Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1968, nr. 10, jg. 11
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De bezetting van Tsjecho-Slowakije door troepen van vijf Warschaupactlanden heeft ook in de Nederlandse linkse beweging de nodige verwarring gezaaid.
Weliswaar hebben bijna alle linkse groepen en partijen de vooral door Ulbricht en Brezjnev verdedigde contrarevolutie veroordeeld – de motiveringen zijn zeer verschillend en vaak zelfs tegenstrijdig.
Op het terrein van de praktische strijd voor het socialisme is in Nederland tussen diverse groepen de laatste jaren een groeiende samenwerking tot stand gekomen: er waren gemeenschappelijke vergaderingen en demonstraties, er werden brochures uitgegeven, de discussie kwam op gang etc.
Dit proces zal door moeten gaan wil de revolutionair socialistische partij, waaraan in Nederland zo’n dringende behoefte is, van de grond kunnen komen.
Juist omdat aan deze groeiende samenwerking geen einde mag komen, is het noodzakelijk dat er opklaring komt over wat er in Tsjecho-Slowakije werkelijk gebeurde. Het is daarbij beslist onvoldoende een standpunt alleen maar te baseren op kreten als “revolutionair proces” of, precies omgekeerd, “contrarevolutionaire ontwikkeling”. Wij hebben in De Internationale de afgelopen maanden meerdere stukken geplaatst waarin wij een poging tot analyse hebben gedaan. Wij kwamen tot de conclusie dat de politieke en economische ontwikkeling in Tsjecho-Slowakije niet alleen van zeer grote betekenis is voor het land zelf, maar voor de gehele marxistische en socialistische arbeidersbeweging, de arbeidersstaten zelf in de eerste plaats. Wij hebben daarbij ook gewezen op bepaalde negatieve kanten van de Tsjecho-Slowaakse ontwikkeling. Het allerbelangrijkste naar onze mening is echter dat er een serieus begin werd gemaakt – onder druk van de massa’s – met een democratisering op basis van de socialistische verworvenheden; het ontwerp voor een nieuw partijstatuut was daarvan het meest duidelijke voorbeeld. Reeds in nr. 7 (juli) van ons blad publiceerden wij een OPEN BRIEF van ons Politiek Bureau aan de regering van de Sovjet-Unie en de leiding van de KPSU waarin wij protesteerden tegen de onaanvaardbare druk op Tsjecho-Slowakije en de dreiging met militaire interventie. “Wij wijzen u erop,” stond er in die verklaring, “dat het zelfbeschikkingsrecht der volken een van de heilige principes was van de bolsjewistische partij van Lenin.”
De verschillende reacties van links op de Tsjecho-Slowaakse gebeurtenissen geven ons de mogelijkheid de standpunten te toetsen en te vergelijken. Over één ding waren alle linksen het roerend eens: de grenzeloze huichelachtigheid van de bourgeoisie die zich tegengesteld aan haar aard, nu ineens grote zorgen ging maken over het Tsjecho-Slowaakse volk en haar communistische leiders. Dezelfde bourgeoisie die zich de benen uit haar gat loopt om Soeharto alle mogelijke eer te bewijzen en daarbij uiteraard niet rept van de tienduizenden vermoorde of nog gevangen Indonesische revolutionairen. Helaas moeten wij op deze eensgezindheid zelf al direct een correctie aanbrengen. Waar namens de communistische fractie Bakker op scherpe wijze deze misselijke vertoning hekelde, lieten de PSP’ers na zich bij hem aan te sluiten, toen hij deze poging een nieuwe “Hongarije-hetze” op touw te zetten hekelde.
Deze poging mislukte overigens omdat een belangrijk deel van de bourgeoisie er belang bij heeft de politiek van “ontspanning” voort te zetten. Bovendien keurde de CPN de inval af, er was ditmaal geen communistische groep van enige omvang die de Sovjetbureaucratie verdedigde. Nadat het standpunt van de CPN eerst wat vaag (“geen inmenging”) was geweest publiceerde De Waarheid op 27 augustus een uitvoerige verklaring van het partijbestuur die wij in grote lijnen kunnen onderschrijven: onmiddellijke stopzetting van iedere inmenging in Tsjecho-Slowakije, zowel door de Westerse imperialisten en hun NAVO als door de regering van de Sovjet-Unie en haar gevolg; het ongehinderde functioneren van de communistische partij, de vakbond en het parlement in Tsjecho-Slowakije; solidariteit met de communistische partij van Tsjecho-Slowakije voor de onbelemmerde verwezenlijking van haar program tot uitroeiing van de misvormingen van het socialisme, zoals die onder Novotny zijn gegroeid, voor een vooruitstrevende koers, uitbreiding van de democratie, voor een menselijk socialisme.
Wij zeggen met nadruk dat wij de verklaring in grote lijnen onderschrijven. Wanneer de CPN zegt dat alleen zij het “morele recht” heeft om op te komen tegen de schending van de communistische beginselen en politiek zoals de huidige Sovjetleiding die bedrijft, dan is dat natuurlijk onzin. Bovendien zijn de “misvormingen” van het socialisme niet (pas) onder Novotny gegroeid. Novotny was in de CPN vooral de boeman omdat hij werd beschouwd als een gunsteling van Chroesjtsjov die in de CPN vooral wordt aangevallen omdat onder zijn bewind de destalinisatie pas goed op gang kwam. Verder is het onvoldoende te spreken van een “uitbreiding van de democratie”, wanneer het gaat om de vestiging van de proletarische democratie.
De groep die het blad Communistische Notitie uitgeeft (redacteur: F. Baruch) is de enige geweest die de bezetting heeft goedgekeurd. We moeten hier wel een klein voorbehoud maken. In de laatste twee nummers van Notities, de nr’s 4 en 5 die verschenen voor de inval, worden de Russische standpunten weliswaar voor 100 percent verdedigd, en in de Haagse Post van 1 aug. bevestigde Baruch dat, maar na de inval zijn er binnen de groep die het blad uitgeeft ernstige tegenstellingen ontstaan, Baruchs medewerker J. van Tijn (een oud-Waarheid-redacteur en al voor de oorlog lid van de CPN) heeft Baruch per aangetekend schrijven laten weten dat hij niet meer wenst mee te werken; hetzelfde geldt voor andere communisten die meehielpen aan de vervaardiging van het blad. In de nr’s 4 en 5 van Communistische Notities staan uitvoerige artikelen over Tsjecho-Slowakije, maar het zijn meer polemieken tegen de voorlichting in De Waarheid en een verdediging van de SU-lijn dan analyses van wat er in Tsjecho-Slowakije plaatsvindt. Allerlei negatieve aspecten van de destalinisatie worden breed uitgemeten waarbij Dubcek en Smrkowsky als gezonde elementen worden gesteld tegenover de “revisionisten”, waartoe Baruch bv. die Tsjechische schrijvers rekent “die het als hun dagtaak beschouwen het verleden op te rakelen, in de hoop het vertrouwen van het volk in de TsjKP te kunnen ondermijnen. Maar laten ze hopen wat ze willen. Tsjecho-Slowakije is een deel van de gemeenschap der socialistische staten en zál zonder inmenging van wie dan ook zijn weg wel vinden. “Alle beschouwingen over de ongunstige aspecten van de Comeconpolitiek van de SU voor een aantal andere leden, waaronder Tsjecho-Slowakije, wijst Baruch zonder meer van de hand.
In het augustusnummer van Communistische Notities wordt de “verstrekkende” betekenis van de besluiten van Bratislava warm toegejuicht: de ondertekenaars “hebben besloten gezamenlijke maatregelen te treffen om de contrarevolutionaire plannen tegen Tsjecho-Slowakije met vaste hand te verijdelen. Dit is de kern van de besluiten van Bratislava. Er is geen enkele ware communist in de wereld en geen enkele ware verdediger van de vrede en de veiligheid in Europa die hiervan niet met de grootste voldoening kennis zal nemen.”
Dat Bratislava de zoveelste poging was de democratisering in Tsjecho-Slowakije terug te draaien en dat de werkelijke bedoeling van de bijeenkomst niet bleek uit de in algemene termen gestelde slotverklaring – dat komt niet bij Baruch op; na de inval is hij nu wel zo ongeveer als de enige “ware communist” in Nederland overgebleven.
Als bewijs voor de “contrarevolutionaire plannen” die worden gesmeed om het land uit het socialistische blok los te snijden noemt Communistische Notities een aantal besprekingen die hebben plaatsgevonden tussen leidende Tsjecho-Slowaken en o.a. Britten en West-Duitsers over langlopende kredieten “ter uitvoering van grote projecten waarin de West-Duitse industrie geïnteresseerd is.” Heeft het blad wel eens gehoord van de activiteiten van Krupp (!) in de Sovjet-Unie, van Renault in Polen en van leningen die andere socialistische landen noodgedwongen aangingen in Westerse landen? Of is in de ogen van Baruch een land als Joegoslavië reeds lang afgezakt naar het kapitalisme? En hoe staat het met Roemenië dat ook Westerse leningen aanvaardde? Het enige criterium dat geldt is blijkbaar: de Sovjet-Unie maakt uit wat wel en wat niet goed is voor Tsjecho-Slowakije. Behalve DDR-bewijsmateriaal” wordt ook geciteerd uit Westerse bladen om aan te tonen hoe laag de Praagse leiders wel gezonken waren. Het is daarbij opmerkelijk dat Baruch niet alleen zeer willekeurig citeert maar ook bewust bepaalde passages weglaat. Daar is bij voorbeeld Der Spiegel van 22 juli. Communistische Notities haalt daaruit dat de FDP-leider Scheel na een bezoek aan Praag Brandts mening deelde dat “de contacten van Bonn met de Dubcek-lieden (bedoeld is hier uiteraard niet Dubcek, maar de kring van figuren, die Bonns spel meespelen, red. C.N.) met de uiterste fijngevoeligheid” moesten worden onderhouden.
Ten eerste doet de kritische toevoeging van de redactie van CN, die Dubcek dus in bescherming neemt, nú na de inval ook hij door de Russische pers openlijk in het kamp van de “rechtsen” is ingedeeld pijnlijk komisch aan. Maar bovendien wordt in het Spiegel-citaat weggelaten dat Brandt van mening is dat de uiterste fijngevoeligheid betracht moet worden “om de Sovjets en hun Walter ULbricht niet nog een extra voorwendsel te geven om druk op Praag uit te oefenen.” Hetgeen overigens niet betekent dat wij ook maar enige illusie hebben over eerlijke bedoelingen van Brandt c.s. Die zal – hopen wij – Ulbricht ook niet gehad hebben toen hij enige jaren geleden voorstelde met de SPD-leiding te gaan discussiëren. Uit hetzelfde nummer van Der Spiegel worden uit een interview met de minister van Justitie Koetsjera (dat grotendeels over de rehabilitaties gaat, maar daar wordt in CN niet over gerept) drie zinnen gelicht om aan te geven dat ook deze minister, die geen lid is van de TsjKP ook behoort tot de “anticommunisten die de TsjKP van haar leidende positie willen verdringen, waarop de rest vanzelf volgt.”
Waarover de redactie van CN is gevallen is het antwoord dat Koetsjera geeft op de vraag of hij zich kan voorstellen dat eens een wisseling van de leiding tussen de verschillende socialistische partijen optreedt,
“dat bij voorbeeld de Communistische Partij door uw partij (de socialistische) wordt afgelost.
Koetsjera: Theoretisch is dat mogelijk.
Spiegel: Maar in de praktijk...
Koetsjera: In de praktijk misschien ook. Maar het is nog te vroeg om daarover concreet te spreken. Men moet eerst de regels voor het democratische socialistische systeem vinden. Aan dat ontwikkelingsproces mag men niet te grote eisen stellen, die niet te realiseren zijn. Wanneer wij een democratische controle tegenover de partijen bereiken, dan is dat de eerste stap. Dan kan men over de andere stappen nadenken. In de politiek is het niet goed wanneer men teveel dingen tegelijk doet – anders zullen we misschien helemaal niets bereiken.”
Bij CN is de onderstreepte passage uit het antwoord van Koetsjera gelaten. Dat deze minister van Justitie op meerdere plaatsen [in] het interview laat blijken dat het bondgenootschap met de SU gehandhaafd moet blijven en dat er geen sprake kan zijn van het importeren van het kapitalisme vermeldt CN niet. Maar over de sympathie van het Tsjecho-Slowaakse volk voor het Russische merkt hij wel op:
“Onze Sovjet-vrienden moeten de psychologie van ons volk wel beter leren kennen.”
Verwarring en een onjuiste stellingname kenmerken volgens ons ook de verklaringen en artikelen van de twee groepen die zich op het Chinese communisme oriënteren, het MLCN (De Rode Tribune) en de groep marxisten-leninisten die het blad De Rode Vlag uitgeeft.
Laten wij eerst kijken naar de standpunten van Peking zelf, dat nog nooit een goed woord heeft overgehad voor de democratisering in Tsjecho-Slowakije. PEKING REVIEW van 16 augustus nam een artikel uit het Albanese ZERI I POPULLIT over. Kort samengevat wordt de liberalisatie zo uitgelegd: de moderne revisionisten in verschillende Oost-Europese landen streven naar een volledig losraken van het Sovjetrevisionisme en ze proberen nieuwe banden, bontgenootschappen te smeden met het Amerikaanse imperialisme en het wereldkapitalisme. De “Tsjecho-Slowaakse “reactionairen” willen dus – evenals de Russische – met het kapitalisme pacteren, maar ze willen het alleen onafhankelijk doen zonder eerst de goedkeuring van Moskou te vragen. Volkomen daarmee in strijd beweert ZERI I POPULLIT dat de Russische leiding niet alleen volledig op de hoogte was van het vervangen van de Novotny-kliek door die van Dubcek, maar er zelfs de organisator van was.
“De Tsjecho-Slowaakse revisionist Dubcek en zijn kliek schijnen goede verzekeringen te hebben ontvangen van de Sovjetrevisionisten om tot een succes te komen. Het nam zijn toevlucht tot de oude Chroesjtsjovistische tactiek door de revisionist Novotny aan te vallen en hem een “stalinist” te noemen, door aanvallen te beginnen op Gottwald, door de geest van Slansky weer tot leven te brengen, door de verraders te rehabiliteren, door 1948 aan te vallen en door Stalin te beschuldigen van inmenging in de zaken van de Tsjecho-Slowaakse rechtspraak.”
(De Albanees-Chinese afkeer van rehabilitaties en alles wat daarmee te maken heeft vertoont een opvallende overeenkomst met de manier waarop in Communistische Notities over deze zaken wordt geschreven.)
Toen de Russen echter zagen dat de “Dubcek-kliek” te ver ging en zich niet aan de gemaakte afspraken hield begonnen ze – zoals de dief, die ‘houdt de dief roept’ – de Tsjecho-Slowaakse renegaten tot de orde te roepen. Op 23 augustus veroordeelde premier Zhou Enlai de inval als een “misdadige agressie” (zie de bijlage van Peking Review van 23 augustus); ze wordt zelfs gelijkgesteld aan de Hitler-agressie tegen Tsjecho-Slowakije en die van Amerika in Vietnam. Een commentator van Renmin Ribao herhaalde nog eens dat het er de Russische leiders alleen om ging te verhinderen dat de “Tsjecho-Slowaakse revisionisten direct samenwerkten met het VS-imperialisme”. Eigenlijk is dit de enige uitleg die in de Chinese pers wordt gegeven. Men vindt daarin niets over de economische situatie waarin het land was geraakt, o.a. over de Comeconpolitiek, niets over de terreur onder Gottwald en Novotny, geen woord over de democratisering van de partij, de vakbonden en het hele economische leven.
De pro-Chinese partij van Nieuw-Zeeland gaf het meest verbluffende staaltje van “marxistische” analyse:
“Het herstel van het kapitalisme in Tsjecho-Slowakije vond al plaats tijdens het bewind van president Novotny die begin van dit jaar werd verdrongen door Dubcek en zijn groep. Maar Novotny was, terwijl hij terugging naar het kapitalisme, nog tevreden met een afhankelijkheid van de Sovjet-Unie. Dubcek en zijn medewerkers wilden helemaal los staan van de Sovjet-invloedssfeer en openlijk samenwerken met het Westerse kapitalisme.”
Wel wordt er in de Chinese pers (Peking Review van 6 september) melding gemaakt van het massale verzet van de Tsjecho-Slowaakse arbeiders, studenten en intellectuelen tegen de bezettingstroepen, maar nergens wordt gezegd dat de demonstranten zich onophoudelijk solidariseerden met Dubcek en de meest radicale leiders van de TsjKP en dat de Moskou-gezinde leiders overal fel werden aangevallen en uit het Centraal Comité gestemd. De voorlichting over wat in Tsjecho-Slowakije gebeurde is eenzijdig. “Revolutionair verzet” waartoe de Chinezen hadden opgeroepen dat wil zeggen onder leuzen die zowel het Russische als het Tsjecho-Slowaakse “revisionisme” aanvielen, heeft nergens plaats gevonden, de Tsjecho-Slowaken hebben bij hun verzet wel getoond een buitengewoon hoog politiek peil te bezitten.
De Rode Vlag verklaart de ontevredenheid die bij het Tsjecho-Slowaakse volk “terecht” ontstond tijdens het Novotny-bewind door de ondergeschiktheid van de economie aan die van de Sovjet-Unie. Maar deze ontevredenheid schrijft J. Zeylmans (Rode Vlag, augustusnummer) werd “uiteraard uitgebuit door reactionaire demagogen”. Dat waren vooral “sociaaldemocraten” die van de situatie gebruik maakten door
“hardnekkig te streven naar de heroprichting van hun partij. Zij organiseren illegale comités en zijn er op uit de arbeidersbeweging te scheuren en tot de leiding van het land door te dringen, teneinde de burgerlijke, kapitalistische orde te herstellen.”
Hier zien we dus een belangrijk verschil met Peking Review dat met instemming de verklaring van de Nieuwzeelandse pro-Chinesen afdrukte waarin werd gezegd dat tijdens Novotny het kapitalisme al hersteld was. Wanneer dat zo is, dan hoeven reactionaire sociaaldemocraten niet meer zoveel moeite te doen om zich in de landsleiding te nestelen om het zelfde program nog eens uit te voeren. Zonder enig bewijs stelt Zeylmans verder vast dat pers, radio en tv in handen waren geraakt van reactionairen en revisionisten. Gelukkig deelt hij aan het slot van zijn artikel mee te “weten” dat in Tsjecho-Slowakije “krachten” aanwezig zijn “in staat om het socialistische stelsel te vernietigen”.
In het nummer van de Rode Vlag dat na de inval verscheen spreekt Bischot in een commentaar vooral over de burgerlijke huichelaars die nu 2 minuten stilte willen houden maar over de misdaden van het imperialisme altijd zwijgen, over de situatie in Tsjecho-Slowakije, de werkelijke redenen van het ingrijpen, het karakter van het verzet, over al die zaken wordt niets gezegd; men volstaat met het afdrukken van de rede van premier Zhou Enlai.
De Rode Tribune van augustus bevat een artikel over Tsjecho-Slowakije dat werd geschreven voor de inval. Een gestencilde verklaring (van de redactie? van het MLCN?) waarin de bezetting wordt veroordeeld als een ongeoorloofde inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Tsjecho-Slowakije is op het laatste moment bijgevoegd. In een artikel “Dubcek waarheen?” wordt terecht vastgesteld dat in de Oost-Europese landen van een werkelijk gemeenschapsbeheer van de productiemiddelen nooit sprake is geweest, het was in feite de communistische partij, en daar nog meer de top van, die besliste hoe de voornaamste problemen zouden moeten worden opgelost” (“elite van partijmensen”).
Die partijelite schrijft De Rode Tribune, verdedigde zich hardnekkig tegen aanvallen en daarbij bleef het niet bij het onschadelijk maken van reactionairen.
“Ook de communisten die gevormd waren in de strijd tegen het nazisme en hadden gestreden voor de omverwerping van de oude maatschappij en die zich nu door de nieuwe elitemaatschappij bedrogen voelden, werden aangepakt”
Voor de nieuwe aanpak van de economen die de doodgelopen economie weer leven moesten inblazen, heeft De Rode Tribune geen sympathie. Het is niet waar dat prof Sik c.s. maar “een mogelijkheid” zagen, namelijk het aanwakkeren van een onderlinge concurrentie, extra beloningen voor extra prestaties, herinvoering van de winstprikkel, enz. De Rode Tribune noemt dit het van een wolkenkrabber afspringen met de bedoeling maar twee verdiepingen te vallen. De economen hebben terdege wel uitgesproken dat de arbeiders ook door zeggenschap in de bedrijven nauwer bij de problemen betrokken zouden moeten worden. Zij zijn, van het begin af, voorstanders geweest van een verdergaande democratisering; daarbij kreeg ook de vakbeweging meer mogelijkheden. In de analyse van de Rode Tribune krijgen alleen de onaangename kanten van de nieuwe economische politiek de volle aandacht (al wordt er ook wel even op gewezen dat het begrijpelijk is dat velen zich na de val van het oude bewind “opgelucht” voelden: “Het leven onder Novotny is niet leuk geweest”).
De Rode Tribune wil ook het woord “democratisering” niet gebruiken, het ging slechts om een “machtsstrijd” tussen de oude en nieuwe elite. De vraag op wie de oude en de nieuwe elite steunde en steunt wordt niet gesteld. Toch betekent de overwinning van de Dubcek-groep volgens de Rode Tribune voor de bevolking op “korte termijn” winst (vrijheid van meningsuiting, enz.).
Al gebruikt de Rode Tribune minder krasse taal dan Peking Review, Zeri i Popullit of de Rode Vlag, de conclusie is dezelfde: de hervormingen in de Tsjecho-Slowaakse economie “voeren tot herstel van het kapitalisme”.
Ook de verhouding Tsjecho-Slowakije – Sovjet-Unie komt niet aan de oppervlakte; het revolutionair-linkse karakter van de destalinisatie wordt door de Rode Tribune niet erkend. Daarom kon het blad ook schrijven (voor de inval) dat de Sovjet-Unie niet militair “hoefde” in te grijpen omdat haar “militaire en economische belangen niet op het spel stonden” (...) “Tsjecho-Slowakije heeft niet op het punt gestaan Warschaupact of Comecon te verlaten.”
Welke verklaring geeft de Rode Tribune dan nadat de inval wél heeft plaatsgevonden? Zijn de militaire en economische verhoudingen in die enkele dagen of weken dan ingrijpend veranderd?
Blijkbaar wel want in de gestencilde verklaring lezen we dat de “voor ons onverwachte inval” erop gericht is om de “economische overheersing van dit land te kunnen voortzetten.”
Ook in de verklaring wordt de nieuwe partijleiding alleen maar gezien als een “stroming die de heerschappij van de partijtop met modernere methodes wilden voortzetten.”
Wij hebben de groep-Dubcek nimmer kritiekloos ondersteund. Maar men moet toch wel ziende blind zijn om te verzwijgen dat de voorgestelde democratisering, ook van de partij, enorme mogelijkheden bood voor een herstel van de leninistische principes zoals die in de Sovjet-Unie slechts enkele jaren hebben geheerst. Het partijcongres dat op 9 september zou bijeenkomen zou beslist van historische betekenis zijn geweest; de gepubliceerde voorstellen wezen erop.
Dáárvoor hadden de Russische, Poolse en Oost-Duitse bureaucraten de meeste angst.
G. VAN DER SLUIS