Geschreven: 1907
Bron: een uitgave van Th. Van Der Zeeuw — Leiden
Bezorging als pdf: Bert Altena
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2008
Een heerlijk, verlokkend woord is ‘Vrijheid’ — een woord, voor honderdduizenden mannen en vrouwen in onze tijd het inbegrip van al hun verlangens en aspiraties — een woord, misschien het zoetst klinkende van alle woorden voor de jonge arbeiders die zich in De Zaaier aaneensloten om zich voor te bereiden tot de strijd. — Ja, Vrijheid, dat is het wat zij willen, wat geheel het proletariaat wil; al zijn streven, zijn strijd, zijn inspanning, gaat naar dat doel. En daarom klinkt dat woord voor ons zo machtig, overstelpend en zoet.
Maar dat woord — wat betekent het precies voor ons? Wat is zijn inhoud? Welke voorstelling roept het bij ons op? Wij willen ons niet bedrinken aan vage gevoelens. Het proletariaat steunt, bij alles wat het zich voorstelt te bereiken, op wetenschap, op heldere klare denkbeelden, niet op vage gevoelens. En wanneer wij zeggen ‘wij strijden voor de Vrijheid’, moeten wij precies weten, wat wij onder die ‘vrijheid’ verstaan.
Wat is voor ons ‘vrijheid’? Wat bedoelen wij er mee? Bedoelen alle mensen in onze tijd en de mensen in verschillende tijden, er één en hetzelfde mee? Dat wil zeggen, knopen zij er dezelfde voorstelling aan vast?
Neen, zo is het niet. Verschillende mensen in verschillende tijden hebben zich onder vrijheid iets zeer verschillends gedacht en voorgesteld. ‘Ieder, die een ogenblik nadenkt, zal weten, dat Vrijheid alleen niets anders als een afgetrokken begrip, een woord met een hoofdletter, dat er honderden soorten van vrijheid kunnen bestaan en dat men er zich, zonder nadere omschrijving, bij kan denken wat men wil.’[1]
Nu heeft ieder mens in kleinigheden een ander begrip, een andere voorstelling van vrijheid, maar in hoofdzaken hetzelfde begrip vormen zich groepen van mensen, die in één tijd een gelijke plaats innemen in het voortbrengingsproces en in gelijke betrekking staat tot elkaar en tot andere groepen: dat zijn dus de klassen.
En haar voorstelling van vrijheid, is voor een onderdrukte strijdende klasse — een klasse die de maatschappij nog niet inrichten kan naar haar behoeften — altijd het verwerven van wat haar ontbreekt, is een voorstelling van maatschappelijke verhoudingen ongelijk aan, ja in menig opzicht het tegendeel van de heersers.
In de woorden ‘vrijheid en gelijkheid’ vertolkte de Franse burgerklasse ten tijde van de grote revolutie, al haar idealen. Maar wat verstond zij onder de vrijheid? Zij verstond het volle onbegrensde recht van een ieder, naar goeddunken over zijn eigendom te beschikken, daaronder begrepen de beschikking van de arbeider over zijn arbeidskracht. Zij verstond onder vrijheid dus de opheffing van alle oude, in vroegere tijden tot stand gekomen wetten en bepalingen, die de bezitter verhinderden niet zijn eigendom, bv. zijn grondbezit, geheel naar eigen believen te handelen — en zo ook de opheffing van alle instellingen, gelijk bv. de gilden, die de arbeider belemmerden in de verkoop van zijn arbeidskracht. Dát was de vrijheid die de burgerlijke klasse nodig had, om haar productiewijze, het kapitalisme geheel te kunnen ontwikkelen — en het was dan ook de kern der vrijheid, die in de burgerlijke maatschappij tot stand kwam.
De arbeidersklasse — in zover zij zich bewust is van haar plaats in het productieproces en de ontwikkeling der maatschappij doorziet[2] — heeft een geheel andere voorstelling van vrijheid. Zij denkt zich iets geheel anders bij dat woord. Wat voor de burgerlijke klasse vrijheid is — nl. de toestand van nu — is voor haar onvrijheid, slavernij. Voor haar betekent de onbelemmerde beschikking van de kapitalist over zijn eigendom, zijn kapitaal, zijn productiemiddelen, juist ongebreidelde uitbuiting. Iedere beperking van de kapitalistische vrijheid door de arbeiderswetgeving of de vakvereniging, bv. op het punt van de arbeidsduur, toomt de uitbuiting enigzins in, bezorgt aan de arbeiders een klein beetje vrijheid, een klein beetje meer beschikbare levenstijd.
En wat de arbeidersklasse onder volkomen vrijheid verstaat, die zij wil veroveren, waarvoor zij strijdt — dit is de bevrijding van het loonstelsel. Dat is een nieuwe maatschappelijke organisatie van de arbeid, op de grondslag van gemeenschappelijk eigendom der productiemiddelen: met het doel van beperking van de arbeid voor allen, door deelneming aan de arbeid van alle leden der maatschappij, tot arbeiden in staat, en de toepassing van alle arbeidsuitsparende machines en methoden.
‘De nodige maatschappelijk-geregelde arbeid voor allen tot een minimum verkort en aan een ieder voldoende vrije tijd verzekerd om aan kunst en wetenschap deel te nemen en zijn leven te genieten: dat is de vrijheid, die het moderne socialisme bedoelt’.[3]
Wij zien dus, groot en belangrijk is het verschil, tussen wat de bourgeoisie in haar revolutionaire tijd verstond, en wat de arbeidersklasse van thans verstaat onder vrijheid. Waaruit ontspruit dit verschil? Uit het verschil in macht, die de maatschappij van voor honderdvijfentwintig jaar en die van nu over de natuur heeft. Waar komt de bijzondere voorstelling van vrijheid uit voort bij de hedendaagse arbeidersklasse? Uit de aard van het hedendaagse productieproces en de plaats die zij daarin inneemt.
De voorstelling die een klasse zich van de vrijheid vormt, is van de graad van heerschappij van de mens over de natuur, dat is dus in de praktijk van de ontwikkeling der productiekrachten, geheel afhankelijk. Onze voorstelling, het socialistisch ideaal van vrijheid bv., was onmogelijk zolang niet het met stoom en elektriciteit werkend grootbedrijf de voorwaarden had geschapen, voor het gemeenschappelijk bezit der productiemiddelen en de maatschappelijke organisatie van de arbeid, die het proletariaat invoeren wil.
Elke voorstelling van vrijheid, ook de socialistische, is dus voor de gehele maatschappij beperkt en begrensd door de grenzen van onze macht over de natuur. Elke voorstelling van de vrijheid voor het individu, de eenling, is verder beperkt en begrensd door de verhoudingen, die de mensen in de arbeid, in het productieproces onderling moeten aangaan. Oneindige, absolute vrijheid voor het individu — zoals de anarchisten haar dromen zou alleen te bereiken zijn door de geheel alleen arbeidende en levende mens. Zij is dus onbereikbaar.
Iedere verbinding met en verhouding tot anderen beperkt noodzakelijk de vrijheid van de eenling. De grootst mogelijke vrijheid zou voor hem alleen te verkrijgen zijn door opoffering van zoveel mogelijk maatschappelijk leven en maatschappelijke arbeid. Maar dan zou zij tevens betekenen de grootste onmacht, dat is de grootste onvrijheid in verhouding tot de natuur, het geheel en al door haar geknecht te zijn. De mensen kunnen dus alleen werkelijke, praktische, noodzakelijk beperkte vrijheid veroveren door dat elk hunner iets prijs geeft van zijn persoonlijke willekeur ten behoeve van de vrijheid van anderen, van de gemeenschappelijke vrijheid. Dit is in iedere maatschappij het geval, dit zal ook het geval zijn in de socialistische. En doordat de productiemiddelen gemeenschappelijk eigendom zullen zijn en de productie maatschappelijk geregeld worden, zal dat wat de kapitalistische bourgeoisie vrijheid noemt, min of meer onbeperkte beschikking over het eigendom, onbeperkt ook ten opzichte van de gevolgen voor andere menselijke wezens — niet meer bestaan. Maar de maatschappelijke vrijheid door inperking van ieders persoonlijke willekeur, door de nieuwe arbeidswijze en arbeidsverhoudingen verkregen, zal groter zijn dan ooit te voren.
Voor de arbeidersklasse heeft het denkbeeld: vermeerdering van maatschappelijke vrijheid door inperking vaan persoonlijke willekeur, niets dan aantrekkelijks en bekends. Het is hetzelfde begrip, toegepast op de organisatie van de maatschappelijke arbeid, dat zij reeds nu dagelijks toepast in haar strijd tegen het kapitalisme. Om een weinig meer, steeds meer vrijheid, ten slotte de gehele bevrijding van de loonslavernij te veroveren, sluiten de arbeiders zich aaneen in vak- of politieke organisatie, en elk individu offert daarin iets op van zijn persoonlijke willekeur ten behoeve van de samenwerking en het algemeen belang
We weten dus nu wat vrijheid is, d.w.z. wat zij voor ons is, welke inhoud het woord heeft voor het socialistisch proletariaat. En we weten dat deze inhoud niet willekeurig door ons gekozen werd, dat het proletariaat niet evengoed een ander vrijheidsideaal kon koesteren, maar dat het gegeven, bepaald wordt door de graad van ontwikkeling der productiekrachten en de positie van het proletariaat in de kapitalistische maatschappij.
_______________
[1] H. Gorter, Sociaaldemocratie en anarchisme, blz. 17.
[2] Dus niet de christelijke en anarchistische arbeiders.
[3] Kautsky. Zedenleer en materialistische opvatting der geschiedenis.