Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 6-7, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Kameraad Ho is dood. De personificatie van de meer dan heldhaftige strijd van het Vietnamese volk tegen het barbaarse Franse en Japanse imperialisme, en tegen het nog barbaarser Amerikaanse imperialisme; de leider van het centrum van de koloniale revolutie dat meer dan welke strijd van deze tijd ook het imperialisme grote verliezen heeft toegebracht en daarmee een onvervangbare bijdrage tot de bevrijding van de mensheid heeft geleverd.
De Nederlandse revolutionaire marxisten brengen hem en zijn volk een eregroet, in grote erkentelijkheid voor wat zij op hun plaats ook voor de Europese massa en zijn strijd hebben gedaan; voor de inspiratie die zij ons, oudere en nieuwe generaties hebben gegeven om hier verder te gaan; voor de revolutionaire onafhankelijkheid die zij als klein land ook hebben weten te handhaven tegen de loodzware druk in van de grote bureaucratische kolossen Rusland en China, die verwikkeld zijn in een meer dan verwerpelijke onderlinge strijd; voor het perspectief dat zij in eerste instantie voor alle koloniale volkeren hebben geopend.
Het beste eerbetoon dat wij Europese socialisten aan Ho Chi Minh en zijn volk kunnen brengen is het beter, harder en systematischer vechten tegen het kapitalisme dan we tot nog toe deden; het verminderen van de druk op de strijdende massa’s van de Derde Wereld; het in zicht brengen van de val van het hoogontwikkelde kapitalisme en het daarmee mogelijk maken op gigantische schaal die massa’s te steunen om een menselijk levensniveau te bereiken in een socialistische wereld zonder oorlog en uitbuiting.
Maar niet alleen het heden van Ho en Vietnam is van belang. Ook het verleden. Het is op zichzelf al buitengewoon opmerkelijk dat het leven van Ho Chi Minh vele politieke perioden omvat: Vanaf de Franse socialistische partij en de 2e Internationale vóór 1914, over de oprichting van de Franse communistische partij en van de 3e Internationale, de leninistische en stalinistische fasen van de communistische wereldbeweging, alle fasen van de koloniale revolutie van nationalistische en anti-imperialistische tot socialistische strijd toe. Het lijkt ons de moeite waard om nader, en ook kritisch, op dit leven in te gaan, in het kader van de op- en neergang van de wereldrevolutie en van de internationale arbeidersbeweging; en dat ook om te kunnen begrijpen hoe Ho Chi Minh geworden is wat hij was, deels dankzij en deels ondanks die voorgeschiedenis.
De stichting van de Indochinese Communistische partij is niet te scheiden van zijn oprichter en voornaamste stimulator, Nguyen Aï Quoc, die nu bekend is onder de naam Ho Chi Minh. Ho Chi Minh werd in 1890 geboren als zoon van Nguyen Sin Hui. Het was een familie uit de kleine burgerij van Nghé An, één van de twee meest revolutionaire provincies van Noord-Annam. Bij zijn geboorte kreeg hij de naam Nguyen Sin Kung. Op zijn tweede jaar werd deze naam veranderd in Nguyen That Thanh, zoals dat wel meer gebruikelijk was in Vietnam.
Hij vlucht naar Parijs, waar hij in 1919 een communistische kern vormt met zijn landgenoten. Van nu af aan noemt hij zich Nguyen Aï Quoc (Nguyen de patriot). Onder deze naam zal hij tot in de tweede wereldoorlog bekend zijn, hoewel hij uiteraard nog verschillende schuilnamen moest aannemen. In Parijs werkte hij in de Franse arbeidersbeweging. Hij nam in 1920 deel aan het congres van Tours van de PSU (Parti Socialiste Unifié, de Franse sociaaldemocratische partij), die op congres in meerderheid besloot zich aan te sluiten bij de, Communistische Internationale, en zich later PCF noemde. In 1921 vormt hij met Arabieren,Afrikanen en andere vertegenwoordigers van koloniale volkeren de “Interkoloniale Unie” die het weekblad “Le Paria” uitgaf, waaraan hij regelmatig meewerkte. In die tijd schreef hij ook het boekje “Le procès de la colonisation française”. Nguyen Aï Quoc wijdde zich in het bijzonder aan de Annamitische groep. In oktober 1923 vertrok hij naar Moskou als gedelegeerde van de Franse Communistische partij voor het congres van de Boeren-Internationale. Tot 1925 bleef hij in Moskou, om dan met Borodin naar Kanton te gaan.
Het eerste werk van Nguyen Aï Quoc was een solide basiskern te vormen onder de verschillende naar Kanton gekomen Annamitische revolutionairen. Hij slaagt daarin in 1925 en vormt met zes landgenoten (Ho Tung Mau, Lam duc Thu, Hong Son, Le quang Dat, Lè hong Phang, Truong van Leuh) de Vereniging van de Revolutionaire Annamitische Jeugd (Viêt-Nam-Cach-Ménh Thanh-Niên-Hôi). Een poging tot vorming van een liga van onderdrukte volkeren met de Hindoe Roy en verscheidene Koreanen slaagde niet.
Het voornaamste werk was scholing van de Annamieten in Kanton. De groep gaf een orgaan uit “Thanh Niên” (de Jeugd), dat van 20 juni 1925 tot april 1927 als weekblad verscheen. Ook zond hij enige mensen naar de Militaire Academie te Whampoa, die geleid werd door Borodin met twee adjudanten, een politieke, Zhou Enlai en een militaire, Tsjang Kai-Sjek.
Tegen het einde van 1925 werden enkele revolutionairen naar Tonkin gezonden, waar toen een grote politieke agitatie was. Er werden demonstraties en vergaderingen gehouden ten gunste van Phan boï Châu, die 30 juni 1925 gearresteerd was, en 23 november ter dood veroordeeld. Deze situatie begunstigt het werk van de Thanh Niên, die zeer snel cellen ging vormen in alle drie de landen van Indochina: Tonkin, Annam en Cochinchina.
De aanval van de Kwomintang op de communisten in april 1927 dwong Nguyên Aï Quoc Kanton te verlaten en naar Hankou te gaan, en daarna naar Moskou. Toch bleef de leiding aan het werk en in december 1928 ging zij naar Hongkong waar van 1 tot 9 mei 1929 het eerste congres van de Thanh-Niên werd gehouden. Er waren daar 17 afgevaardigden aanwezig: 3 voor Cochinchina, 4 voor Tonkin, 4 voor Annam, 4 voor het Centraal Comité van China en twee voor Siam (Thailand).
Op het congres van Hongkong, waar over de statuten en het program van de Thanh-Niên gestemd zou worden, deed zich een diepe scheuring voor. Het probleem van de partij werd gesteld. De afgevaardigden uit Vietnam zelf (2 vertegenwoordigers van de beweging uit Tonkin en een vertegenwoordiger uit Annam) stelden op het congres het probleem van de revolutionaire partij en wilden dat de Thanh-Niên openlijk tot het communisme zou overgaan. Hun voorstel werd heftig bestreden door de leiding en door het congres verworpen. De argumenten van de leiding waren erg zwak; zij erkende dat de ontwikkeling van het kapitalisme, de groei van het proletariaat, het toenemend verschil tussen de belangen van de verschillende maatschappelijke klassen het oprichten van een communistische partij noodzakelijk maakten, maar zij verklaart zich er tegen op formele gronden (het congres van de Thanh-Niên heeft geen mandaat om deze beslissing te nemen), en praktische (men moet de Thanh-Niên opnieuw oprichten volgens de communistische principes alvorens men deze overgang kan verwezenlijken). Misschien is de oorzaak van deze aarzelende houding dat de leiding, bang voor haar verantwoordelijkheid, niet wilde afwijken van de politieke lijn, die in 1927 door Nguyên Aï Quoc was opgesteld: de vorming van een revolutionaire nationalistische partij met socialistische strekking. Deze opvatting schijnt de grondslag te vormen van het politieke denken van Nguyên Aï Quoc. De drie afgevaardigden van Tonkin en Annam verlieten toen het congres. Hun scherpe kritiek op de leiders van de Thanh-Niên, die ze als kleinburgers kenschetsten, als valse revolutionairen, maakte dat zij de overgrote meerderheid van de organisatie van Tonkin en een deel van de sectie Annam meekregen. Zo werd de eerste Indochinese Communistische partij gevormd, de Dông duong Gông San Dang. Een afgevaardigde werd naar Cochinchina gezonden, waar de partij snel groeide.
Door de snelle groei van de nieuwe partij, die in de ogen van de massa’s de meest revolutionaire scheen, vond de leiding van de Thanh-Niên het nodig een blufpolitiek te voeren, en stichte in augustus 1929 de Annam Công San Dang (Communistische partij van Annam). Naast deze beide partijen bestond nog een derde fractie, de Annamitische Communistische Groep, voortgekomen uit de Tân-Viêt-Câch Menh Dang (revolutionaire partij van het Nieuwe Annam).
Nguyên Aï Quoc, die waarschijnlijk als verantwoordelijke man voor de propaganda van de Komintern in Maleisië, Siam en Indochina, sedert 1928 in Siam was, riep de afgevaardigden van de beide partijen te Hongkong bijeen en zorgde dat zij in maart 1930 zich verenigden. De nieuwe partij, Viêt-Nam Cong San Dang, waarbij ook de Annamitische Communistische Groep, nam in oktober 1930 weer de naam Dông Duong Công San Dang aan en werd geheel gereorganiseerd. Er kwam een nieuw actieprogram, nieuwe statuten, en zij werd in april 1931 officieel erkend als sectie van de 3e Internationale.
De nieuwe partij ging een belangrijke rol spelen in de jaren 1930 tot 1932. Zij ging onder de massa’s werken: men vormde verzekerings- en weerstandskassen, geheime vakbonden, men eiste democratische vrijheden en arbeidswetten. Maar overeenkomstig de tactiek van de derde periode stortten ze zich ook in bloedige putschen, zoals te Hatinh en Nghé-An in 1932, waarin boerensovjets zich meester maakten van de grote landgoederen en ze verdeelden. Dit werd spoedig in bloed gesmoord. Er waren grote massabewegingen (marsen van duizenden mannen naar de hoofdplaatsen om hun eisen te stellen, stakingen enz.) Ondanks het vreedzame karakter van deze manifestaties, was de onderdrukking zeer bloedig.
Het Vreemdelingenlegioen werd ingezet; het gevolg was 10.000 doden en 50.000 arrestaties en deportaties naar kampen. In juni 1931 werd het Centraal Comité te Saigon gearresteerd. Toch werd het werk niet onderbroken. Ondanks de vreugde van de koloniale regering over de arrestaties werden in alle drie de landen de cellen vanaf 1932 opnieuw gevormd, verschenen de illegale kranten weer en werd de geheime vakbeweging opnieuw gevormd. De nieuwe golf van arrestaties van januari tot oktober, eerst in Tonkin, dan in Annam en Cochinchina, hielden de heroprichting van de beweging niet tegen, die in het begin van 1933 op brede schaal herleefd was, in het bijzonder in Cochinchina, waar Trân Van Giau, een oude leerling uit de school van Stalin te Moskou, een blad, de “Rode Vlag, een theoretisch orgaan, uitgaf. Bij het begin van de tweede wereldoorlog had de communistische partij verscheidene duizenden leden.
Het is nuttig de politieke stellingname van de Communistische partij van Indochina en zijn leiders nog even te bekijken. Deze politiek is gevormd vóór de periode waarin de partij ontstond. In oktober 1923 kwam Nguyên Aï Quoc in Moskou. Dat was op het moment dat het Duitse proletariaat een zware nederlaag leed, die voortkwam uit vergissingen van de leiding van de Komintern, die de bestaande revolutionaire situatie niet juist wist te beoordelen, aarzelde, afwachtte, terwijl de situatie rijp – was om tot de opstand over te gaan. Deze nederlaag drukte zwaar op het 5e wereldcongres in 1923, dat nu te vlug te werk wilde gaan; het oriënteerde zich op de opstand, terwijl er een zekere politieke teruggang was! Deze ultralinkse koers van 1923-1925 kwam steeds meer in tegenstelling tot de werkelijke situatie van het proletariaat. Dit had tot resultaat, zoals Trotski beschrijft in De Communistische Internationale na Lenin dat “men buiten het proletariaat begon te zoeken naar revolutionaire krachten ... vandaar de idealisering van de pseudoboerenpartijen, de flirt met Raditch (leider van de Bulgaarse Boerenpartij) en La Folette (leider van een partij van kleine boeren in de USA), de overdrijving van de rol van de Boereninternationale, ten koste van de Rode Vakbeweging Internationale (RVI) en onjuiste beoordeling van de leiding van de ‘Trade Unions’ en de vriendschap over de klassen heen met de Kwomintang. Dit duurde tot in 1926-1927, toen de rechtse koers begon.
Dit stelt ons in staat het politieke gezicht van Nguyên Aï Quoc te verklaren, die letterlijk alle draaien van de Komintern heeft gevolgd. Hij is in de eerste plaats gevormd in de jaren 1923-1925, in de Boereninternationale, toen men revolutionaire krachten zocht buiten het proletariaat. Het karakter dat Nguyên Aï Quoc aan de Thanh Niên geeft laat zich aldus verklaren: hij heeft er een nationalistische groepering met een socialistische strekking van willen maken, maar met een veel breder karakter dan dat van een werkelijke communistische partij. Het orgaan van de Thanh Niên doet een beroep op de nationalistische sentimenten, op het solidariteitsgevoel van de Annamieten, maar maakt geen onderscheid tussen het Indochinese proletariaat en de nationale bourgeoisie. Eerst de nationale revolutie, die het land onafhankelijk maakt met een burgerlijk-democratisch regime en dan uiteindelijk, en ver verwijderd, de proletarische revolutie. Deze stelling ondersteunde de Komintern tijdens de Chinese revolutie; Nguyên Aï Quoc bevond zich toen aan de zijde van Borodin in Kanton en volgde in de Thanh Niên dezelfde politiek: de nationale bourgeoisie niet bang maken, op de een of andere manier een blok van alle klassen van de maatschappij tot stand brengen.
Toen de fractie van de Thanh Niên, die in Hongkong gebroken had met de lijn van de leiding, de Dông duong Công San Dang vormde, was inmiddels de rechtse koers van de Communistische Internationale zonder de lessen te trekken, zonder enige zelfkritiek reeds weer voorbij en was een nieuwe linkse koers begonnen, de beroemde en catastrofale “derde periode”, waarin men de leiders van de sociaaldemocraten sociaalfascisten noemde, en welke periode het aan de macht komen van Hitler in 1933 mogelijk maakte.
In de koloniale landen kenmerkte de derde periode zich door een onverbiddelijk zich afzetten tegen de nationale bourgeoisie en de absolute onafhankelijkheid van de communistische partijen. Zo werd ook de Hindoe Roy, tot dan toe de grootste autoriteit in koloniale problemen, uit de Komintern gesloten, omdat hij de rechtse koers van 1926-1927 voortzette, die beter overeenkwam met zijn meer nationalistische dan bolsjewistische opvattingen. In Indochina verwerpt de communistische partij van nu af aan elke concessie aan de bourgeoisie, die hij “verraad” verwijt en de “definitieve” overgang naar het reactionaire blok van imperialisten en feodalen. Van 1932 tot aan de oorlog is de situatie in Annam en Tonkin betrekkelijk rustig. De onderdrukking heeft de ruggengraat van de bevrijdingsbeweging, de communistische organisatie, gebroken. In Cochinchina concentreert zich de politieke agitatie; daar is ook een zekere vrijheid aan de Franstalige pers toegestaan, omdat er zich daar een betrekkelijk talrijke Europese bevolking bevindt. Stalinistische en trotskistische communisten maken van deze betrekkelijke “vrijheid” gebruik om een legale eenheidsfrontgroep te vormen.
Er was nl. in Cochinchina, in de eerste maanden van 1932 een trotskistische fractie gevormd onder invloed van Ta Thu Thau, die kort daarvoor uit Frankrijk was gegooid. In 1931 hadden zich al een aantal oppositiegroepen gevormd: de groep Ta doi lap (linkse oppositie), Ta doi lap “Thang Muoi” (linkse oppositie van oktober) en Dông Duong Công San (Indochinees communisme). Het officiële orgaan van het eenheidsfront werd “La Lutte” (De strijd). Er werd besloten aan de gemeenteraadsverkiezingen van Saigon deel te nemen. Er werd een lijst samengesteld van twee intellectuele werkers, twee handelsbedienden en vier arbeiders. Twee kandidaten van de arbeiderslijst werden gekozen. De sociale kwestie werd door hen gesteld, en de nationale kwam op het tweede plan; op illegaal terrein organiseerden en streden stalinisten en trotskisten echter gescheiden. Daar het illegale werk veel belangrijker was dan het legale, verflauwde de betekenis van “La Lutte”. Maar in 1934 herleefde het blad weer. Er werden campagnes gevoerd tegen de martelingen in de bureaus van de politieke politie tegen de pesterijen en mishandelingen in de kampen van Poulo Condor, van Dak Pao en Lao Bao, tegen de verschrikkelijke uitbuiting van de arbeiders en de schaamteloze onderdrukking van de boeren. “La Lutte” mocht niet in het Annamitisch verschijnen en veel arbeiders en boeren begrepen geen Frans, maar toch had het blad grote invloed. In april-mei 1933 ondersteunde het de lijst van Nguyên van Tao bij de gemeenteraadsverkiezingen van Saigon. Dit was een arbeiderslijst die zich tegenover de lijst van de bourgeois Nguyên dinh Tri stelde. Tot schrik van de bourgeoisie en de kolonialisten had de lijst bij de eerste ronde een overweldigend succes. De laatste man van de lijst kreeg 7 stemmen meer dan de eerste van de burgerlijke lijst; Nguyên van Tao en nummer twee van de lijst, Tran van Trach, verzamelden een indrukwekkend aantal stemmen. De bourgeoisie en de regering oefenden vóór de tweede ronde grote druk uit, door middel van de grofste intimidaties, en konden zo verhinderen dat de gehele lijst gekozen werd, maar ze konden niet verhinderen dat Nguyên van Tao en Iran van Trach gekozen werden. In Frankrijk kwam nu de Volksfrontpolitiek tot stand. De nationalistische oprisping van de PCF desoriënteerde en ontmoedigde de koloniale voorhoede diep, en ze dreigden in een overdreven nationalisme terug te vallen. Dit had natuurlijk zijn weerslag op “La Lutte”.
Vanaf 1935-1936 spitsen zich de verschillen tussen stalinisten en trotskisten omtrent de houding tegenover het Volksfront toe. De volksfrontpolitiek betekent in de koloniën niet meer of minder dan de verzoening met de kolonialisten. In “La Lutte” begroetten de stalinisten de komst van de “socialist” Marius Moutet op het ministerie van koloniën, maar zij moesten spoedig ervaren dat het regime van gouverneur-generaal Brévié, die door Moutet gezonden was, niets verschilde van dat van zijn voorgangers. De trotskisten plukten de vruchten van hun houding en werk. Zij oefenden voortdurend kritiek uit op de volksfrontpolitiek en in 1937 ging de leiding van “La Lutte” in hun handen over, en Tha thu Thau schreef direct een artikel, “Het Volksfront, front van verraad”. Nguyên Aï Quoc was gedurende deze periode in Moskou de vertegenwoordiger van de Indochinese partij in het Centraal Comité van de Komintern. Eigenlijk was in 1935 Lee Hong Bong gekozen, maar deze keerde terug, werd gearresteerd en overleed in de gevangenis. Het 7e Wereldcongres aanvaardde de lijn van het Volksfront, hetgeen goed in de lijn van Nguyên Aï Quoc lag. Ondertussen kwam in 1935 te Macao het eerste congres van de Indochinese Communistische partij bij een, dat onder andere vaststelde: “Men mag niet uit het oog verliezen dat alleen de gewapende opstand – de hoogste vorm van klassenstrijd – kan leiden tot de omverwerping van de onderdrukkers”.
Nguyên Aï Quoc noch Lee Hong Bong waren op dit congres aanwezig. Drie maanden later zou de Komintern tot de rechtse volksfrontpolitiek overgaan. Maar voorlopig werd de samenwerking in het eenheidsfront “La Lutte” nog niet verbroken. Trouwens in de economische strijd, konden de stalinisten niets anders doen dan zich naast de trotskisten op te stellen om de stakingsbewegingen te ondersteunen voor eisen als verhoging van salarissen, verkorting van de arbeidstijd en het recht van organisatie in een vakbeweging. Die laatste vooral konden de Colons niet luchten of zien. De Koerier van Haïphong van 17 februari 1937 schreef: “Vakbewegingen in Indochina stichten wil zeggen de revolutie op korte termijn”.
De groep “La Lutte” kreeg veel sympathie en bij de nieuwe verkiezingen voor de gemeenteraad van Saigon werden drie leden van de groep gekozen! Ta Thu Thau, Nguyên Van Tao en Duong Bach Mai, ondanks een enorme administratieve en politie-druk. Op 14 juni 1937 vond de laatste gemeenschappelijke vergadering plaats tussen stalinisten en trotskisten. De stalinisten weigerden te stemmen voor een door Ta Thu Thau geredigeerde resolutie. “La Lutte” verscheen in het vervolg onder de uitsluitende redactie van trotskisten en in 1939 kwam een uitgave in het Annamitisch tot stand, de “Tranh-Dân”. De stalinisten maakten propaganda voor de “nationale verdediging” van Frankrijk. Toen in de gemeenteraad van Saigon gestemd moest worden voor de belastingen voor de “nationale verdediging” van Frankrijk, voegden de stalinistische stemmen zich bij die van de reactionairen! Alleen de trotskisten stemden tegen de belastingen. Ofschoon verscheidene arbeiders bij de verkiezing van de koloniale raad van Cochinchina op 20 april 1939 waren uitgesloten, werden twee trotskisten gekozen: Ta Thu Thau en Tran van Trach. Zij kregen 80 % van de stemmen. De stalinisten en de regeringsgezinden de rest. Er kwam een scheuring in hun groep, Nguyên Van Tao verliet de officiële partij die geleid werd door Duong Bach Maï. Hoewel het de posities van de Indochinese Communistische partij ontbrak aan juistheid en aan de noodzakelijke vastheid om de arbeiders naar de overwinning te leiden, is het niettemin waar dat de invloed van de Communistische Partij het politieke leven van de massa van de arbeiders in de stad en op het land heeft doen ontwaken. Vanaf 1932 is het politieke gezicht van Indochina bepaald geweest door de activiteit van de Indochinese Communistische partij, die met de trotskisten eerst tot aan de oorlog en daarna in de beweging van 1945 de beslissende politieke factor was. Aan de vooravond van de oorlog echter waren het de trotskisten alleen die werkelijk vochten voor onafhankelijkheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in deze omstandigheden de onderdrukking met alle scherpte tegen de trotskisten ging. Talrijke militanten en leiders werden vanaf september 1939 en gedurende de oorlog gearresteerd en naar kampen gedeporteerd. De Communistische partij begint zich eind 1938 al weer op de illegaliteit voor te bereiden, en bij het inzetten van de terreur in 1939 waren bijna alle leiders: Bam Van Dong, Vo Nguyên Giap en Dang Chuang Ku, naar China gevlucht. Inmiddels was Nguyên Aï Quoc ook naar China gekomen, waar er een overeenkomst tussen de communisten en Tsjang Kai-Sjek was gesloten. De Japanse veroveringen hadden dit veroorzaakt. De Kwomintang eiste van de Chinese CP militaire instructeurs en in 1939 werd Nguyên Aï Quoc politiek commissaris van het leger van Tsjang Kai-Sjek. In China ontmoet hij de gevluchte leiders van de Indochinese CP: Bam Van Dong en Vo Nguyen Giap.
Op 16 augustus 1945, om 9 uur ’s morgens hoorde men in alle landen van Indochina het nieuws van de definitieve nederlaag van het Japanse imperialisme. De volgende dag verklaarde de Japanse opperbevelhebber dat hij aftrad en dat hij de macht geheel teruggaf aan de wettige regeringen van de verschillende landen die het vroegere Franse Indochina vormden: Vietnam, Cambodja en Laos. Enige uren later waren overal in dorpen en steden boeren en arbeiders, ouderen en jongeren op straat; in een geweldig enthousiasme wilde iedereen tot de laatste druppel bloed vechten voor de volledige bevrijding van het land. Op 19 augustus werd het eerste volkscomité gevormd in de wijk Banco van Saigon. 20 augustus volgde Saigon-Cholon en Phu-Nhuan. Iedereen bewapende zich, overal zag men de blauwe baret met de rode ster. De boeren kwamen ook in beweging, 19 augustus werden in Sadec reeds tien villa’s van landeigenaren verwoest. Talrijke functionarissen werden door de boeren gearresteerd, waarvan verscheidene ter plaatse werden gefusilleerd In Trung Bo begonnen de boeren de royalistische, imperialistische mandarijnen weg te jagen. Wapens en munitie werden de Japanners afgenomen. Landeigenaren werden voor volkstribunalen gedaagd en ze werden in het openbaar met handopsteken door de inwoners van het dorp veroordeeld. De leiders van de burgerlijke en feodale partij en, de caodaïsten, hoahaoïsten of nationalisten konden niemand vinden rechts noch links om het land te redden van wat zij noemden “het zwaard van de dreigende revolutie”.
De Cao-Dai was in werkelijkheid een religieuze, semipolitieke vereniging, wiens doel het was de Franse regering te helpen. Toen het Franse imperialisme in 1941 capituleerde voor Japan, speelde hij de rol van dubbelagent. Maar toen op 9 maart 1945 het Japanse imperialisme het Franse bestuur wegjoeg bleven de leiders trouw aan de Japanse keizer, maar de leden protesteerden. De Hoa-Hao, de tweede religieuze sekte, die meer dan een miljoen arme en middelboeren organiseerde, speelde een niet minder belangrijke rol achter het Japanse leger. De “partij van de nationale onafhankelijkheid” was een instrument van de nationale bourgeoisie, en hiervan waren kleinburgerlijke intellectuelen lid ( leraren, ingenieurs, ambtenaren van de Franse regering). Het waren alle carrièristen, maar zij probeerden nu gebruik te maken van de afwezigheid van arbeiderspartijen om hun valse patriottische sentimenten te verkondigen. Gedurende de jaren 1939 tot 1944 had men geen revolutionaire communistische geluiden onder de massa’s gehoord. De leiders waren gedeporteerd of gevlucht. 21 augustus 1945 had er in Saigon op de Boulevard Norodom een enorme demonstratie plaats, waaraan meer dan 300.000 personen deel namen. De caodaïstische en hoahaoïstische boeren vormden een stoet van 100.000 mensen met de monarchistische vlag voorop. Tegenover de reactionaire nationalistische partijen stond de trotskistische internationalistische communistische liga (LCI) met een enorme vlag van de IVe Internationale van 3 bij 2 meter. Boven de hoofden van de demonstranten waren doeken met de leuzen: “Weg met het imperialisme”, “Leve de wereldrevolutie”, “Leve het front van arbeiders en boeren!”, “Overal volkscomités!”, “Voor een volksvergadering”, “Leve de bewapening van het volk”, “Grond aan de boeren!”, “Nationalisatie van fabrieken onder arbeiderscontrole!”, en “Voor een arbeiders en boerenregering!”. De arbeiders schaarden zich spontaan achter de trotskistische banieren, terwijl ook de boeren de leuzen met sympathie ontvingen. De burgerlijke partijen waren totaal in verwarring. De trotskistische LCI bestond in het begin van 1945 slechts uit enkele leden en had er eind augustus nog slechts 200. Na 21 augustus kwam de omkeer. Vanaf 23 augustus was zij een erkende politieke macht tegen de reactie met een eigen kantoor en drukkerij en werden om de drie uur communiqués uitgegeven aan het volk.
Om de verdere politieke ontwikkeling goed te begrijpen moeten we ondanks de formele opheffing van de Komintern in 1943, even de Russische politiek bekijken. Op de conferentie van de grote drie te Teheran was overeengekomen dat de SU na de afloop van de oorlog in het Westen, Japan in Mantsoerije aan zou vallen. Stalin hield zich hier stipt aan. Het Rode Leger bezette het zuiden van het eiland Sachalin, het noorden van Korea en de Koerillen. Over Mantsjoerije en Mongolië bestonden speciale overeenkomsten met China. Zij zouden de posities bezetten, die het tsaristische Rusland voor de Russisch-Japanse oorlog van 1905 bezette. Port Arthur zou gezamenlijk door de SU en China beheerd worden en de SU had het recht er een leger-, vloot-, en luchtbasis aan te houden. De andere belangrijke haven Daïren zou een vrijhaven worden. Dit alles naast een Sovjet- “invloedssfeer” in Mantsjoerije en het feit dat het Binnen-Mongolië bleef controleren. Welke prijs moest Stalin hiervoor betalen!?
Dat hij het imperialisme de handen vrij zou laten in de rest van China! Op het moment dat de communistische troepen van Yennan en de troepen van de Kwomintang zich naar de voornaamste Chinese steden richtten, toen het Amerikaanse imperialisme intervenieerde in China, publiceerde Stalin zijn verdrag met Tsjang Kai-Sjek. Nguyên Aï Quoc richtte zich volkomen in overeenstemming met deze politiek op de Kwomintang. Trouwens, Yennan, waar Mao was, en vooral Moskou, waren ver weg. En dus scheen hem een bondgenootschap met de Kwomintang tegen de Japanse bezetters de meest juiste benadering. De opstanden in Noord-Tonkin in november 1940 en in Nghé An in januari 1941 vond hij te voorbarig. “Het uur van de opstand was op middellange termijn nog niet geslagen”, vond hij. Eind 1941 reisde Nguyên Aï Quoc, die men nu Ho Chi Minh ging noemen, weer naar Vietnam. Van 10 tot 19 mei 1941 werd door het Centraal Comité van de Indochinese Communistische Partij de beweging opgericht die zo’n grote rol zou gaan spelen in Vietnam: de Viet-Minh, voluit: Viêt-Nam Doc Lap Dong Minh, Liga voor de onafhankelijkheid van Vietnam. Naast Ho Chi Minh waren de belangrijkste personen: Hoang Quoc Viêt, Truong Kiên, Vo Nguyên Giap, Bam Van Dong en Hoang Van Tao. Vooral in het noorden, in Tonkin en Annam, opereerde deze groep. Haar doel was een breed nationaal front van arbeiders tot en met patriottische grondbezitters. Hij legde sterk de nadruk op de nationalistische elementen en liep hierin eigenlijk vooruit op Stalin, die in de tweede wereldoorlog zelfs Peter de Grote van stal haalde. De [hier is een drukfout in het artikel]
die op 23 augustus aan de proclamatie van het Front Viet-Minh, waarvan hij secretaris-generaal was, toevoegde: “Wij hebben gedurende vijf jaar aan de zijde van de democratische bondgenoten gevochten...”.
Na de nederlaag van het Japanse imperialisme werd de Viet-Minh door de nationale [drukfout] stalinistische politiek lag hem in die jaren goed. Dit blijkt ook uit de uitspraak van Tran Van Giau, de leider van de stalinisten in Nambo, [drukfout] partijen als een autoriteit gezien, die voortkwam uit de geallieerde imperialisten. Maar de revolutionaire massa’s zagen integendeel in haar een politieke macht die in staat was hun te leiden op de weg van de anti-imperialistische revolutie. Hierdoor kon hij de weg op gaan van de bonapartistische dictatuur. In de nacht van 22 augustus stelde Tran van Giau, secondant van de vroegere chef van de Japanse politie, Huynh Van Phuong, in een zitting van de vergadering van het Verenigd Nationaal Front op autoritaire wijze dat de leiders van de zogenaamde pro-Japanse partijen zich van hun bestuursposten moesten terugtrekken ten gunste van de Viet-Minh, “de vertegenwoordiger van de geallieerden.” Een dag later trad het Verenigd Nationaal Front officieel af, en betuigde het steun van [drukfout] de nationale partijen aan het Viet-Minh--front, Op 25 augustus 5 uur ’s morgens waren alle regeringsposten bezet door de leiders van de Viet-Minh, zonder dat het volk het zich bewust was. Tran Van Giau verklaarde dat de “revolutie” werkelijk “democratisch” was en “zonder dat er een druppel bloed was gevloeid”. Op dezelfde dag was er weer een grote demonstratie, nu georganiseerd door de Viet-Minh. Alle klassen van de maatschappij namen er aan deel. Meer dan een miljoen deelnemers, meer dan dertig organisaties die verschillende richtingen vertegenwoordigden, waren aanwezig. De belangrijkste waren de Viet-Minh en de IVe Internationale. De druk van de strijdende klassen was zo groot, dat ook de politie, het trouwe instrument van de bourgeoisie, in twee tegengestelde politieke kampen was verdeeld. De eerste geleid door de twee vroegere leiders van de Japanse politie, Huynh Van Phuong en Ho Vinh Ky marcheerden achter de banier van de IVe Internationale. De tweede groep achter de vlag van de Viet-Minh. Trouw aan zijn politiek program trad de LCI ( trotskisten) niet toe tot de Viet-Minh. De leus van de Viet-Minh was: “Alle macht aan de Viet-Minh”, van de LCI: “Alle macht aan de Volkscomités”. Twee dagen na de staatsgreep verklaarde Nguyên Van Tao, commissaris van Binnenlandse Zaken: “Degenen die de boeren hebben opgezet zich te vergrijpen aan de landgoederen, zullen streng gestraft worden. Wij hebben de communistische revolutie, die de oplossing van het agrarische probleem brengt, nog niet gemaakt. De regering is slechts democratisch; daarom is het niet zijn plicht deze taak te realiseren. Onze regering is democratisch en burgerlijk, hoewel de communisten nu aan de macht zijn”. Volgens hen was de zaak van de nationale onafhankelijkheid een kwestie van onderhandelen met de geallieerden. “Wie het volk bewapent is een saboteur”, verklaarde Tran Van Giau op 1 september; “Onze democratische vrijheden zullen door de democratische geallieerden gewaarborgd worden”. De avond van de tweede september zou een geallieerde commissie in Saigon komen. Men verzocht iedereen aanwezig te zijn om hen te ontvangen. Tegen 4 uur ’s middags waren meer dan 400.000 mensen in grote rijen, bewapend met bamboepieken, met plakkaten en spandoeken in een absolute rust aan het defileren voor de kathedraal van Saigon. Plotseling werd van boven uit de kerk, door de ramen met mitrailleurs op de vreedzame en weerloze mensen geschoten. Er waren 150 gewonden en 40 doden. Men hoorde schreeuwen: “De Fransen hebben geschoten”. Woedend braken de manifestanten de deur van de kerk open en zochten overal waar de vijanden waren. De gebeurtenissen van 2 september bewezen dat de regering niet in staat was om het land te verdedigen, en nog minder het naar werkelijke onafhankelijkheid te leiden. Op 4 september gaf het Centraal Comité van de LCI een manifest uit, waarin ze verklaarden onafhankelijk te zijn van de andere politieke partijen, maar bereid te zijn de onafhankelijkheid van Vietnam te verdedigen. Intussen waren in het zuiden van Vietnam (Nam Bo) meer dan 150 volkscomités gevormd. Op 21 augustus was een voorlopig Centraal Comité gevormd, eerst bestaande uit 9, en later uit 15 leden. De Volkscomité-beweging bedreigde, en zeker na de gebeurtenissen van 2 september, de macht van de Viet-Minh. De regering begon 6 september zijn strijd tegen de trotskisten. Tran Van Giau gelastte 7 september de ontwapening van alle organisaties die niet in de regering zaten. Drie dagen later, 10 september, landden de geallieerde troepen in Saigon, terwijl Franse vliegtuigen boven de stad vlogen. De volkscomités en de LCI gaven 12 september een manifest uit, waarin ze de regering van verraad beschuldigden, omdat ze capituleerden voor de dreigementen van het opperbevel van de Engelse troepen. Duong Bach Mai zond 14 september om 4 uur een gewapende afdeling naar het lokaal van de volkscomités, die in vergadering bijeen waren. Zij lieten zich zonder zich te verzetten arresteren, hoewel ze met een groot aantal en goed bewapend waren. Na deze operatie gaf Tran Van Giau order alle trotskisten in het land systematisch uit te moorden, Tran Van Thach, Ta Thu Thau, Phan Van Hum, Nguyên Van So en tientallen andere revolutionairen zijn vermoord onder omstandigheden welke men ook nu nog niet kent.
Ondertussen had Ho Chi Minh op de 10de augustus in Tan Trau een buitengewoon Volkscongres bijeengeroepen. Daar waren verscheiden groepen aanwezig, die nog niet bij de Viet-Minh waren aangesloten. Daar werd op 13 augustus besloten tot oprichting van het Nationaal Bevrijdings Comité van Vietnam. Ho Chi Minh roept nu op tot de opstand en Vo Nguyên Giap gaat naar Hanoi. Van nu af aan noemt Nguyên Aï Quoc zich Ho Chi Minh. De Japanners hebben intussen de macht overgedragen aan een door keizer Bao Daï gevormde regering. De vakbond van ambtenaren roept op tot een algemene staking. Er volgen massademonstraties in Hanoi. De Viet-Minh bezet de gebouwen, en in Hué wordt Bao Daï afgezet. In het zuiden worden in de maand september steeds meer troepen aan land gezet. Door de Japanners geïnterneerde Franse soldaten worden weer bewapend. Het doel van de Fransen is het noorden van het zuiden te scheiden en een afzonderlijke staat Cochinchina (Nambo) te stichten. Overeenkomstig de internationale communistische politiek wil de Viet-Minh zich nog houden aan de overeenkomst van Jalta en Teheran. Vietnam moet een vrije staat worden in een Franse unie. In het noorden komen Chinese troepen om in naam van de geallieerden de Japanners ten noorden van de 16° breedtegraad te ontwapenen. Nog altijd wil Ho Chi Minh zich aan de afspraken van Jalta houden, maar de imperialistische politiek maakt zijn tegenstand steeds sterker. Op 28 februari 1946 wordt een akkoord getekend tussen China en Frankrijk. De troepen van Tsjang Kai-Sjek worden vervangen door een Frans expeditiekorps. Op 6 maart 1946 wordt een voorlopige overeenkomst gesloten tussen Ho Chi Minh en de Franse vertegenwoordiger Sainteny, waarbij “Vietnam erkend wordt als een vrije staat met eigen regering, parlement, leger en financiën”. Het zou een deel zijn van de Indochinese federatie en de Franse unie. De Fransen stichtten enige weken later de autonome republiek Nambo, met het doel het zuiden van het land definitief van het noorden te scheiden. In juli ging men in Fontainebleau in Frankrijk aan de tafel zitten om te proberen tot een definitief akkoord te komen. Er waren grote verschilpunten. De Fransen wilden Vietnam binnen de Franse Unie hebben, maar afhankelijk op verschillende terreinen (militair, buitenlandse zaken). De Vietnamezen wilden dat Vietnam binnen do Franse Unie bleef als een vrij en soeverein land, en dat Nambo een onafscheidelijk deel van Vietnam zou zijn. Midden in de onderhandelingen riep admiraal Thierry d’Argenlieu in Dalat op eigen initiatief een “federale conferentie van volkeren” bijeen (Cochinchinan, Laos en Cambodja) met deelname van de vertegenwoordigers van Trungbô en de “Hoge-Vlakten” als waarnemers. Dit was een poging de conferentie van Fontainebleau te saboteren. De Vietnamese afvaardiging liep weg uit Fontainebleau. Ho Chi Minh bleef echter in Parijs en tekende op 14 september een modus vivendi voor de monetaire, culturele en economische vraagstukken en een staakt-het-vuren voor Nambo. Begin 1947 zou een nieuwe conferentie gehouden worden. Maar Franse troepen zetten de strijd door die tot juli 1954 zou duren. Tot het einde van 1946 volgen dan de schermutselingen elkaar in steeds sneller tempo op en 20 december gaan Ho Chi Minh en Vo Nguyên Giap terug naar de bergen. De guerrilla zal opnieuw aanvangen. De strijd die nu gaat beginnen zal tenslotte leiden tot de nederlaag van de Fransen bij Dien Bien Phu en de akkoorden van Genève. Inmiddels is de Franse heerschappij in Saigon vervangen door de onafhankelijke regering van Bao Dai. Het verdere verloop, het ingrijpen van de Amerikanen en het steeds maar zich niet houden aan de gesloten overeenkomsten door deze laatsten, het is een politiek van misleiding, welke het Franse en Amerikaanse imperialisme kon volhouden, mede dankzij de trouw van Stalin aan de akkoorden van Jalta. Eerst in 1950 werd de regering van Noord-Vietnam door de SU erkend. Ho Chi Minh is een trouwe volgeling van de stalinistische politiek geweest. Hij was ook, met het Vietnamese volk, slachtoffer van deze politiek.
Maar naast alle verwijten die men hem kan maken – waaronder het uitmoorden van de Vietnamese trotskisten, die vanaf het begin deze politiek niet vertrouwden, en daarom de consequente strijd tegen de Fransen wilden – moet toch gezegd worden dat hij tot het einde van zijn leven gevochten heeft voor datgene wat hij zag als zijn levenstaak: de bevrijding van het Vietnamese volk uit de klauwen van de imperialisten.
T. Wiering