Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, januari 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De internationale trotskistische beweging heeft, hoofdzakelijk gewapend met de analyses en de vooruitzichten van het “Overgangsprogram”, dat in 1938 door L. Trotski uitgewerkt is, de tweede wereldoorlog en de eerste naoorlogse jaren doorgemaakt.
Dit document, dat als het ware de positie van het “trotskisme” samenvat, zoals het trotskisme zich ontwikkeld heeft tussen de twee oorlogen, beantwoordt uitstekend aan de historische context van die periode.
Maar de tweede wereldoorlog heeft meer dan de eerste een nieuwe internationale situatie geschapen, welke een nieuwe analyse vereist en tenminste sommige grote aanpassingen van het “Overgangsprogram”.
Wij hebben met een zekere vertraging en op onvolledige wijze deze noodzakelijke weg bewandeld. De redenen van deze handelwijze waren vooral, aan de ene kant, het feit dat gedurende verscheidene naoorlogse jaren de toestand in belangrijke mate scheen overeen te stemmen met de algemene lijn van het “Overgangsprogram” en aan de andere kant, de subjectieve moeilijkheid om ons los te maken van bepaalde schema’s van onze ‘klassieke’ marxistische opvoeding.
De oorlog had een objectief revolutionaire toestand geschapen in verschillende landen van de wereld, met inbegrip van Europa, dat voor ons, in die periode, het werkelijke epicentrum van de wereldrevolutie bleef.
Aan de andere kant was het juist de mogelijkheid te overwegen van een nieuwe relatieve stabilisatie van het kapitalisme niet als een noodzakelijk, automatisch, mechanisch proces, maar als het resultaat van de wisselwerking tussen de economie en de politiek, waarbij deze laatste gedurende een gehele periode van jaren een beslissende rol op het proces in haar geheel zou spelen. Dat wil zeggen dat de kapitalistische stabilisatie eenvoudigweg een mogelijkheid bleef, welke steeds weer op losse schroeven gezet werd, zolang de situatie objectief revolutionair bleef en zolang de massa’s zich begaven in gevechten die het bestaan van de sociale orde zelf dreigden aan de orde te stellen.
Zo was in het kort de toestand – ongeveer tot aan de Koreaanse oorlog – welke onze benadering van de perspectieven en de kansen van de socialistische revolutie in de kapitalistische landen van Europa in het bijzonder, van de algemene lijn van het “Overgangsprogram” en van ons optimisme wat betreft de IVe Internationale, rechtvaardigde. Door de objectieve verandering van de internationale toestand, tengevolge van de nederlagen geleden door de revolutionaire beweging in Europa in de naoorlogse jaren en van de rol welke het stalinisme, naast het reformisme, bleef spelen, zijn we ons vanzelf bewust geworden van de groeiende opkomst van de Koloniale Revolutie als revolutionaire haard numero één in vergelijking met Europa en de hoog ontwikkelde kapitalistische landen en van de aspecten van de nieuwe economische conjunctuur, welke het kapitalistische systeem beleeft. Gedurende deze periode, welke de eerste tien naoorlogse jaren duurt, gingen de interne discussies in onze beweging vooral over het stalinisme en zijn vooruitzichten, alsmede over onze tactiek in de massabeweging.
Deze discussies hebben het bestaan van een neosektarische stroming onthuld, wat deze vragen betreft, terwijl de oude sektarische stroming, die het arbeiderskarakter van de Sovjet-Unie ter discussie stelde, praktisch in onze rijen geëlimineerd was.
Maar de neosektarische stroming, welke geheel het arbeiderskarakter van de Sovjet-Unie aanneemt, wordt gekenmerkt door zijn onvermogen op tijd het arbeiderskarakter te herkennen van de “satellietstaten”[a] van de S.U., welke na het eindigen van de oorlog ontstaan zijn, evenmin als de diepe betekenis van de in 1948 onverwacht gekomen Joegoslavische afscheiding.
De meest absurde argumenten werden in die periode aangevoerd om het arbeiderskarakter van de “satelliet”-staten te bestrijden en om te ontkennen dat hun schepping en het aan de macht brengen van een gehele reeks communistische partijen niet zuiver en alleen ging om een “versterking van het stalinisme in DE WERELD” maar om de schepping van en nieuwe situatie van een nieuwe krachtsverhouding, welke ten slotte naar losmaking van het stalinisme leidt.
Deze twee aspecten van het sektarisme tonen in werkelijkheid een fundamenteel onbegrip voor het bureaucratische verschijnsel in het algemeen, welk onbegrip wij tenslotte zowel bij de dood van Stalin als bij de waardering van de Cubaanse Revolutie en de ontwikkeling van de Chinese Revolutie terug zullen vinden.
De sektarische gedachte wordt gekenmerkt door zijn onvermogen de dialectische rijkdom van de werkelijkheid te begrijpen, waar zij bepaalde elementen uitlicht om ze vervolgens te ontleden uitgaande van grondstellingen die op hen gebaseerd zijn.
De sektarische gedachte bevat elementen van waarheid. Zij verandert echter in een vergissing vanaf het moment dat zij generaliseert en gedeeltelijke waarheden bloot legt en daarbij de totaliteit van de factoren en hun wisselwerking eigenmachtig verwaarloost. De sektarische gedachte is, aan de andere kant, onvatbaar voor het nieuwe, voor veranderingen, de bewaarster, de gevangene van schema’s en dogma’s.
Zo verontachtzaamden onze sektariërs, die in de jaren vijftig het arbeiderskarakter van de “satelliet”-staten met inbegrip van Joegoslavië[1] nog ontkenden, eenvoudig het nuttig effect van de “militair-bureaucratische” actie van het Kremlin in deze landen, door de Sovjetbureaucratie gelijk te stellen met een “volledig reactionaire” sociale kracht.
Het enorme feit van het binnentrekken en de bezetting van deze landen door het Rode Leger[2] en de noodzaak om ze “structureel te assimileren” waarin de Sovjetbureaucratie zich bevond ten einde deze landen te controleren en in haar invloedssfeer te houden, stelde zij om bovenstaande reden als onbeduidend voor.
De dubbele rol van de bureaucratie van de arbeidersstaat – die op haar manier gedwongen is deze staat (van welker bestaan en welker versterking haar eigen bestaan en de omvang van haar voorrechten afhangen) te verdedigen – zonk praktisch in het niet voor het uitsluitend reactionaire, contrarevolutionaire aspect van de bureaucratie.
Indien inderdaad de bureaucratie van de arbeidersstaat een sociale kracht was, een volledig reactionair “apparaat”, zonder organische verbindingen met de sociaaleconomische basis van het regime, als zij bewust handelde – zoals sektarische “marxisten” naïef denken tegen de verdediging en de versterking van de arbeidersstaat, werd elke zinspeling op objectief revolutionaire effecten van haar actie tot “revisionisme”. De oorsprong van de fabel van het “pablistische revisionisme” (dierbaar voor alle soorten sektariërs en verwarringstichters, die zich tot de trotskistische “orthodoxie” rekenen) bevindt zich in de ideeën, die wij verdedigd hebben in de jaren vijftig betreffende het arbeiderskarakter van de “satelliet”-staten, ondanks hun geboorte en hun bureaucratische misvorming, betreffende het vooruitstrevende karakter van de afscheiding van de Joegoslavische CP, zowel als de globale opvatting van de overgangsperiode tussen het kapitalisme en de wereldoverwinning van het geheel volgroeide socialisme.
In werkelijkheid heeft onze tendens vanaf die datum al, onveranderlijk tegenover al dat soort lieden en stromingen in de boezem van de internationale trotskistische beweging een samenhangende opvatting van het stalinisme in het bijzonder en van de bureaucratie in het algemeen, verdedigd.
Deze opvatting bestond daarin, dat zij het verschijnsel van de bureaucratisering van de arbeidersmacht niet beschouwde als een “uitzondering”, als een uniek geval, alleen eigen aan de Sovjet-Unie en dat geweten moest worden aan de samenwerking van factoren, die de geschiedenis nooit meer zou voortbrengen, maar als een gevaar dat elke proletarische revolutie bedreigt, zolang de materiële schaarste en de culturele achterlijkheid van de massa’s bestaan.
Aan de andere kant, wie zich rekenschap geeft van de werkelijke staat, waarin zich vanuit dit gezichtspunt de mensheid altijd bevindt en van de duur van de noodzakelijke krachtsinspanning om de wereldoverwinning van de Revolutie te bereiken en vervolgens om het socialisme, de onderste fase van het communisme, op wereldschaal te verwezenlijken, kan deze overgang (van het kapitalisme in het socialisme) slechts beschouwen als zich uitstrekkende over een gehele historische periode van enkele eeuwen.[3]
Gedurende deze periode moest het ieder die een beetje serieus nadacht over de voorbijgegane geschiedenis der mensheid, over haar huidige toestand en over de omvang van de taak, welke te vervullen valt, duidelijk zijn, dat “de arbeidersstaat, overeenkomstig de normen” in geen enkel land automatisch te voorschijn zou kunnen komen en met des te meer reden, dat zij zich niet op wereldschaal zou kunnen vestigen, zonder het doormaken van tussenvormen, die in hun details nog niet te voorzien zijn en onvermijdelijk meer of minder “misvormd”, verwijderd van de “normen” van de theorie zijn.
Overigens hebben wij nu het recht onszelf af te vragen of deze “normen” bestaan in het kader van een samenhangende, globale theorie over de overgangsperiode en of het bijvoorbeeld niet noodzakelijk is, in het licht van de meegemaakte ervaring, de wijze waarop men moet overgaan tot de opbouw van het socialisme van de grond af te herzien zowel op economisch als op politiek plan.
Waarin bestaat het voornaamste belang van een juist marxistisch-revolutionair begrip van al deze aspecten van het probleem van de bureaucratisering en van de bureaucratie en van de volhardende strijd, welke wij gevoerd hebben tegen de sektarische en verwarringstichtende stromingen, die niet afwijken van een zogenaamde “trotskistische orthodoxie”?
M.P.
(wordt vervolgd)
_______________
[1] Bang als ze waren te erkennen dat een “stalinistische” partij, geplaatst in bepaalde, historisch uitzonderlijke toestanden, zich in staat zou kunnen tonen een proletarische revolutie te leiden en een arbeidersstaat te vestigen.
Bij het Joegoslavische geval is, ongelukkigerwijs voor onze sektariërs, weldra het geval van de Chinese partij gekomen en later dat van de Vietnamese partij en de Cubaanse leiding, om niet te spreken van een geheel gamma van bewegingen en leidingen VAN VERSCHILLENDE HERKOMST, die onder de druk van objectief uitzonderlijke toestanden een progressieve revolutionaire ontwikkeling hebben getoond.
De gehele concrete dialectiek van de socialistische wereldrevolutie in ons tijdperk is een vreemde werkelijkheid voor de bekrompen en schematische opvattingen van onze sektariërs en, als “revisionistisch” verworpen.
[2] Waarin zij slechts, zuiver en alleen, “het leger van de bureaucratie” zien.
[3] Toen wij in de vijftiger jaren deze schatting van de mogelijke duur van de overgangsperiode hebben te berde gebracht heeft dat niet nagelaten een heel gordijn in de rijen van onze sektariërs neer te laten. En daarom hebben wij reeds in die periode alle voorzorgen genomen om hun pedagogisch uit te leggen dat het ging om de periode die gaat van het kapitalisme tot aan de VOLTOOIING van het SOCIALISME op wereldschaal in de zin welke Marx gaf aan deze ONDERSTE FASE van het communisme en niet eenvoudig tot aan de overwinning van de WERELDREVOLUTIE.
Aan de andere kant heeft niemand toen later Mao Zedong en de Chinese leiding begonnen zijn te spreken over EEUWEN, welke nodig zijn voor de opbouw van het socialisme in China en in de wereld, dit juiste standpunt gekritiseerd, dat toch zo belangrijk is in de gehele opvatting over de overgangsperiode van de Chinese leiding. De reden is, onder anderen, dat intussen een groeiend aantal marxisten begonnen zijn een realistischer inzicht te verkrijgen in de werkelijke grondslagen van het probleem en zich te ontdoen van hun theoretisch infantilisme in deze materie.
[4] Hoe lager hun ideologisch niveau is en hoe onrechtvaardiger hun breuk met de Internationale, die geleid werd door het “pablisme” en hoe meer hun methoden en “ideologische strijd”-middelen misvormd zijn door hun verbitterde en principeloze fractievorming. Het is voldoende de werkelijke stellingen van het “pablisme” IN HUN CONTINUITEIT, IN DE TEKSTEN EN IN DE ACTIE te vergelijken met de losse citaten, dikwijls verminkt in hun betekenis en vooral eigenmachtig “uitgelegd”, die deze oude en nieuwe tegenstanders gebruiken om elkaar volledig te overtuigen.
[5] Het is waar dat, behalve de “theoretische” aanvallen om de betekenis in het algemeen van het zelfbeheer te verkleinen, welke gemeenschappelijk geleid door de “trotskistische” tegenstanders van het “pablisme” (van Stephane Just tot E. Germain – alias H. Vallin, enz.) de Heilige Alliantie in de laatste jaren gesloten tussen Frank-Germain-Livio-SWP (van de VS) de volgende zeldzame prestatie hebben geleverd: in zijn “Thesen” over Afrika, geschreven om “iets nieuws te brengen”, om zich te onderscheiden ten opzichte van de “thesen” van de Afrikaanse Commissie van de IVe Internationale aan de historische ervaring van de trotskisten in Algerije en de rol die zij in het bijzonder op het terrein van het zelfbeheer gespeeld hebben in stilte volledig voorbij gegaan werd. Een laatste “ontdekking” wordt daarentegen hemelhoog verheven: het “trotskisme” in Zuid-Afrika, vertegenwoordigd door kameraad Tabata.
Het ongeluk is dat deze beweging, absoluut in de minderheid (welke zojuist opnieuw gescheurd is) in vergelijking met de gehele nationale beweging van dit land, nooit een openlijk “trotskistisch” bestaan heeft geleid en zich wel wacht zich voor een dergelijke opname uit te spreken.
Dus in Algerije heeft het trotskisme geen enkele rol gespeeld, maar iedere hoop wordt daarentegen geoorloofd in Zuid-Afrika.
[6] De grenzenloze bewondering welke de “Culturele Revolutie” van Mao heeft veroorzaakt in de rijen van zekere “trotskisten”, zoals de “posadisten” zegt heel wat over de wijze waarop het marxisme bewaard en toegepast wordt.
[a] In de Franse tekst staat het woord “glacis”, dat vertaald ongeveer neerkomt op bufferstaten en hier “satelliet”-staten wordt genoemd (noot van de redactie).