Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, maart, 1991, nr. 38
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Hoewel de meeste uitlatingen van president Bush zich het beste laten beschrijven als leugens en bedrog, moet erkend worden dat hij in één opzicht zonder meer de waarheid sprak. Dat was toen hij het had over de opkomst van een nieuwe internationale orde. Dat deze omschrijving door hem in verband werd gebracht met zaken als rechtvaardigheid en internationale rechtsorde doet niets af aan het feit dat we inderdaad een ander tijdperk zijn ingegaan. Misschien is dit het best te omschrijven als de Bellum Americana. Na een halve eeuw ‘vrede’ – althans in Europa – opgelegd door de Noord-Amerikaanse supermacht, gaan we een periode van oorlog tegemoet. Dit wordt het tijdperk van de “gerechtvaardigde interventieoorlog”.
De oorzaak van de huidige interventie heeft niets te maken met het handhaven van een internationale rechtsorde. Een juistere omschrijving is wellicht een kruistocht.
In de Golf speelt elke handeling, elke politieke interventie en discussie, elke oorlog ook, zich af tegen het decor van olietorens. In de strategie van elke Amerikaanse regering met betrekking tot het Midden-Oosten hebben vanaf 1945 steeds twee zaken centraal gestaan: 1. De olie moet blijven stromen. 2. De prijs van de olie op de wereldmarkt moet stabiel en laag zijn.
De diplomatie en de militaire strategieën zijn steeds bepaald door die centrale doelstelling. Dit impliceerde een ijzeren grondregel voor de Amerikaanse politiek in de regio: er mag hoe dan ook geen regering aan de macht komen in een belangrijk olieproducerend land, die een onafhankelijke politiek voert. Aan de door de Sovjet-Unie beïnvloede landen konden de Amerikaanse politici niets doen, maar aan de andere landen des te meer. Een halve eeuw interventiepolitiek heeft ervoor gezorgd dat de belangrijkste olieproducenten, Iran en de Golfstaten (Saoedi-Arabië, Koeweit en de kleinere emiraten) een solide bondgenootschap met de VS vormden. De omverwerping van de sjah markeerde echter het einde van dit tijdperk en het begin van de verschuivingen die vandaag nog steeds doorzetten.
In 1980, aan het begin van de achtjarige Iran-Irak oorlog, was de Amerikaanse politiek in de eerste plaats gericht op het omverwerpen van de nieuwe Iraanse regering. De Iraanse variant op het islamitisch fundamentalisme dreigde immers omwentelingen teweeg te brengen in de hele Golfregio, met alle pijnlijke gevolgen van dien voor de olievoorziening van de geïndustrialiseerde landen.
Met dit doel op het oog werd Irak, bewapend door de Sovjet-Unie en Frankrijk, door de Amerikaanse regering stilletjes aangemoedigd om Iran binnen te vallen. Een door de CIA georganiseerde binnenlandse coup in dat land was niet mogelijk omdat de Iraanse regering massaal door de bevolking gesteund werd. De eerdere nederlaag in Vietnam maakte directe interventie van de VS onmogelijk. Bleef over het gebruik van een ander land in de regio: Irak.
De bewapening en financiering van Irak tijdens haar oorlog tegen Iran was, in tegenstelling tot wat tegenwoordig overal verkondigd wordt, geen vergissing of misrekening. Irak was behalve een zelfstandige staat die haar eigen regionale doeleinden nastreefde, ook een instrument van westerse politiek. Het was niet de bedoeling dat Iran totaal verslagen zou worden, aangezien dit strijdig was met de fundamentele principes van die westerse politiek: geen regionale onafhankelijke grootmacht. Er was mimers geen enkele garantie dat een Iraakse overwinnaar een “juiste” – lees: prowesterse oliepolitiek zou volgen. Dit vormde de achtergrond van de Contragate-affaire: het bewapenen van Iran om ervoor te zorgen dat er geen eenduidige overwinning van Irak mogelijk zou zijn.
In essentie was het een belang van de geïndustrialiseerde wereld om de oorlog zolang mogelijk te rekken, zodat de twee staten die het grootste gevaar voor de westerse belangen vormden, elkaar zouden verzwakken. Verstoringen in de olieaanvoer werden immers uitstekend opgevangen door Saoedi-Arabië en Koeweit, die simpelweg de productie opvoerden als de olieprijs te hoog werd.
De wapenstilstand van 1988, na meer dan 1 miljoen doden en onberekenbare schade aan de economie van beide landen, was slechts mogelijk omdat de Iraanse olie-export was lamgelegd en de bereidheid van de bevolking om oorlog te voeren in elkaar was gestort.
De vorige oorlog was de vroedvrouw van de nieuwe. Het verzwakte Irak had immense schulden, veel krediet in het Westen en een onafhankelijke ambitieuze regionale politiek. Bovendien bezat het land een instrument om die politiek uit te voeren: een van de sterkste legers ter wereld met een uitgebreide oorlogservaring. Niet het verzwakte, vijandige Iran was een gevaar voor de Amerikaanse oliepolitiek, maar het onafhankelijke Irak. Dit bleek al snel in de opeenvolgende rondes van OPEC-onderhandelingen. Daar deed de Iraakse regering pogingen om tot een herstel van de oude kartelpolitiek te komen. En dus grotere olie-inkomsten, die noodzakelijk waren voor het afbetalen van de gigantische schulden en voor nieuwe investeringen.
Door het optreden van Koeweit en Saoedi-Arabië werden deze pogingen systematisch tenietgedaan. Deze olieproducenten konden immers door een grote productietoename makkelijk de olieprijs op de wereldmarkt verlagen. Zo werden de regionale ambities van Irak met economische middelen bestreden. Die resulteerden echter niet in een mildere politiek maar juist in een verharding. Een aantal oudere conflicten met Koeweit werd door Irak in de zomer van 1990 op tafel gelegd: daarmee begon de aanloop tot oorlog. Saddam Hoessein ging regelrecht in tegen de Amerikaanse oliepolitiek.
Die opstelling is sindsdien beschreven als een soort blindheid, gekte of machtszucht, maar er waren wel degelijk rationele motieven voor de Iraakse stappen. Deze waren eigenlijk een spiegelbeeld van de Amerikaanse interventiepolitiek. Over wat er gebeurde bestaan meerdere verklaringen.
Volgens de eerste theorie heeft de regering Bush Irak willens en wetens aangemoedigd in haar politiek van bedreiging, die tot doel had om de olieproducerende Golfstaten te dwingen hun productie in te perken en daardoor de olieprijs op de wereldmarkt omhoog te stuwen. De door die verhoogde prijs mogelijk gemaakte olie-inkomsten zouden het dan voor Irak mogelijk maken om haar door de oorlog geteisterde economie weer op te bouwen, haar schulden af te betalen en haar positie als leidende politieke macht in de regio te herstellen. De VS zouden Irak hierin steunen, omdat ze dit land zagen als een nuttige bondgenoot tegen een eventueel herstel van Iran.
Waar kwam die opstelling van de VS vandaan? Een antwoord op die vraag wordt gesuggereerd door een onthulling in het Britse zondagsblad Observer. In het nummer van 21 oktober jl. worden hoge Amerikaanse bronnen aangehaald die stellen, dat de Iraakse eis voor een hogere olieprijs actief gesteund werd door de regering Bush. In vergaderingen waarbij een Amerikaanse ex-ambassadeur aanwezig was, werd Saddam Hoessein vanaf het begin van het jaar aangemoedigd zijn militaire macht te gebruiken als politiek instrument om Koeweit en de andere olieproducerende staten te dwingen hun productie in te perken en zo een prijsverhoging op de wereldmarkt af te dwingen.
Irak kreeg niet alleen de rol toebedeeld van nieuwe waakhond voor de Amerikaanse orde in de Golf, maar ook van prijsbepaler van de olie. Een prijs die in beginsel omhoog moest.
Een dergelijke lijn lijkt tegenstrijdig met de westerse politiek van de afgelopen eeuw: het afdwingen van een lage olieprijs. Ook hiervoor bestaat een verklaring. Die heeft te maken met het feit dat een groot deel van de Amerikaanse oliebehoefte in de Verenigde Staten zelf wordt geproduceerd in een viertal oliestaten: Louisiana, Arizona, Alaska en Texas. President Bush en minister Baker van buitenlandse zaken zijn beiden afkomstig uit de Amerikaanse oliestaten. Zij hebben alle belang bij een hogere olieprijs dan in de eerste helft van dit jaar heerste op de wereldmarkten. Dit zou een gunstig binnenlands effect hebben in de VS. Bovendien zou dat ook enige schade toebrengen aan de Japanse en West-Europese concurrenten, die veel afhankelijker zijn van de olie uit het Golfgebied. Ook het herstellen van de rampzalige Iraakse economische situatie en dus het garanderen van Amerikaanse invloed, was wel wat waard. De Amerikaanse regering gaf dus het groene licht voor het uitoefenen van enige druk op de Golfstaten.
Vanaf dit punt lopen de verklaringen voor het Amerikaanse optreden uiteen. Volgens sommigen (onder anderen Flora Lewis in de New York Times, vertaald in de Volkskrant van 20 september), zou het bovenstaande het doel zijn geweest, maar was het niet de bedoeling dat Irak heel Koeweit in zou pikken; hoogstens een deel daarvan. Toen Saddam Hoessein over de onzichtbare politieke streep in het zand reed werd een Amerikaanse reactie noodzakelijk, vanwege de impliciete dreiging die van de opmars uitging naar de belangrijkste bondgenoot in de Golfregio: Saoedi-Arabië. De belangrijkste olievelden van dit land bevonden zich immers nu binnen makkelijk bereik van de Iraakse tankcolonnes. Een subvariant van deze theorie stelt de Amerikanen in een nog onschuldiger daglicht: Saddam Hoessein mocht helemaal geen invasie ondernemen en had zich moeten beperken tot enige dreigementen aan het adres van Koeweit. In beide gevallen werd een Amerikaanse reactie noodzakelijk. Om de losgeslagen geest weer in de fles te drijven, als het ware.
De andere theorie gebruikt elementen van bovenstaande, maar voegt een nieuw, centraal element toe: er zou sowieso sprake zijn geweest van uitlokking door de Amerikanen, die een aanleiding zochten om Saddam Hoessein aan te pakken. Daarmee zou ook, als het ware in het voorbijgaan, het bovengenoemde doel van hogere olieprijzen bereikt worden. Om daarvoor gunstige politieke voorwaarden te scheppen was een excuus nodig: een door de internationale politieke gemeenschap erkend schandalig feit. Het al langer bestaande conflict tussen Irak en Koeweit bood hiervoor een opening.
De implicaties van beide theorieën voor het Amerikaanse beleid zijn nogal verschillend. Als de VS alleen een korte crisis wilden waarin Irak wat lawaai maakte, om vervolgens tot de orde te worden geroepen door wereldpolitieman Bush, dan is dat nu overduidelijk mislukt. De Observer suggereert ook dat er sprake is van een misverstand. Een Amerikaanse diplomaat in Bagdad zei tijdens een ontmoeting met Saddam Hoessein, vlak na de invasie, dat er een gevaarlijke situatie was ontstaan voor de VS, vanwege de verstoring van de wereld(olie)markt. Saddam Hoessein antwoordde hierop: “Jullie hebben dit gedaan. Wij hebben een prijs van $25.00 aanvaard”.[1] Die prijs was van te voren overeengekomen tussen Irak en de VS, maar door de (onverwachte omvang? van de) invasie en de internationale reacties daarop is de prijs te hoog geworden.
Als er inderdaad sprake was van een misverstand dan zou een compromis met Irak nog wel mogelijk geweest zijn. Bijvoorbeeld terugtrekken uit Koeweit in ruil voor de bekende concessies. (olieveld/kwijtschelding schulden plus toegang tot de zee). Dit zou je de diplomatieke optie kunnen noemen. Maar uit de gebeurtenissen sindsdien blijkt dat het de VS ging om het tweede beleid, met de bedoeling om Irak aan te pakken. Oorlog was hiervan de noodzakelijke consequentie.
Ook in een oorlog kunnen nog nuances bestaan: de militaire aanpak wordt bepaald door de naoorlogse doelen. Uit het verloop van de operaties tot nog toe is geen twijfel meer mogelijk over de Amerikaanse bedoelingen. Zij willen een belangrijk deel van de Iraakse infrastructuur slopen, zodat het hele land vele jaren terug wordt geworpen in haar ontwikkeling. Uiteraard is dit niet alleen een aanval op de militaire industrie en het oorlogsapparaat, maar ook op de civiele infrastructuur.
De grote vraag is wat de relatie is tussen deze operaties en de door de Amerikanen beoogde naoorlogse wereld. Een aanwijzing hiervoor vormen uitspraken van minister Baker over een nieuwe veiligheidsstructuur in de regio. Het bestaande Golf Samenwerkingsberaad zou moeten worden uitgebreid met Iran en gebruikt moeten worden om Irak in het gareel te houden. Tegelijkertijd zouden de grenzen van Irak gegarandeerd worden, dus men wil het land blijkbaar niet uit elkaar laten vallen.
Dit is een reëel gevaar, vanwege de uiteenlopende samenstelling van de bevolking en de belangen van omringende landen, die het misschien aantrekkelijk vinden om delen van Irak op te eisen. Zo zou Turkije het noordelijke olierijke gebied rond Mosul wellicht willen annexeren.
Gezien de precedentwerking van zo’n daad zullen de Amerikaanse leiders hier niet gelukkig mee zijn. Ze lijken te geloven in een stelsel van verzwakte regionale machten die elkaar in evenwicht moeten houden met inachtneming van de Amerikaanse belangen. Die belangen moeten beschermd worden, dus een deel van de militaire politiek behelst het permanent stationeren van een Arabische troepenmacht in het gebied, uiteraard onder het voorwendsel van het bewaken van de vrede. De troepen moeten geleverd worden door Arabische bondgenoten, met name door Egypte en Saoedi-Arabië. Een Amerikaanse aanwezigheid zal zich beperken tot een aantal luchtmachtsquadrons en vlooteenheden in de Golf of in de Arabische Zee. Te land zal men een ouder beleid voortzetten: het handhaven van depots, brandstofopslagplaatsen en uitrusting, klaar voor een volgende interventie.[2] Een artikel in de Wall Street Journal (22.02.1991) suggereerde dat men in het Pentagon overweegt om ook een permanente Amerikaanse troepenmacht in de regio te handhaven.
Het favoriete propaganda thema van de Amerikanen is dat ze de oliebronnen van het Midden-Oosten aan het beveiligen zijn voor de geïndustrialiseerde wereld. Dit is ook een veel gehoord thema in de argumenten van de atlantici in de Europese politiek. Zulke argumenten doen wel een erg groot beroep op de verbeeldingskracht. De reden voor het Amerikaanse optreden is niet zozeer filantropisch als wel reaalpolitiek: namelijk de zwakke positie van de VS in de wereldeconomie. In tegenstelling tot het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog kunnen de Amerikanen niet langer grootscheepse militaire expedities naar alle hoeken van de wereld financieren. Dat is de reden dat ze de rekening aan de bondgenoten hebben gepresenteerd. Niet zonder succes. Volgens een berekening van de Financial Times zijn een 70 procent van de directe kosten al gedekt door de Arabische bondgenoten, Japan en Duitsland. De Amerikaanse strijdkrachten fungeren als een soort huurlingen voor het internationale kapitaal. Maar niet alleen om geld te vangen voor dit militaire optreden. De bedoeling is om uit het conflict tevoorschijn te komen met een grote invloed op de olieprijs. Die prijs kan zo worden vastgesteld dat de Japanse en Europese economieën, die veel energie-efficiënter zijn dan de Amerikaanse, een klap krijgen. Bovendien wordt dan ook de oliewinning in de VS efficiënter. In recent onthulde plannen vraagt de regering om het buiten werking stellen van de milieuwetgeving om in de VS nieuwe oliebronnen te kunnen aanboren. Dus op de achtergrond van de Amerikaanse operaties speelt de voortgaande concurrentie met het Europese machtsblok in opbouw en met Japan.
De vraag is dan ook hoelang de Amerikanen nog zullen vasthouden aan de NAVO, die immers steeds verder wordt uitgehold door de verschuiving van de besluitvorming over buitenlandse politiek en defensie naar de Europese Gemeenschap (de West-Europese Unie is slechts een tussenstation). De in Nederland en Groot-Brittannië nog prominente Atlantische stroming zal snel een anachronisme worden. Er wordt momenteel door Frankrijk en Duitsland een ontwikkeling ingezet die zal resulteren in een politiek en militair Europees beleid. Omdat de Europese belangen niet met de Amerikaanse overeenkomen, zal de NAVO geleidelijk verdwijnen of worden omgezet in een twee-pilaren structuur.
Het is de relatie tussen dit Europa en de Sovjet-Unie die bepalend zal zijn voor veel van de komende gebeurtenissen. Een centrale rol in die relatie speelt de energiepolitiek. De EEG heeft al de eerste stappen gezet op weg naar een ‘Oostelijke’ energiepolitiek, die de afhankelijkheid van het Midden-Oosten zal verminderen. De komende invloed van de VS op de olievoorraden in dat gebied zal dus omzeild worden door olie, gas en steenkool in de Sovjet-Unie te exploiteren.[3] In de Nederlandse politiek is Van den Broek het symbool van de atlantici en Lubbers van de Europese politiek.
De Sovjet-Russische stappen om een vredesregeling in het Midden-Oosten te bewerkstelligen, op heel andere voorwaarden dan gewenst door de Amerikanen, zijn voorbode van de toekomstige samenwerking tussen de USSR en Europa.
_______________
[1] Deze poging tot een Iraaks-Amerikaans vergelijk, voordat de troepen werden gestuurd maar na de invasie, wordt ook in The Independent van 11.09.1990 beschreven. Dit haalt ook een verslag van de ontmoeting naar voren, waaruit blijkt dat er geen dreiging van Saddam Hoessein was om Saoedi-Arabië binnen te vallen.
[2] Zie hierover het standaardwerk van Anthony Cordesman: The Gulf and the Search for Strategic Stability; Westview Press 1984, Boulder, Colorado.
[3] Een internationale conferentie over Europees-Russische energiepolitiek wordt dit najaar in Nederland gehouden. Zie NRC Handelsblad 14.02.1991.