Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, sept. 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Waarom zijn de Joden niet in opstand gekomen tijdens de razzia’s, de deportatie of in het aangezicht van de gaskamers?
Deze vraag heeft de laatste weken weer pennen in beweging gebracht. Wij willen de vraag niet met wedervragen terugkaatsen als: Waarom zijn de niet-Joden niet in opstand gekomen tegen de deportatie van hun landgenoten (met alle eer en respect voor de Februaristaking), of waarom zijn de niet-Joden in de concentratiekampen niet in opstand gekomen, of: waarom hebben er in de lange eerste oorlogsjaren zo weinig mensen aan het verzet deelgenomen?
Het zijn vragen die met ons probleem ten nauwste verband houden, maar die wij buiten beschouwing zullen laten. Waarom kwamen de Joden niet in verzet?
Sinds 1933 behoefde geen enkele Jood in Europa de illusie te hebben dat hij zijn leven onder het naziregime zou kunnen redden.
De brutaliteit waarmee de Nederlandse fascisten optraden was eveneens een vingerwijziging voor wat er zou gebeuren als de Hitler-horden de grens zouden overschrijden.
Wij denken in dat verband aan de provocaties van de WA die onder leiding van “politie-agent-boksleraar” Sam Olij[1] en Witkamp de straten in Amsterdam doortrokken waar veel Joden woonden onder het zingen van het Horst Wessellied en meer van dat soort “liederen”. Het is de tijd van de zwarte pakken en laarzen maar ook van de veroordeling door Nederlandse rechters van Joodse en niet-Joodse arbeiders die het “bevriende staatshoofd” Adolf Hitler hadden beledigd tijdens vechtpartijen met de NSB.
De arbeiders (meest werkloos) gingen de gevangenis in als zij de boeten niet konden betalen. Bij herhaling hebben wij meegemaakt dat vijf gulden of een tientje boete door een vader van een groot gezin die voor het “beledigingsdelict” veroordeeld was, aan een geldschieter tegen hoge rente, met tien of vijfentwintig cent per week werd afbetaald.
Het bleven echter allemaal schermutselingen zonder leiding. Nooit vergeten wij de hartenkreet van een Joodse bootwerker tijdens een vechtpartij met de fascisten in Amsterdam in 1937 aan het adres van de bekende Joodse CPH – straatpropagandist Arie de Mezah: “Het proletariaat heeft wapens nodig.”
Arie, een van de meest zachtzinnige mensen die er in Amsterdam rondliepen, had maar één antwoord: “Ben je mesjogge?”
Zo was de situatie.
De oorzaken die ten grondslag liggen aan het feit dat de Joden als volksgroep niet in opstand kwamen zijn o.a. de volgende.
De Joden waren in Nederland vóór 1940 vrijwel geheel geassimileerd.
De 120.000 Joden die hier leefden waren over drie maatschappelijke klassen verdeeld. Het merendeel behoorde tot het industriële proletariaat (in de eerste plaats de diamantindustrie) daarnaast behoorde een relatief groot deel tot de neringdoende middenstand en het intellectuele kleinburgerdom en ook onder de bourgeoisie telde men menige Jood.
Van de typische Joodse mentaliteit uit de Oost-Europese getto’s was hier geen sprake. De Joodse ondernemer buitte zijn Joodse arbeiders niet minder uit dan zijn andere werknemers.
De Joodse arbeiders waren progressief en meestal steunden zij de SDAP. Zij waren tegen geweld in het algemeen, ofschoon zij de noodzaak van ingrijpende maatschappelijke veranderingen wel inzagen.
Ieder van hen was weleens voor “rotjood” uitgescholden.
Naast de materiële ellende waaronder zij gebukt gingen was het latente antisemitisme een reden temeer voor de Joodse arbeiders om het socialisme te willen.
Hun leiders waren echter reformisten die de “wapenen der barbaren” verfoeiden. De Joden waren in Nederland arbeider met de arbeiders, kleinburgers met de kleinburgers en kapitalisten met de kapitalisten. Het maatschappelijk-zijn bepaalde hun bewustzijn zonder speciale Joodse vorm of opdruk.
Toen de nazilegers in 1940 Nederland binnentrokken was er een Joods proletariaat, dat met de overige arbeiders vele tientallen jaren in reformistische broeikas had geleefd.
De ineenstorting van de sociaaldemocratie in 1914 en in 1933 hadden de Nederlandse socialisten niet aan den lijve ondervonden. Het fysieke geweld was hun deur voorbijgegaan. Zo ontwapend en machteloos de Europese sociaaldemocratie (in het bijzonder Duitse) in 1914 en 1933 was, zo waren dit in 1940 de Nederlandse Joodse- en niet-Joodse sociaaldemocraten.
De strijdloze ondergang van het West-Europese Joodse proletariaat was niets anders dan een gevolg van de strijdloze ondergang van de sociaaldemocratie in 1914 en 1933.
Er is de laatste tijd, ook in niet-trotskistische communistische publicaties, aandacht besteed aan de rol van de Communistische Internationale en de KPD in de dertiger jaren. Klaarheid is er echter geenszins in de opvattingen van de voormalige stalinisten over hetgeen in die tijd geschiedde. Zowel de sociaaldemocratie als het stalinisme hebben door het falen niet alleen de machtusurpatie van het fascisme in Italië, Duitsland en Spanje mogelijk gemaakt, zij zijn tevens direct verantwoordelijk voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met al zijn bloedbaden en vernietigingskampen.
De lessen van 1933 en 1940 zijn door de arbeidersbeweging niet geleerd.
De bloedbaden en vernietigingskampen bestaan nog slechts op herdenkingsdagen en in de nachtmerries van hen die ze meemaakten. Toch is er niets veranderd. Kijk naar wat Westerling in Indonesië en de OAS in Algerije deden en wat Verwoerd in Zuid-Afrika en de Amerikanen in Noord- en Zuid-Vietnam thans doen.
Het reformisme dat de hoofdschuldige is van de ondergang van het West-Europese Jodendom is niet veranderd. Een man als Meyer Sluyser, die vóór 1940 zijn anticommunistisch gif met “Vrijheid, Arbeid, Brood” in de Joodse hersenen spoot, verkoopt thans aan “de zeer gewaardeerde luisteraars” de smerigste misdaden van de Amerikaanse imperialisten voor zoete democratische koek. De Joden in Nederland en de rest van West-Europa zijn niet in opstand gekomen omdat de massa van hen als sociale- en stalinistische reformisten zich geen opstand konden voorstellen.
Mensen als De Miranda, Boekman, Wijnkoop, H. Polak, Ed. Polak, De la Bella e.a. waren beangst voor de “redeloze volkskrachten” die uit geweld tevoorschijn zouden kunnen komen. Het uitbreken van een revolutie werd in de dertiger jaren niet alleen door de werklozensteun maar ook door de reformistische en stalinistische leidingen verhinderd (Deze laatste was uitsluitend geïnteresseerd in de opbouw van het socialisme in één land. Het leitmotiv van het stalinisme in die tijd).
Bij dit alles moet niet vergeten worden welk een enorme demoralisatie uit was gegaan van de verpaupering der arbeidersgezinnen door de jaren van werkloosheid.
Ná 1945 heeft het reformisme zich weer weten te herstellen in dit land. De uitgeroeide Joden worden niet gemist.
Van de duizenden moordenaars en verraders die tussen 1940-1945 hun bedrijf uitoefenden zitten nog slechts drie gevangen.
Honderdduizend leden telde de NSB in de oorlog. Zij zijn onder ons en de trouwste dienaren van de Nederlandse staat. Waarom ook niet? Zij waren immers de beste strijders tegen de gemeenschappelijke vijand: het communisme van de Jood Marx.
H. Rubens
_______________
[1] Sam Olij is een thans op vrije voeten rondlopende “respectabel” Nederlander, die schrijver de laatste keer ontmoette toen hij zich moest laten registreren in de Euterpestraat (thans Gerrit v. d. Veenstraat) te Amsterdam op de “Dienststelle für Jüdische Auswanderung” (waar Olij werkzaam was) voor opzending naar het crematorium van Auschwitz.