Geschreven: 1907
Bron: Brochure van Uitgeversmaatschappij v/h H. A. Wakker & Co., Rotterdam
Bezorging als pdf: Bert Altena
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2008
Voordracht, gehouden op 25 september 1907 voor de afdeling Amsterdam van De Zaaier [Een sociaaldemocratische jeugdorganisatie, in 1901 opgericht] - (Gestenografeerd door W. Drees.)
Met 6 stellingen over de socialistische opvoeding der jeugd, aangenomen op de Internationale Conferentie der Socialistische Organisaties van jonge arbeiders, gehouden te Stuttgart van 24-26 augustus 1907
De rede, die ik vanavond voor u zal houden, heb ik al eens ongeveer op dezelfde wijze gehouden. Dat was niet in ons land, dat was voor enkele weken in Stuttgart, waar het grote internationale congres plaats vond. Aan dit congres was besloten te verbinden de ‘eerste internationale bijeenkomst of conferentie van de afgevaardigden van de socialistische jonge liedenorganisaties. Na afloop van het congres, hebben wij die conferentie gehouden. Die was niet publiek. Wij waren daar maar onder elkaar; met enkele gasten mee, waren er hoogstens een dertig, veertig personen. Mij was opgedragen daar een inleiding te houden over de socialistische opvoeding der jeugd. Ik heb dat gedaan, en de stellingen, die als het ware de kern van die inleiding vormden, zijn na enige besprekingen door de afgevaardigden van de jongeliedenorganisaties aangenomen.
Die afgevaardigden vertegenwoordigden in het geheel 60.000 leden; 60.000 jongelieden, jongens en meisjes, tot 13 verschillende landen behorende, en die allen optrekken onder het rode vaandel van de sociaaldemocratie, die allen deel uitmaken van verenigingen, staande in min of meer nauw verband tot de klassebewuste moderne arbeidersbeweging, die allen in die verenigingen zich willen ontwikkelen tot krachtige strijders voor het socialisme, en in velen hunner reeds de strijd voor het socialisme, tegen het kapitalisme voeren. Als ik zeg 60.000, en gij denkt eens eventjes aan de enkele honderden die “De Zaaier” in Nederland nog slechts telt, dan verbaast gij u misschien, dan lijkt het u misschien ongelooflijk, dat er al zoveel jongelieden uit de arbeidende klasse zijn georganiseerd, maar vrienden, laat ik dan beginnen met u, te zeggen, dat er reeds organisaties van jonge arbeiders zijn, die evenveel duizenden, en die meer duizenden tellen, veel meer, dan “De Zaaier” honderden; dat er reeds een organisatie is in Zweden, een land met niet meer inwoners dan Nederland, die 18.000 jongelieden omvat, dat er in België reeds meer dan 10.000 in de “Jonge Garde”, de, Belgische “Zaaier” zijn verenigd, dat er in Duitsland, waar de organisatie van de jeugd nog zeer jong is, toch reeds over de 6.000 jongelieden in verschillende bonden zijn verenigd. Gij ziet dus welke flinke getallen. Dat moet ons plezierig aandoen, nietwaar, dat de jonge arbeiders van andere landen ons al zover vooruit zijn, en het moet ook onze wedijver prikkelen om hen na te volgen, om spoedig, of tenminste binnen niet te lange tijd ook in ons land zo’n flinke, krachtige, grootte bond van duizenden en duizenden jonge arbeiders en arbeidsters te hebben.
Nu dan, vrienden, de rede die ik daar gehouden heb, zal ik ongeveer zo vanavond weer voor u houden. Ik zeg ongeveer zo, want zij zal, natuurlijk een beetje veranderd zijn naar de plaats en de omstandigheden. Dáár sprak ik voor de vertrouwenspersonen van de jongeliedenorganisaties, tot de jonge mannen, die in de meeste landen door hun kameraden aan de spits van de beweging zijn gesteld, die die beweging leiden, en het is natuurlijk, dat ik tot u, die grotendeels, zelfs bijna geheel, tot mijn grote vreugde, zeer jonge lieden zijn, die deel uitmaakt van die beweging, of die er nog deel van moet gaan uitmaken, in ieder geval die die beweging niet leidt, niet aanvoert, maar die in die beweging werkt, een klein beetje anders spreken zal. Echter, dat verschil zal niet groot zijn, Het is er mij om te doen u een algemeen beeld te geven van wat de organisatie van jongelieden wil, en van wat de organisatie van jongelieden behoort te doen. Ik zeg, zeer in het algemeen, de organisatie van jongelieden: ik bedoel niet in het bijzonder, niet speciaal “De Zaaier”, want er zijn enkele dingen, die ik u vanavond zal vertellen zoals ik vind dat ze behoren gedaan te worden en zoals ik absoluut overtuigd ben, dat ze goed zijn, die “De Zaaier” nog niet zo doet. Mijn standpunt is in enkele onderdelen verschillend van dat van “De Zaaier”. Ik zal u uiteenzetten hoe ik geloof dat een jongeliedenorganisatie moet zijn en hoe zij moet werken om het allermeeste te kunnen doen voor de opvoeding van de arbeidende jeugd.
Er is, om bij het begin te beginnen, onder de jonge arbeiders, tenminste onder een deel van hen, een drang naar weten, ontwikkeling en naar organisatie. Wanneer die drang er niet was, dan was al ons werken ijdel. Wanneer er bij u niet was de begeerte om iets te kennen, om iets te weten, de begeerte om in een organisatie te komen, om samen iets te doen en te leren; dan hadden de Zaaiers hier in Amsterdam 20.000 in plaats van 2.000 strooibiljetten kunnen uitdelen, en er zou nog niemand gekomen zijn. Er is een zekere drang bij de jeugd. Hoe komt die drang en wat beoogt hij? Wat is het eigenlijk wat gij wilt? Gij wilt, tenminste ik hoop dat dat bij de meesten van u, ja bij allen zo is, gij wilt leren, u ontwikkelen. Gij wilt opgevoed worden, en dat wilt gij gezamenlijk. Gij wilt u verenigen, en in die vereniging iets leren, maar gij wilt niet leren zo maar in het wilde weg. Er is niet slechts in u de begeerte naar kennis in het algemeen, onverschillig welke. Och, die kennis zou je niet alleen in “De Zaaier” kunnen krijgen, maar ook in een aantal andere clubs en verenigingen, bv. in de Toynbeeclub, op cursussen van burgerlijke zijde gehouden, op de Herhalingsschool enz. Wat gij wilt is iets bijzonders. Gij wilt datgene weten, datgene leren wat u tot goede strijders in de arbeidersbeweging maakt; jij wilt socialist worden, jij bent het nog niet. Gij wilt, hoop ik, ook sociaaldemocraat worden. Jij bent het nog niet, want om dat werkelijk goed te zijn, moet men iets weten, moet men véél weten, maar jij voelt: dat is goed. Dat is goed voor ons, omdat wij jonge arbeiders zijn. Dáár is het licht, daar gaan wij op af, dat willen wij kennen.
Hoe komt het dat gij zo denkt? Bij velen van u zal dat komen, omdat gij zo hebt leren denken thuis. Uw vader en uw moeder hebben misschien wel niet bepaald over het socialisme met u gesproken, maar gij hebt het om zo te zeggen ingeademd van kind af.
Het is gelukkig nu al zo ver in de wereld, dat een massa jonge arbeiders als sociaaldemocraat kan men zeggen, geboren worden, zoals eeuwen geleden, toen er nog geen verschil van geloof was, in de middeleeuwen, ieder mens als katholiek geboren werd. Zo moet het worden, daar moet het heen. Hoe meer de arbeidersbeweging groeit, des te meer het natuurlijk daarheen gaat, des te meer ieder kind, iedere jongen en ieder meisje van een arbeidersgezin als socialist reeds wordt geboren, d.w.z. het socialisme inademt en er geheel natuurlijk, zeer gemakkelijk toe komt de handen daar naar uit te strekken als naar de voor hem of haar passende levensbeschouwing.
Er zijn er anderen onder u, niet zo gelukkig, die nog niet partijgenoten of geestverwanten tot ouders hebben; er zijn er zo misschien velen hier, maar de arbeidersbeweging maakt tegenwoordig zo’n gedruis door de wereld, dat zij daarvan toch ook reeds vernomen hebben. Zij hebben de aanplakbiljetten gezien door de hele stad, zij hebben de optochten gezien met 1 Mei en met de meetings voor Algemeen Kiesrecht, zij hebben gehoord en gelezen over de stakingen en over de verkiezingen, kortom, het idee van de arbeidersbeweging is tot velen van u, ja ik durf wel zeggen tot allen van u doorgedrongen.
En zeker, er zijn ook vele jonge arbeiders, en misschien is er ook een enkele van deze hier, die door wat ze thuis hebben geleerd en door wat ze op school hebben geleerd juist van het socialisme worden afgehouden. Er zijn er misschien ook hier, en er zijn er zeker velen, wij weten dat er duizenden zijn, in deze stad, die, zoals men dat noemt, christelijk zijn opgevoed, opgevoed in de christelijke wereldbeschouwing, die leert, onder vele andere dingen, dat het goed is voor de mensen, tenminste voor de arbeiders, om onderworpen te zijn en gedwee, en om zich te schikken en om tevreden te zijn met een bitter klein loon en een lange arbeidsdag en om niet te komen in opstandigheid tegen de machten, zoals het in de tale Kanaäns heet, die over ons zijn gesteld. Welnu, wanneer wij zulke jonge arbeiders laten gaan, jonge arbeiders die zo worden opgevoed, waar komen zij dan te land? Eerst in de christelijke jongelingsvereniging, en dan, al naarmate zij katholiek of protestant zijn, in de RK.-Volksbond of in patrimonium en in de katholieke of protestantse vakbonden. Zij worden daar hoe langer hoe meer in die wereldbeschouwing gekonfijt, gaan er hoe langer hoe meer in op, en wij sociaaldemocraten weten hoe verbazend moeilijk het is ze daar te bereiken en over te halen, te bekeren tot het socialisme. Enkele komen wel tot ons, maar het blijven witte raven. De meesten, die eenmaal als volwassen mannen in die christelijke beweging zitten, gaan daar hun leven lang in door.
Welnu, niet alleen de jonge arbeiders, die al van kind af aan, een klein beetje socialist zijn, al zijn zij het nog vaag en nevelachtig, niet alleen de jonge arbeiders, die door de arbeidersbeweging worden aangetrokken, maar ook degenen die er niet van af weten, en degenen, die in vijandschap tegen het socialisme worden opgevoed, ook hen moeten wij hebben, ook hen moeten wij gaan halen, ook hen moeten wij in onze vereniging trachten te krijgen, want nu is het de beste tijd. Want, nietwaar, dat zult gij allen die jong bent wel met mij eens zijn, jonge mensen komen het gemakkelijkst tot wat nieuws. Ik zal niet zeggen, dat jonge mensen altijd zo verbazend revolutionair zijn; dikwijls zijn dat maar woorden, zijn dat maar wat lege revolutionaire praatjes en zit daar niet veel achter, maar in ieder geval, het is gemakkelijker om iemand in zijn jeugd tot iets nieuws over te halen dan later, wanneer hij op het oude lang is doorgegaan.
En omdat dat zo is, daarom willen wij trachten om niet alleen die jonge arbeiders op te voeden, die al zowat socialist zijn, omdat zij in een socialistische omgeving leven, maar willen wij ook hen bereiken, die nog ver van ons afstaan. Wij willen ook hen brengen in de organisatie, want het doel, wat gij begeert en wat ook zij moeten begeren, socialistisch te worden opgevoed, d.w.z. tot goede strijders in de arbeidersbeweging, in de politieke- en in de vakbeweging te worden opgevoed, dat bereikt men het beste in de organisatie.
Op welke manier, door welke middelen kan de organisatie u opvoeden tot socialisten? In de allereerste plaats door het verspreiden van kennis. Kennis is het begin, het eerste wapen om een goed strijder te worden. Kennis, maar welke kennis? Geen kennis in het algemeen. Och, die kunt gij ook, zoals ik zei, in andere verenigingen krijgen en die willen andere, ik bedoel burgerlijke verenigingen u heel graag geven, om u af te houden van ons. Gij zult in de gelegenheid worden gesteld de ene avond een voordracht te horen, bv. over de levensgewoonten van de mieren, een volgende dag zal men u iets vertellen over de mogelijkheid dat er bewoners zijn op de planeet Mars, en de derde keer iets over de geschiedenis van de aarde. Nu eens zult gij horen over de heldendaden van Alexander de Grote, dan weer over de overblijfselen van de boeddhistische tempels op Java. Vrienden, de wetenschap is grenzeloos. Er is een oneindig aantal wetenschappen en alle zijn zij grenzeloos. De grootste geleerden van onze tijd beoefenen doorgaans maar één wetenschap, en dikwijls maar een klein vakje van een bepaalde wetenschap. Gij begrijpt dus, gij arbeiders, die alleen de paar uur, die gij ‘s avonds vrij hebt, kunt geven aan het beoefenen van de wetenschap, wat een bitter klein beetje gij kunt leren in uw leven. En wat zou het een akelige, verschrikkelijke verwarring in uw hoofd geven, wanneer gij dacht: ik moet proberen alles te weten; ik moet proberen althans zoveel mogelijk van alles iets te weten. Och vrienden, dat behoeft gij ook helemaal niet, dat komt er allemaal niet op aan. Het is heel aardig wat te weten over de mieren, over Alexander de Grote enz., maar dat is het niet wat gij als arbeiders in de eerste plaats nodig hebt. Wat de burgerlijke klasse en de burgerlijke verenigingen u willen geven, dat is, dat moet gij goed begrijpen, want alles hangt er van af of gij dit goed begrijpt, heel iets anders dan wat wij u willen geven. Die willen u iets geven, dat u plezier doet, waarvan gij denkt, “dit is aardig, dat ik dat weet”, of zij willen u bv. een cursus geven in of andere vreemde taal — ik zal er straks over spreken hoe wij dat inzien — of in stenografie, of wat anders ook, waardoor gij zelf als persoon vooruit kunt komen in de wereld en een betere betrekking krijgen, maar dat willen wij niet, tenminste volstrekt niet in de eerste plaats. Wij beschouwen u als wat gij bent, jonge leden van de arbeidende klasse. Die klasse strijdt een grote, een moeilijke strijd, een strijd, die aldoor moeilijker wordt, maar een strijd die tot het doel voeren moet en nu willen wij u geven datgene wat u wapent in die strijd, datgene wat maakt, dat gij in die strijd meer kracht hebt. Dáártoe moet de kennis dienen, die wij u willen bijbrengen. Denkt eens aan zo’n organisatie als in Zweden, 18.000 jonge mannen en vrouwen, denkt eens aan dat dat groeit en groeit in alle landen en denkt dat voortdurend die stroom aldoor opkomt, want ieder jaar komen weer meer jongelieden in de termen om in “De Zaaier” te komen, en denkt nu eens, dat voortdurend die stroom van beter onderlegde jonge mensen in de grootte arbeidersbeweging komt, wat een toevoer, wat een toename van kracht! Welnu, die kennis, die vermeerdering van strijdkracht is, willen wij u geven. Wij willen u leren, in een paar woorden gezegd, de beginselen van de socialistische wereldbeschouwing; wij willen u leren begrijpen de maatschappij waarin gij leeft. Dat is alles, en vrienden, dat is verbazend veel, want wanneer gij die maatschappij maar goed begrijpt, dan hebt gij kracht. Dat is het hele geheim van de kracht van de arbeiders, het goed begrijpen van die maatschappij waarin zij leven. Dat gij uitgebuit wordt, d.w.z. dat gij hard werken moet en het slecht hebt, en altijd in onzekerheid over morgen leeft, dat de bezittende klasse de vruchten plukt van uw arbeid, dat voelt gij, maar te weten hoe dat komt, hoe dat ontstaan is, hoe dat grote raadsel van iedere dag, dat gij vrij lijkt en toch voelt dat gij onvrij bent, dat gij gebonden bent, geketend door het kapitalisme, hoe dat in zijn werk is gegaan, hoe de maatschappij zich heeft ontwikkeld, dat is het ene wat wij u willen leren. En de andere zijde: hoe die maatschappij ook nu verandert, en hoe die verandering tot het socialisme voeren moet. Gij weet wel, dat wij altijd zeggen: het socialisme is zeker. Het socialisme is zeker, ja omdat wij het willen, maar ook omdat er iets is in de maatschappij, dat maakt dat het komen moet, dat wij het moeten willen. Dat moet goed worden begrepen waarop onze zekerheid berust. Er zijn altijd armen geweest, er zijn altijd mensen geweest, die hard moesten werken en onvrij waren en slecht en ruw werden behandeld; denk maar aan wat ge vroeger op school hebt geleerd van de slaven en lijfeigenen; wat hadden die het niet ellendig. Zij leden wel niet zo onder onzekerheid van bestaan als nu de arbeiders, maar daarentegen werden zij geslagen, afgeranseld en verminkt. Dus niet omdat er armen zijn en armoede wordt geleden en onrecht geschiedt, komt het socialisme, dan had het vroeger ook kunnen komen. Neen, door heel iets anders, en dit te begrijpen, waardoor het komt: dat zijn de dingen die wij u willen leren. Hoe de maatschappij in elkaar zit, en waarop onze verwachting, onze zekerheid dat het socialisme komt is gegrond. Het is natuurlijk, dat begrijpt gij wel, voor u verbazend belangrijk om dat goed te weten. Het geeft u een geweldige moed en kracht, te weten dat uw klasse zeker zal overwinnen. En weet ge, wat ook verbazend belangrijk voor u te weten is? Dit: waardoor het komt dat het nooit in de wereld beter kan worden voor het socialisme er is. In die grootte arbeidersbeweging is het dikwijls zo zeer moeilijk op het rechte pad te blijven, het rechte pad, dat net precies zo rechtuit naar het socialisme toeloopt, zo rechtuit alsof ik hier door dat middengangetje zou toelopen op die deur. Er zijn allerlei zijpaden en zijwegen, waarop men dwalen kan. Dat dwalen is niet zo vreselijk erg, want de werkelijkheid zorgt, dat ze vanzelf altijd op het goede pad terugkomen, maar het kost tijd, wij verliezen tijd, en het lot van de arbeiders is zo ellendig, en dat socialisme, dat leven van welvaart en vrede en overvloed en ontwikkeling van de mensen, lokt ons zo aan als iets prachtigs, dat wij het zo gauw mogelijk willen bereiken. Welnu, als men weinig weet als arbeider, dan loopt men zeer veel kans op zulke zijwegen te raken, dan loopt men gevaar te luisteren bv. naar de stem van het anarchisme, die zeer verlokkend klinken kan, dan loopt men kans bv. de vakbeweging te overschatten, wanneer men toevallig behoort tot een vak waar de vakvereniging door een reeks van omstandigheden veel kan doen voor de vakgenoten, tot een vak waar de lonen hoog zijn en de werktijd vrij kort, dan loopt men kans te denken: het gaat ons goed, laat violen zorgen, dan loopt men kans om te worden alleen een georganiseerd vakarbeider, maar zich af te zonderen van de grootte arbeidersbeweging, en zo zijn er nog veel meer gevaren.
Dat zijn dus, vrienden, de grote dingen, die de grondslag moeten leggen van uw socialistische opvoeding, de leer hoe de maatschappij is ingericht, hoe er gewerkt, hoe er voortgebracht wordt en hoe de voortbrenging zich ontwikkelt en de maatschappij verandert. Men noemt dat met een lang woord staathuishoudkunde of economie. Dat woord klinkt vreselijk geleerd, maar wees nu maar niet bang, dat wij u ontzaglijk veel moeilijk te begrijpen geleerdheid zullen geven. Neen, zo dom zijn wij niet. Wij zouden het niet zo willen aanleggen, dat gij niets begrijpt, maar zo dat gij wel wat, dat gij alles begrijpt. En weet gij hoe wij van plan zijn te doen, en altijd te doen? Wij spreken u over uw eigen leven, over uw eigen bestaan, en over het leven van uw vader en broeders, over hun bestaan, hoe zij werken. Wij komen met voorbeelden uit uw eigen leven. Het is niet moeilijk voor arbeiders om te begrijpen wat, zoals men het uitdrukt, de kapitalistische productiewijze is, want zij staan zelf midden in die productiewijze. Wanneer men dat uitlegt duidelijk, helder en geduldig met een massa voorbeelden, dan kunt gij veel beter de staathuishoudkunde begrijpen dan de jonge heertjes aan de universiteit, die nooit zoals gij in het werkelijke leven hebben gestaan, die op school zijn gegaan en hun schoolwerk hebben gedaan en het gymnasium hebben afgelopen en altijd hun natje en droogje vonden staan en een heel gemakkelijk en plezierig leventje hebben gehad. Voor hen is het heel moeilijk te begrijpen wat het kapitalisme is, maar voor u is dat in het geheel niet zo moeilijk.
Ten tweede zullen wij u vooral leren de geschiedenis. Wij zullen u niet leren, niet trachten te leren, onze algemene beschouwing van de geschiedenis, want uw hersens zijn nog te jong om algemene beschouwingen te volgen en systemen te begrijpen, maar wij zullen u leren de geschiedenis zelf, en vooral de geschiedenis van uw klasse, de geschiedenis van de arbeiders, de geschiedenis van de laatste honderd jaar. Het is een mooie geschiedenis en heerlijk daarover veel te weten. Dat is de geschiedenis van het begin van het opstijgen van de arbeidersklasse, dat is de geschiedenis hoe eerst in het ene, en dan in een ander en in hoe langer hoe meer landen de arbeiders die ontzaglijk verdrukt waren, die ongeorganiseerd waren en veracht en onwetend, zich tegen die vreselijke druk hebben verenigd, hoe zij er naar hebben gestreefd het wat beter te krijgen, gestreefd naar een kortere arbeidsdag en hoger loon, en meer vrijheid en politieke rechten, naar een menselijker bestaan, en hoe de kapitalisten en de staat, die aan de kapitalisten hoort, altijd kwamen met nieuwe middelen en wetten, en ze weer geheel neerdrukken wilden, en hoe zij dan opnieuw en met meer kracht gingen streven en gingen werken; en hoe zij altijd zijn vooruitgegaan, niet zozeer in lichamelijk welzijn, maar vooruitgegaan in kennis, in organisatie, in geestelijke kracht, in eenheid, vooruitgegaan in beschaving. Dat is een schone, en dat is een troostrijke geschiedenis. Dat is een geschiedenis, die het voor ieder jong arbeider nodig en heerlijk is te kennen, omdat hij dan voelt, en meer dan voelt, weet, hoe zijn klasse zich ontwikkelt, hoe zijn klasse vooruitkomt, en omdat hij dan begrijpt uit welke diepten die klasse komt, en hoe veel zij al heeft volbracht. En wanneer hij ziet dat de klasse al halfweg is, ziet hoever wij al gevorderd zijn, dan begrijpt hij dat wij nog hoger kunnen komen en nog veel meer grote dingen kunnen doen. En dus ook door dit weten vermeerdert weer uw moed en uw geestdrift.
Wij zullen u laten zien de twee kanten, die er zijn aan de arbeidersbeweging, die beide even mooi en goed zijn, omdat ze beide nodig zijn. Wij zullen u laten zien die ene kant van het geduldig opbouwen van de organisatie, de vak en de politieke organisatie, wij zullen u dat laten zien bv. aan de geschiedenis van de Engelse vakverenigingen, aan de geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratie en de Duitse vakbeweging, wij zullen u laten zien hoe goed en nodig het is, dat de arbeiders werken en ploeteren, iedere dag iets verder komen, iedere dag hun organisatie een klein beetje uitbreiden en bevestigen; dat zij strijden, verslagen worden en uiteengejaagd, dat zij opnieuw bij elkaar komen, opnieuw beginnen met het grote werk, nooit aflaten, nooit ontmoedigd worden, dat zij strijden en strijden, en groeien en groeien, altijd door. Dat is de ene kant, die wij u zullen laten zien met veel voorbeelden, en gij zult denken: ja, zo willen wij ook doen; wij willen ook werken met volharding voor onze eigen zaak ons levenlang. En dan zullen wij u laten zien die andere kant van de arbeidersbeweging; wij zullen tot u spreken over de grote omwentelingstijdperken, die er reeds zijn geweest, over de grote onstuimige, massabewegingen van de arbeiders, over de tijden, dat het gold alles te wagen, alles in te zetten. Wij zullen u laten zien, hoe een kleine minderheid der arbeiders voor het eerst begon bewust, zelfstandig, met eigen denkbeelden en in eigen verenigingen te strijden in het jaar 1848; wij zullen u de geschiedenis vertellen van de Parijse Commune, toen een ogenblik lang een arbeidersregering aan het hoofd van een grootte stad is geweest en u laten zien, wat zij deden voor het proletariaat, hoe edelmoedig en dapper zij waren; wij zullen u de geschiedenis verhalen van de Russische Revolutie, waarin gedurende een lange reeks van maanden de arbeidersklasse vooraan stond in de strijd en alle andere klassen haar leiding volgden. Zo zullen wij u laten zien hoe nodig en hoe goed de beide kanten van de arbeidersbeweging zijn, zoals men dat noemt, de evolutionaire, de kant van ontwikkeling, en de revolutionaire, de kant van snelle omkeer. Dan zult gij gaan begrijpen hoe gij u klaar moet maken voor die beide kanten, om op alle wijzen een goed strijder te zijn. Dan zult gij gaan begrijpen dat wij niet kunnen gaan zoals wij willen, niet kiezen tussen deze of gene weg, maar dat wij moeten worden zo vast, zo dapper, zo vol kennis, zo vol vastberadenheid, dat wij altijd gereed zijn voor alle gebeurtenissen, die soms plotseling uit de lucht vallen.
En wij zullen u het leven vertellen van de grote voorgangers van de arbeidersklasse, van de mannen wier genie en wijsheid en wetenschap, maar ook wier trouw aan het proletariaat en wier zedelijke moed over de weg die dit proletariaat moet gaan een helder licht heeft uitgestort. En wij zullen u vertellen van de grote helden der arbeidersklasse, van de mannen en vrouwen die in beslissende dagen alles opofferden, alles waagden, die kerker en verbanning en de dood hebben geleden voor het socialisme; wij zullen u leren aan hen te denken met tedere liefde en stille eerbied, wij zullen maken dat hun namen staan als heldere sterren aan de hemel van uw gedachten.
Dat zijn dus de twee grote en voorname vakken, nl. staathuishoudkunde en geschiedenis. Er zijn nog andere waarvan gij wat moet weten. Daar is bv. de inrichting van de Staat waarin gij leeft, wat uw rechten zijn en wat het onrecht is, en dat is veel meer dan het recht, dat u wordt aangedaan; hoe de heersende klassen die staat regeren en hoe hun regering zich heeft gevormd, en wat zij alles hebben gedaan om de arbeidersklasse weg te duwen en af te wijzen, en hoe die arbeidersklasse langzamerhand een deel van de politieke macht, van politieke invloed, van politieke rechten heeft gekregen.
Wij zullen u ook een begrip geven van de arbeidswetgeving, ook een zeer belangrijk punt, een punt ook weer, waar de weinige rechten die gij bezit en die door u nog niet eens gekend worden, scherp staan tegenover de vele en vele punten, waar uw recht en uw welzijn verwaarloosd worden. Wij zullen daar niet afdalen in allerlei kleine bijzonderheden; niet ieder arbeider behoeft een rechtsgeleerde te zijn en niet ieder arbeider behoeft de arbeidswetgeving van buiten te kennen, vooral sedert in bijna alle steden de bureaus voor arbeidsrecht bestaan, waar hij zijn licht kan opsteken en geholpen worden als georganiseerd arbeider, maar wij willen u geven de grote lijnen, wij willen u geven een algemeen begrip van de arbeidswetgeving in ons land en in andere landen, om te kunnen vergelijken en om u te kunnen tonen o.a. hoe verbazend achterlijk ons eigen land is.
Wij willen u ook geven een begrip van de natuurwetenschappen. Hier vooral zullen wij verbazend weinig kunnen doen aan feitenkennis, want juist op dat gebied is, zoals ik zei, zo verschrikkelijk veel te weten en zo verschrikkelijk veel gespecialiseerd, maar toch, enig begrip van de natuur, van de grote wetten in de natuur hoort tot de levensbeschouwing van ieder modern denkend mens en een levensbeschouwing als sociaaldemocraat, de levensbeschouwing die wij u willen geven en die voornamelijk is gegrondvest op de wetten van de maatschappelijke ontwikkeling, zou niet volkomen zijn, zou een gaping aanwijzen, wanneer gij niet ook iets wist van de wetten van de natuurlijke ontwikkeling, van de ontwikkeling van het zonnestelsel, van de ontwikkeling van de aarde, van de ontwikkeling van de dieren en planten enz.
Verder zullen wij ook tot u spreken, want dat is ook iets dat gij weten moet, over de sociale hygiëne, en tot dat onderwerp reken ik bv. ook het geven van inlichtingen en het verspreiden van kennis over de aard van het alcoholisme, en het verspreiden van kennis over het seksuele vraagstuk, twee punten die u beide kunnen helpen, wanneer gij daarvan enige kennis hebt, om zo te leven als aan een denkend mens en aan een strijdbaar arbeider of arbeidster past.
En eindelijk, om te komen tot een slot van deze opsomming van hetgeen het doel is van een socialistische jongeliedenorganisatie in verband met het verspreiden van kennis, meen ik, dat er althans voor degenen die enig talent hebben, ook gelegenheid moet zijn een of andere vreemde taal aan te leren. Ik weet wel dat niet allen daarvoor geschikt zijn, maar ik geloof toch dat er velen zijn die daarvoor volstrekt niet minder geschikt zijn dan al de jongens uit de bezittende klasse, die op het gymnasium of op de hbs drie, vier talen leren, en zolang wij nog niet het Esperanto hebben als algemene wereldtaal, als algemeen voertuig van onze gedachten, zolang dat nog maar door een betrekkelijk kleine kring van mensen wordt gebruikt, en zolang niet alles in alle talen wordt vertaald, ontgaat ons natuurlijk een hele massa wanneer wij slechts één taal kennen. De kennis van een of meer vreemde talen verwijdt uw geestelijke horizon en maakt het u gemakkelijker door te dringen in de socialistische literatuur. Wij willen, nietwaar, alleen de grondslagen leggen van kennis, maar bedenkt het, vrienden, dat gij op die grondslagen uw gehele levenlang moet voortbouwen, en wanneer gij nu in de jaren van uw jeugd, in de jaren dat gij nog het minste praktische werk in de arbeidersbeweging hebt te verrichten, u inspant om bv. de Duitse taal te leren, die voor Hollanders niet zo verschrikkelijk moeilijk is, dan hebt gij daar heel uw leven genot van, dan kunt gij uw gehele leven de hele Duitse socialistische literatuur, waarin zoveel grote socialistische werken zijn verschenen, die nog niet vertaald zijn, volgen en uw kennis steeds verrijken.
Voor ik nu begin over een ander punt te spreken wil ik nog even in verband met het behandelde, wijzen op twee dingen van het hoogste belang. Het eerste is dit. De opsomming van de wetenschappen die wij u willen geven is heel mooi en wel, maar velen van u zijn nog niet klaar om die wetenschappen, al stellen wij alles nog zo eenvoudig voor, op te nemen. Niet omdat gij zo jong bent. Ik weet wel, dat er onder de oudere leden van “De Zaaier” zijn, die mennen dat een jonge arbeider of arbeidster van 16, 17 jaar al heel wat wijzer en knapper is dan een van 15, maar ik ben het daar nog niet zo grif mee eens, want och, een deel van het kleine beetje dat bij een arbeider of arbeidster van 15 jaar nog is blijven hangen, uit zijn schooljaren, is, als hij of zij 16, 17, 18 jaar is, helaas weer door de zeef, die het geheugen is, weggelopen. Wanneer niet de hand aan het geleerde wordt gehouden, gaat men in kennis niet vooruit, maar, het is treurig, achteruit. Nu is het natuurlijk wel waar, dat daarentegen een arbeider van een paar jaar ouder, weer in het leven en op de werkplaats en thuis en in de krant allerlei ontwikkeling heeft opgedaan, dat hij, of zij allicht toch weer sommige dingen wat beter begrijpen en snappen zal. Dat staat er natuurlijk tegenover, maar ik meen, dat het verschil zo groot niet is. De zaak is, dat de ontwikkeling van de jonge arbeiders nog maar heel treurig en gering is. Ik zeg dat niet om een blaam te werpen op de Nederlandse onderwijzers, want wij weten dat zij genoeg hun best doen met jullie, en misschien zijn velen van jullie op school wel erg ondankbaar geweest, hele wilde blagen en hebt gij er nu spijt van, maar ook al hebben jullie goed je best gedaan, dan hebt je nog zo bitter weinig kunnen leren. Ten eerste is de leertijd veel te kort en zijn er misschien velen, juist jongens en meisjes die tot “De Zaaier” komen, degenen waar wat leergierigheid in zit, die toen ze met 12, 13 jaar van school gingen, dachten, dat is jammer; nu begin ik er schik in te krijgen, nu zou ik graag doorgaan. Is dat niet zo? Ik hoop dat het zo is, ik denk het ook wel. Veel te vroeg bent gij uitgescheiden met leren. Dan zijn er ook veel te groots, te talrijke klassen, die maken, dat het onderwijs veel minder kan geven, dat het veel moeilijker voor de onderwijzer is. Ook zijn er helaas vele jongens en meisjes, die niet eens fris en uitgerust op school komen, omdat ze — we hebben daar in de laatste tijd verschillende enquêtes over gehad — voor of tussen schooltijd nog allerlei werkjes moeten doen. Dan zijn zij natuurlijk moe en slaperig en kunnen ze niet goed opletten. Verder zijn er velen, en misschien zijn er ook wel hier, die wel eens met een hongerige maag op school hebben gezeten, en er is een Frans spreekwoord, dat zegt: een hongerige maag heeft geen oren. Als je honger hebt of je niet lekker voelt zo helemaal versteend en armzalig van de kou omdat je te dun gekleed bent of lekke schoenen aan hebt of zonder flinke winterbouffante in de scherpe wind hebt gelopen, dan is het ook heel moeilijk op te letten; dat weten wij allen. Dus door een massa dingen, waar noch de onderwijzers, noch de leerlingen iets aan kunnen doen, maar die komen door het grote onrecht van het kapitalisme, en van de burgerlijke staat, is dat onderwijs nu eenmaal zeer ontoereikend, zo ontoereikend dat — het is treurig, maar ik wil het toch zeggen — het een uitzondering is wanneer een jonge arbeider zijn gedachten eenvoudig en correct kan uitdrukken, mondeling en schriftelijk, of ook iets wat hij een ander heeft horen vertellen correct na verhalen kan. Probeert eens op te schrijven of na te vertellen wat ik hier vanavond vertel. Het zijn allemaal doodeenvoudige dingen, die gij allen wel een beetje weet, maar ge kunt het niet, omdat het ook zo gemakkelijk niet is. Ge beheerst uw moedertaal niet. Dat is iets dat geoefend moet worden, en dat zijn de twee eerste dingen, nl. zich goed mondeling en schriftelijk uitdrukken, die een jong arbeider leren moet, want dat komt later in de grote strijd onophoudelijk te pas, in de vakbeweging en in de politieke strijd. Wanneer iemand bestuurder wordt van zijn vakvereniging of wanneer hij wil gaan debatteren en, hij kan niet schrijven en niet spreken, niet gewoon correct zich uitdrukken, dan is dat een ongeluk. Wij propagandisten, wij horen het ieder ogenblik, dat een arbeider tegen ons zegt: ik voel het zo, maar ik kan het niet zeggen. Het is ook niet zo gemakkelijk het te zeggen, dat is volkomen juist, maar ieder normaal mens, met de vijf zinnen bij elkaar, kan leren om te zeggen wat hij denkt en om te schrijven wat hij denkt. Dat moet men leren, en daarom geloof ik dat het hard nodig is, vooral nu “De Zaaier” de deur open heeft gezet voor jongens en meisjes van 15 jaar — en ik vind het uitstekend dat “De Zaaier” dat heeft gedaan, ik geloof dat het best is — dat die jonge jongens en meisjes een of twee winters, althans als regel — er kan best wat anders tussenin; bv. over geschiedkundige onderwerpen, over het leven van de grote mannen in de arbeidersbeweging enz. — hun best doen nog flink wat Nederlands te leren, opdat zij begrijpen wat zij lezen, ook wat een klein beetje moeilijker en samengesteld is, en begrijpen wat gesproken wordt, zo goed begrijpen, dat zij het na kunnen zeggen of schrijven. Ik heb voor een paar jaar, toen hier in Amsterdam een cursus was gehouden over arbeidswetgeving, werk gezien van de jongens van “De Zaaier” — toen waren er nog geen meisjes in, zover waren wij nog niet — die die cursus hadden bijgewoond en ik moet zeggen, van de meesten was het vrij treurig. Zolang de spreker bepaalde feiten had behandeld ging het nog, maar zodra hij wat algemeen was geworden, een algemene gedachtegang had gegeven, konden zij, al hadden zij het misschien wel begrepen, het niet duidelijk en eenvoudig uitdrukken. Ik zou dus zeggen, men moet door die zure appel heen. Al is het niet zo amusant, geef van de winter en volgende winter daarvoor eens wat tijd, een deel van de tijd, die gij voor uw ontwikkeling besteedt. Dat zeg ik niet alleen voor de Amsterdamse jongens en meisjes, maar voor alle leden van “De Zaaier” en degenen die het worden, over het gehele land, want wat ik vanavond zeg wordt als brochure gedrukt en ik hoop, dat vele jongens en meisjes het zullen lezen, en er naar handelen, want anders geeft het niets. Zet u er eens doorheen en tracht meer kennis op te doen van uw moedertaal, zodat ge die beheerst. De taal is, zoals men het noemt, het voertuig van de gedachten, dat moet gehoorzamen aan onze wil, wij moeten er mee kunnen doen wat wij willen. Probeert dat eens te bereiken; eerst als ge dat bereikt hebt, hebt gij het ware profijt van andere cursussen en van alles wat ge leest. Natuurlijk, want wat helpt het of ik, of Mendels, of Wijnkoop, of wie ook voor u staat te praten over arbeidswetgeving en staathuishoudkunde en een massa andere dingen meer, wanneer het nog niet goed en juist wordt begrepen, zo goed en zo juist, dat het in u bezinkt, en dat gij er voor uw hele leven wat aan hebt.
En nu het tweede wat ik zeggen wilde in verband hiermee. Bijna altijd wanneer ik spreek voor een afdeling van “De Zaaier” treft het mij dat allen daar maar zitten te luisteren. Ja, dat is al wat, maar dat is nog lang niet alles. Luisteren, och dan gaat er zo’n massa het ene oor in en het andere oor uit. Luisteren is nog maar opnemen, dat is passief zijn, lijdend zijn, en gij moet ook actief zijn, werkzaam, gij moet ook zelf wat doen. Ik bedoel natuurlijk niet op zo’n algemene vergadering als vanavond, maar op de bepaalde cursussen over verschillende onderwerpen, die gehouden worden. Het is zo goed om dan ook wat op te schrijven, om aantekeningen te maken en die later uit te werken. Dat is nu wel eens een beetje vervelend, en in het begin valt het wel zwaar, maar dat is de manier om veel aan het gesprokene te hebben, vooral bij zulke cursussen die voor een kleine kring worden gegeven, of die met vragen en antwoorden samen gaan. Zelf ook iets doen, zelf trachten het gesprokene te verwerken, schriftelijk of mondeling, dat is een van de dingen waardoor dat gesprokene eerst recht vruchtbaar wordt, waardoor men goed vooruitkomt in ontwikkeling en kennis.
* * *
Ik wil nu overgaan tot iets anders, tot iets dat ook in de taak van de sociaaldemocratische jongeliedenorganisatie ligt. Wanneer de jongelieden uit de arbeidersklasse alleen maar ontwikkeling opdeden, kennis verzamelden, al verzamelden zij een hele massa kennis, zou dat de zaak van de arbeidersklasse vooruitbrengen? Al werden zij allen zo wijs als professors of zo wijs als Salomo, zoals men wel zegt, en zij deden met die wijsheid niets, dan kwam de arbeidersklasse, geen stap vooruit. Er zijn zeer vele arbeiders die een bitter klein beetje weten, die misschien minder weten, omdat zij minder hebben geleerd dan sommige leden van “De Zaaier”, maar waar gij toch een puntje aan kunt zuigen, omdat zij doen wat zij kunnen, die werken in de beweging, die flinke sociaaldemocraten en flinke vakverenigingsmannen zijn. En hoe komt dat? Dat komt omdat zij hebben allerlei eigenschappen in hun gemoed, allerlei gevoelens en allerlei gedachten over wat hun plicht is als leden van de arbeidende klasse, en dat zij daarnaar handelen. Een arbeider die in de verzoeking komt om onderkruiper te worden en die er; bv. moeilijk aan toe is, een zieke vrouw heeft of een groot gezin, die een mooi weekloon kan maken, door zijn makkers in de rug te vallen en die dat niet doet, die er voor bedankt, handelt goed. Een arbeider, die zich aansluit bij zijn vakvereniging en mede strijdt met zijn kameraden, al ziet hij er op het ogenblik voor zichzelf geen direct voordeel in, omdat hij bv. bij een patroon is waar het goed is, waar voldaan wordt aan de eisen van de vakvereniging, die handelt goed, die brengt de zaak van de arbeidende klasse vooruit. Hij brengt die zaak vooruit, ja ook wel door een zeker algemeen begrip, maar vooral door zijn zedelijke eigenschappen. Dat is het ook wat behoort tot de socialistische opvoeding van de jeugd. De zedeljke eigenschappen wil de vereniging van jonge arbeiders en arbeidsters in u kweken, die nodig zijn om goede, flinke, trouwe strijders te zijn. Eigenschappen als kameraadschap, broederlijke gezindheid tegen elkaar, eigenschappen als discipline, het zich neerleggen zonder morren en mokken bij besluiten van de meerderheid, al is men het niet daarmee eens, eigenschappen ook als offervaardigheid en trouw. In het klein kunt gij dat alles al in “De Zaaier” enigszins toepassen. De organisatie vraagt bv. een kleine contributie. Voor vele jongens en meisjes is die 71/2 cent in de week, die hier in Amsterdam betaald wordt al vrij veel; zij zullen daarvoor iets moeten bezuinigen op hun genot. Het leven in de organisatie alleen al kan in u vele van die eigenschappen kweken, die nodig zijn om goede strijders te worden, maar dan moet gij ook trachten zo te handelen, als het ideaal van proletarische zedelijkheid gebiedt. Dan moet gij ook ingaan tegen datgene in u wat zich daartegen verzet, dan moet gij bv. niet om allerlei kleine en peuterige persoonlijke kwestietjes niet deelnemen aan het werk van de vereniging of er geen plezier meer in hebben dan moet niet Jan of Piet iets hebben tegen Klaas, op zijn tenen getrapt zijn door een of andere nonsens, maar dan moet gij werkelijk als kameraden en broeders met elkaar handelen, dan moet gij vooropstellen, dat gij allen hetzelfde wilt bereiken in het grote, en dat de kleine persoonlijke geschillen en persoonlijke voorkeur en persoonlijke antipathie daarvoor moeten zwijgen, dat gij dat moet opbergen in het binnenste van uw hart.
Voor sommigen van u zullen er nog wel eens andere manieren zijn waarop gij tonen kunt, dat gij werkelijk ook naar dat zedelijk ideaal wilt handelen. Ziet eens. Er wordt wel eens gezegd, ook door sociaaldemocraten: een jong arbeider of arbeidster heeft tot eerste en voornaamste plicht te zorgen, dat hij of zij een dragelijke positie, een redelijke betrekking krijgt in de maatschappij, een vast levensonderhoud verdient. Dat is waar, dat zal ik niet bestrijden, maar het is niet waar, dat zal ik altijd bestrijden, dat daarvoor al het andere wijken moet. Wanneer gij alleen maar let daarop, hoe gij zelf het redelijk zult krijgen, wanneer gij alleen maar let op uw eigen persoonlijk voordeel dan wordt gij nooit goede strijders; wanneer ge u door alles laat verschrikken, door alle moeilijkheden, die er misschien komen wanneer gij vasthoudt aan uw organisatie, dan wordt gij nooit een goed strijder.
Er zijn er misschien onder u, wie het thuis moeilijk gemaakt wordt om tot “De Zaaier” te behoren en naar de vergaderingen te gaan, enz. Welnu, dat is treurig, het is altijd treurig wanneer een jongen of een meisje met zijn of haar ouders in conflict komt, maar in onze tijd, zolang er nog zo vreselijk veel ouders zijn, zoals in ons land, die geen socialisten zijn, is daar niets aan te doen. Dat is een conflict dat uitgevochten moet worden, dat kan niet anders. Uitgevochten, natuurlijk met bescheidenheid aan de kant van de jongelieden. Ik zal ze nooit opzetten tegen hun ouders, ik zal altijd zeggen: tracht moeilijkheden te vermijden, tracht, wanneer het uw vader of moeder ergert dat gij bij de roden bent, te maken dat zij zo weinig mogelijk last of verdriet ervan hebben, maar onderwerpt u niet. Het beste in u is hetgeen u naar de roden toe jaagt en dat mag jij niet laten gaan, zelfs al hebt gij thuis moeite en last en verdrietelijkheden. Onderwerpt u niet. Wees gematigd, wees bezadigd, tracht de goede verhouding aan te houden, maar sta op uw stuk, en liegt niet, bedriegt niet. Al komen er moeilijkheden voor u, hebt de moed van uw overtuiging. Er zullen nog meer moeilijkheden komen in de wereld. In het leven is het niet altijd gemakkelijk een klassenbewust arbeider te zijn. Zo ook bij jongens en meisjes, die op een atelier zijn of bij een patroon, en die, zoals bv. jonge naaisters of jonge dienstboden, reeds lid zijn van een vakvereniging, of jongens en meisjes, die lid zijn van “De Zaaier”, wanneer de patroon dat verbiedt. Dat komt nu misschien nog niet voor bij “De Zaaier” omdat de vereniging nog zo klein is en de mensen om ons lachen. Het kan ze nog geen bliksem schelen of iemand lid is van de “De Zaaier”, zij denken, “wat doet het er toe”, maar als gij een paar duizend jongelieden sterk zou zijn, zouden er wel eens conflicten kunnen komen. Dat zou een goed teken zijn. In Zweden zijn er heel veel patroons die niet willen dat hun jonge arbeiders lid zijn van de organisatie van de jeugd, omdat die organisatie al een kracht is in de klassenstrijd. Daar zijn al in het hoge noorden grote onaangenaamheden, grote uitbarstingen van strijd geweest met grote industriëlen in het houtbedrijf, die aan hun jonge arbeiders verboden lid te zijn van de organisatie. Zij hebben zich niet onderworpen, zij zijn uitgesloten, sommige van hun hebben het land verlaten. Ik hoop dat het bij ons ook eens zover komt, dat in Amsterdam en elders vele patroons aan hun jonge arbeiders verbieden lid van “De Zaaier” te zijn en ik hoop, dat de jonge arbeiders op hun recht zullen staan en het dan lekker toch doen, ik hoop, dat de jonge arbeiders dan zullen hebben de moed en de flinkheid niet dadelijk te buigen en niet dadelijk weg te lopen. En waarlijk, jongelui, al kwam gij daardoor in persoonlijke moeilijkheden, en al kostte het uw betrekking en al liep gij een poosje in armoede rond, dat is wel beter dan u gebeurd, en zal u ook gebeuren in de grote arbeidersbeweging, maar gij zult dan tenminste voelen, dat gij wat deedt, dat gij uw proletarische plicht deed als jong strijder, en wat over had voor de organisatie, dat gij toonde een goed, trouw lid van de organisatie te zijn.
Wanneer er leden zijn van de organisatie van de arbeidende jeugd, die dadelijk in een hoekje kruipen zodra het een beetje moeilijk wordt, en buigen voor het ouderlijk gezag of buigen voor de patroon, hoe zouden zulke leden staan, hoe zullen zij staan als zij mannen en vrouwen zijn, in de klassenstrijd? Zulke mensen zouden onmiddellijk weglopen, wanneer een fabrikant, zoals vroeger hier bij de waskaarsenfabriek is gebeurd, of verleden jaar bij Van den Bergh in Rotterdam, de grootte margarinefabrikant, de organisatie lam wilde slaan door vrees aanjagen, zij zouden onmiddellijk het hazenpad kiezen. En wat zouden zulke mensen hebben gedaan in de grote spoorwegstaking van 1903, niet de eerste, och toen was het zo moeilijk niet mee te doen, maar de tweede, toen het moeilijk was om mee te doen? Zij zouden geen van allen hebben meegedaan. Daarom zeg ik, een jonge arbeider of arbeidster, die maar dadelijk er vandoor gaat wanneer er moeilijkheden komen en als hij of zij misschien kan komen in last, en verdrietelijkheden er onaangenaamheden kan krijgen, maar dadelijk de organisatie verlaat, dat is een misselijke sukkel, dat is een hondsvot, en zulke jongens en meisjes hopen wij dat er in “De Zaaier” niet zijn.
Het is altijd moeilijk, vrienden, en dat is iets, waarover ik u geen algemene wijze raadgevingen kan verstrekken, dit moet gij leren in het leven zelf, te weten waar men bezonnen en voorzichtig, en waar men stoutmoedig en vermetel moet zijn. Die twee dingen zijn nodig. Ook bezonnenheid, tact, beleid, voorzichtigheid is nodig. Doldriftigheid prijs ik u niet aan, moedwil absoluut niet. Om terwille van het maken van een relletje het gevaar te lopen dat gij uw betrekking verliest of moeite met uw ouders krijgt, dat prijs ik niet aan. Maar wanneer gij voelt of weet — dat weet men meestal wel — dat uw karakter en uw overtuiging eisen om pal te staan, dan zeg ik: sta pal voor uw beginselen, wat ook de gevolgen mogen zijn. Wanneer de grootte massa van arbeiders in de klassenstrijd niet zo dachten, hoe zouden dan grootte bewegingen kunnen gelukken, hoe zouden grootte stakingen kunnen gelukken, die altijd een wagen zijn van het brood, waar de arbeiders en arbeidsters het soms weken en maanden moeten uithouden en hongerlijden, zonder te weten of zij zullen overwinnen ja dan neen.
Tussen die twee dus moet men van geval tot geval, maar altijd steunende op zijn beginsel, kiezen, tussen stoutmoedigheid en bezonnenheid, tussen vermetelheid en kalm, voorzichtig beleid. Maar vooral, dat wil ik nog even opmerken, vooral, vrienden, wel daden, maar geen praatjes. Geen revolutionaire mond opzetten, niet veel geschreeuw wanneer geen daden kunnen volgen. Dat is iets dat wij gelukkig op dit ogenblik in “De Zaaier”-beweging niet kennen. Ik hoop dat wij er ook altijd van zullen verschoond blijven, want dat is zeker dat de mensen, die werkelijk revolutionair zijn, nooit mensen zijn die daarover een grote mond opzetten die daarmee te koop lopen. Ik ken tamelijk veel echte revolutionairen, Duitse partijgenoten, Oostenrijkse partijgenoten, redacteurs van partijbladen bv., die in de strijd van de arbeiders maanden en jaren in de gevangenis hebben geleden, mensen in Saksen bv. die ieder ogenblik, voor elk artikel dat zij schrijven de kans lopen weer de kast in te gaan. Ik heb ook het voorrecht velen te kennen van de Russische revolutionairen, mannen en vrouwen, die ieder ogenblik, bij alles wat zij doen in de beweging, bij alles wat zij schrijven, bij alles wat zij spreken, bereid moeten zijn, niet alleen maar om te worden gestraft met gevangenisstraf, met verbanning van vele jaren ver van hun land, van hun vrienden, van hun familie, geheel en al vereenzaamd, afgesloten van de wereld, maar die ook weten dat zij ieder ogenblik hun leven kunnen moeten geven, mannen en vrouwen, waarbij er zijn niet ouder dan de ouderen onder u, die reeds jaren in Siberië, of in gevangenissen en vestingen hebben doorgebracht. Tracht u dat even in te denken: een beweging, waarin allen ieder ogenblik weten, misschien komt er een grote staking, misschien moet er een manifestatie worden gehouden dan komen er allicht Kozakken en soldaten, men kan zo worden doodgeschoten op straat, men kan ook voor de krijgsraad worden gebracht en veroordeeld worden om doodgeschoten of opgehangen te worden, men kan afschuwelijk worden gegeseld en gepijnigd. Welnu, duizenden van zulke mannen en vrouwen, ja men kan wel zeggen, de gehele bewuste militante arbeidersklasse in Rusland heeft in de strijd iedere dag dat vooruitzicht voor ogen, en ik kan u betuigen en verzekeren dat al degenen, die ik het voorrecht heb gehad te leren kennen, allen waren van de meest volmaakte eenvoud, en dat ik nooit een woord van grootspraak over wat zij leden en over wat zij deden van hun lippen heb gehoord. Tracht, zoals in vele andere dingen, ook hierin aan hen een voorbeeld te nemen. Hoe dieper wij in ons hart van het revolutionaire gevoel doordrongen zijn, hoe meer wij bereid zijn om alles te geven, wat wij zijn en wat wij hebben voor de bevrijding van de arbeidende klasse, des te meer wij van zelf ons zullen hoeden voor revolutionaire frasen en grote woorden.
Nu is er nog een punt aan te roeren in verband met de zedelijke ontwikkeling, die de organisatie ons geven wil. In onze organisatie, en vooral in de afdeling Amsterdam, is het gelukkig zover dat de meisjes bijna even talrijk zijn als de jongens in “De Zaaier”, en wanneer ik hier zo voor mij uit zie, dan is het zo’n plezierig gezicht tussen de donkere kleding van de jongens al die meer kleurige blouses en hoeden van de meisjes, die altijd maken dat een zaal er een beetje uitziet als een perk met bloemen. Ik hoop dat dat zo blijven zal. Dat is nu een punt waarin wij het buitenland een beetje vooruit zijn, gelukkig, want op de meeste punten zijn wij erg ten achter wat de arbeidersbeweging aangaat. In Duitsland bv. zijn er nog bijna geen meisjes in de beweging, dat begint nu pas. Dat de meisjes in de beweging, in de organisatie zijn is nodig en goed, en wij moeten zorgen dat dat in ons land altijd zo blijft en overal zo komt. Het is nog lang niet overal zo goed als in Amsterdam. Wij willen strijders opvoeden voor de arbeidersbeweging, maar de vrouwen moeten natuurlijk even hard voor het socialisme strijden als de mannen, al kunnen zij op dit ogenblik nog niet, zonder kiesrecht en zo, in alle opzichten aan die strijd deelnemen, omdat de vrouwen van de arbeidende klasse evenveel lijden onder het kapitalisme, ja nog meer, en omdat het socialisme onmogelijk te bereiken is zonder en buiten de vrouw. Voordat de grootte meerderheid van de vrouwen van de arbeidersklasse aan de kant van de sociaaldemocratie staat, kan het socialisme niet verwezenlijkt worden. Het is van kolossaal gewicht, van een geweldig belang, dat de vrouwen, die ook de kinderen opvoeden, die de richting prenten in de kinderen, juist als zij nog heel jong zijn, overtuigde partijgenoten worden, en dat zij ook wat weten. En het is zo verbazend nodig, dat zij in hun jeugd wat leren, want bij de man komt er later al zo weinig van — de mannen in de arbeidersbeweging hebben al zo vreselijk weinig tijd, omdat de beweging zoveel vergt van hun kracht, omdat er zoveel te doen is met de vakvereniging, met de politieke beweging, met de coöperatie, met allerlei commissies, voor huisbezoek enz., er is altijd wat te doen — dat het tot werkelijk leren maar heel zelden komt maar voor de vrouwen is dat nog veel moeilijker. Wanneer ze trouwen en kinderen krijgen, een huishouden hebben, is het dikwijls voor hen jarenlang bijna niet mogelijk ‘s avonds uit te gaan naar een vergadering, en op vergaderingen, nietwaar, voltrekt zich grotendeels de opvoeding van de arbeidersklasse. Daarom is het zo nodig, dat zij tenminste vóór die tijd wat kennis opdoen; dan kunnen zij daarop door de socialistische pers, door brochures enz. voortbouwen.
Maar nu nog iets. Ook om een andere reden is het zo goed dat jongens en meisjes samenwerken in de beweging. Misschien hebt gij van deze dingen al wel eens iets gehoord. Wij willen de gehele wereld anders maken en beter maken, en de mensen zelf ook beter maken, of op andere wijze gezegd, wij willen een betere moraal; wij willen dat de mensen zedelijker worden. De dominees en pastoors, behalve een paar dominees en pastoor van den Brink, die leden van de SDAP zijn, zeggen wel, dat wij socialisten zulke vreselijk onzedelijke mensen zijn, maar dat is niet waar, dat zeggen ze maar omdat ze dienaars van het kapitalisme zijn. Wij willen juist een hogere zedelijkheid, en een deel van die hogere zedelijkheid is ook, dat jongens en meisjes, mannen en vrouwen, op een betere manier met elkaar zullen omgaan dan tot nu toe het geval was. Wij willen dat de omgang van jongens en meisjes, van mannen en vrouwen tot grondslag hebben gevoelens van achting en van kameraadschappelijkheid, dat zij met elkaar zullen omgaan op een eenvoudige en zuivere manier. Gij hebt misschien wel eens gehoord dat er allerlei clubs en bewegingen zijn, bv. de Rein-Levenbeweging, om jonge mannen over te halen tot een zuiver leven, maar wij sociaaldemocraten geloven dat dat niet gebeuren moet in afzonderlijke beweginkjes; wij geloven dat dat moet gebeuren door het ideaal van het socialisme en in de grote beweging, de strijd zoals de arbeidersklasse die voert. Wij geloven dat in die strijd allebei de geslachten zullen afleggen al die nare, akelige manieren van omgang — ik spreek nog niet eens van kwaads en slechts die jongens en meisjes zo dikwijls met elkaar hebben; die laffe behaagzucht van de meisjes — de meisjes zijn ook geen heilige boontjes — en die manier om altijd flauwe gebbetjes en grapjes te willen hebben met jongens, en van de jongens die laffe ruwheid waarmee zij zich over de meisjes uitlaten, die manier van allerlei minne en dikwijls schuine grapjes en gezegden te maken, die zij hebben opgevangen in een café chantant of in een of ander schuin blad en waarvoor zij zich de ogen uit het hoofd zouden schamen als hun moeder ze hoorde. Wij geloven dat de beste wijze waarop al die laffe akeligheden kunnen wegzakken en wegvallen, deze is, dat jongens en meisjes, en mannen en vrouwen van de arbeidersklasse met elkaar omgaan als kameraden, dat zij zich altijd bewust zijn met elkaar te werken en te strijden, en als het moet te lijden voor een groot doel. Dan valt die akelige omgang vanzelf weg en dan komt daarvoor in de plaats die eenvoudige omgang met achting en ware kameraadschappelijke gevoelens tot grondslag. Ik moet u hier weer even met een paar woorden spreken over de Russische socialisten. Gij weet dat er al heel lang in een klein deel van het Russische volk, bij de zogenaamde kring van de verstandelijk ontwikkelden, van het intellect, is een socialistische beweging, al een paar geslachten lang. Daar hebben altijd de mannen en de vrouwen voor een groot ideaal zij aan zij gestaan, hebben zij samen gestreden, hebben zij dikwijls ook samen verschrikkelijk geleden, en daardoor is opgekomen een zuiverheid van kameraadschappelijke omgang tussen mannen en vrouwen, ook jonge mannen en vrouwen, onder de Russische socialisten, als nergens anders in de wereld gevonden wordt. En wanneer de jongens en meisjes van de arbeiders in “De Zaaier” leren zich te verstaan en leren samen te werken met in hun hart de begeerte om sterker te worden als strijders, om later krachtige strijders te worden, dan krijgen zij vanzelf die goede, nieuwe en zuivere toon, waarop, zoals men dat noemt, de geslachtelijke moraal tussen de mannen en vrouwen van de toekomst zal zijn gebouwd. Dit is hetgeen ik u hiervan zeggen wilde.
Nu nog enkele woorden over een ander deel van de taak van de socialistische jongeliedenorganisatie, nl. over de internationale solidariteit. Gij hebt daar allen wel eens iets over gehoord, als gij zo’n klein beetje wegwijs bent in de arbeidersbeweging. De arbeiders van alle landen zijn broeders, zij hebben één belang, zij hebben één ideaal, zij moeten elkaar helpen. Gij leest ook wel eens van grote stakingen in het buitenland, die door andere landen gesteund worden; van grote overwinningen bij verkiezingen of anderszins, bij grote bewegingen, en gij weet dat de arbeiders van dit land zich dan verheugen. Dat is solidariteit, maar die internationale solidariteit, die eenheid, kan worden en moet worden en wordt ook hoe langer hoe hechter en natuurlijk kan die alleen groeien wanneer wij wat van elkaar afweten. Ja, zoveel mogelijk van elkaar afweten. Daarom is de organisatie, en bv. de pers, de week- of maandorganen van iedere jongeliedenorganisatie, zo’n goed middel om die internationale solidariteit, te doen groeien. Wij geven bv. in ons blad “De Zaaier” iedere maand berichten over de groei van de andere jongeliedenorganisaties, over wat zij doen; en hoe zij in elkaar zitten, en hoe zij vooruitgaan, opdat gij, al is het dan niet met uw eigen ogen, uw makkers en vrienden over de grenzen, over de gehele wereld verspreid, leert kennen. Dan wordt de solidariteit, de eenheid van belangen en de eenheid van optreden, pas iets wezenlijks voor u. Ik geloof, dat de socialistische jongeliedenorganisatie op den duur nog veel meer kan doen voor de solidariteit. Ik heb daarover heel mooie dromen, dromen die hoop ik, zullen verwezenlijkt worden. Ik geloof dat het zo goed zou zijn, wanneer, natuurlijk niet de hele organisatie, maar wanneer een kern van jongelui, die daarvoor meer geschikt zijn, eens in zijn jeugd een paar jaar kon gaan naar een vreemd land, wanneer men, in kleine clubs, van land zou kunnen ruilen, in het vreemde land zou kunnen vinden arbeid, daar zou kunnen leren de taal, daar zich zou kunnen inleven in de bepaalde vorm van organisatie en van de arbeidersbeweging in het algemeen. Er is ook onder de arbeiders nog zoveel vooroordeel, er zijn nog zovelen die laag neerzien op een Fransoos of op een Mof, en ze een beetje rare mensen vinden, omdat ze anders zijn en anders doen en andere manieren hebben dan wij. Pas wanneer men in zo’n beweging verkeert, leert men de beweging goed naar waarde schatten; dan wordt de eenheid van het proletariaat zo werkelijk voor u. En waarom zou dat niet kunnen op den duur, wanneer de organisatie van jongelieden overal vrij sterk wordt. Waarom kunnen zij zich dan niet met elkaar verstaan, dat er jonge groepen van metaalbewerkers of textielarbeiders of bouwvakarbeiders ruilen, dat zij door middel van de organisatie een tijd werk krijgen in een ander land. Ik geloof, dat dat zeer goed zou kunnen, en dat wij daardoor zouden krijgen een kern van zeer ontwikkelde arbeiders, die, de arbeidsvoorwaarden en de arbeidersbeweging van verschillende landen goed zouden kennen, en die daarom in de eigen beweging grote diensten zouden kunnen bewijzen. Wij hebben in ons land wel herhaaldelijk gehad volkskinderen uit België, die kwamen zingen, en daar is heel veel moois en goeds in, maar er is ook veel tegen. Om te beginnen, die kinderen, die zo worden ingekwartierd bij partijgenoten, en die men het land laat zien, voor wie een feestje wordt gegeven, en die op een paar uitvoeringen in de grootte steden zingen, zijn nog erg jong. Zij hebben er heel weinig aan, krijgen wel aardige indrukken, maar leren niets. Dan is dat iedere avond optreden in sommige opzichten niet zo heel goed voor hen. Wanneer men echter zoiets zou kunnen doen met oudere jongelui, bv. vóór de diensttijd, tussen 17 en 19 jaar, of na de dienst, tussen 21 en 23, dan geloof ik dat dat een heel grootte stap zou zijn voor het nog veel hechter maken van de internationale solidariteit.
Ik ga nu weer over tot een ander punt van de taak van de socialistische jongeliedenorganisatie, nl. tot de lichamelijke opvoeding. Hè, dat is iets, waarvoor gij, dunkt mij, op dit ogenblik wel veel moet gevoelen. Als men zo’n hele avond stil moet zitten luisteren moet men wel iets voelen voor de idee van de lichamelijke opvoeding, van wat met zijn lichaam te doen, met armen, benen en romp, allerlei plezierige dingen, wandelen en roeien en gymnastiek en spelen in de open lucht, kortom allerlei lichamelijke spelen en lichamelijke oefeningen houden. Dat zijn uitstekende dingen, vrienden, en ik wilde dat gij er wat meer aan deed. Ach, dat staat wel in het program van “De Zaaier”, en ik lees ook wel in de correspondentie, die ik krijg voor het blaadje: wij hebben een wandeling gemaakt en dat is heel prettig geweest, en wij hebben gezongen en zo, en dat is best, maar wandelen is niet de hele lichamelijke opvoeding. Het is nog maar een klein stukje ervan. Er zijn zoveel andere plezierige dingen en die lichamelijke opvoeding is zo goed. Enerzijds omdat ze het lichaam sterker maakt en gezonder. Laten wij ons nu echter niet verbeelden dat wij daarmede zo heel veel kunnen bereiken. Neen, er is in het kapitalisme een geweldige kracht, die de arbeiders naar beneden drukt, ook wat aangaat hun lichamelijke gesteldheid. En wat wij ook doen, en hoe hard wij daartegen, tegen de ontaarding die het kapitalisme kweekt, ook optreden — en dat moeten wij natuurlijk doen — wij kunnen die kracht toch nooit geheel overwinnen. Ook in dit opzicht, ook op lichamelijk gebied, brengt het kapitalisme een grootte scheiding tussen de klassen. Er zijn belangwekkende cijfers over — ik zal ze wel eens plaatsen in het blad van “De Zaaier” — welk een verschil er is in de kracht, in de lichaamslengte, in de omvang van de borst enz., tussen de jongens en meisjes van de scholen van de welgestelden en die van de scholen der armen. Men behoeft ook maar een groot aantal arbeiders en een groot aantal kinderen of mensen uit de burgerklasse bij elkaar te zien om dat verschil met één oogopslag waar te nemen. Tegen die ontaarding kunnen wij nooit geheel op, maar wij moeten toch doen wat wij kunnen, want, het is door verschillende socialisten al zo dikwijls gezegd, die lichamelijke zwakheid en ongezondheid van de arbeiders, is zo’n grote factor, waardoor de kapitalisten ze onder de duim houden. Niet omdat wij met onze lichamen tegen het kapitalisme kunnen gaan vechten, niet omdat wij het met onze vuisten omver kunnen gooien — dat kunnen wij alleen met onze hoofden, ook weer niet door met onze hoofden tegen de muur te lopen maar door met die hoofden flink te denken en uit te voeren wat ons verstand ons vertelt — maar omdat de arbeiders, wanneer zij echt gezond waren en echt sterk en echt levenslustig, zo geweldig ontevreden zouden worden met de omstandigheden waaronder zij leven, dat de bewustwording, zoals men dat noemt, heel wat sneller zou gaan. Betere strijders, met meer uithoudingsvermogen willen wij kweken; daarvoor dient ons ook de lichamelijke ontwikkeling, maar daarvoor niet alleen. Wij moeten het nu eens uit ons hoofd zetten, alsof ons lichaam alleen maar is een dienaar, een knecht, alsof wij het alleen maar sterk en krachtig hebben te maken teneinde er wat mee te doen. Neen, dat lichaam is voor ons ook een middel tot genot, tot genot op het gebied van de natuur, op het gebied van de kunst, op allerlei gebied, met onze ogen, met onze oren, maar ook met onze armen en benen, door lichaamsoefening en vooral lichaamspelen. Aan velen van u zal dat heel vreemd zijn, omdat zij daar nooit iets aan hebben gedaan, maar lichaamsspel in de open lucht is een zeer groot genot, en ik ken mannen reeds in de kracht van hun leven, mannen die ernstig werk hebben en die met dat ernstige werk geheel zijn vervuld, die geen groter genot kennen in hun vrije tijd, in de mooie zomerdagen, dan om zich aan zo’n spel te wijden, die er geheel in opgaan en zich gelukkig en plezierig voelen als kinderen. Te voelen dat men met zijn lichaam allerlei kan doen, te voelen hoe de zon dat lichaam bruint en de wind het hardt, en dat lichaam te gebruiken in een of ander mooi spel, buiten in de heerlijke natuur, in een spel, vernuftig uitgedacht, waarin de menselijke geest en het lichaam beide een rol vervullen, waarin het aankomt op onze vindingrijkheid, op onze moed, op onze geestkracht, op onze tegenwoordigheid van geest, evenzeer als op onze behendigheid, onze lichaamskracht en ons uithoudingsvermogen, dat is iets heerlijks, niet met een of ander doel buiten het spel, niet om gezonder te worden of zo, neen, eenvoudig door de aard, die in de mens is, van werkzaam te willen zijn, actief ook met zijn lichaam. Dat is een genot dat de jonge arbeiders in ons land zo goed als in het geheel niet kennen. Er bestaan wel enkele arbeidersgymnastiekclubs; dat is al iets, maar gymnastiek geeft lang niet het genot dat de openluchtspelen, zoals voetbal, tennis, cricket geven. Engeland is daar het grote land van, het land waar dat al sedert eeuwen bestaat, waar in dat opzicht ook de klassenscheiding doorbroken wordt, waar cricket bv. het grote nationale spel voor alle klassen is. In ieder dorp is een cricketclub en daar doet iedereen aan mee, de heer van het dorp en de bourgeoisie en ook de jongens van de arbeidersklasse. Wanneer een slagersjongen met zijn mand op de fiets voorbij komt, en hij ziet kans er even tussen te glippen, dan stijgt hij af en oefent een half uurtje mee. Die spelen beginnen gelukkig ook in ons land een beetje te komen, en ik weet, dat bv. de ANDB [Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond] die zo verbazend veel doet voor de leerlingen, om te maken dat ze flink ontwikkelde strijders worden, en dat ze ook naar het lichaam een beetje opgeheven worden, voor de leerlingen een voetbalclub heeft gesticht. Welnu, het doen aan zulke openluchtspelen moet ook worden een bepaald en omschreven deel van de taak van de jongeliedenverenigingen in Holland. Voor Holland is dat dubbel nodig, want er is juist onder de Hollanders nog zo dikwijls een geest van lammenadigheid, een geest van sikkeneurigheid en een geest van kruidje-roer-mij-niet en van Jan Salie en die moet er uit. Die moet eruit door de strijd natuurlijk, maar ook door het spel. Dus vrienden, leden van “De Zaaier”, probeert dat nu eens. Of denkt gij dat zulke gezelschapsspelen in de open lucht, dat tennis bv., ook een heel prettig spel, van nature bestemd is alleen voor de jongens en meisjes van de bezittende klasse? Zij staan na schooltijd heerlijk met de bal te gooien en hem op te vangen en hebben verbazend veel plezier; gij kunt er niet aan meedoen, omdat gij geen geld en geen tijd hebt, omdat de benodigdheden duur zijn en de huur van de plaatsen waar gespeeld wordt ook. Maar dan moet er maar eens op getamboereerd worden en hemel en aarde bewogen worden, dat particulieren of de gemeente ook plaatsen en middelen tot spelen moeten beschikbaar stellen voor de arbeidersjeugd. Middelen om te leren — heel goed, speelplaatsen voor kinderen — heel goed, maar de arbeidende jeugd moet ook plaatsen hebben waar zij zich kan ontspannen en vermaken en heerlijk het lichaam versterken en het genot voelen dat daarin gelegen is. Daarvoor moet ook “De Zaaier” werken.
Ik ga nu over tot iets anders. Ik zal daarover zeer kort moeten zijn, ook is het een zeer moeilijk punt, dat eens afzonderlijk behandeld zon moeten worden nl. de kunst, het opvoeden tot het genieten van schoonheid. Ik noem dat met opzet zo naast het spel, want spel en kunst zijn in één opzicht aan elkaar verwant, in zoverre zij beide hun doel in zich zelf hebben, in de vreugde die zij opwekken. Men zou er natuurlijk zeer lang over kunnen spreken wat een socialistische jongeliedenorganisatie kan doen om haar leden op te voeden, ook in het genieten van kunst, dat is in het schoon vinden. Gij hebt, denk ik, allen wel eens iets schoon gevonden. De meesten van u zullen toch wel eens buiten zijn geweest, gij hebt wel eens de zon zien ondergaan bv. aan de zee, of gij hebt de bossen wel gezien in de zachte tinten van het voorjaar of de gloeiende herfst, of de heide in maanlicht of in morgenglans, gij hebt wel eens bloemen bewonderd of beesten, gij hebt wel eens een man of een vrouw gezien, of een gebouw, dat u bijzonder trof; en gij hebt van dat alles wel eens zonder nadenken gehad een ogenblik van genot, een ogenblik van geluk, dat ge zegde: hé, dat is mooi. Dat is schoon vinden. Schoon vinden is een gevoel, een gelukkig gevoel, en het schoon vinden van kunst, van muziek, van verzen, van schilderijen, berust alles op dat zeer eenvoudige gevoel van geluk, en natuurlijk ook in allerlei gedachten en aandoeningen, die dat weer opwekt. Dat is een heerlijkheid in het leven, wanneer men veel schoon vindt, wanneer men heeft het gevoel voor kunst. Schoonheid in de natuur is gelukkig veel gemakkelijker te gevoelen, zij treft bijna elk mens; schoonheid in de kunst is voor de arbeiders niet zo gemakkelijk te gevoelen. Waarom? Niet omdat de arbeiders van nature ongevoelig zijn voor schoonheid, maar ten dele omdat de kunst, die op dit ogenblik gemaakt wordt en die men het gemakkelijkst te zien of te horen krijgt, bijna alleen kunst is, die voorkomt uit de levensbeschouwing van de bezittende klasse, en zij zich daar mijlen ver vandaan voelen, en ten tweede, omdat de bezittende klasse welke aan de arbeiders en ook aan de jonge arbeiders, heeft opgedrongen allerlei minderwaardige producten, hun ook heeft opgedrongen minderwaardige producten wat aangaat de vervulling van hun geestelijke behoeften en daarmee hun schoonheidsgevoel geheel vervalst. Het kapitalisme heeft aan de arbeiders geleerd, zich tevreden te stellen met margarine in plaats van boter, zich te kleden in allerlei voddige katoenen en flanellen stoffen, in plaats van in goed laken en goed linnen; het kapitalisme heeft voor de arbeiders ellendige kaartenhuizen gebouwd, die bij de eerste windstoot omver tuimelen of die zo schandelijk in elkaar zitten dat de mensen erin verbranden als muizen als er brand uitbreekt, zoals hier pas in de Marnixstraat is gebeurd. Zo heeft het kapitalisme op allerlei gebied aan de arbeiders geleerd zich tevreden te stellen met het slechte, het derde of vierderangs, het minderwaardige. Dat heeft het ook gedaan op het gebied van de kunst, bv. op dat van letterkunde. Het heeft daar gebracht de colportageromans en politieromans, die door de arbeiders nog maar al te veel verslonden worden, slechte, opwindende producten van literatuur zonder enige schoonheid. Zo is het met een massa dingen, met afschuwelijk gekleurde chromolithografieën, met banale grove muziek enz. Ik kan er hier onmogelijk uitvoerig op ingaan, wat een socialistische jongeliedenorganisatie op het gebied van de kunst zal kunnen doen. Er zijn natuurlijk verschillende dingen die zij kan doen om zin voor kunst bij haar leden aan te kweken, maar dit wil ik er hier alleen van zeggen, zij moet er altijd de nadruk op leggen, dat de arbeiders er naar moeten streven, het allerbeste schoon te vinden, dat zij er genoeg van moeten krijgen tevreden te zijn met tweede of derderangs producten, met slechte muziek, met slechte boeken, met slechte chromolithografieën. Waarom zouden zij er mee tevreden zijn? Zij zijn de klasse van de toekomst, zij willen grootse dingen doen, een nieuwe, een betere wereld maken, dat wil zeggen een hogere mensheid, zij hebben de grootste gevoelens in hun hart en de grootste gedachten in hun hoofd, zij willen immers ook in hun lichamelijk bestaan het beste dat op de wereld is, alle genot en geluk veroveren. Zij hebben of liever zij krijgen in zich, in hun levensbeschouwing en in hun leven van strijd en streven zelf de voorwaarden om zelf een hoge, sterke en diepe kunst voort te brengen en ook om het schoonste en diepste wat door mensen voortgebracht is te verstaan. Daarom moeten zij voor alles het minderwaardige verwerpen. Beter geen kunst dan akelige, slechte namaak van kunst en steeds een streven naar het allerbeste, in literatuur, in schilder en bouwkunst, in muziek, in alles.
Ik kom nu tot de inrichting van de socialistische jongeliedenorganisatie. Die jongeliedenorganisatie moet naar mijn mening zelfstandig zijn, dat wil zeggen, zij moet een afzonderlijk lichaam wezen, op zich zelf bestaan. Onder ‘zelfstandig’ bedoel ik niet dat zij niet verbonden moet zijn, als het kan, met een organisatorische, waar dat niet mogelijk is,[1] met een morele band aan de klassenbewuste arbeidersbeweging, aan de sociaaldemocratie, en als het pas geeft ook aan de vakbeweging. Ik houd dat integendeel voor hoogst wenselijk, maar zij moet zijn een eigen afzonderlijke organisatie, niet bestaan uit kleine, verspreide clubjes onder het beheer en bestuur van de partij, maar een organisatie die op haar eigen benen staat en op haar eigen benen leert lopen, zoals “De Zaaier” dat is. En waarom? Om twee redenen. Ten eerste omdat zo’n organisatie meer aantrekkingskracht heeft. Men is jong en men heeft in zich de begeerte om iets te doen, om iets te grondvesten, om zijn eigen zaakjes te regelen, om zelf te beslissen, om zelf te besturen. Men wil wel raad en voorlichting van ouderen, maar niet van die ouderen geheel afhankelijk zijn. Men wil zelf in vereniging met anderen iets tot stand brengen; een eigen organisatie hebben. Ik ben overtuigd dat de arbeidende jeugd het daar waar zij geen eigen organisatie heeft nooit tot een massabeweging kan brengen. In zulke aparte clubjes, getrokken bij de verschillende afdelingen van de partij, zal men misschien de kleine kern kunnen bijeen brengen die zich bijzonder graag ontwikkelen wil, maar aan die kleine kern hebben wij niet genoeg. Wij willen daarbij niet staan blijven, wij willen de massa van de jonge arbeiders onder onze vaan brengen, en die zullen niet komen, wanneer zij niet weten: “De Zaaier” is de organisatie, niet alleen voor de jonge arbeiders, maar ook van hen. Daar zijn zij in het algemeen gesproken, zelf baas, al wordt hun baas-zijn een beetje getemperd en al worden zij geholpen door anderen. Daar doen wij wat wij willen, wat wij voor goed houden. En wanneer wij al eens onverstandige dingen doen, och, met schade en schande wordt men wijs, wij doen wat wij willen en daaruit leren wij, en zo ontwikkelt zich ons verantwoordelijkheidsgevoel. Slechts een eigen organisatie is een organisatie, die een klassebeweging omvatten kan. De zelfstandigheid is iets dat aantrekt. Zoals ik zei, totaal ongebonden moet die zelfstandigheid niet zijn. Een organisatorische band is absoluut nodig en hoe meer hulp en steun en voorlichting de jongeren van de ouderen kunnen krijgen, des te beter is het, want de jongeren kennen nog niet alle gevaren die hen bedreigen en weten zich niet altijd tegen die gevaren te beschermen. Daar is het gevaar van het anarchisme; ook het grote gevaar van de neutraliteit [Neutraliteit kan soms het denken verdoven, door het niet stellen van de aanwezige tegenstellingen]. Burgerlijke hervormers zullen komen en zeggen: een jongeliedenorganisatie, goed en wel, maar zij moet neutraal zijn, alle standpunten moet ge horen uiteenzetten, dat kunt gij zelf beslissen. Dat is zo verleidelijk en toch is het een geheel valse redenering. Dan is er nog het gevaar, dat men ontevreden, dolzinnige dingen zou doen, dat bv. de jongelieden, doordat zij de wetten van hun land niet kennen, zich in allerlei moeilijkheden zouden brengen, zonder de beweging verder te brengen, moeilijkheden die niet nodig zijn, die vermeden kunnen worden; dat zij zich mee zouden laten slepen in bewegingen, waaraan zij niet behoren deel te nemen, waarvoor zij niet rijp zijn. Om al die dingen moet er dus zijn hulp, steun, voorlichting van ouderen, maar om de dingen, die ik eerst noemde, moet er zijn een eigen organisatie.
Nu zijn er zeker aan zo’n eigen organisatie nadelen verbonden. Misschien vele, maar ik zal er hier slechts twee opnoemen. Ten eerste het gevaar van revolutietje te spelen. Dat heeft in de laatste jaren de beweging van de jeugd in Frankrijk een beetje genekt, dat heeft hier in Holland de eerste socialistische beweging van de jeugd genekt. Men dacht dat men wanneer men wat ging bakkeleien met de politie en zo, al heel wat voor het socialisme deed. Nu, dat was natuurlijk kinderspel, en toen men zag dat het eenvoudig uitliep op klappen en gevangenis en dat er eigenlijk niets achter zat, ging de aardigheid er gauw uit. Over het gevaar van de revolutionaire frase heb ik het zo even reeds gehad. Daarin is de eerste beweging der arbeidende jeugd ook wel een beetje vervallen en dat kon niet anders, want in de arbeidersbeweging zelve was het ook zo. Wanneer men zich vreselijk opwindt met grote woorden en er komt dan niets, dan wordt men gauw ontnuchterd en teleurgesteld. Dan lijkt het leven zo vreeslijk nuchter, en al het kleine werk waaruit de grote beweging bestaat, lijkt zo vervelend en dan sluimert de beweging na een tijd van opwinding in, zakt zij weer ineen. Dat zijn gevaren die wij op dit ogenblik in de Hollandse “Zaaier” gelukkig niet zien opkomen, maar er is een ander gevaar, dat wij wel een beetje zien, nl. het verenigingetje spelen, het erg veel hechten aan allerlei vormelijkheidjes. De Duitsers hebben daar een heel goed woord voor, ‘gewichtigdoenerij’. Die zien wij op het ogenblik wel een beetje, ik zal niet zeggen bij de Amsterdamse Zaaiers, zo onbeleefd zal ik niet zijn, maar toch wel bij sommige andere afdelingen; zo’n plezier van alles erg vormelijk te behandelen, mooie voorstellen en amendementen en moties en alles erg officieel, en dan heel veel verkiezingen voor telkens een nieuw bestuur, en een voorzitter en een secretaris en een vice-secretaris, en een penningmeester en een vice-penningmeester, enz. enz., en dan dat alles in de krant, vooral in de krant. Jongens, heerlijk, als je je naam zo in de krant leest, al is het maar in “De Zaaier”, och, wat voel je je dan toch lekker hé? Och, vrienden, ik ben ook jong geweest, en ik herinner mij de tijd dat ik het ook wel aardig vond als ik mijn naam in de krant las. Nu is de aardigheid er allang af; ik heb hem er sedert zo dikwijls ingezien! Ik vind dat alles nu niet zo vreselijk erg, maar men moet het niet overdrijven. Ik krijg vele correspondenties, waarin niet alleen alle namen van het nieuwe bestuur staan, maar ook wordt medegedeeld dat er propagandacommissies zijn benoemd voor dit en voor dat en dan: het bestuur bestaat uit, en dan volgt weer een hele rist namen. Ik schrap dat allemaal maar met een blauw potlood, want ik denk, de jongelui worden veel te ijdel als ze zo allemaal telkens in de krant staan. Dat is niet goed. Dus heus, vrienden, denkt hierover eens na, bedenkt dat het in dat alles niet zit. Vormen zijn goed en nodig, maar in die vormen moet iets anders zitten, ‘t voornaamste, nl. de geest. Een flink lid te zijn van de organisatie, goed op de huishoudelijke en cursusvergaderingen te komen, daar flink aan deel te nemen, trachten zich te ontwikkelen, te leren, de gevoelens, waarover ik sprak, van kameraadschap en moed bij zich aan te kweken, dat zijn de grote dingen waarin het zit, en de vereniging is alleen maar de vorm van die dingen. Als gij dat in het oog houdt, komen al de kleine zonden en zwakheden er niet veel op aan.
* * *
Ik kom nu op het laatste punt, dat van groot gewicht is, omdat ik hier het terrein verlaat van “De Zaaier” ik bedoel waarop “De Zaaier” zoals hij nu is, werkt, en kom op het grote internationale terrein van de soc. Jongeliedenbeweging. D.w.z. ik spreek, zoals ik u zei, geheel in de geest van de stellingen die in Stuttgart op de conferentie zijn aangenomen. Dat kweken van die kennis en van die geestelijke en zedelijke eigenschappen; moet ons hoofddoel zijn, maar wij kunnen ons doel van socialistische opvoeding niet geheel bereiken, alléén door de tot hiertoe behandelde middelen. Daar moet, om goede strijders te vormen, nog wat anders, daar moet nog wat strijd, wat actie bij. Kennis kweken en flinke karakters in de strijd kweken, is goed en is het voornaamste, maar men wordt juist daartoe ook opgevoed door strijd. Ik bemoei mij nu sedert 1900 met de socialistische organisatie van de jeugd en vanaf die tijd heb ik over dat onderwerp altijd weer nu en dan nagedacht en getwijfeld, ik heb de groei der socialistische organisatie van de jeugd in andere landen gevolgd en daarover gelezen, en over het gelezene nagedacht. Ik heb dikwijls geweifeld en het is mij pas langzamerhand klaar geworden hoe de organisatie behoort te zijn ingericht en wat zij moet doen. Zo zal het u allen gaan met vele vraagstukken, dat gij wel weifelt en verandert en pas op den duur, na jaren, de zekerheid in u rijpt en het besef: nu ben ik geheel en al helder over deze zaak, nu weet ik, dat het zo en waarom het zo is. Zo ben ik nu vast overtuigd geworden dat de organisatie van de jeugd zich niet moet beperken tot één ding, zich niet moet beperken bv. tot antimilitarisme en zich ook niet moet beperken alleen tot het kweken van kennis, maar dat bij dit laatste moet komen een weinig strijd, een weinig actie. En waarom? De partijgenoten — en er zijn er vele — die dat niet met mij eens zijn, zeggen: de meesten van die jongens weten nog niets; zij moeten eerst wat leren en als zij dan genoeg weten, laten zij dan in de beweging komen, dan zijn zij goede strijders. Maar wanneer weten zij genoeg! Men neemt u toch geen examen af om in de SDAP of in de vakvereniging te kunnen komen? Men kan toch niet zeggen: op uw 20ste jaar ben je niet rijp, en op uw 21ste wel. Dat hangt toch af van ieders persoonlijkheid, de een is toch vroeger rijp dan de ander, de een is vlugger dan de ander, neemt gauwer aan of heeft meer ondervonden en doorgemaakt, En wanneer gij dan in de grootte beweging komt, scheidt gij dan uit met leren, met u te ontwikkelen? Immers neen. De volwassen arbeiders hebben ook cursussen, net als gij, doen net hetzelfde werk, een beetje samengestelder, maar proberen ook altijd nog wat te leren tot zij mannen met grijze haren zijn. Zulke zien wij ook nog dikwijls op onze vergaderingen om wat te leren. De arbeiders dorsten naar ontwikkeling, hun hele leven lang. Wat is nu het punt waarop men zeggen kan: hier eindigt de opvoeding van de arbeidende jeugd en hier na begint de strijd van de arbeidersklasse. Dat punt is er niet en kan er niet zijn, want ten eerste eindigt de opvoeding van de arbeiders nooit. Die gaat net zolang door als zij leven. Het aankweken, het verwerven van kennis gaat net zolang door als zij leven en strijden, en daartegenover staat, dat de strijd zelf en de actie zelf dikwijls de beste middelen van opvoeding zijn. Uit boeken leert men veel, maar uit het leven leert men nog veel meer. En dan komt er nog wat bij. Al wat wij u geven, de beginselen, zoals men dat noemt, de theorie van onze beweging, is grotendeels de samengeperste ervaring uit vele jaren van strijd, en uit strijd in vele landen. In het algemeen, het verwerven van kennis en de strijd gaan voor de arbeidersklasse ongemerkt en steeds in elkaar over en daartussen bestaat geen scherpe lijn, geen scherpe grens en die te willen trekken is onnatuurlijk.
Maar onnatuurlijk is het niet om te zeggen: wij zijn zo jong en wij weten zo weinig en wij kunnen nog niet aan de gehele beweging deelnemen; wij hebben bv. het kiesrecht nog niet, sommigen van ons kunnen nog niet eens lid zijn van de vakvereniging, zodat wij deze jaren in het bijzonder aan het verwerven van kennis willen besteden. Dat is de juiste opvatting; kennis, ontwikkeling, voor de organisatie van de jeugd nummer één, en de strijd meer bescheiden op de achtergrond, net andersom dan bij de beweging van de volwassenen, waar de strijd, de actie, het werk van iedere dag — de arbeiders klagen er dikwijls over — nummer een is en moet zijn. Een klein beetje kennis blijft men dan nog vergaren in de weinige vrije tijd die daarvoor beschikbaar is, maar het meeste leert men door het leven, door de strijd zelf. In de organisatie van de jeugd moet de strijd dus wel op de achtergrond staan, maar niet worden weggecijferd, niet uitgewist, niet verboden.
Dat zal ook de manier zijn natuurlijk, dat wil ik er nog bijzeggen, om de organisatie te maken tot een massaorganisatie, want och, het is wel heel mooi als jongens en meisjes bij ons komen, alleen maar om te leren maar de meeste mensen zijn ongelukkig niet zó verschrikkelijk leergierig, de meeste jonge arbeiders ook niet, dat zij in drommen van duizenden, zoals wij zeggen, zouden komen toestromen om wat kennis op te doen. Neen, actie is ook een middel van aantrekking, en een geweldig sterk middel.
Wanneer zij zien en weten dat wij wat willen doen, willen doen voor hen; opdat zij het wat beter krijgen, wat minder door lange werkuren en zo lijden, een prettiger leven hebben, dan zullen zij bij ons komen, en dan zullen wij zeggen: jongens en meisjes, nu eerst goed vlijtig zijn en veel kennis vergaren, want ge kunt uw hele leven nog strijden, maar tot kennis vergaren dienen deze jaren in het bijzonder.
Wat moeten de vormen van actie zijn? Ook daarvan heeft de ervaring in het buitenland reeds veel geleerd. Natuurlijk kunt gij niet meedoen aan iedere actie. Ik zou zeggen, bv. de actie voor het algemeen kiesrecht ligt minder op de weg van de jonge arbeiders, omdat zij op hun leeftijd het kiesrecht toch nog niet kunnen krijgen. Op hun weg liggen in de eerste plaats zulke acties, die direct voortvloeien uit hun rol, uit hun toestand in de kapitalistische maatschappij, die zich direct keren tegen het ergste kwaad, wat de kapitalistische maatschappij hun aandoet. Daar is bv. de strijd voor betere arbeiderswetgeving, meer bescherming van de levenskracht der jonge arbeiders, voor verbod van nachtarbeid, van avondwerk, voor de achturige arbeidsdag voor arbeiders en arbeidsters tot het 18de jaar, daar is de strijd voor betere naleving van het kleine beetje wettelijke bepalingen, die er zijn, die de jonge arbeiders beschermen. Ach vrienden, er zijn sommigen onder mijn partijgenoten, die zeggen: “Neen, aan die strijd moeten de jonge arbeiders zelf nog niet meedoen, die voeren wij voor hen. Wat verbeeldt ge u toch? Zij zijn daarvoor te jong, nog veel te onnozel”. Ik kan dat niet geloven. Wanneer ik u allen die hier zit, en de duizenden die hier niet zitten en nog veel minder benul hebben van de zaak dan gij, een voor een vroeg: zeg eens, zou je blij zijn, als je maar 8 uur per dag behoefde te werken en voor de rest vrij bent te doen wat je wilt? Zou toch man voor man, en vrouw voor vrouw antwoorden, “alsjeblieft”. Gij weet toch allen, dat het prettig zou zijn 8 uur te werken in plaats van 10 of 11. Als gij dat weet, en wij leren u en gij ziet ook voor uw ogen dat ge dat niet vanzelf krijgt, maar dat de arbeiders daarvoor strijden, dan ligt het toch niet zo vreselijk ver van uw hersens af te denken: daar willen wij toch ook eens wat voor doen. Dat is toch zo natuurlijk en vanzelf sprekend, dat gij bv. brandt van begeerte om u aan te sluiten bij de beweging voor de verkorting van de arbeidsdag, zoals die door de SDAP en het NVV samen zal worden gevoerd, en die ook beoogt de arbeidsdag voor arbeiders onder de 18 jaar tot 8 uur te verkorten.
Daar is bv. de betere naleving der bestaande bepalingen. Wanneer gij moet staan bij het gebied van het vergaren van kennis, daar heb ik gemeend daarover veel korter te moeten spreken.
En nu tot slot, die algemene gedachten, die ik u vanavond heb verkondigd, zijn zoals ik u zei aangenomen als de leidende gedachten van de socialistische internationale jongeliedenorganisaties, en ik hoop dat zij ook spoedig zullen zijn de leidende gedachten van de socialistische jongeliedenorganisaties in Nederland, niet alleen van “De Zaaier”, maar ook van de andere socialistische organisaties, die zich op de langen duur, dat kan niet anders, met “De Zaaier” in een krachtige bond moeten en zullen verenigen. En dan hoop ik dat velen van u en velen daarbuiten tot ons zullen komen en zullen trachten uitvoering te geven aan het algemeen plan van socialistische opvoeding, zoals ik u dat hier vanavond heb voorgelegd. Dat plan is een soort ideaal, een soort algemene voorstelling, en van u en van de andere jonge arbeiders en arbeidsters zal het afhangen in hoeverre dat plan verwerkelijkt wordt, maar dit kan ik u wel zeggen, wanneer gij met ons gaat leven en strijden, wanneer gij in “De Zaaier” komt en die zo tracht te maken, dat hij geheel beantwoordt aan dat ideaal, dan pas krijgt gij een goed en schoon leven, een leven zoals aan jonge arbeiders past. Dan zult gij hoe langer hoe meer achter u laten en gaan verachten lage en botte genietingen, dan zult gij hoe langer hoe meer achter u laten de doelloosheid en leegheid van uw bestaan. Een arbeider, ook een jonge arbeider of arbeidster, die niet het socialisme heeft om van te leven en die niet streeft om een goed strijder te worden en te zijn, heeft maar een treurig leven, een plat, een armzalig en leeg bestaan. Maar wanneer gij daaroverheen komt en wanneer gij probeert uzelf en elkaar op te voeden en opgevoed te worden tot flinke strijders, wanneer gij voelt dat gij vooruitgaat in kennis, en voelt dat gij vooruitgaat in de grote deugd van kameraadschap en de andere proletarische deugden, en wanneer gij dan tevens het vuur en de drang tot daden, die in de jeugd zit, af en toe kunt ontladen in het deelnemen aan dat deel van de taak van de arbeidersbeweging, dat op de weg van de jongelieden ligt, wanneer gij zo leeft in en voor uw organisatie, dan kunt gij, al ben je arm, en al hebt gij veel moeilijkheden met uw patroon, al is uw levenslot onzeker — het levenslot van een arbeider is altijd onzeker — al hebt gij weinig materieel, weinig stoffelijk genot en weinig stoffelijke vreugde, dan kunt gij toch gevoelen, dat gij leeft het beste leven, het allerbeste en schoonste leven, dat een mens in onze dagen leven kan, een leven waarvan iedere dag en ieder uur vol is van grootheid, van inspanning om de mensheid te brengen tot een hogere staat en daarom van waar geluk.
(Aangenomen op de Internationale Conferentie der socialistische organisaties der jeugd, gehouden te Stuttgart, van 24-26 augustus 1907)
Onder het opgroeiend arbeidersgeslacht komt een levendige drang naar ontwikkeling in socialistische zin op. De jonge arbeid(st)ers voelen behoefte zich voor te bereiden voor de klassenstrijd door het verwerven van de kennis en het versterken van de zedelijke eigenschappen, die het hun mogelijk maken die strijd met meer kracht te voeren. Onder ‘socialistische opvoeding’ verstaan wij het verwerven van dergelijke kennis en zedelijke eigenschappen.
De socialistische opvoeding der jeugd geschiedt het beste en doelmatigste in bijzondere organisaties. Het is dus de plicht der socialistische partij, organisaties der jeugd te stichten en waar deze bestaan, ze krachtig te ondersteunen.
De taak der organisaties is:
a. De verspreiding van kennis, in de eerste plaats van die kennis, welke voor de arbeidersklasse onontbeerlijk is om de klassenstrijd met volle nadrukkelijkheid te kunnen voeren, nl. de wetenschap der maatschappij. Echter moet overal, waar dit nodig schijnt de grondslag voor alle verdere ontwikkeling daardoor gelegd worden, dat door de studie van hun moedertaal de jonge arbeid(st)ers in staat gesteld worden het gehoorde en gelezene goed te begrijpen en zowel dit, als hun eigen gedachten helder mondeling en schriftelijk uit te drukken. De voornaamste vakken, die voor de socialistische opvoeding van de arbeidersjeugd in aanmerking komen, zijn staathuishoudkunde, algemene geschiedenis en geschiedenis der arbeidersbeweging volgens de marxistische opvatting der geschiedenis, arbeidswetgeving en kennis der staatsinrichting. In de tweede plaats komen de beginselen van de natuurwetenschappen en sociale hygiëne, waaronder ook het geven van juiste voorstellingen over alcoholisme en seksuele vraagstukken in aanmerking.
Bij de studie der geschiedenis moet niet vergeten worden, kennis te verspreiden over het wezen, de oorsprong en de ontwikkeling van godsdienst en kerk.
b. Het kweken en versterken van zedelijke eigenschappen als: solidariteit, democratische gezindheid, discipline, zelfbewustzijn, offervaardigheid, koenheid en bezonnenheid. Kortom alle eigenschappen die het proletariaat in hoge mate bezitten moet, om zijn historische taak te kunnen vervullen.
In het bijzonder wordt hier nog gewezen op het belang van de samenwerking der beide geslachten in de organisatie der jeugd. De gemeenschappelijke arbeid en de gemeenschappelijke strijd voor een grote zaak zijn het beste middel, de wederzijdse betrekkingen van achting en kameraadschappelijkheid tussen de geslachten tot stand te brengen, die de grondslagen vormen van de seksuele zedelijkheid zijn het socialisme.
c. Het bevorderen van de internationale solidariteit door verspreiding van kennis van de arbeidersbeweging en de organisatie der jeugd, zowel als door het bevorderen van persoonlijke betrekkingen tussen de arbeiders van alle landen.
d. De bevordering van de lichamelijke cultuur door lichaamsoefeningen en spelen.
e. De bevordering van de schoonheidszin van het proletariaat,
Wel vindt de socialistische opvoeding der jeugd het beste plaats in bijzondere organisaties, maar tussen deze en de klassebewuste arbeidersbeweging moet zo mogelijk een organisatorisch verband — waar dit echter onmogelijk blijkt, een morele band bestaan.
De socialistische opvoeding der jeugd voltrekt zich slechts gedeeltelijk door de ontwikkeling, die zij door middel der pers en van brochures, door cursussen enz. deelachtig wordt. Deze opvoeding moet aangevuld worden door de strijd, de actie, en wel omdat het onmogelijk is een bepaald punt aan te geven waar de vergaarde kennis de jonge arbeid(st)ers eerst geschikt maakt aan de strijd deel te nemen, terwijl omgekeerd de strijd zelf het leerzaamste opvoedingsmiddel is. Maar uitdrukkelijk moet er de aandacht op gevestigd worden, dat terwijl voor de partij en de vakbeweging de strijd meer op de voorgrond staat, omgekeerd bij de organisatie der jeugd de sterkste nadruk op de opvoeding en ontwikkeling gelegd moet worden, als op hun voornaamste taak.
De punten waarop de actie der jeugdige arbeid(st)ers zich in hoofdzaak moet richten volgen uit de bijzondere positie van het jeugdige proletariaat in de kapitalistische maatschappij. Het zijn:
a. De strijd voor de uitbreiding der arbeidswetgeving de actie voor het beter naleven der bestaande wettelijke bepalingen, en voor de bescherming der jonge arbeiders tegen uitbuiting in het algemeen;
b. de strijd tegen het alcoholisme;
c. de bestrijding van het militarisme.
De middelen die de organisatie der jonge arbeiders o.m. tot het volbrengen van haar taak kan aanwenden, zijn:
a. het organiseren van voordrachten en cursussen;
b. de uitgave en verspreiding van koeranten en tijdschriften;
c. het stichten van verenigings- en rondgaande bibliotheken;
d. gemeenschappelijke uitstapjes en bezichtigingen;
e. lichaamsoefeningen en bewegingsspelen;
f. het deelnemen aan petities en demonstraties;
g. het stichten van studiegroepen;
h. het organiseren van artistieke en letterkundige feesten;
Ten slotte behoort het tot de taak van de organisatie der jeugd, er voor te werken dat de partij steeds meer voor haar streven gewonnen worde.
_______________
[1] Niet mogelijk om politieke redenen, zoals bv. Noord-Duitsland.