Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, juni-juli 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het grote verschil tussen de rijke en arme landen vormt het belangrijkste probleem van dit ogenblik.
Een onhoudbare situatie, vooral als men weet dat, ondanks alle frasen over de noodzakelijkheid van ontwikkelingshulp, het verschil tussen rijk en arm steeds groter wordt.
Waaraan is dit te wijten? Een antwoord op deze vraag is gemakkelijker te geven dan sommige lieden, die altijd zo graag een “genuanceerd” oordeel willen geven, wel zouden denken/willen. Het grootste deel van de hulpverlening vanuit West-Europa en Noord-Amerika wordt verstrekt in de vorm van leningen en kredieten; gelden die meestal met rente, terugbetaald moeten worden. Ondernemers die kapitaal investeren in wat zo subtiel “ontwikkelingslanden” wordt genoemd, doen dat niet uit liefdadigheid. Integendeel, het ligt ten grondslag aan heel hun kapitalistische achtergrond als ondernemer, dat zij nooit ofte nimmer hun geld zullen beleggen in objecten, als zij er niet zeker van zijn dat zij méér geld zullen terugontvangen! Hierdoor wordt het schijnheilige karakter duidelijk van bepaalde televisieprogramma’s, die ons confronteren met de honger in India. Aan de ene kant krokodillentranen om mensen die van honger omkomen, aan de andere kant een even gewetenloze uitbuiting als toen het land nog officieel kolonie van Engeland heette. Want al hebben tal van landen in de afgelopen decennia officieel hun koloniale status afgeworpen en een zekere politieke onafhankelijkheid verworven, economisch onafhankelijk zijn zij nog allerminst; zij lopen aan de leiband van de buitenlandse beleggingsmaatschappijen. Het is in feite zo, dat het bedrag dat jaarlijks vanuit de arme, onderontwikkelde landen via aflossingen van leningen, winsten en dividenden verdwijnt naar de rijke landen (de zgn. kapitaalvlucht) een veelvoud is van het bedrag, dat als de veel geroemde “ontwikkelingshulp” in omgekeerde richting vloeit. Economische ontwikkeling vereist in de eerste plaats kapitaal. Het is duidelijk, dat door deze manipulaties in de arme landen juist aan kapitaal het grootst mogelijke gebrek is.
Uit de praktijk blijkt dat de grootte van het bedrag dat in een land aan ontwikkelingshulp wordt besteed, evenredig is aan de communistische “dreiging” in dat land.
Toen in de jaren na ’59 de revolutie op Cuba een al te grote aantrekkingskracht bleek uit te oefenen op de bevolking van de andere Latijns-Amerikaanse landen, kwam Kennedy op de proppen met zijn Alliantie voor de Vooruitgang, een grootscheeps plan dat op radicale manier de economische ontwikkeling in dit gebied op gang zou brengen. In feite blijkt nu dat aan de armoede, de honger en het analfabetisme niets is gedaan, maar dat wel grote sommen geld zijn blijven hangen bij de heersende bovenlaag in deze landen, ontwikkelingsgeld, dat door hen al lang op Zwitserse banken is veilig gesteld. Enkele jaren geleden is er een speciale nieuwe tak van de Verenigde Naties in het leven geroepen, die de mogelijkheden zou bestuderen om door internationale handel een betere samenwerking te verkrijgen, die de economische positie van de ontwikkelingslanden ten goede zou komen. Ik bedoel de UNCTAD, de United Nations Conference on Trade And Development. Deze organisatie is op het ogenblik al volkomen geïncorporeerd in het bestaande systeem. Het Algemeen Handelsblad verloochende zijn ondernemerskarakter niet, toen het kort geleden in een hoofdartikel deze ontwikkeling toejuichte. De UNCTAD is een lichaam, dat onder het mom van de wil, de arme landen te helpen, door de internationale handel te bevorderen, in werkelijkheid de uitbuiterspositie van de buitenlandse ondernemers een meer officieel karakter geeft en slechts de kloof tussen arm en rijk in de wereld helpt vergroten. Want alleen maar internationale handel is helemaal niet in het belang van de arme landen. De prijs van de fabrieksgoederen, die zij meestal moeten betrekken van het hoog geïndustrialiseerde West-Europa en Noord-Amerika, stijgt, terwijl de waarde van wat zij daar tegenover kunnen stellen, grondstoffen, juist steeds minder wordt. De economische situatie van deze landen verslechtert hierdoor voortdurend en het grootste deel verkeert dan ook in grote financiële moeilijkheden.
De meeste burgerlijke economen uit het Westen verklaren dat de economische ontwikkeling van de arme landen, de landen van Latijns-Amerika, Afrika en Azië, afhankelijk is van het buitenlandse kapitaal. Ik hoop hierboven duidelijk gemaakt te hebben dat deze “hulp” in de vorm van investeringen, evenals wat wij “ontwikkelingshulp” noemen, slechts een averechtse uitwerking heeft.
De enige mogelijkheid die de onderontwikkelde landen hebben om uit hun achterlijke positie te raken, is zelf het heft in handen te nemen. Er zal een eind gemaakt moeten worden aan de feodale verhoudingen, die elke ontwikkeling tegengaat. In deze landen is overal het grootste gedeelte van de vruchtbare grond in handen van een minderheidje van bevoorrechte families. Al dit grootgrondbezit zal afgeschaft moeten worden en de landerijen gecollectiviseerd. Verder zal men in de eerste plaats de banken moeten nationaliseren en, nadat op die manier de geldcirculatie onder controle is gebracht, zullen alle andere buitenlandse industriële vestigingen en verzekeringsmaatschappijen moeten volgen.
Het is duidelijk dat deze zienswijze de oude vormen van “buitenlandse hulp” wel totaal op losse schroeven zet. Op welke manier kunnen de arme landen nu op een doelmatige manier geholpen worden?
Mijn conclusie is, dat op dit moment de enige effectieve ontwikkelingshulp, hulp is aan de diverse bevrijdingsfronten, die zich in al deze gebieden op de een of andere manier hebben gevestigd. De enige effectieve hulp is hulp aan de organisaties en bewegingen die zich duidelijk tot doel hebben gesteld, de bovenstaande revolutionaire maatregelen door te voeren.
Alle andere hulp is, al is zij nog zo goed bedoeld, zinloos. Een actie die voedsel inzamelt voor de hongerenden in India, draagt er niet toe bij een einde te maken aan de achterlijke, feodale, kapitalistische verhoudingen, die deze honger veroorzaakt hebben. Het enige effect van een dergelijke actie is, dat zij het geweten stilt van de Europese gevers en hen in de waan laat al genoeg gedaan te hebben; terwijl het nog maar de vraag is of het voedsel te bestemder plaatse aankomt en niet verdwijnt in de zakken van hen die het moeten verdelen. Een dergelijke actie is niet anders dan goedkope liefdadigheid, te vergelijken met wat adellijke dames hier in de 19e eeuw deden: warme sokken breien voor de arme kinderen in de weeshuizen, terwijl hun mannen zich verrijkten met de arbeidskracht van dezelfde kinderen.
Hulp aan de bevrijdingsfronten is het enige alternatief. Deze hulp zal niet in het wilde weg verleend moeten worden, maar er zal moeten worden gezonden waar de betreffende organisatie om vraagt. Bovendien zal moeten worden gelet op de betrouwbaarheid van de wegen, langs welke deze hulp wordt gezonden. Pas als door deze bevrijdingsfronten de bovengenoemde maatregelen zijn doorgevoerd, collectivisatie van de grond en nationalisatie van de buitenlandse ondernemingen, zal een basis zijn gelegd voor het beëindigen van de honger, de armoede en het analfabetisme in al deze gebieden, en voor een rechtvaardige verdeling van de rijkdommen van de aarde.
Hans Metz