Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2001, winter, (nr. 79), jg. 45
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Terwijl de Franse koloniale oorlog in Algerije (1954-62) zijn einde naderde, liepen de spanningen in het ‘moederland’ hoog op. Begin 1961 werd de beruchte OAS opgericht, een geheime organisatie van generaals die de onafhankelijkheid van Algerije ten koste van alles wilde verhinderen.
Regelmatig werden Algerijnen het doelwit van bloedige Franse willekeur. De Franse Federatie van het Algerijnse bevrijdingsfront (FLN) kwam hiertegen letterlijk in het geweer waarop de toenmalige Parijse politieprefect Maurice Papon – van wie inmiddels is vast komen te staan dat hij tijdens het Vichy-bewind ruim 1600 [Wikipedia: 1560] Franse joden heeft laten wegvoeren naar concentratiekampen – met medeweten van de minister van Binnenlandse Zaken, Roger Frey op 5 oktober een avondklok instelde voor de ‘Français musulmans d’Algérie’. De FLN achtte deze maatregel anticonstitutioneel en racistisch en deed kort daarna een oproep om de avondklok te negeren en een vreedzame demonstratie te houden. Op dinsdag 17 oktober 1961 trokken een kleine 30.000 Algerijnen, soms met hele families tegelijk, vreedzaam door de boulevards van de Franse hoofdstad. Lang duurde dit niet want zij werden opgewacht door een ‘politioneel ontvangstcomité’ van 6.000 man. Er volgde een ongehoord wrede repressie want Papon had zijn bataljon ‘de vrije hand’ gegeven. De politie schoot met scherp en bijna één op de twee werd ingerekend, opgesloten in stadions of weggevoerd naar ondervragingsruimtes. Ze kregen weinig te eten. Er waren nauwelijks medicamenten voor de talrijke gewonden. Ze werden ondervraagd-gemarteld (om. door de harkis, Algerijnse lekkertjes die meevochten met de Fransen), vermoord en in de Seine gesmeten. De lijken die dagen later uit de rivier werden gevist vertoonden tekenen van wurging of waren doorboord met kogels. Het aantal doden? De autoriteiten hielden het tientallen jaren op zes. In 1998 bracht een officiële onderzoekscommissie het vertrouwelijke ‘rapport Mandelkern’ uit waarin voorzichtig werd gesproken van ‘enkele tientallen’. Maar het werkelijke aantal (ge)dode ‘Français musulmans d’Algérie’ op 17/18 oktober ligt vrijwel zeker boven de 200. Nu was het martelen van en het schieten op Algerijnse demonstranten al voor 1961 in Frankrijk in zwang. Maar de intensiteit van deze georkestreerde razzia vormde een precedent in haar naoorlogse geschiedenis. De ‘vuile oorlog’ van de Franse koloniale staat vond dus niet alleen plaats aan de overzijde van de Middellandse Zee maar ook daar waar ooit de wieg van de mensenrechten stond.
Aan deze bloedige gebeurtenis mocht van staatswege geen enkele ruchtbaarheid gegeven worden. Na de fatale datum werden boeken (Ratonnades à Paris), bladen (Vérité-Liberté, Les Temps Modernes) en films (Octobre à Paris) in beslag genomen. ‘17 oktober 1961’ werd uit het bewustzijn en uit de geschiedenis gewist. Maar sinds de laatste 10 jaar zijn schrijvers, historici en verschillende organisaties erin geslaagd om deze ‘bloedige dinsdag’ weer in herinnering te brengen. Zo vond er van 9-21 oktober jongstleden in Parijs een Algerijns-Frans herdenkingsprogramma plaats. Met fototentoonstellingen, debat, films, optredens. En niet op de laatse plaats de presentatie van en discussie over de bundel Le 17 octobre 1961. Un crime d’Etat à Paris. Hierin wordt aan de hand van vooral Algerijnse getuigenissen, analyses van historici, filosofen en juristen en documenten van het FLN, van de Parijse politie en van het destijds verboden blad Vérité-Liberté een goed inzicht in de toenmalige situatie en de implicaties voor vandaag geboden. Op 23 oktober 2001 besteedde het Nederlandse televisieprogramma ‘Andere Tijden’ eveneens aandacht aan ‘de verdwenen dag’.
Aan het slot van het boek staat een nuttige chronologie afgedrukt. Vanaf de jaren 1830 toen Abd el-Kader en de zijnen hun guerrilla begonnen tegen de Franse bezetter tot en met december 2000 toen de (zij het ‘gezuiverde’) politiearchieven van 17 oktober 1961 ook door niet-officiële historici mochten worden ingezien. Verder een becommentarieerde biblio- en filmografie. Achterin de bundel is ook een lijst opgenomen van vele honderden (Euro)parlementariërs, burgemeesters, journalisten, vakbondsleden, artiesten, en wetenschappers. En Frankrijk zou Frankrijk niet zijn als niet ook een aantal psychoanalytici hun handtekening hadden gezet. Alle adherenten – het zijn erbij elkaar intussen meer dan 4.000 – bepleiten de noodzaak voor de Franse staat om eindelijk conform het internationaal recht deze ‘misdaad tegen de menselijkheid’ te erkennen. De hoogste autoriteiten evenwel houden de doos van Pandora liever gesloten. Zij houden krampachtig vast aan de stelling dat genoemde term alleen betrekking heeft op de periode van de Tweede Wereldoorlog, d.w.z. op de handelingen van de nazi’s en hun (Franse) handlangers.
Olivier Le Cour Grandmaison (red.), Le 17 octobre 1961. Un crime d’Etat à Paris. Op initiatief van het comité ‘17 octobre 1961 contre l’oubli (Parijs, 2001) 283 blz. Uitg. La Dispute. 19 euro. ISBN: 2-84303-047-1.
Dit erg nuttig boek is een geslaagde synthese van de belangrijkste krachten en thema’s van de beweging tegen de neoliberale mondialisering, of, zoals men in het Engels zegt, tegen de corporate globalisation. Die beweging kwam spectaculair in het nieuws met de betoging in Seattle in november 1999 tegen de bijeenkomst van de Wereld Handels Organisatie (WHO). De schrijver is zelf actief in de beweging als stichter van de vakbond Sud en als verantwoordelijke van Attac-Frankrijk voor de internationale contacten. Hij kent de discussies en de keuzes waar de beweging voor staat dus langs de binnenkant.
Aguiton stelt vast dat we in een nieuwe wereldorde terecht zijn gekomen, met een nieuw regime van kapitaalsaccumulatie (de uitdrukking komt van François Chesnais) gekenmerkt door de groeiende rol van de financiële markten bij het bepalen van investeringen, tewerkstelling en consumptie. Er zijn weliswaar heel wat tegenstellingen tussen de drie overheersende industriële grootmachten, de VSA, Europa en Japan, maar allen delen ze de zogenaamde “consensus van Washington”. Die werd in 1989 voor het eerst omschreven door de economist van de Wereldbank John Williamson als gemeenschappelijke basis voor het beleid van het IMF, de Wereldbank en de G7 (de zeven rijkste landen): liberalisering van de handel en de markten, privatiseringen, deregulering, beperking van de openbare uitgaven. Men vindt dezelfde – niet voor discussie vatbare – uitgangspunten terug in de “normen van Maastricht” en in de structurele aanpassingsprogramma’s die worden opgelegd aan de landen van het Zuiden. In feite gaat het hier om een radicale breuk, belichaamd door de regeringen van Reagan en Thatcher, met het beleid dat gevoerd werd in de eerste dertig jaar na de oorlog: ontwikkeling van de openbare diensten en van de sociale bescherming, plus een keynesiaanse economische politiek.
De triomftocht van het liberalisme bereikte zijn hoogtepunt in 1991, met de ontbinding van de Sovjet-Unie. Maar het einde van de bipolaire wereld van de koude oorlog waarin ieder werd gedwongen “kamp te kiezen”, laat nieuwe openingen en zal enkele jaren later de ruimte laten voor het ontstaan van een nieuw internationalisme, in strijd tegen de liberale mondialisering.
De “intergalactische conferentie tegen het neoliberalisme en voor de mensheid” georganiseerd in Chiapas in 1996 door de zapatisten heeft de rol van voorloper gespeeld. Maar vooral de betogingen in Seattle in 1999, die erin slagen een bijeenkomst van de WHO in het honderd te laten lopen, vormen het ogenblik waarop een nieuwe sociale kracht op het wereldtoneel erkend wordt, die als doel heeft te strijden tegen de “vermarkting van de wereld”, en die opkomt voor een andere wereldorde.
Deze beweging is vanzelfsprekend erg verscheiden, en ze kent heel wat spanningen: krachtsverhoudingen opbouwen of onderhandelen, lokaal of globaal handelen, specifieke identiteiten of algemene doelstellingen benadrukken...? Die debatten zijn zeker niet geluwd, maar in tegenstelling tot wat de “optimisten” van de neoliberale pers hadden gehoopt heeft dit na Seattle niet geleid tot een ontbinding van het front tegen de WHO. Integendeel, de dynamiek die is blijven overheersen is er een van een brede antiliberale alliantie.
Aguiton laat de belangrijkste sociale krachten de revue passeren: nieuwe en oude. Ten eerste is er het syndicalisme, dat nog maar zwak betrokken is bij de antiliberale alliantie, omdat de vakbonden er in meerderheid voor kiezen de liberale mondialisering “sociaal te begeleiden”, om de excessen ervan te beperken. Toch ziet men in Frankrijk een begin van verandering, met de deelname van Sud, de FSU en soms de CGT, bijvoorbeeld in de geslaagde strijd tegen het Multilateraal Investerings Akkoord. In de Verenigde Staten is er de nieuwe oriëntatie van de AFL-CIO sinds de verkiezing in 1995 van J. Sweeney, met een actieve aanwezigheid in Seattle. Zonder te spreken over de vakbonden in de derde wereld, zoals de CUT in Brazilië, de KCTU in Zuid-Korea en de COSATU in Zuid-Afrika, die alle op de een of de andere manier en in meer of mindere mate betrokken zijn in de antiliberale beweging. Een zowel oude als nieuwe deelnemer is de beweging van de boeren, die een groeiende rol speelt. Sinds 1993 georganiseerd in het netwerk Via Campesina – met 50 miljoen leden, waaronder de Confédération Paysanne met zijn symbolische leider José Bové en de MST in Brazilië – strijden de boeren voor een landhervorming en tegen de logica van de wereldmarkt voor landbouwproducten. Andere belangrijke acteurs, zoals de vrouwen waarvan de Wereldmars tegen geweld en armoede tienduizenden deelneemsters heeft gemobiliseerd – of de werklozen zijn actief in de beweging, maar moeten vechten opdat hun specifieke eisen niet zouden verdrinken in een te globaal verhaal.
Nieuwe acteurs zijn de geradicaliseerde jeugdnetwerken, zoals in Groot-Brittannië Reclaim The Streets, in de VSA het Direct Action Network en in Spanje de Movimiento de Resistencia Global. Zij vormen de speerpunt van de mobilisaties, maar dreigen ook zich te isoleren zoals men kan zien aan de hand van de studentenstaking in Mexico en de protesten tegen het IMF in Praag. Het samenvloeien van deze netwerken en hun ecolo-libertaire cultuur met de arbeidersbeweging, is een van de belangrijkste uitdagingen voor de beweging.
Dan zijn er nog de ngo’s, die een grote internationale erkenning genieten, als vertegenwoordigers van de ‘civiele samenleving’, maar die niet altijd weerstand bieden aan de sirenenzangen van het IMF of de Wereldbank. In de komende jaren zullen zij moeten kiezen tussen de antiliberale alliantie van de sociale bewegingen en een rol als humanitaire onderaannemers van de internationale instellingen.
De strijd tegen de corporate globalisation neemt dikwijls de vorm aan van gemeenschappelijke campagnes op wereldvlak, tegen de schuldenlast van de derde wereld, tegen de WHO, voor de Tobintaks. De campagnes worden geanimeerd door groepen zoals Jubilé 2000, Third World Network, International Forum on Globalisation, Focus on the Glohal South of Attac. Deze netwerken organiseren samen met de jongeren, de boeren, soms vakbonden, de grote internationale protestdemonstraties – Seattle, Washington, Praag, Nice, Genua – of de conferenties waar de verschillende initiatieven op elkaar worden afgestemd en nieuwe afspraken worden gemaakt: Bangkok in februari 2000, Porto Alegre in januari 2001. Aguiton onderscheidt drie polen in de beweging tegen de liberale mondialisering: de radicale internationalistische pool, de nationalistisch/protectionistische pool en de neoreformistische pool (voor hervormingen van de wereldwijde instellingen). Maar het gaat hier slechts om virtuele polen, want in de realiteit is het debat zeer soepel, zonder rigide vooraf ingenomen posities.
De belangrijkste zwakte van het boek is dat de discussie niet wordt aangegaan over alternatieven voor het systeem. Het probleem van het socialisme had bijvoorbeeld mogen besproken worden. Toch is het een boek dat ons helpt de zin en de historische draagwijdte van de nieuwe strijdcyclus en de nieuwe wereldwijde beweging te begrijpen, in al zijn verrassende verscheidenheid.
Christophe Aguiton, Le monde nous appartient, Paris, Plon, 2001, 251 blz., 17,98 euro.