisemitisme, xenofobie, haat tegen intellectuelen en dergelijke te gebruiken. Ik ben er van overtuigd dat alle partijhervormingen die op de bureaucratie zijn gebaseerd utopisch zijn. Om samen te vatten: terwijl ik, net als jij, vast stel dat er een gebrek aan geest van revolutionaire activiteit onder de massa’s van de partij is, zie ik toch niets verassend in dit fenomeen. Het is een gevolg van alle veranderingen die in de partij en onder de massa’s hebben plaatsgevonden. Het is noodzakelijk de arbeidersmassa’s en de massa’s in de partij opnieuw te scholen binnen het raamwerk van de partij en de vakbonden. Dit proces zal lang en moeilijk zijn; maar onvermijdelijk. Het is al begonnen. De strijd van de oppositie, de uitsluiting van honderden en honderden kameraden, de gevangenzettingen, de deportaties, die weinig tot niets bijdragen aan de communistische scholing van onze partij, hebben al meer effect gehad dan het hele apparaat bij elkaar. In werkelijkheid kunnen deze twee factoren niet eens met elkaar worden vergeleken; het apparaat heeft het kapitaal van de partij dat ze door Lenin kregen overgedragen verkwanseld, niet alleen op een zinloze manier, maar zodanig dat het problemen oplevert. Het heeft vernietigd, terwijl de oppositie aan het opbouwen was.

Tot nu, heb ik abstract geredeneerd op basis van de feiten uit ons economisch en politieke leven, die zijn geanalyseerd in het platform van de oppositie. Ik heb dit bewust gedaan, omdat het mijn taak was om de veranderingen te onderstrepen die zich hebben voltrokken in de samenstelling en de psychologie van de partij en het proletariaat in relatie tot het verkrijgen van de macht zelf. Deze feiten geven misschien een eenzijdig karakter aan mijn uitleg. Maar zonder eerst een voorbereidende analyse te maken, is het moeilijk te begrijpen waar de oorsprong van de economische en politieke fouten ligt die worden begaan door onze leiding, in datgene wat de boeren aangaat en de problemen van industrialisatie, het interne partijregime en uiteindelijk, het besturen van de staat.

Astrakan, 6 augustus 1928.