Geschreven: 1926
Bron: H. Sneevliet, teksten van Revolutionaire socialisten 1911-1942. Uitgave herdenkingscomité 13 april-1942-16 oktober
Deze versie: Transcriptie, omzetten naar moderne spelling en voetnoten door Rick Denkers
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, april 2006
Bijzondere dank aan Ron Blom van het Herdenkingscomité / Offensief voor het beschikbaar stellen van deze teksten.
De grote pers blijft over de Chinese “chaos” spreken. Zij heeft er belang bij dat dit begrip zich vastzet in de hoofden van ordelievende lezers. Want zolang er chaos is, hebben handhavers van recht en orde het recht van inmenging en regeling. De geweldige omvang van het Chinese gebied, de innerlijke tegenstellingen en groeperingen, de onbekendheid bij de West-Europeaan met de Chinese wereld, maken het gemakkelijk in de dagelijkse berichtgeving, dat begrip “chaos” in stand te houden.
Voor Sjanghai, op de grote rivier groeit het aantal oorlogschepen van de verschillende naties, die aan de traditie vasthoudend van dit machtsvertoon einduitkomsten verwachten, gunstig voor het wereldimperialisme. Troepenzendingen in toenemende omvang vinden voornamelijk uit Engeland plaats. De film en de fotopagina in de dagbladen doen weer hun werk om een oorlogsstemming te wekken. Zoals ten tijde van de boxeropstand in 1900 oorlogszuchtige Duitse militaristen hitsten tegen het “gele gevaar”, in heel Europa een anti-Chinese stemming kweekten, precies zo kunnen wij zelfs in Amsterdamse bioscopen, als het vertrek van Engelse troepen in beeld wordt gebracht medeplichtigheid waarnemen aan het ook thans ontketenen ener anti-Chinese hetze, doordat ook nu nog de ontwaking van de Chinese wereld als “het gele gevaar” wordt voorgesteld. Terwijl de Britten — door de Times van 4 december werd het Britse kapitaal in Sjanghai geschat op 63 miljoen pond sterling — het machtsvertoon dreigende omvang geven, zijn er nog leiders in de Engelse Labour-partij (Natuurlijk Thomas,[2]) die niet alleen dit machtsvertoon goedkeuren, maar nadrukkelijk hun instemming betuigen met het grote aantal afgezonden schepen, kanonnen en soldaten, omdat zij juist daaraan een pacifistische uitwerking toeschrijven.
Jammer genoeg voor de imperialisten van alle landen, kan er van “chaos” in China moeilijk gesproken worden, ook al zijn zowel tussen de leiders van het Noorden en die van het Zuiden, als in de nationalistische beweging zelf ernstige meningsverschillen voorhanden. Een karikatuur in het Duitse blad Kladderatsch vertoonde twee met de rug naar elkaar staande Chinezen, wier lange staarten zodanig samengeknoopt waren, dat het Britse imperialisme met alle kracht toeslaande met het zwaard, op beschamende wijze tot de ontdekking kwam, dat de gordiaanse knoop door vreemde machthebbers niet door te hakken was. Het machtsvertoon van de Britten geeft niet alleen aan de leiders van het nationalistische Zuiden aanleiding om begonnen onderhandelingen af te breken, maar brengt ook het ministerie van buitenlandse zaken (de Wai Tsjiao Poe) in Peking er toe een protest te richten tot de Britse gezant, waarin nadrukkelijk gezegd wordt, dat de zending van aanvullende maritieme en militaire strijdkrachten naar China in strijd geacht wordt met de geest van het verdrag van de Volkerenbond,[3] dat het Chinese volk de handhaving van de soevereine rechten van China eist, dat onvoorziene verwikkelingen het gevolg zullen zijn van het machtsvertoon, zodat aangedrongen wordt op het terugroepen van de gezonden troepen.
De staatslieden in de Europese kabinetten, in Amerika en in Japan weten zeer goed, dat ondanks de geweldige militaire overmacht van de imperialistische mogendheden in de zogenaamde “Chinese chaos” concentrische krachten werken, waar tegenover de toepassing van de traditionele middelen ontoereikend is. Er kan veel eer gesproken worden van chaos in het optreden van de zich inmengende grootmachten, dan in de Chinese wereld zelf, die de laatste fase doormaakt, van de reeds in 1911 ingezette Chinese revolutie [4], in welke fase het nieuwe China reeds een zeer belangrijke rol in het wereldgebeuren vervult. De gebeurtenissen van de laatste tijd bewijzen de juistheid van de uitspraak, die in het augustusnummer van 1925 van het tijd schrift Review of Reviews te vinden was: “hoe kort en onbeslist huidige episode (bedoeld was de algemene staking van 1925) ook was, men heeft haar niet als een kleinere voorbijgaande zaak te zien, maar als een manifestatie van een diepgeworteld en groeiend sentiment, de openbaring van een beweging, die de belangrijkste en meest betekenende van de huidige eeuw kan blijken te zijn”.
Uit de zogenaamde Chinese chaos groeit onweerstaanbaar een nieuwe orde: de macht van het wereldimperialisme in dit belangrijke deel van het Verre Oosten wordt gebroken. De nawerking daarvan op de andere Aziatische koloniale en halfkoloniale landen doet zich reeds nu merkbaar gevoelen.
De imperialisten kennen de ontzaggelijke mogelijkheden, dit in China voorhanden zijn, zowel voor de handel als voor winstgevende kapitaalbelegging zeer goed.
“Onder de 400 miljoen inwoners van China is zelfs de kleinste verandering in levensgewoonten in staat een enorme markt te scheppen voor speciaal in te voeren goederen en bij de aanwezige sociale structuur in een toestand van groei en vooruitgang kunnen de handelsmogelijkheden als ongelimiteerd worden gekarakteriseerd.”
Op deze wijze liet zich de vice-president van The International Banking Corporation, T. Aspden in een toonaangevend tijdschrift uit. In dezelfde geest is door de verdedigers van de Chinese belangen op de conferentie te Washington gesproken. Men werkt in China met getallen, waarvan men zich moeilijk een voorstelling kan maken. Een Amerikaanse bankier, J. Selwin Tait van de Washington en Southern Bank te Washington vergeleek de Chinese nationale schuld per hoofd van de bevolking van China en Japan. Het staat er zo mee, dat Japan per hoofd het twintigvoud van de schuld heeft van de Chinezen.
“Als China geld zou lenen tot hetzelfde bedrag als Japan, dat is tot over twintig dollar per hoofd, zou China aan haar schuld de onoverzienbare som van 8.550.000.000 goud dollars kunnen toevoegen. Een bedrag voldoende om 170.000 mijlen spoorweg te bouwen naar de ruime schatting van 50. 000 goud dollars per mijl.”
Nog op andere wijze poogde hij een denkbeeld van dit cijfer te geven:
“Wij kunnen het nog in anderen vorm zeggen, dat namelijk met een schuld per hoofd gelijk aan de Japanse schuld China 100.000 mijlen spoorweg zou kunnen bouwen, het land van een goed wegennet voorzien, haar kanalen zodanig verbeteren, dat de producten van haar enorme bevolking tegen de geringste kosten naar de eigen markten zouden kunnen worden gebracht en dan nog genoeg overhouden om zich een koopvaardijvloot aan te schaffen, welke zijn gelijke op aarde niet zou hebben.”
Is het een wonder, dat het internationale imperialisme, het bank- en het handelskapitaal zich verdiepen in de haast onoverzienbare Chinese mogelijkheden en dat de nationale bourgeoisieën van de kapitalistische landen zich rekenschap gevende van de geweldige betekenis van het Chinese ontwaken tot verschillende oplossing komen voor de vraag of tegenover het Chinese nationalisme geweld moet worden gebruikt dan wel aan grote concessies op het stuk van extra-territorialiteit en belastingwetgeving moet worden gedacht.
Het zich in China vastzettende kapitaal bracht in verschillende centra langs de weinige voorhanden spoorwegen en aan de grote rivieren in snel tempo industrialisatie van China. Wij kunnen in het kleine bestek in een enkel tijdschriftartikel niet met cijfers komen. Op verschillend gebied gaat de industrialisatie snel voorwaarts. Ongelofelijke winsten worden gemaakt in een land, waar sociale wetgeving tot voor kort totaal onbekend was, waar enkele zeer primitieve sociale bepalingen in internationale concessies makkelijk konden worden genegeerd, waar de aanvoer van goedkope arbeidskracht uit de provincies overvloedig was. In de allereerste plaats profiteren daarvan buitenlandse belanghebbenden. De verkregen uitkomsten brengen Japanse kapitalisten er toe niettegenstaande Japan zelf tot de landen behoort met een grote bevolking, niettegenstaande dit land ernstig te kampen heeft met werkloosheid, om Japans kapitaal in China te gaan beleggen, daarmede de kosten van aanvoer van de grondstoffen voor de textielindustrie beduidend verlagende en groter overschot makende van de Chinese dan van de Japanse arbeider.
De industrialisatie in enkele belangrijke centra van China heeft natuurlijk aanzet gegeven aan een in omvang en betekenis snel groeiend proletariaat, waarvan de levensvoorwaarden zo buitensporig slecht zijn dat zij tot verzet gedreven worden, in dit verzet nieuwe organisaties scheppen, wier betekenis in de nationale bevrijdingsstrijd van de Chinezen moeilijk kan worden overschat.
Anders dan in Indonesië is in China een nationale bourgeoisie voorhanden, die zich natuurlijk evenzeer bezondigt aan grenzeloze uitbuiting van de arbeidskrachten als de vreemde kapitalisten. Deze laatsten spelen echter een overwegende rol. Vandaar dat de strijd om verbetering van de levensvoorwaarden door de jonge arbeidersklasse verbonden werd aan de nationale bevrijdingsstrijd, dat verschillende episoden in de ontwikkeling van de laatste jaren dit onderling verband scherp hebben belicht en de jonge organisaties van de arbeidersklasse van steeds grotere betekenis zijn geworden voor de ontwikkeling en de radicalisering van de nationalistische beweging. In de nationale bevrijdingsbeweging werken verschillende stromingen. Terwijl, zoals wij in het maartnummer van Klassenstrijd van 1926 hebben uiteengezet, het radicale element in de nationalistische beweging jarenlang hoofdzakelijk werkte met illegale, ondergrondse organisaties, van intellectuelen en in de strijd eerst tegen de Mandzjoe-dynastie[5] en later tegen de militaire bevelhebbers van het Noorden, die aan buitenlandse imperialisten de vrije hand gaven, hoofdzakelijk militaire actie voerden, liet zich reeds tijdens de wereldoorlog in de Chinese intellectuele wereld een nieuwe kracht gelden. Gegroepeerd om het tijdschrift De Nieuwe Jeugd onder leiding van professor Tsjen Toe Sioe bonden een aantal intellectuelen van de universiteit van Peking de strijd aan tegen oude vormen en gedachten in de Chinese wereld.
Zij zelf ondergingen in sterke mate de invloed van de Russische revolutie; sommige van hun ontwikkelden zich daarbij tot de leiders van de communistische beweging in China, zowel van de partij als van de belangrijke jeugdorganisatie. Zij wezen hun aanhangers naar het terrein van de klassenstrijd en wekten hen op het gevaarvolle en moeilijke werk ter hand te nemen onder de fabrieksarbeiders, mijnwerkers en transportarbeiders, waarvan de vorming van nieuwe arbeidsorganisaties de uitkomst was. Anders dan de oude leiders van de Kwo Min Tang (Volkspartij) kenden zij grote waarde toe aan propaganda in de massa. Zij slaagden er tenslotte in om de voornaamste voormannen van deze partij, waaronder dokter Soen Yat Sen te winnen voor hun opvattingen. Vandaar dat in het verre Zuiden van het land, waar met afwisselend krijgsgeluk de Soen Yat Sen-groep zich wist te handhaven, volle vrijheid van organisatie voor de arbeiders bestond, zodat Kanton lange tijd het voornaamste steunpunt was van de jonge arbeidersbeweging.
De zeeliedenstaking van 1922, waarin de macht van de Chinese arbeid zich voor het eerst duidelijk manifesteerde op een wijze dat de pers van de gehele wereld zich met deze staking bezig hield, gaf aanschouwelijk onderwijs aan de radicale leiders in Kwo Min Tang. Zij gingen de betekenis van revolutionerende propaganda verstaan en erkenden de onmisbaarheid van straffe organisatie in de arbeiderswereld, zo goed als de oude met de imperialisten verbonden militaire bevelhebbers van het Noorden tot het inzicht kwamen dat de organisatie van het Chinese proletariaat verschuiving in de machtsverhoudingen in de strijd tussen Noord en Zuid brengen kon. Terwille van de buitenlandse indringers en ook om zichzelf te kunnen handhaven, bonden zij de oude vergeefse strijd van tirannen aan tegen de jonge arbeidersbeweging, in welke strijd zij zich wel tijdelijk enige voordelen wisten te verwerven, maar blijvend het vertrouwen van het Chinese proletariaat verloren.
Op 31 januari 1923 zouden vertegenwoordigers van lokale vakverenigingen van de spoorlijn Hankou-Peking in een congres bijeenkomen te Tsjen Tsjau (provincie Tsjihli) om landelijk verband tot stand te brengen. De militaire machthebber Woe Pei Foe verbood op het laatste moment het houden van dit congres. (Men behoeft geen Chinees generaal te zijn om door zulke daden van willekeur kwaad bloed te zetten, Gouverneur-generaal Fock[6] speelde eind 1925 hetzelfde klaar met de rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van spoorwegpersoneel op Java.) De jonge nog niet landelijk samengevatte Chinese organisatie beantwoordde dit ingrijpen van Woe Pei Foe met de proclamatie van de staking, waaraan vooral op het zuidelijk deel van de spoorlijn in en nabij Hankou algemeen gehoor werd gegeven. Dagenlang was er spanning.
Militair machtsvertoon werd tegenover de stakers aangewend. Woe Pei Foe toonde zich ook in dit opzicht huurling van buitenlandse imperialisten, dat hij dit verzet der spoormannen bereid bleek in bloed te smoren. Zo werden op 7 februari de salvo’s gelost op 800 bij het kantoor van hun vereniging zich bevindende stakers; 40 slachtoffers vielen. Een 50-tal werd gevangen genomen en naar het stationsemplacement buiten Hankou gebracht. Onder hen Lin Han Djin, machinist, plaatselijk leider. Een Chinees officier liet hem tot driemaal toe de keus tussen werkhervatting en onmiddellijke executie en tot driemaal toe antwoordde deze dappere arbeider, de dood voor ogen, beslist: dat hij het werk alleen hervatten zou in opdracht van zijn organisatie. Hij ging onder. Voor de ogen van zijn makkers werd hij door de wrede handlanger van Woe Pei Foe onthoofd. Hij is één van de velen, voor ons onbekenden, die in de strijd voor de bevrijding van het Chinese volk het leven gaven.
Hij is één van de groten, die met hun leven doelbewust het bewijs leveren van de onoverwinlijkheid van de zaak, waarvoor zij kampen. Het geweld van Woe Pei Foe, later ook door andere militaire bevelhebbers van het Noorden tegenover de jonge arbeidersbeweging toegepast, kon tenslotte de toenemende machtsvorming van het jonge Chinese proletariaat niet verhinderen. Overal, waar de industrialisatie zich had doorgezet, vooral in de jaren 1924 en 1925, ontwikkelden zich snel strijdbare organisaties van het Chinese proletariaat, wier daden zowel in Shanghai als in verschillende andere centra van snel groeiende kracht getuigden. Ieder herinnert zich hoe de grote stakingsbewegingen van 1925 de vertegenwoordigers van de grote mogendheden in China reeds van zorgen vervulden, hoe gewelddadig optreden van buitenlanders tegen stakende arbeiders de invloed van de revolutionairnationalistische beweging in China snel hielp verbreiden en hoe de arbeidersklasse in de nationalistische partij van Soen Yat Sen de toonaangevende factor werd.
Het begrip gewonnen hebbende van de noodzakelijkheid van een breed opgezette nationalistische propaganda breidde zich de invloed der nationalisten ook snel uit onder de grote massa van arme boeren, die verreweg het overgrote deel van het Chinese volk uitmaakte, en die -zij het in anderen vorm dan de industriearbeiders — evengoed de grote nadelen ondervonden van de houding van de buitenlandse imperialisten en van de met hen verbonden Chinese machthebbers van het Noorden. De toenemende sympathie onder de boeren in de Zuidelijke provincies maakte het mogelijk, dat in korte tijd de Kantonese legers, die hij hun opmars de propaganda onder de bevolking met energie ter hand nemen, de consolidatie tot stand brachten van de macht van de Zuidelijken. Zes zuidelijke provinciën, zodat de zetel van de Zuidelijken van Kanton verplaatst kon worden naar de grote industriestad Hankou aan de Jang Tsze Kiang, dezelfde stad, waar nu vier jaar geleden de eerste aanloop van de spoorwegarbeiders door het militair geweld van Woe Pei Foe gebroken werd, hebben zich gegroepeerd op een sterk anti-imperialistisch strijdfront. Daaronder de belangrijke provincie van het midden, Hoepeh. Een opmars van ruim 900 kilometer is door de zuidelijken volbracht en van uit Hankou, de provincies Kiangsi, en het Zuiden van Tsjekiang, dringen de nationalistische troepen door naar de hoogburcht van de buitenlandse imperialisten, Sjanghai.
Tegelijkertijd treden vanuit het Noordwesten de met Kanton verbonden troepen van de Christen-Generaal Feng Yoe Siang op, over voldoende macht beschikkende om de vrijheid van bewegen van de verbonden Noordelijke bevelhebbers tegen de Zuidelijke troepen ernstig te bemoeilijken.
Het machtsvertoon en de organisatiecapaciteit van de Zuidelijken, de propagandistische doorwerking van de anti-imperialistische, radicaal-nationalistische beginselen in de Noordelijke provincies, brengen de grote mogendheden in verwarring. Het duidelijkst bewijs daarvan levert het machtige, maar over het hoogtepunt van zijn macht heen zijnde Britse wereldrijk. Niet alleen het verkregen verband tussen de legers van de Zuidelijken, maar in niet mindere mate het actief en agressief optreden van de arbeiders in de grote industriecentra, doen het conservatieve Baldwin-kabinet voor de dag komen met grote concessies, die aan het prestige van de vreemde indringers ongetwijfeld een geduchte knauw gegeven hebben.
Zij, de Zuidelijken, treden op zodanige wijze op, dat de tegemoetkomingen op het gebied van belastingheffing, waartoe de buitenlandse mogendheden bereid zijn, eigenlijk reeds praktisch in eigen gebied doorgevoerd worden. Men verwacht onder de Chinese nationalisten het heil niet meer van internationale ‘pacifistische’ conferenties. Men verwezenlijkt de eisen van ‘t revolutionairnationalisme, die onder andere inhouden vernietiging van alle verdragen met het buitenland, die slechts voordeel aan het buitenland gaven, door eigen kracht en plaatst de imperialisten eenvoudig voor de feiten. Vrezende door de regeerders van het nieuwe China na de consolidatie te worden benadeeld op het gebied van de handel met zijn enorme mogelijkheden, weigerden de Verenigde Staten van Amerika en Japan in eerste instantie zich medeplichtig te maken aan gewelddadige onderdrukking. Engeland, zelf in eigen huis voor de oplossing van grote moeilijkheden staande, durfde tenslotte niet meer vasthouden aan zijn geweldpolitiek.
Tegelijkertijd blijft het echter nog steeds hopen op de totstandbrenging van het eenheidsfront met de andere imperialisten teneinde, althans enige voorrechten voor het vreemde imperialisme te kunnen handhaven. Tegelijkertijd: onderhandelingen over grote concessies aan de Chinezen, waarbij gepoogd wordt de nog aanwezige macht van het Noorden tegen het Zuiden te gebruiken en de concentratie van schepen en troepen, die de invloed van het revolutionaire nationalisme in Noord-China snel vergroot.
Wanneer wij ons herinneren in welke afgelegen plaatsen in het begin van 1923 wij te Peking en te Sjanghai onze besprekingen hielden met kameraad Tsjen Toe Sioe en anderen, welke voorzorgsmaatregelen toen nog nodig waren, hoe weinig er nog van arbeidersorganisatie bestond, en wij denken ons in voor welke onoplosbare vraagstukken de Chinese revolutie thans de kabinetten der grote mogendheden plaatst, is ons ten volle duidelijk, dat het nieuwe China niet meer tot capitulatie te brengen is, dat de idealen van de grote, 11 maart 1925 te Peking overleden, leider Dr. Soon Yat Son, bezig zijn in vervulling te gaan.
_______________
[1] Dit stuk is eerder verschenen in Klassenstrijd uit 1926. Klassenstrijd, een theoretische tijdschrift, was een gezamenlijke uitgave van Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) en de CPN.
[2] Bedoeld wordt hier James Thomas (geboren te Newport, 3 oktober, 1874- overleden Ferring, 21 januari 1949). James Thomas heeft een zeer belangrijke stempel gedrukt op de Britse koloniale politiek in het interbellum. In 1924 na de algemene verkiezingen werd deze voorman van de Engelse Labour partij door Minister-president Ramsay Macdonald benoemd tot Staatssecretaris van Koloniale zaken, hij vervulde deze functie tot 1929.
In 1931 na een tussentijdse kabinetscrises kwam Thomas terug op zijn oude post dit als staatssecretaris van Koloniale zaken totdat hij uiteindelijk in 1936 moest aftreden in verband met het lekken van informatie naar zijn zoon, de beurshandelaar Leslie Thomas, en Alfred Cosher Bates, een rijke zakenman. Deze crisis betekende niet alleen zijn einde als staatssecretaris maar hij werd ook gedwongen om zich terug te trekken uit het Britse lagerhuis.
[3] De Volkenbond werd op 25 januari 1919 opgericht (eerste algemene vergadering op 10 januari 1920) op basis van het Verdrag van Versailles en gevestigd in Genève, met als bedoeling om via een supranationale organisatie ‘een einde aan alle oorlogen’ te maken. Het was vooral de Amerikaanse president Woodrow Wilson die de aanzet gaf tot het vormen van de Volkerenbond. Saillant detail is dat de Volkenbond nooit erkent is door de VS, en derhalve is de Verenigde Staten ook nooit toegetreden tot deze organisatie. De Volkenbond is vooral te bezien als een organisatie waarin de ‘oude’ koloniale mogendheden de dienst uitmaakten, en kan derhalve ook niet gezien worden als een daadwerkelijke ‘Volkenbond’. Duitsland en de Sovjet-Unie werden bijvoorbeeld pas na het verdrag van Locarno (1925) toegelaten . De ‘belangrijkste’ resultaten van de Volkenbond waren het overdragen van de Duitse koloniale gebieden aan het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België en Japan. Ook organiseerde de bond enige referenda in omstreden gebieden in Oost-Europa.
De bond was echter zwak en nauwelijks in staat tot enig effectief handelen. Uiteindelijk verlieten een aantal landen de Volkenbond zoals Japan, Duitsland en Italië. Daarna nam de invloed van de Volkenbond nog verder af totdat de tweede wereldoorlog een feitelijk einde aan deze organisatie maakte. De Volkenbond werd opgeheven op 19 april 1946.
[4] In 1911 werd de laatste Chinese keizer van de troon gestoten en werd de republiek China uitgeroepen. De eerste president van de republiek werd Sun Yat-Sen, de man die ook de revolutie zelf opgezet had. Deze functie gaf hij al in 1912 op ten gunste van Yuan Shikai. Hierna volgde een onrustige periode waarin China verdeeld werd onder de vele krijgsheren. Deze toestand eindigde in 1925 toen er een einde aan de Warlord periode kwam. De leider van de Nationalistische Kwomintang, Chiang Kai-Shek, werd de president van de republiek. Hij versloeg in een burgeroorlog die tot 1928 duurde de overgebleven krijgsheren in Noord-China.
[5] De Mandzjoe-dynastie of Qing-dynastie was de laatste keizerlijke dynastie van China. De keizers waren in deze periode afkomstig van de Mantsjoe, die rond 1644 de laatste inheemse dynastie, de Ming-dynastie, afloste.
[6] Mr. dr. Dirk Fock (Wijk bij Duurstede 19 juni 1858 - Den Haag 17 oktober 1941) was een vooraanstaande liberale staatsman uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Hij was advocaat (gespecialiseerd in Indisch recht), en provinciebestuurder. Fock kwam in 1901 voor een Rotterdams district in de Tweede Kamer. Hij had grote belangstelling voor koloniale vraagstukken en werd in het Kabinet-De Meester minister van Koloniën. Hij nam de ethische politiek van zijn voorganger Idenburg over. Na de val van het kabinet werd hij gouverneur van Suriname. In 1917 volgde hij Borgesius op als Kamervoorzitter. Dat ambt bekleedde hij met veel gezag. Het gouverneur-generaalschap vervulde hij in Nederlands-Indië van 1921-1926.