Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, december/januari 1967-1968, jg. 11
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Ik zal proberen zonder omhaal en subjectiviteit te verklaren waarom op 20 en 21 april 1967 het Griekse volk zo weinig van zijn traditionele verzet en moed heeft opgebracht toen het dictatoriale regime zich bij overrompeling opdrong.
Aan de vooravond van de 20ste ging het leven zijn gewone gang. Over 38 dagen, op 28 mei, zouden de verkiezingen plaats vinden, die alle partijen aan het volk hadden beloofd.
George Papandreou (de leider van de burgerlijke “Unie van het Centrum”, de grootste partij, ook met aanzienlijke aanhang bij de massa) had reeds een tijd tevoren (dec. 1966-jan. 1967) op aandringen van de koning en van buitenlandse belangengroepen, met de leider van de rechts-burgerlijke partij, de Nationale Radicale Unie (ERE, de op een na grootste partij), Kanellopoulos, afgesproken om de overgangsregering die voor de verkiezingen zou moeten zorgen, over te laten aan Paraskevopoulos, de gouverneur van de Nationale Bank, die daarop een zakenkabinet kon vormen. Hoewel daarna ook de kringen rond Stepanopoulos en Mitsotakis (leiders van het Liberaal-Democratisch Centrum, een kleinere burgerlijke partij) over een “geheime overeenkomst” spraken, en de zoon van George Papandreou, Andreas, met 40 parlementsleden van de Unie van het Centrum zachtjes hun veroordeling van deze overeenkomst uitten, bleven zij er toch allen achter staan, zodat het volk er de spot mee dreef.
De nieuwe regering-Kanellopoulos die die van Paraskevopoulos eind maart 1967 verdrong, het parlement ontbond en nieuwe verkiezingen aankondigde, gaf via radio en pers de verzekering dat die verkiezingen zonder geweld en vervalsing zouden plaats vinden; en dit wel te verstaan terwijl de nieuwe regeringsmacht vanaf de eerste dag op straat, in dorp en stad, hardhandig optrad. Pasalides, een der leiders van de Progressieve Partij (een kleine min of meer progressieve burgerlijke partij) werd door een van zijn medewerkers uit het blad “Avgi” (“Morgen”) als de “Nieuwe Prometheus” uit de Kaukasus die de vrede brengt aangeduid, omdat hij uitgenodigd werd om deel te nemen aan de koninklijke kabinetsraad, waar het besluit tot de verkiezing werd genomen, en omdat hij anderhalf uur met de koning sprak, en ook omdat het feit van de komende verkiezingen als een grote overwinning voor de Progressieve Partij werd beschouwd. Voor deze partij waren verkiezingen de voornaamste leus. Want zo zou het paradijs van politieke en sociale ontwikkelingen open gaan.
De grote tevredenheid hierover werd niet verminderd door interne kleine tegenstellingen in deze partij over coalitie en overgangsregerings-kwesties. Markezinis, de leider van de Progressieve Partij liet zijn eigen parlementsfractie de vrije hand, door te verklaren dat hij geen kandidaat was bij de verkiezingen.
Voor de belangrijkste buitenlandse belangen in Griekenland - voor zover bekend de Amerikaanse – was een dergelijke parlementaristische koers, voor zover die hen militair en economisch niet hinderde, welkom.
We moeten echter ook de ontwikkeling en het bewustzijn van ons volk onderzoeken na de gebeurtenissen van juli 1965, die spontane explosie voor politieke en sociale vrijheid. Gebeurtenissen die hun – oude – wortels hebben in onmetelijke sociale ellende, politiek bedrog en een recente nederlaag van een revolutionaire golf. Door deze ervaringen en teleurstellingen kwam het volk tot verzet: 80 grote demonstraties alleen al in Athene, buiten de vele andere elders in de provincie. Het volk begreep toen dat geen der partijen in zijn behoeften kon voorzien. Instinctmatig zag het hoe het door de partijen, in het bijzonder de EDA (de toen nog legale vorm van de communistische partij), in de steek gelaten werd, namelijk op het moment dat Papandreou onvrijwillig uit de regering trad; – op het moment dat de koning met instemming van Papandreou, Garoufalias, de sterke man van rechts, tot minister van Oorlog benoemde; – op het moment dat Papandreou, Kanellopoulos thuis op bezoek ontving; – op het moment dat hetzelfde publiek, het volk, dat Papandreou’s blad “Nea” koopt, dit blad verbrandde of verscheurde; – op het moment dat de daarvoor nog voor de volgeling van dit volk doorgaande Elias Tsirimokos, die 80 % van de stad Patras achter zich had staan, na enkele dagen, zijn traangas uit tanks tegen dat publiek richtte; – op het moment dat de EDA, zogenaamd de partij van het volk, haar parolen – “Neem uw moeder mee en ga weg”, “De soldaat zij één met het volk”, “weg met het hof” – veranderde, en haar massavergaderingen met het “kruis in de hand” of ook wel met geweld, uiteen deed gaan. Vanaf dat moment kreeg het volk iets door van de situatie ... en na verloop van enige tijd begreep het er nog meer van... Het begreep het optreden van Mitsotakis, het geschreeuw van Stephanopoulos om het parlement te redden, het toneelstuk “Gargalata” (“Prikkel”) van Novas, de koop en verkoop van parlementszetels tegen hoge prijzen om een regeringsmeerderheid van 151 te verkrijgen. En nog zo veel meer “opwekkends” wat dit volk vernederde, en zijn geloof en idealen door het slijk sleurden. Dit alles schokte het volk; maakte het wantrouwig; deed het neen zeggen tegen alle “waarden” en ook tegen de politieke partijen. Men dacht immers na.
Dit sterke “neen” versterkte ook het streven van alle partijen, naar wat in burgerlijk politiek spraakgebruik “ontspanning” heet.
Er trad een polariseringproces in, bewust en instinctmatig. De verhoudingen werden duidelijker. De straat werd het enige middel tot volksverzet. Papandreou begreep dat goed. Daarom wilde hij zijn eerste verkiezingsbijeenkomst in Thessaloniki doen plaats vinden en niet in Athene. Het straatpubliek zou daar immers iets anders zeggen dan hij. Daarom was de EDA bang voor de “Vredesmars” en stelde zij deze uit tot juni; zij wist immers goed welke krachten op die mars samen zouden komen en ook welke leuzen daar zouden worden gevoerd, Daarom namen de studentendemonstraties in Thessaloniki direct zo’n omvang aan dat bijna de gehele politie van Macedonië moest vechten tegen ongewapende studenten. Daarom werd de staking van de bouwvakarbeiders voor het eerst neergeslagen op een wijze waardoor er vele gewonden vielen. Daarom moest Andreas Papandreou aan de vooravond van de instelling van de dictatuur in het blad “Ethnos” (“De Natie”) iets schrijven wat hem voor goed veroordeelt:
“Een provocateur is die Griek die beweert dat er geen verkiezingen zullen plaats vinden; die Griek die zegt dat we een (dictatoriale militaire) junta zullen krijgen; die Griek die het probleem van de staat opwerpt.”
Hierna heeft zoals we zagen ook op de 20ste en 21ste april ’67 ons volk geen slag geleverd. Het zal nog wel even voortgaan met het “afwijzen” van strijd, want het heeft nog geen partijen, geen leiders enz., die in staat zijn de belangen van het volk tot uitdrukking te brengen. De na de coup erkende, niet ontbonden, burgerlijke partijen, de EK (Unie van het Centrum) en de ERE (rechts) zal het volk in elk geval niet volgen.
Maar er zal een keer komen. Zodra het Griekse volk uit het “neen” tegenover al het oude, een nieuwe partij zal hebben opgebouwd, zal men de keerzijde leren kennen van deze periode van voorbijgaande onderworpenheid. Dan zal het de huidige dictators liquideren. Geen macht ter wereld zal dan in staat zijn het tegen te houden.
STEFANOS ELYROS