Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, juni 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De naderende Iberische revolutie neemt in het proces van de wereldrevolutie een bijzondere plaats in. Het is duidelijk dat de revolutie, in tegenstelling tot de oorspronkelijke marxistische opvatting, eerder in de economisch achterlijke landen mogelijk is dan in de verontwikkelde kapitalistische landen. Het is ook duidelijk dat iedere revolutionaire overwinning in de “onderontwikkelde gebieden” een positieve invloed heeft op de klassenstrijd in de ontwikkelde kapitalistische landen en op de destalinisatie in de arbeidersstaten.
Spanje kan geen werkelijk “onderontwikkeld land” worden genoemd. Daarvoor is de rol van de industrialisering, die voor een kleine “Italiaanse” ontwikkeling gezorgd heeft, te groot. Het is een land met een semikapitalistische structuur, waarin de klassieke koloniale guerrilla vrijwel zeker niet mogelijk is.
De strijd in Spanje zal een brug vormen tussen de koloniale revolutie in de onderontwikkelde landen en de arbeidersbeweging in het Westen. Hij zal het perspectief openen van de proletarische revolutie in landen zoals Frankrijk, Italië, enz.
De problemen van de revolutie op het Iberische schiereiland eisen een grondige studie van de kant van de revolutionaire marxisten. Het sinds 1962 heroplaaien van de klassenstrijd wijst op de rijpheid van het nieuwe Spaanse proletariaat; het vormen van de revolutionaire leiding is het grootste probleem. Naast de oude versleten, arbeiderspartijen bestaan er nu vele revolutionaire organisaties van de jongere generatie, die weliswaar allemaal de omverwerping van de fascistische dictatuur en het socialisme voorstaan, maar die in wezen geen program hiertoe opgesteld hebben en er niet in geslaagd zijn tot nog toe zich te verenigen en tot actie over te gaan. De meest gedecideerde en actieve van deze bewegingen zal in de komende periode de anderen om zich heen kristalliseren en in de strijd meeslepen.
Het incident van Mieres, waarvan wij hieronder een uniek ooggetuigenverslag publiceren, is in dit verband zeer betekenisvol.
Niet alleen om het feit dat het afrekent met de legende als waren de Spaanse massa’s verlamd door “het spook van de burgeroorlog”, zoals buitenlandse reporters graag doen voorkomen, maar ook omdat deze betogingen zelfs bewijzen dat de herinnering en de ervaring van de arbeidersstrijd van 1931-1939 aan deze nieuwe massa ondanks alle terreur overgedragen is: de hele internationale pers is het erover eens dat tijdens de demonstraties geroepen werd “leve het communisme!” en, veel belangrijker, “U.H.P.I”, Unios Hermanos Proletorios! De kreet van de geweldige opstand van 1934 in Asturië, die nu als slagzin in de strijd tegen Franco toepasselijker is dan ooit tevoren. Zulke gebeurtenissen doen beseffen dat de voorwaarden voor de revolutie in Spanje, die noodzakelijkerwijs voor Portugal soortgelijke gevolgen zal hebben, bezig zijn snel rijp te worden. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de verschillende manoeuvres van de bourgeoisie om deze revolutie te vermijden, door de “evolutie”, door het “revolutionair” program van de nieuwe christendemocratische partij (genationaliseerd bankwezen, landvorming, enz.) of door de “legalisatie van de oppositie” die de zg. “linkse” falange[1] opeist, enige kans van slagen hebben, waar arbeiders zich hun rechten dermate bewust zijn. Om dezelfde redenen is de contrarevolutionaire politiek van de aartsstalinistische Spaanse CP, met zijn lijn van “nationale verzoening” tussen vroegere burgeroorlogvijanden bij voorbaat reeds door de hieronder verhaalde feiten op eclatante wijze mislukt.
Het is zó gegaan. In mei 1964 vond er in Asturië een stakingsbeweging plaats bij de mijnen en het metaalbedrijf, naar aanleiding van het feit dat mijnwerkers die aan silicose (stoflong) leden gedwongen werden door te werken in de schachten tot ze uitgeput waren, en die ook voor vrije vakbonden opkwam. De metaalarbeiders protesteerden van hun kant tegen de cao’s, waarvan alle voordeel aan één kant lag. De staking werd door dit gedeelte van het Asturisch proletariaat moedig gevoerd. Ze hielden het op verschillende manieren anderhalve maand uit, en in sommige gevallen duurde het neerleggen van het werk zelfs 90 dagen, zoals bij de mijn “la Camocha”, nabij Gijón. Na zulk een lange tijd van opofferingen konden deze strijders, die hun krachten verloren hadden, niet langer tegen de samenzwering van de regering en de werkgevers op, en waren verplicht naar hun werkplaatsen terug te keren.
De werkgevers zagen hierin, naar zij meenden, een uitstekende gelegenheid om over te gaan tot grondige represailles tegen de arbeiders, en met de zwijgzame goedkeuring van de regering, aangemoedigd en zelfs geleid door de “officiële vakbeweging”, ontsloegen zij op massale schaal meer dan 500 arbeiders. Deze arbeiders werden actief opgevangen door hun kameraden, die samen met andere lagen van de bevolking regelmatig solidariteitscollectes voor ze hielden. Op deze wijze werd clandestien een gemeenschappelijk hulpfonds voor de hele provincie opgericht terwijl tegelijkertijd alle opgingen werden gecoördineerd om druk uit te oefenen op de regering en de werkgevers met als doel de heropneming van deze ontslagen arbeiders, waarvan op dit moment 250 nog geen werk hebben.
Op dinsdag 9 maart 1965 trokken deze ontslagen mijnwerkers, tezamen met hun meest actieve kameraden, 600 man, op naar het gebouw van de “officiële” vakbond in Mieres (een stad in het centrum van Asturië, met ong. 50.000 inwoners).
Zij drongen het lokaal binnen, scholden de vakbondsbureaucraten uit, en gaven te kennen dat zij niet representatief voor de arbeiders werden geacht, doch in dienst stonden van de uitbuiters. Daarna keerden de arbeiders naar hun huizen terug. Het was een protestactie tegen de toestand waarin de ontslagenen zich bevonden, die voor het grootste deel silicoselijders zijn. Tegelijkertijd was de actie een bezetting van het gebouw dat logischerwijze het eigendom behoort te zijn van de arbeiders, en waarmee zij uitdrukking gaven van hun afkeer van de bureaucraten. Dit alles vond plaats op een wijze die goed paste in het verband van de actie van de studenten voor vrijheid van vakbeweging.
Op woensdag 10 en donderdag 11 maart werden verschillende deelnemers aan de actie gearresteerd.
Dit alles vormt de voorgeschiedenis van de gebeurtenissen die zich op vrijdag 12 maart in deze stad voltrokken. Het zijn gebeurtenissen die duidelijk aantonen dat er in de Spaanse sociale wereld veranderingen plaats gevonden hebben die het perspectief openen van de frontale aanval tegen het onderdrukkingsapparaat van de dictatuur, niet alleen door bepaalde strijdvaardige voorhoedegroepen, maar door bredere lagen van de bevolking.
Om zes uur ’s avonds op de bewuste dag, bemachtigde een grote menigte arbeiders bijgestaan door afgevaardigden uit de gehele provincie (men heeft ze op zesduizend man geschat) voor de tweede maal het vakbondsgebouw. Dit keer op een meer besliste, duidelijker en massalere wijze, niet slechts als demonstratie in het kader van de vakbeweging, maar als een met veel breder politiek doel. Op het nabijgelegen plein en de omringende straten, die door de politie waren afgezet, had zich een enorme menigte verzameld. De arbeiders spraken deze menigte van de balkons geestdriftig toe en spoorden haar aan zich hij hen te voegen, in een met elektriciteit geladen sfeer. Het volk werd nog steeds tegengehouden door een cordon van grijze uniformen (Guardia Civil), dat hen belette zich bij hun kameraden te voegen in het gebouw. Er werden talrijke arrestaties verricht. De politiejeeps reden af en aan. Er heerst een gespannen sfeer en grote moed wordt getoond zoals in alle grote historische ogenblikken. Vanuit het balkon van het vakbondsgebouw schreeuwt iemand: “laten we de arrestanten halen!” Onmiddellijk begint de massa van het vakbondsgebouw naar de menigte die zich op het plein bevindt op te dringen. De botsing komt hard aan. De Guardia Civil bezwijkt en de twee groepen verenigen zich. Men begeeft zich naar het politiebureau. Duizenden en duizenden mannen vrouwen en kinderen, dicht op elkaar. Het is de hele bevolking die vastberaden opmarcheert, of vanuit balkons en vanaf de stoepen de demonstranten aanmoedigt. Aangekomen bij de school voor mijnopzichters worden de leerlingen toegesproken.
Sommigen van hen lopen mee. Leuzen worden uit volle borst geschreeuwd: LIBERTAD, LIBERTAD!” (vrijheid). Op het ritme van dit woord marcheert men verder. Vanuit een raam van het politiebureau, maakt een agent het gebaar van “wat willen jullie?”. Een vrouw trekt haar schoen uit en gooit die met geweld naar hem toe. Dit is het teken. Een regen van stenen en andere voorwerpen doet de ruiten door de lucht vliegen. Een groep mijnwerkers werpt zich op het gebouw en forceert de deuren, onder de ontstelde ogen van de politie. Een, twee, drie deuren. Zij bevrijden hun gevangen kameraden, ze komen naar buiten, waar zij met handgeklap en kreten worden ontvangen. De Guardia Civil chargeert, ditmaal versterkt met afdelingen die inderhaast uit Oviedo zijn gehaald. Een vrouw gilt: Schurken, mijn man is al elf maanden zonder loon thuisgekomen!” Zij wordt door een burgerwacht neergeknuppeld. Ook dit is een teken. De politie valt aan, en de arbeiders verdedigen zich met kracht. Het bloed stroomt, gewonde arbeiders blijven doorvechten. Burgerwachten lopen rond met gebarsten lippen en blauwe plekken. Er worden nieuwe politieversterkingen aangevoerd. De arbeiders beginnen te wijken. Een jongen van een jaar of vijftien komt naar voren: “Standhouden!” Gevloek. “Mijn vader sterft in het ziekenhuis”, schreeuwt hij, “niet achteruit! Vooruit! Geef ze ervan langs!” De jongen overtuigt ze. Ze gaan weer naar voren. Weer gewonden, bloed, bressen in de rijen, politiepetten vliegen rond boven de hoofden van de menigte. Zó ging het drie uur door. Later komt de individuele vervolging.
Dat was het verhaal van de dappere strijd van de bevolking van Mieres, in Asturïe, op 12 maart 1965. Een datum waarop de strijd van het Spaanse volk tegen de fascistische dictatuur een hoger niveau bereikt heeft.
De gouverneur van de provincie, Mateu de Ros, probeert het gebeurde in de pers te kleineren: niet meer dan een “duizendtal betogers”, “beroepsagitatoren”, die de goedgelovigheid van de werkers hebben uitgebuit, géén gewonden; alleen een kleine en beperkte schermutseling, alles is reeds opgelost: er zijn een dozijn communisten gearresteerd, enz. Maar tegelijkertijd geven dezelfde gouverneur en dezelfde afgerichte pers blijk van angst voor soortgelijke, gevaarlijke betogingen in de toekomst. Vandaag, drie dagen na de bovenbeschreven heuglijke gebeurtenis, zijn er nog allerlei soorten politietroepen door geheel Asturië gestationeerd.
(Brief overgenomen uit “Frente Obrero”)