Bron: De Internationale, 1975, nr. 1, oktober, jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
In Nederland bestaat sinds jaren een zeer grote belangstelling voor China. Dit komt tot uitdrukking in periodieke golven van artikelen, reportages, enz. Serieus onderzoek en analyse zijn echter nog nauwelijks aan de orde. In het algemeen schommelt de benaderingswijze tussen burgerlijke “China-watching” (Pekinologie) en dagbladjournalistiek enerzijds, en aan de andere kant vormen van religieuze bewondering.
De politicoloog Jaap van Ginneken heeft geprobeerd boven dit niveau uit te komen met zijn boek, dat vooral gaat over de linkse stroming binnen de “culturele revolutie”. Aanleiding was de val van Lin Piao die vele vragen opriep, die – kunnen we wel zeggen – nog steeds niet geheel bevredigend beantwoord zijn. Onderwerp en conclusie tegelijkertijd worden heel duidelijk al in het begin van het werk geformuleerd: “Wanneer in 1970/71 Chen Po-ta en Lin Piao van het politieke toneel verdwijnen, betekent dat – voorlopig – het laatste bedrijf van een twaalfjarig drama, waarin China trachtte de nauwe grenzen van een emancipatie à la de Sovjet-Unie te doorbreken. In dat kader beoogde de Grote Sprong Voorwaarts de grove ongelijkheid in economische ontwikkeling op te heffen tussen platteland en steden. De latere Grote Proletarische Culturele Revolutie beoogde de grove ongelijkheid in politieke ontwikkeling teniet te doen die er bestond tussen ouderen en jongeren, en tussen kaderleden en ongeschoolden. Deze op zin zachtst gezegd weinig conventionele bewegingen stuitten op een dergelijke oppositie van behoudende bestuurders, dat er een massale mobilisatie van de hele linkerzijde nodig was om het gevecht te winnen. Een massale mobilisatie die echter tegelijk een dergelijk krachtige extremistische onderstroom genereerde dat partijvoorzitter Mao Zedong zich steeds meer over links gepasseerd zag door een groep nieuw omhooggekomen leiders, die zich “plus maoiste que Mao” waanden; en – voegen wij er zelf aan toe in de geest van de auteur – daarom ten val kwamen.
Van Ginneken heeft uit Chinese en andere bronnen, zeer vele gegevens bijeengebracht en op, overzichtelijke wijze gegroepeerd. We krijgen dan ook een duidelijk feitelijk beeld van de verschillende etappes van de strijd:
- de voorbereiding van de Culturele Revolutie door Mao c.s., de rol van het leger en van Lin Piao daarbij, vanaf 1958;
- het offensief sinds 1966 tegen het “revisionisme”;
- de polarisering en de ontwikkeling van uiterst links met name onder de Rode Gardisten, uitmondend in de “16 mei” beweging 1967, en het offensief tegen Chou en-Lai (niet ten onrechte beschouwd als een soort opperbureaucraat);
- de antiradicale wending van de Mao-leiding, de terugtocht, en de etappe-gewijze herconsolidatie van de politieke leiding via compromissen met de eerst bestreden stromingen.
In deze ontwikkeling vormt de Lin Piao oppositie o.i. niet zozeer een voortzetting van de “linkse stroming” in de engere zin, als wel een uitloper van de Culturele Revolutie politiek en de Mao-vleugel die die politiek liquideerde, omdat deze gevaarlijk geworden was voor de bureaucratie in haar geheel. Lin Piao was op het 2e Plenum van het Centraal Comité al op zijn politieke retour. De groep om hen heen (de gegevens ontbreken om uit te kunnen maken wat zijn eigen rol precies geweest is) ontwikkelde een achterhoedegevecht, dat uitmondde in een wanhoopsdaad: een putsch poging, september 1971, die gedoemd was om te mislukken en eindigde met de mysterieuze vliegtocht en neerstorting in Mongolië. Een zaak waar ook het werkelijk verloop nog niet gereconstrueerd kan worden en die typerend is voor de bureaucratische elites die er niets voor voelen ter opheldering van de massa opening van zaken te geven omtrent hun manoeuvres in de interbureaucratische strijd.
In elk geval geeft van Ginneken een uitstekend overzicht, op grond waarvan de lezer zich zelfstandig een kritische mening kan vormen over het beleid van de Mao-tendens in relatie tot “rechts” en “links”. Daar staat tegenover dat de auteur er toe neigt zich onkritisch te identificeren met de officiële Mao-lijn zonder te vertellen waarom. Waarom moet de “linkse stroming”, waarvan een deel steeds meer de antibureaucratische officiële leuzen ernstig ging nemen en in een werkelijke confrontatie met de bureaucratie als zodanig probeerde om te zetten (uiteraard op een zeer onervaren en soms chaotische wijze) als “extremistisch” worden veroordeeld? Waarom is het uiteindelijk toch juist als Mao c.s. rechts en links lasterlijk op één vieze hoop gooien? Waarom is de officiële lijn die nu platweg neerkomt op die van de -tijdens de Culturele Revolutie aan de kaak gestelde – conservatieve bureaucraten goed? Wat is dan toch eigenlijk de zin geweest van de Culturele Revolutie behalve dan de versterking van de Mao-vleugel in het apparaat?
Een bureaucratie kan zich niet zelf opheffen, ook niet een Mao- of een radicalere vleugel (Lin Piao bv.) daarvan. Niets heeft dat duidelijker bewezen dan de snelheid waarmee praktisch alle vleugels van staat-, partij- en legerapparaten elkaar op één of andere manier weer vonden toen zij werden geconfronteerd met de verdere ontwikkeling van een van bovenaf massamobilisatie die bleek niet meer gemanipuleerd te kunnen worden. Ook Lin Piao c.s. deden dapper mee aan de eerste ronde van liquidatie van de massamobilisatie. Zonder krachtige en vaak hardhandige medewerking van het leger zou dit niet eens mogelijk zijn geweest. Toen de wending naar rechts zich verder door ging zetten – onvermijdelijkerwijs – probeerde de Lin Piao tendens hiertegen in te gaan. Het was toen natuurlijk al veel te laat. Zij had zelf al bij voorbaat haar eigen graf helpen delven.
Uit het boek blijkt goed hoe sterk daarop de conservatieve herbureaucratisering zich ontwikkelde. Het meest spectaculair wordt dit duidelijk in de buitenlandse politiek, die in extreem opportunisme niet voor die van de Sovjetbureaucratie onder doet. Het geldt echter niet alleen maar de buitenlandse politiek. Hoe nu tegen die achtergrond gesteld kan worden dat bij een eventuele nieuwe Culturele Revolutie, dit snel zal moeten gebeuren omdat alleen Mao Zedong daaraan leiding kan geven, is onbegrijpelijk.
Een echte antibureaucratische revolutie die nodig is in alle arbeidersstaten, kan niet worden geleid vanuit de bureaucratie en ook niet door één persoon daar binnen aan wie velen nog steeds hardnekkig bovenmenselijke capaciteiten toeschrijven. Deze revolutie kan alleen worden volvoerd door de massa zelf, die daarbij wel gesteund zal moeten worden door revolutionaire organisaties die in die massa zijn geworteld.
Niettemin moeten we zeggen dat Jaap van Ginneken een zeer waardevol boek heeft geschreven dat we krachtig zouden willen aanbevelen voor alle socialisten.
Jaap van Ginneken
De linkse stroming in China. De herwaardering van Mao’s culturele revolutie, de val van Lin Piao en de opkomst van Chou En-Lai.
Kritische bibliotheek, Van Gennep 1974.