Theo Wiering

De marxistische economie (1)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, november 1966, jg. 9
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Het Kapitaal, boek 1
Beginselen en toepassing van de marxistische economie
– cursus van Ernest Mandel)
Leerboek politieke economie

Het is de bedoeling in een regelmatig verschijnende reeks artikelen de marxistische economische theorie te behandelen, ten einde een beter inzicht te geven in de werking van het economische stelsel in de kapitalistische landen, in verschijnselen als de NEP en het libermanisme, in het Joegoslavische ‘model’, etc.


Hat man viel, so wird man bald
Noch viel mehr dazu bekommen.
Wer nur wenig hat, dem wird
Auch das wenige genomen.

Wenn du aber gar nichts hast,
Ach, so lasse dich begraben-
Denn ein Recht zum Leben, Lump,
Haben nur, die etwas haben.

H. Heine

De materialistische geschiedenisopvatting

In het voorwoord van Zur Kritik der politischen ökonomie geeft Marx in een klassiek geworden formulering aan, dat het onderzoek van de burgerlijke maatschappij moet beginnen met het onderzoeken van de kapitalistische economie. De daar geformuleerde ‘materialistische geschiedenisopvatting’ zal steeds weer bij het verklaren van de verschijnselen welke in de kapitalistische economie optreden, als leidraad moeten dienen. Dit gold voor Marx bij zijn onderzoek van het klassieke kapitalisme. Dit gold voor Lenin bij het onderzoek van de verschijnselen van het imperialisme en dit zal ook moeten gelden voor ieder die de huidige monopolistische wereldeconomie wil onderzoeken.

Ondanks het feit dat voor velen de volgende zinnen overbekend zullen zijn, is het goed ze hier nog eens te herhalen.

“In de maatschappelijke productie van hun leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen; deze productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich – langzaam of snel – de gehele reusachtige bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke, godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten en productieverhoudingen. Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.”
(cursief van mij, T.W.)
[Overgenomen uit de MIA-transcriptie van: Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie.]

Marx gaat in bovenstaande beschouwing ervan uit, dat wanneer de productiekrachten in tegenspraak komen met de productieverhoudingen - d.w.z. dat de eigendomsverhoudingen (in de kapitalistische maatschappij het privaatbezit van de productiemiddelen) een belemmering gaan vormen voor de verdere groei van de productie – een tijdperk van sociale revolutie begint. Bij de beschouwing van deze regel en ook van de verdere cursief gezette gedeelten van dit citaat zal men er steeds vanuit moeten gaan dat Marx hier niet een concrete politieke analyse geeft van de economische en politieke mogelijkheden in een bepaald land, maar de ontwikkeling van de maatschappijen op wereldbasis in het verleden en in de toekomst belichten wil. Zeer terecht zegt Marx dan ook niet: ‘dan zal een sociale revolutie uitbreken’, maar ‘dan begint een tijdperk van sociale revolutie’.

Bij het gehele verdere onderzoek van de kapitalistische economie zoals Marx dit in Das Kapital gedaan heeft en aan welk onderzoek deze artikelenreeks gewijd is, gaat hij uit van een ‘zuiver kapitalistische’ maatschappij. Hij neemt als voorbeeld meestal het Engelse kapitalisme omdat in zijn tijd Engeland het verst ontwikkelde kapitalistische land was.

Hij was er natuurlijk mee bekend, dat ook in Engeland nog talrijke overblijfselen van het feodale productiestelsel te vinden waren. Hij wist natuurlijk, dat deze feodale resten in de andere West-Europese landen nog veelvuldiger voorkwamen, en dat landen als Rusland nog aan de vooravond van de burgerlijke revolutie stonden en dat in de koloniale landen in Azië en Afrika men in sommige gebieden nog niet eens aan feodalisme toe was. Maar in Das Kapital zal men vergeefs naar een analyse van deze maatschappijvormen zoeken. De vraag hoe Marx over deze problemen denkt zal in andere geschriften van Marx beantwoord worden voor zover hij althans de tijd gevonden heeft al deze problemen te behandelen. In het deel van de marxistische theorie dat wij hier behandelen, gaat het om de algemene lijn van economische ontwikkeling.

De Russische revolutie heeft geleerd dat een proletarische revolutie kan uitbreken en het proletariaat de macht kan grijpen lang voordat bovenstaande ontwikkeling zich tot in zijn uiterste consequentie voltrokken heeft.

Dit neemt niet weg dat de ontwikkeling van de productiekrachten toch nog zal moeten plaatsvinden in het land waar de proletarische revolutie de arbeiders aan de macht gebracht heeft. De arbeidersstaten zijn omringd door een kapitalistische wereld en binnen deze arbeidersstaten zijn resten van de kapitalistische economie blijven bestaan omdat de productiekrachten in deze staten nog niet volgroeid zijn, omdat op wereldbasis nog steeds een kapitalistische economie bestaat en de productiekrachten op wereldbasis ook nog ontwikkelingsmogelijkheden hebben.

Welk gedeelte van de economie van een arbeidersstaat nog kapitalistisch zal zijn of nog kapitalistische trekken zal vertonen kan van vele factoren afhangen. De grootte en de ontwikkeling van de kapitalistische en feodale sector in die staat; de vraag in hoeverre de rijkdom aan bodemschatten van de arbeidersstaten voldoende is om aan de behoefte van die staten te voldoen; de bedreiging van de arbeidersstaat door de omringende kapitalistische landen; de kans op slagen van een proletarische revolutie in deze omringende landen. Deze en nog vele andere factoren hebben de ontwikkeling van de economie in de arbeidersstaten beïnvloed en zullen die ook in de toekomst beïnvloeden.

Resten van de kapitalistische economie zijn overal in de arbeidersstaten te vinden. De NEP-politiek en het libermanisme zijn er de duidelijke voorbelden van, maar ook in de andere arbeidersstaten – met inbegrip van Joegoslavië – zijn ze aan te tonen. Het zal de taak van de marxistische economen zijn al deze verschijnselen te onderzoeken en tevens te onderzoeken in hoeverre de wetten, welke volgens Marx in de kapitalistische economie gelden op deze gebieden geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn.

Eén ding is echter zeker, als Marx zegt dat een maatschappijvorm niet ten onder zal gaan voor alle productieve krachten, welke tot ontwikkeling kunnen komen binnen deze vorm, ook werkelijk tot ontwikkeling gekomen zijn, dan is de juistheid van deze stelling door NEP en libermanisme wel aangetoond.

Maar Marx heeft in deze beschouwing niet gezegd dat de arbeidersklasse de politieke macht niet kan grijpen, aleer de door hem geschetste ontwikkeling voltooid is. Degenen die dit willen beweren (zowel sociaaldemocratische als linkse critici) hebben of zelf reeds lang de marxistische theorie in de steek gelaten of proberen haar van een levende dialectische methode tot een mechanische economische theorie te maken.

Zij stellen tegenover de soepelheid en het begrip waarmede Marx elke daad van verzet van de arbeiders wist te beoordelen een scherpte, welke Marx slechts gebruikte in zijn kritiek op zijn tegenstanders.
T.W.