Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1993, zomer, (nr. 46), jg. 37
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
De oorzaken van het conflict in het voormalig Joegoslavië zijn divers. Dat maakt het politiek moeilijk om “iemands kant te kiezen”. De discussie over buitenlandse belangen en inmenging staat meestal op de voorgrond. Hoe moeten we de interne tegenstellingen begrijpen die leiden tot nieuwe staatsvorming, etnische zuiveringen en volkerenmoord? Catherine Samary bespreekt een aantal veel gehoorde verklaringen en betoogt dat de kwestie van zelfbeschikkingsrecht in etnisch heterogene staten geen eenvoudig vraagstuk is.
Als koppige schuldeiser verzette de “internationale gemeenschap” zich (tot aan de onafhankelijkheidsverklaringen van juni 1991) tegen de diverse republieken en schaarde zich achter de regering Markovic. Zij sprak zich uit voor een sterke staat die instond voor het beheer van de buitenlandse schuld. Men sprak van onaantastbare grenzen en men vreesde voor wanorde. Dit antinationalisme hield geen rekening met de reële problemen van nationale identiteit en nationale rechten die met het zoeken naar een democratisch alternatief voor Joegoslavië opdoken. De echte problemen die achter de verzuchtingen van de diverse republieken schuil gingen, bleven verborgen. Men begreep niet dat de liberale logica het Joegoslavië met ontbinding bedreigde en men wilde dat ook niet begrijpen. Door de onafwendbare drang tot soevereiniteit van de republieken te ontkennen, gaf men het startsein voor een stormloop in verspreide gelederen.
Vervolgens gingen de internationale mogendheden toch over tot het erkennen van de onafhankelijkheid echter zonder zich daarbij te laten leiden door een coherent principe, zoals bleek uit het niet erkennen van Macedonië – en riep daarbij de illusie in het leven dat zo een oorlog vermeden kon worden. Maar de oorlog barstte toch los en wel precies na de erkenning van de onafhankelijkheid van Bosnië-Herzegovina.
De “kantonnering” van Bosnië, dat wil zeggen het vastleggen van etnisch “zuivere” kantons, die door de een zeer onvoorzichtige Europese Gemeenschap werd goedgekeurd, gaf aan de Servische en Kroatische extremisten het sein om over te gaan tot de etnische zuiveringen.
Hoe zit het nu met de binnenlandse verantwoordelijkheden? Het uiteenspatten van Joegoslavië heeft diepe historische wortels. Maar de uiteindelijke mislukking van de politiek van het “titoïsme” hield daarom nog geen oorlog in. Om dit nader te belichten wil ik drie verschillende verklaringen voor het huidige conflict onder de loep nemen. Zij spreken elkaar tegen en zijn ontoereikend, maar ze onderstrepen elk apart een aantal reële en belangrijke aspecten.
Een eerste opvatting beschouwt de oorlog als een “communistische” en “Groot-Servische” agressie, eerst tegen de Kroatische en vervolgens tegen de Bosnische zelfbeschikking. Het Joegoslavische leger zou, als bondgenoot van Servië, een rol spelen die te vergelijken is met die van de Sovjettroepen in het verzet tegen het onafhankelijkheidsstreven van de Baltische republieken. Het conflict wordt opgevat als een expansieoorlog, of als een poging van de oude communistische macht om haar voortbestaan veilig te stellen tegenover de jonge democratieën. In deze visie zijn alle Serviërs in Kroatië en Bosnië gewoon pionnen van de Groot-Servische macht. Maar de beschreven bondgenootschappen zijn zeer reëel. Zo is in Rusland een deel van het oude partijapparaat een bondgenootschap aangegaan met rechtse nationalistische stromingen. Toch wordt niet alles hiermee verklaard.
Het oppervlakkige gebruik van de term “communistisch” verhult de “cetnik”-inhoud[1] van Milosevics politiek. Tevens verdonkeremaant de term het verschil met het titoïsme en diens nationaliteitenpolitiek van weleer. De manier waarop deze opvatting de Kroatische zelfbeschikking benadert stelt geen enkele vraag over de zelfbeschikking van alle andere nationaliteiten in de diverse gebieden, de Servische inbegrepen. Zij herleidt de angst van de Serviërs in Kroatië tot een kwestie van manipulatie, maar zij vergeet dat de politiek van Tudjman het heimwee naar een Groot-Kroatisch verleden aanwakkert.
De partij van de huidige Kroatische president is een nationalistische heterogene coalitie die niet als ustasa[2] kan worden geïdentificeerd, maar die evenmin democratisch is. Zij kreeg heel wat geld van uiterst rechtse emigranten, wat er toe heeft bijgedragen dat de regering een etnische opvatting van de staat ging huldigen: de “staat van het Kroatische volk” en niet, zoals voorheen, “van Kroaten en Serviërs in Kroatië”. Dat was geen antwoord op Milosevics politiek, maar een oog-om-oog reactie.
De toevoegingen van de regering aan de grondwet op de vooravond zelfvan de onafhankelijkheidsverklaring van 25 juni 1991(!) om de rechten van de minderheden te waarborgen, konden het tij niet keren. Men geloofde er gewoon niet in. De angst werd aangewakkerd door symbolische daden zoals de naamsverandering van het “Plein van de Slachtoffers van het Fascisme” in “Plein van de Groot-Kroaten”. Ook de reactionaire nationalistische geschriften van Tudjman zelf (die in het zog van de revisionistische geschiedschrijving de door de fascistische Kroaten begane volkerenmoord ontkent) en zijn verklaring dat hij blij is niet getrouwd te zijn met een Servische of een Joodse vrouw droegen hieraan bij. De activiteiten van ustasa-groepen die in de conflictgebieden in het Kroatische leger werden opgenomen, spelen een grote rol in de Servische angstgevoelens. En sinds de erkenning van de onafhankelijkheid is een etnische opvatting van het burgerschap van kracht. Zo’n politiek is, net zomin als die van Bosnië, de politiek van iemand die zich het slachtoffer van een agressie noemt: hij gebruikt de reële Servische agressie om achter de schermen zijn wil door te zetten. De akkoorden tussen de Servische en Kroatische nationalisten achter de rug van de Bosnische moslims zijn er een trieste illustratie van.
Een tweede opvatting over het Balkan-conflict stelt dat het gaat om de confrontatie van nationalisten die allemaal even reactionair zijn. Iedere partij manipuleert “haar” bevolking en stort zich hals over kop in de oorlog om de gebreken van haar sociaaleconomisch programma te verdoezelen. Het staakt-het-vuren wordt nooit gerespecteerd omdat iedereen belang heeft bij de oorlog; de ene partij om haar onafhankelijkheid erkend te krijgen “omdat samenwonen nu eenmaal onmogelijk is”; de andere om met geweld de grenzen van een Groot-Servië vast te leggen. Ook deze verklaring wijst op reële parallellen, maar verzwijgt nochtans een duidelijke asymmetrie: er vallen geen bommen op Servië.
Deze verklaring wijst op de logica van een leger dat vasthoudt aan zijn privileges en dus aan de Joegoslavische staat. Alleen de Serviërs namen, na de Sloveense en Kroatische afscheiding, de verdediging van die staat op zich. Het Servische militair-technische overwicht dekte de activiteiten van de nationalistische Servische groepen die hun eigen opvattingen van een Groot-Servië opdrongen, ook aan die landgenoten die daar tegen waren. Daarbij komt nog de centrale positie van Servië, die de reactionaire ontwikkeling van het regime, een bijzonder gewicht binnen het gehele conflict.
Een derde verklaring duidt het nationalistisch separatisme als verantwoordelijke aan. Zo beweren de Servische autoriteiten dat wanneer Slovenen of de Kroaten het recht hebben om zich af te scheiden, de Serviërs het recht hebben om niet in een Kroatische staat te leven die hen niet als natie erkent zij hebben dus het recht om in een in stand gehouden Joegoslavië of in een Groot-Servië te blijven.
In deze visie wordt het leger voorgesteld als de bewaker van de gelijkberechtiging van alle burgers. Daarom snelt het leger de Serviërs te hulp wanneer zij bedreigd worden door de vorming van een staat die “niet toe behoort” aan de Kroaten alleen. Hiermee wordt de onsamenhangende politiek van Tudjman ten opzichte van het leger aan de kaak gesteld: hij sluit een staakt-het-vuren af met het leger dat zich in de kazernes terugtrekt. Vervolgens valt hij deze kazernes aan waarop de legerleiding de belegerde troepen natuurlijk het bevel geeft om zich te verdedigen.
Deze opvatting legt het accent op één van de aspecten van het conflict, maar ze is onaanvaardbaar. Men kan het separatistisch nationalisme als zodanig niet verantwoordelijk stellen voor het conflict, wanneer men weet dat de eerste militaire acties tegen de Kosovaren[3] waren gericht, en wel in Servië zelf. Men kan het leger evenmin een welwillende en onverschillige rol toedichten. Uiteindelijk heeft het Joegoslavische leger zich neergelegd bij het Groot-Servisch model, ten koste van het vreedzaam samenleven in de gemengde steden of daar waar de Serviërs in de minderheid zijn. De cetniks die hun opvattingen over Servische zelfbeschikking met terroristische middelen afdwongen konden rekenen op het leger: toen het zich uit de republieken terugtrok liet het doelbewust zwaar materieel achter. Daarmee wordt onder andere Sarajevo gebombardeerd.
De grondwet van Bosnië-Herzegovina werd, in tegenstelling tot die van Kroatië, niet gewijzigd in het nadeel van de Servische bewoners. Deze werden evenmin bedreigd door “integrisme”, een minderheidsstroming bij de moslims. Het is wel zo dat het principe van het “ongedifferentieerde” burgerschap niet volstond voor een deugdelijke grondwettelijke orde, maar de voorstellen gedaan door de Kamer van Nationaliteiten konden bescherming bieden aan de diverse gemeenschappen tegen elk meerderheidsmechanisme. Maar de paramilitaire groepen van de Bosnisch-Servische leider Karadzic, oorspronkelijk een medestander van Milosevic, hielden fanatiek vast aan een “autonome Servische republiek”. Dankzij de door het leger achtergelaten zware bewapening konden zij hun project opleggen, terwijl de gespleten tong van Tudjman (die Bosnië erkende maar in het geheim onderhandelde met Servië) de convergentie stimuleerde van de Kroatische en Servische nationalistische praktijken: de verdeling van Bosnië en de moord op Sarajevo, het symbool van het multi-etnische verzet
Er is behoefte aan een andere analyse van de oorlog. Die moet rekening houden met een complexe keten van oorzaken. Zo kan men het valse alternatief bestrijden dat in deze oorlog maar een enkele verantwoordelijke aanwijst (de Serviërs en hun bondgenoten), of dat alle nationalismen gelijkelijk tegen elkaar afweegt. Men kan en moet alle symmetrieën, medeverantwoordelijkheden, gemeenschappelijke tendensen in de oprichting van onderdrukkende natiestaten (tot en met “etnisch zuivere” staten) aan de kaak stellen. Maar er is ook asymmetrie voor wat de verantwoordelijkheden en de gebruikte middelen betreft: het Groot-Servische project zelf heeft de oorlog in diverse republieken doen ontbranden.
Het Groot-Servische project begon in Kosovo. Alle machten en gemeenschappen in het voormalige Joegoslavië dragen daarin een verantwoordelijkheid. Het enge nationalisme van elke gemeenschap droeg er toe bij dat de kwestie Kosovo beschouwd werd als een “interne aangelegenheid van Servië”, net zoals men vandaag de kwestie van de Kroatische Serviërs opvat als een aangelegenheid van het “soevereine” Kroatië.
De interventies van het Joegoslavische leger in Kroatië en het project voor een Groot-Servië zijn niet het gevolg van een weigering om het Kroatische zelfbeschikkingrecht te erkennen, maar zij gebeurden in naam van het zelfbeschikkingrecht van het over de diverse republieken verspreide Servische volk, terwijl zowel de rechten van de Kosovaren als die van de Bosnische moslims werden verkracht. Het zelfbeschikkingrecht der “volkeren” wordt in de meest vage bewoordingen ingeroepen. Wie is “volk” en wie heeft het recht een volk te zijn? Waar laat dit volk zijn stem horen, hoe doet het dat en in welk territoriaal verband? We moeten daarom dieper nadenken over de kwestie van de zelfbeschikking en over de modaliteiten voor de uitoefening ervan binnen de context van de uiteengespatte Joegoslavische staat.
We mogen van de Joegoslavische grondwet geen fetisj maken, maar het is interessant te vermelden welke rechten zij bevat. Terwijl zij aan elk van de republieken een vetorecht verleent met betrekking tot het functioneren van de federatie, stelt zij ook dat een wijziging van de externe of interne grenzen enkel mag gebeuren bij eenparigheid van stemmen. De constituerende “naties” van de federatie (maar niet de nationale minderheden) hebben, als er consensus is, het recht om zich af te scheiden.
In dit opzicht vormen de nationale minderheden dus een probleem. Volgens de grondwet hebben sommigen van hen territoriale rechten maar geen zelfbeschikkingsrecht omdat zij, zoals de Albanezen bijvoorbeeld, reeds beschikken over een externe “referentiestaat”. Deze beperking heeft te maken met de krachtsverhoudingen bij de oprichting van de federatie: de Albanezen vroegen om of te worden beschouwd als een volk op zich (met het recht om zich aan te sluiten bij Albanië), of om een soevereine republiek te vormen (de aansluiting bij Albanië was niet erg aantrekkelijk). Het bestaan van een “externe” staat legt geenszins beperkingen op aan de verzuchtingen van etnische groepen die als “nationale minderheden” buiten die staat leven: als zij zich daardoor vernederd voelen dan hebben we te maken met een nationaal bewustzijn dat neigt naar staatkundig separatisme. Er bestaat geen wetenschappelijke definitie van de “natie” of van wie het recht heeft om een natie te zijn. Wie heeft trouwens het recht om te definiëren wat een “echte natie” is? Geen enkele van de Joegoslavische “naties” gehoorzaamt aan een systematisch geheel van objectieve criteria: hun verschillen en de wijze waarop deze tot uiting kwamen in een “nationaal bewustzijn” zijn historisch en evolutief. Het “titoïstische” regime erkende de bestaande verzuchtingen, en liet ze in bepaalde gebieden “uitkristalliseren”, namelijk in de republieken die zelf historische en multi-etnische producten waren.
Om historische redenen zijn de volkeren over diverse staten verspreid. De invloed van deze scheiding op het bewustzijn is niet simpel te verklaren en heeft ook te maken met het al dan niet aantrekkelijke vooruitzicht op een hereniging.
Wanneer nu Joegoslavië ofwel uiteenvalt ofwel zich omvormt tot een unie van soevereine staten, dan moet dit gebeuren volgens universeel geldende regels, dus van toepassing zowel op de Serviërs van Kroatië als op de Albanezen van Kosovo. Maar dit universele rechtskarakter betekent niet dat er universele oplossingen bestaan om een staat te vormen, dus buiten een concrete historische context. De natiestaat is geen vanzelfsprekend iets.
Een tweede probleem met de Joegoslavische grondwet treedt op wanneer er geen consensus is en wanneer de onderhandelingen tussen de diverse als soeverein erkende naties geblokkeerd is. De Kroatische en Sloveense vertegenwoordigers zeggen terecht dat zij zich op de vooravond van hun onafhankelijkheid in zo’n impasse bevonden: de Servische autoriteiten en de door het IMF gesteunde regering Markovic verhinderden dat er aan een project voor een unie van soevereine staten gewerkt kon worden. De onafhankelijkheidsverklaringen waren dus (vanuit grondwettelijk oogpunt) “onwettig” maar wel gewettigd. Of ze politiek gezien een juiste keuze waren, is een andere zaak.
In heel Joegoslavië, ook onder de aanhangers van het bestaan van soevereine staten, werden hierover verschillende oordelen uitgesproken. Sommigen, in Kroatië en in Slovenië, maar vooral in Bosnië-Herzegovina, vonden dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaringen tegelijk illegaal en gerechtvaardigd, maar politiek verkeerd waren. Het gaat hier niet om principekwesties, maar om de inschatting van wat er op het spel stond, namelijk het oorlogsrisico. Macedonië en Bosnië werden beide rechtstreeks bedreigd door het uiteenvallen van het gemeenschappelijke Joegoslavische of Balkan-kader.
De derde kwestie die zich stelt, wanneer men het recht op afscheiding als een verworvenheid beschouwd, is de manier waarop ze moet worden aangewend: gaat het om een recht dat van kracht is op het niveau van de volkeren (opgevat als etnische gemeenschappen) of op dat van de republieken? Dit probleem is des te belangrijker omdat de meeste republieken in het voormalig Joegoslavië multi-etnisch zijn. De grenzen die deze republieken afbakenen, werden getrokken bij de oprichting van het tweede, naoorlogse Joegoslavië: de akkoorden die toen werden gesloten, hadden te maken met de aard van de republieken zelf en met het bestaan van een gemeenschappelijk kader voor het Joegoslavische burgerschap. Daarom werd Kroatië, zoals gezegd, de staat van het Kroatische en van het Servische volk dat daar al eeuwen woont. Na de fascistische volkerenmoord op de Joden, zigeuners en Serviërs in het Groot-Kroatië van Pavelic was deze opvatting niet zonder betekenis: de interne en externe grenzen bakenden een geheel af.
Men kon dus niet verwachten dat het in twijfel trekken van zowel Joegoslavië als van het karakter van de staten/republieken geen invloed zou hebben op het bewustzijn en geen gevaar inhield voor het oprakelen van de angsten uit het verleden, een verleden waarvan de huidige machthebbers dankbaar gebruik maken. En de crisis van het “titoïsme” zelf gaf voedsel aan de conflicten van 1941.
Het zelfbeschikkingsrecht impliceert uiteraard dat zowel de interne als de externe grenzen in twijfel worden getrokken. Op dat vlak is de “logica” van de Servische nationalisten welgefundeerd. Maar men moet ook kunnen aantonen of het ter discussie stellen van de grenzen verbetering inhoudt. Dat is niet zo zeker. Zelfbeschikkingsrecht houdt niet in dat afscheiding steeds de beste oplossing is, en nog minder dat een soevereine staat zich moet omvormen tot een staat van een enkele natie in etnische zin. Datgene wat zelfbeschikking zou moeten inhouden is verantwoordelijkheid bij de keuze die wordt gemaakt en recht op zelfbestuur. Daarvoor bestaan geen universele oplossingen.
In de praktijk is een nieuwe vaststelling van de grenzen binnen het voormalige Joegoslavië, waarbij etnische lijnen worden gevolgd, met het oog op de vorming van eenvormige natiestaten en het samenbrengen van alle nationale medeburgers, onmogelijk, tenzij... men overgaat tot volkerenmoord, assimilatie of grootschalige deportaties van bevolkingsgroepen; dit geldt zowel voor Kroaten, Albanezen als Serviërs. De toepassing van het als “etnische territorialiteit” opgevatte zelfbeschikkingsrecht betekent het uiteenspatten van diverse republieken en het daarmee gepaard gaande niet aflatend oorlogsgeweld. Dit geldt ook voor een etnisch “gekantonneerd” Bosnië.
Bovendien zullen de gezamenlijke Serviërs in de schoot van een Groot-Servië nog steeds een minderheid zijn; de helft van de Kroatische Serviërs leven geïntegreerd in grote steden. Deze steden zijn, zoals Sarajevo, grote hinderpalen bij het vormen van etnisch zuivere staten. Men vergist zich wanneer men denkt dat de hergroepering van een gemeenschap in een “zuivere” staat het enige middel is om een gemeenschap te beschermen tegen eventuele gevaren. Vrijwillige, dat wil zeggen zelf bepaalde oplossingen kunnen enkel worden gevonden in de banden die de multi-etnische republieken met elkaar aangaan en in de wederzijdse rechten die zij aan hun nationale gemeenschappen verlenen.
Tenslotte wil ik opmerken dat er geen vrije zelfbeschikking mogelijk is in een regime van leugens en wanneer strijdmachten “hun” oplossingen en hun fanatisme met terroristische middelen willen opdringen. Er is geen vrije zelfbeschikking wanneer een natie in zijn geheel collectief verantwoordelijk wordt gesteld voor misdaden uit het verleden, wanneer elk contact met deze natie gedoodverfd wordt als “samenwerking met de vijand” en als “landverraad”. Een beslissing om gebruik te maken van het zelfbeschikkingsrecht is niet vrij wanneer men zich individueel niet vrij heeft kunnen uitspreken. De gemeenschappelijke “identiteit” wordt niet bepaald door enkelen in naam van allen en kan ook niet worden opgelegd als een “model” voor het bewustzijn en voor het bestaan van anderen. Een volk kan niet vrij zijn ten koste van een ander.
Men heeft dikwijls gezegd dat de gemeenschappen van het voormalige Joegoslavië slechts konden samenleven zolang zij gebukt gingen onder een buitenlands juk (een keizerrijk, een Servische monarchie of de “titoïstische” macht). Maar waarom zegt men niet dat ook de democratie, als intern skelet, dat kan?
Co-existentie binnen de ruimte van het voormalige Joegoslavië zal op een dag misschien weer mogelijk zijn. Maar enkel onder de voorwaarde dat de diverse gemeenschappen hun volle verantwoordelijkheid opnemen voor hun wederzijdse belangen en zijzelf vrijelijk de staatkundige vormen die daarvoor nodig zijn vastleggen. Het belang van de rol die de grenzen op dat ogenblik zullen spelen zal omgekeerd evenredig zijn met de omvang van de individuele en collectieve democratische rechten: en des te kleiner naarmate de vrijheid van allen verzekerd is.
_______________
[1] Cetniks: Servische rechtse terroristische bendes in WO II.
[2] Ustasa: Kroatische fascistische terreurbendes in WO II.
[3] Het voormalige autonome gebied Kosovo wordt voor meer dan 90 % bewoond door Albanezen.
Dit artikel verscheen eerder als deel vier van de recent verschenen special van Notebooks (19/20 1993), uitgave van het International Institute for Research and Education. Deze uitgave, geschreven door Catherine Samary is zowel in het Engels als in het Frans verschenen. De Engelse titel is: The Fragmentation of Yugoslavia, an overview. Zie verder de rubriek Uitgelezen.