Geschreven: 1918
Bron: Voordracht gehouden 21 april 1918 te Moskou, uitgave J. J. Bos & Co., Amsterdam. Opgenomen in de Nederlandstalige Trotski Bibliotheek uitgegeven door Karel ten Haaf
Vertaling: Mevr. G. Buriks
Deze versie: Spelling, punctuatie en soms zinsbouw
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2007
Kameraden!
De communistische of socialistische leer beschouwt het als haar belangrijkste taak, op onze oude zondige aarde een toestand te scheppen, waarin de mensen zullen ophouden op elkaar te schieten. Een van de hoge doeleinden van het socialisme of communisme is het scheppen van een orde van zaken, waarbij de mens voor het eerst zijn naam waardig zal zijn. In het woord ‘mens’ ligt voor ons iets fiers. Door Gorki is het gezegd: “De mens — dat klinkt fier”. In werkelijkheid echter, wanneer men ziet naar deze drie en driekwart jaar van het bloedigste moorden, zou men willen uitroepen: “De mens — dat klinkt schandelijk, schandelijk.”
Welnu, het scheppen van zulk een vorm, zulk een orde, waar geen wederzijdse vernietiging der volken meer zal zijn — dat is de eenvoudige en duidelijke taak die het communisme ons voor ogen stelt. En toch, makkers, ziet ge tevens hoe de communistische partij, waartoe ik behoor — de partij die deze vergadering heeft belegd, de partij der communisten-bolsjewieken — de Rode Garde oproept om zich te organiseren en te bewapenen. Hier is, op het eerste gezicht, een grote tegenstrijdigheid: enerzijds zijn wij voor het scheppen van verhoudingen waaronder de ene mens de ander zijn kostbaarst bezit, d.i. het leven, niet mag ontnemen; dat is de voornaamste taak, een der meest belangrijke van onze partij, de internationale wereldpartij van de arbeidersklasse. Anderzijds roepen we u in de Rode Garde; we zeggen: “Wapent u, verenigt u, leert schieten en leert het ijverig en goed, om niet mis te schieten...”
Op het eerste gezicht is hier een tegenstrijdigheid, op het eerste gezicht schijnt hier iets niet in orde te zijn. En inderdaad, er zijn communisten geweest die andere middelen aanwendden, die, in plaats van zich tot de onderdrukten te wenden met de vlammende woorden: “Verenigt u, wapent u!”. Zich met zalvende woorden tot de onderdrukkers, uitbuiters en machthebbers wendden en zeiden: “Ontwapent u, houdt op uw gelijken te vernietigen, houdt op te onderdrukken”. Zij wendden zich tot de wolven met de aanmaning, hun wolfstanden af te leggen. Dat is de prediking der utopistische, d.w.z. naïeve socialisten-communisten, wier opvatting een dwaling was. Hun streven was bij uitstek edel. Het doet denken aan de grote utopist Leo Nikolajevitsj Tolstoj, die eveneens streefde naar een betere orde op aarde, die echter geloofde dat men deze bereiken kan langs de weg van de innerlijke wedergeboorte der onderdrukkers. Intussen echter worden de ideeën van de onderdrukkers, gevoelens en neigingen van geslacht tot geslacht bij de onderdrukkers overgeërfd; ze zuigen met de moedermelk het streven naar macht, onderdrukking en heerschappij in en geloven dat alle overige mensen, de arbeidende massa’s, geschapen zijn om als steun en grondslag voor de heerschappij van die kleine groep te dienen — van die bevoorrechte stand, die, bij wijze van spreken, met sporen aan de voeten ter wereld komt, om zich schrijlings op de nek van het arbeidende volk te zetten.
Kameraden, hier komen we aan de kern van de kwestie. Wij willen het scheppen van de communistische orde, waar geen haat zal zijn van de ene klasse tegen de andere, omdat er geen klassen meer zullen zijn; waar geen haat zal zijn van het ene volk tegen het andere, omdat de volken op een en dezelfde aarde leven en zich met hetzelfde werk zullen bezighouden. Terwijl wij streven naar het bereiken van deze orde, zeggen wij tot het arbeidende volk: denkt eraan, zolang deze orde niet is bereikt, dat gij de enige macht bent, die haar tot werkelijkheid kunt maken. En denkt eraan (wij in Rusland echter weten dat uit ervaring maar al te goed), denkt eraan, dat de internationale heersende klassen jullie op deze weg geen duimbreed zullen toegeven zonder strijd, dat ze zich met hand en tand, tot aan hun laatste ademtocht aan hun voorrechten en winsten, aan hun gehele machtspositie zullen vastklampen en in de rijen der arbeidersklasse zelf onrust, verwarring, twist, ontreddering en scheuring zullen brengen, slechts om hun heerschappij te behouden. Wij in Rusland hebben pas de eerste stap gedaan, wij hebben de politieke macht van de burgerlijke klassen gebroken en de politieke macht van de arbeidende klassen gegrondvest. Dat is een feit dat wij bereikt hebben. De bourgeoisie heeft bij ons geen macht, de macht heeft de arbeidersklasse.
Weliswaar zegt men tot ons: “Waarom stelt gij deze macht niet samen op de grondslag van het algemeen, direct, gelijk en geheim kiesrecht, in de vorm van een constituerende vergadering? Gij waart toch zelf voor de constituante?” Het is waar, wij waren er voor. Wij waren steeds van mening, dat de constituerende vergadering heel wat beter is dan het tsaristisch regiem, heel wat beter dan de autocratie, dan de heerschappij van Plehwe, van de Stolypinse rovers, van de adel — de constituerende vergadering is zeker heel wat beter dan dat alles. Maar wat is een constituerende vergadering, wat is het algemeen kiesrecht? Het is een raadplegen van de gehele bevolking, een algemeen onderzoek naar wat ieder wil. Allen in het land worden opgeroepen — de arbeidende en de onderdrukten, de uitbuiters, de onderdrukkers en de knechten der uitbuiters onder de intellectuelen, het ‘intellect’, dat met lijf en ziel aan de bourgeoisie vast zit en in alles voor haar doeleinden opkomt, — allen worden langs de weg van het algemeen kiesrecht opgeroepen en men wendt zich tot hen: “Wat wilt gij, zegt het dóór het algemeen kiesrecht”.
En als Kerenski de constituante, laten we zeggen in maart of april van het vorige jaar, had bijeengeroepen, dan zou dat een stap vooruit zijn geweest. De tsaar was gevallen, de bureaucratie overmeesterd, de macht was nog niet in handen van de arbeiders, aan het roer stonden nog de Goetsjkovs, Miljoekovs, e.d. Als men toen bij middel van de constituerende vergadering gevraagd had: “Wat wilt gij, Russische mensen?” Dan zou men een antwoord hebben gekregen dat lijnrecht tegenover gesteld was aan dat wat de bourgeoisie en haar knechten, die toen de macht hadden, wensten. Want revolutie betekent toch dat de onderdrukte, onderste lagen, tegen de heersende klassen in opstand kunnen komen.
Wat is revolutie? Natuurlijk betekent voor de Krestovnikovs, voor de Rjaboesjinski’s, revolutie enkel, dat men de tsaar ten val brengt, de oude ministers door nieuwe vervangt en daarmee is de zaak afgelopen. Het wezen der revolutie echter bestaat niet daarin; door de echte revolutie worden de meest onderdrukte, afgejakkerde en onrecht lijdende volksmassa’s, die dag in dag uit, zonder adem te scheppen, zonder enig lichtpunt, als trekbeesten lijden, opgewekt en opgeheven; de revolutie doet hen ontwaken en toont hun, dat ze in hun toestand niets anders zijn dan dieren en slaven van de andere klassen. Zie, dit is revolutie.
En ze blijft er niet bij staan, dat ze de tsaar ten val brengt, dat een paar ministers worden afgezet. Blijft ze echter wel daarbij staan, dan is het geen revolutie, maar — met verlof gezegd — de misgeboorte van een revolutie. Het is een verkeerde historische geboorte. De ware echter, de gezonde historische geboorte voltrekt zich dan wanneer de arbeidersklasse, in opstand komend, de gehele macht in het land in haar handen neemt en dan deze macht in gang zet om een nieuwe orde in te voeren, waar geen uitbuiting van de ene klasse door een andere bestaat, waar alle productiemiddelen, alle rijkdommen van het land zich onder beheer en controle van de arbeidersklasse bevinden. De arbeidersklasse is dan als de heer in een goed particulier bedrijf, bv. een landbouwbedrijf: de heer, de bezitter, weet, hoeveel land hij heeft, hoeveel zaad, hoeveel stuks vee, hoeveel aan bedrijfsinventaris, welk stuk land hij te zijner tijd zal bezaaien, — dit alles weet hij, dit alles is door hem geboekt en berekend. Dit is echter maar een enkel bedrijf. De anderen, die naast hem wonen, besturen ook hun bedrijf, concurreren met elkaar. Wij willen echter, dat de arbeidersklasse als een geheel, een eenheid, zulk een heer zal zijn met betrekking tot het gehele land, dat ze zal weten, hoeveel land ze heeft, hoeveel natuurlijke rijkdommen, ertsen, kolen, hoeveel machines, hoeveel grondstoffen, hoeveel arbeidskrachten, hoeveel zaaikoren, — dat alles geboekt zal zijn, zodat men dit alles nauwkeurig weten en de arbeid planmatig verdelen kan. En bovendien als een goede heer: hijzelf is arbeider, hijzelf is ook heer. Welnu, zulk een kameraadschappelijke gemeenschap is de communistische huishouding.
Men zegt dat dit een utopie is. Onze vijanden zeggen dat zulks nooit gebeuren zal. Dat zeggen zij, voor wie het onvoordelig is of die hun ziel aan de heersende klasse hebben verkocht. Voor hen is het onbereikbaar. Maar ik zeg u, kameraden, dat als de mensen dat niet bereiken, als zij dat niet verwezenlijken kunnen, dan is onze hele mensheid geen cent waard: dan zal ze voor altijd arbeidsvee blijven, nog erger dan een dier, want de dieren kennen geen indeling in klassen, onder hen bestaat geen gezag van de ene trekos over de andere, van ’t ene paard over ’t andere. Wij echter hebben steeds gezegd: als we deze leerschool van klassen moeten doormaken, dan gebeurt het om hoger op te klimmen, we moeten tegen deze klassenindeling strijden en als we deze proef, waaraan we nu — nu we de macht in onze handen hebben genomen — onderworpen zijn, niet kunnen doorstaan, als het mocht blijken dat we onze taak niet kunnen volbrengen, — ja, dan zijn al onze verwachtingen, onze hoop, onze plannen, de gehele wetenschap, de kunst, alles waar de mensen zich voor interesseren, alle idealen, waarvoor zij strijden, dan is dat alles — een leugen en de hele mensheid niet anders dan een grote mesthoop na deze vierjarige moordpartij, waarin de mensen elkaar bij tienduizenden, bij miljoenen vernietigden, enkel en alleen om alles bij het oude te laten. Daarom zeggen wij ook tot onze vijanden die ons bekritiseren: wij weten heus wel dat we nog niet aan ’t eind zijn gekomen, dat er nog een lange weg voor ons ligt en dat er nog veel arbeid en inspanning nodig zijn. Maar we hebben één ding volbracht — de voorbereiding. Als het nodig is een nieuw gebouw op de plek van een verbrand op te bouwen, moet men alles wegvegen en opruimen. Zo ook hebben wij van de bourgeoisie de macht overgenomen en beginnen nu een nieuw gebouw op te richten. We zijn begonnen met die macht streng te handhaven en verklaren aan al onze vijanden dat we haar nooit uit de handen der arbeidersklasse zullen afgeven.
Men heeft het over de constituerende vergadering. Laat ik tot dit belangrijke punt nog eens terugkomen. Wat moet men verstaan onder het algemeen, direct, gelijk en geheim kiesrecht? Wat is een rondvraag, een volksstemming? Wanneer wij hier probeerden hoofdelijk te doen stemmen? Het ene deel zou zich voor de ene beslissing uitspreken, het andere deel echter voor een andere beslissing. Maar we moeten toch iets doen. Dan is het ook duidelijk dat beide delen in hun oordeel daarover uit elkaar zullen gaan; het ene deel zal opkomen voor dit, ’t andere voor dat ingrijpen. Voor een raadpleging is de constituerende vergadering bruikbaar, maar voor de revolutionaire, scheppende arbeid deugt ze niet. Wij hebben echter ook die raadpleging zonder de constituante gehouden. Miljoekoi en daarna Kerenski lieten de ene maand na de andere voorbijgaan en ze riepen de constituerende vergadering niet bijeen. Maar gesteld, wij hebben de constituante bijeengeroepen. Wat betekent dat dan? Dat betekent dat in de ene, de linkerhoek, de vertegenwoordigers der arbeidersklasse zouden zitten en zeggen: wij willen dat de macht eindelijk wordt gemaakt tot het werktuig van de heerschappij der arbeidersklasse en van de vernietiging van elke onderdrukking en elke uitbuiting. Aan de andere kant zouden de vertegenwoordigers der bourgeoisie zitten en verlangen, dat de macht evenals vroeger aan de burgerlijke klasse zal worden gegeven. Ze drukken zich voorzichtig en beleefd uit, spreken van “de beschaafde klassen”, zeggen niet openlijk “de burgerlijke klassen”, maar wezenlijk komt het op hetzelfde neer. In het midden echter zouden die politici staan, die zich nu eens naar links, dan weer naar rechts draaien. Dat zijn de vertegenwoordigers der mensjewieken en van de rechtse sociaal-revolutionairen; zij zouden zeggen: “de macht moet gelijkelijk verdeeld worden”.
Maar, kameraden, de macht is toch geen homp brood, die men in stukken snijden, in vieren enz. verdelen kan. De macht is een instrument, met behulp waarvan een bepaalde klasse haar heerschappij vestigt. Of dit instrument dient de arbeidersklasse, of het dient tegen haar. Er is hier geen keus. Zolang er twee vijanden zijn — de bourgeoisie en het proletariaat en daarmee de armste boeren — en zolang deze twee vijanden tegen elkaar vechten, kunnen ze natuurlijk niet een gemeenschappelijk wapen hebben. Het is toch niet denkbaar dat een geweer of een kanon tegelijk het ene en het andere leger dienen kan. Gewoonlijk moet een van beide alleen het geweer of het kanon in handen hebben. Zo is ook de staatsmacht een bepaalde organisatie, die of de arbeidersklasse tegen de bourgeoisie, of omgekeerd de bourgeoisie tegen de arbeidersklasse dienen kan. Zij echter, die in het midden staan en vragen of men de macht niet in twee helften kan verdelen, zij zijn niets anders dan makelaars, bemiddelaars, die beweren dat zij zo’n recept, zo’n tovermiddel in hun zak hebben en dat men het zo zou kunnen schikken dat de staatsmacht, het kanon, tegelijk de arbeidersklasse èn de bourgeoisie dient. Wij, kameraden, kennen zulke tovermiddeltjes uit de geschiedenis niet. Toen ons echter zulke tovermiddelen in de politiek van Tsereteli en Tsjernof werden voorgezet, toen wisten wij dat hun kanon in een richting — tegen de arbeidersklasse schoot en wij hebben noch de wens, noch het plan, naar die toestand terug te keren.
Kameraden, tegelijkertijd verklaren wij, onze communistische partij, de sovjetregering, dat wij vóór de constituerende vergadering waren als een stap vooruit onder het tsarisme; toen waren we vóór zulk een raadpleging; toen echter het volk de tsaar had doen vallen, toen zeiden wij: ge moet nu de zaak grondig aanpakken, het is nu nodig dat die klasse de macht aan zich trekt, die geroepen is Rusland op nieuwe grondslagen op te bouwen, de arbeidersklasse. En wij hebben daarbij noch onszelf, noch u maar wat voorgespiegeld. We zeiden, dat op uw weg geweldige moeilijkheden liggen, een verschrikkelijke tegenstand van de burgerlijke klassen en niet alleen van de kant der Russische bourgeoisie, die zelf zwak is, maar ook van de kant der internationale bourgeoisie, want de Russische bourgeoisie is niets meer dan een aanhangsel der burgerlijke klassen van alle landen. Ze voeren onderling wel eens oorlogen, hebben conflicten, maar bij de hoofdzaak, het kardinale punt, zijn ze het onder elkaar volkomen eens, — bij de verdediging van de eigendom en van alle aan de eigendom verbonden voorrechten. Ge herinnert u zeker wel, hoe we bij ons onder de burgerlijke klassen, bij de grondbezitters onderling, de grote en kleine bourgeoisie onderling, nog kort geleden, vóór de revolutie, een aantal partijen konden waarnemen. Daar waren: rechtsen van de “Zwarte honderd”, nationalisten, oktobristen, linkse progressisten, kadetten, enz., een hele zwerm partijen. Waar kwamen ze vandaan? Ja, het waren verschillende groepen eigenaars. De ene vertegenwoordigde de belangen van het grootgrondbezit, de anderen de belangen van het middel- en kleingrondbezit, dezen de belangen van het bankkapitaal, die de belangen van het industriekapitaal, de derde de belangen van de gediplomeerde intellectuelen: professoren, artsen, advocaten, ingenieurs, enz. enz. Zie, daarom zijn er ook onder de bourgeoisie zelf, bij de bezittende klassen, groeperingen, indelingen, partijen. Toen echter onze revolutie de arbeidersklasse in opstand bracht, toen verenigde zich de gehele bourgeoisie, alle partijen verdwenen en er bleef enkel en alleen de kadettenpartij over, die alle bezittende klassen, die het gehele heilige leger der bezitters omvatte, hen samenbond vóór de eigendom, tegen de werkende klassen.
Kameraden, hetzelfde gebeurt ook met de internationale bourgeoisie. Die voert vreselijk bloedige oorlogen, maar zodra de revolutionaire klasse, het proletariaat in opstand komt, waardoor de grondslagen van het kapitalisme worden bedreigd, beginnen de bourgeoisieën in alle landen een gemeenschappelijk front tegen het naderende, angstwekkende spook van de socialistische revolutie te vormen. Welnu, daarom streven wij met alle kracht naar de communistische orde, waar geen strijd van volk tegen volk meer zal zijn. Maar zolang we dat niet bereikt hebben moeten we bereid zijn de grootste moeilijkheden te overwinnen, de grootste strijd — zowel in het binnenland als aan de grenzen — te doorstaan. Want hoe verder, hoe sterker de revolutionaire beweging zich zal ontwikkelen, des te nauwer zal zich de bourgeoisie van alle landen aaneensluiten. Europa zal de grootste beproevingen doormaken, zal door alle verschrikkingen van de burgeroorlog heengaan en de Russische bourgeoisie zal, steunend op de Europese en op de bourgeoisie der gehele wereld, meer dan eens zich tegen ons opmaken. Daarom zeggen wij, dat wij wel de vrede tegemoet gaan, maar een vrede langs de weg van de gewapende strijd der arbeidende massa’s tegen de onderdrukkers, de uitbuiters, de imperialisten van alle landen. Deze weg zullen wij tot aan het eind toe gaan. Kameraden, daarvan moeten wij een heldere voorstelling hebben. Inderdaad, wie meent dat wij alles bereikt hebben, die heeft er geen helder idee van wat de geschiedenis wezenlijk is. Ze is geen toegevende en teergevoelige moeder, die de arbeidersklasse beschermt; ze is een boze stiefmoeder, die door bloedige ondervinding de arbeiders leert hoe ze moeten opstaan en hun doeleinden najagen. Daarin ligt juist het ongeluk der arbeiders. Ik zeg het zo dikwijls en herhaal het telkens weer tot de kameraden op de vergaderingen, dat ze een kort geheugen hebben. Ze zijn gemakkelijk weer te verzoenen, ze vergeten te gauw. Nauwelijks gaat het wat gemakkelijker, is er iets bereikt, of het schijnt hun dat het voornaamste werk gedaan is en ze zijn geneigd zich grootmoedig te tonen, passief te blijven en de strijd te staken. De bezittende klassen echter staken intussen de strijd niet, zij zijn vast besloten tot voortdurende tegenstand tegen de aanval der arbeidersmassa’s en een passiviteit onzerzijds, een besluiteloosheid, een aarzelen betekent dat wij onze zwakke zijde aan de slagen der bezittende klassen blootstellen, betekent dat morgen — of overmorgen, een nieuwe aanval van hen op ons zal worden gedaan. De arbeidersklasse heeft een gestaalde kracht nodig, een onverzoenlijkheid, een diepgewortelde overtuiging, dat zonder strijd voor elke duimbreed, voor elke kleine stap tot verbetering van het lot der arbeidersklasse, zonder voortdurende, onverzoenlijke strijd de redding en de bevrijding onmogelijk zijn.
En kameraden, ik zeg u eerlijk: in wiens ziel nog twijfel is en besluiteloosheid, die moet maar wegblijven uit onze rijen. Voor ons is het heel wat meer waard één beproefd strijder dan tien besluiteloze te hebben. Daarom roepen wij in de rijen van onze partij slechts hen die het scherp hebben begrepen, dat wij de weg hebben betreden van de onverzoenlijke strijd tegen de onderdrukkers van alle landen, die tegen ons front maken. Hier is geen plaats voor een bemiddelaar, die midden tussen de ene en de andere zou staan en op overeenkomst zou aandringen. Niemand zal naar hem luisteren. Nooit zal de bourgeoisie vrijwillig van haar macht en heerschappij afstand doen. Hier moet men voortdurend op tegenstand en strijd zijn voorbereid en voor ons is het dan ook nodig bereid te zijn tot de strijd tot aan het einde.
Daar ligt de voornaamste taak der communistische partij, die tegenwoordig als de leidende partij in de sovjets, de machtsorganen, optreedt. Die voornaamste taak is: te bereiken dat ieder arbeider geestelijk zo gestaald is, dat hij tot zichzelf zegt: ja natuurlijk, in deze strijd, die nu aan de gang is, zal ik misschien ook te gronde gaan. Maar wat is een slavenleven zonder uitzicht, onder de hiel van de onderdrukker, vergeleken met de heerlijke dood van een strijder, die zijn vaandel aan nieuwe geslachten overgeeft en die met het bewustzijn sterft dat hij niet voor de belangen van koningen en tsaren, niet voor de belangen van de onderdrukkers, maar voor de belangen van zijn eigen klasse zijn leven laat? We moeten de kameraden leren, voor de belangen der arbeidersklasse, trouw en sterk, tot het laatste ogenblik te leven en te sterven. Daartoe roepen wij u op.
Wij weten ook op welke hinderpalen en tegenstand wij op de weg van onze politiek stoten. Onze revolutie is direct uit de oorlog ontstaan. De oorlog echter is uit het kapitalisme ontstaan en wij hebben lang vóór de oorlog voorspeld dat het kolossale aangroeien der krijgstoerustingen, dat de strijd der bourgeoisie van het ene tegen de bourgeoisie van het andere land om de winsten en de markten, dat dat alles eens in een ontzettende catastrofe zal moeten eindigen. Tegenwoordig zegt de bourgeoisie van Duitsland, dat de Engelse bourgeoisie de schuld daarvan is, de Engelse bourgeoisie echter klaagt de Duitse aan en zo werpen zij elkaar de verantwoordelijkheid toe, zoals de clowns in het circus het met ballen doen. Wij hebben echter de onvermijdelijkheid van de oorlog voorspeld en deze onvermijdelijkheid vloeide niet voort uit de wil van een of twee koningen of ministers, maar uit het gehele wezen der kapitalistische orde. Deze oorlog is een examen voor de hele kapitalistische orde, voor ’t hele burgerlijke, economische en zedelijke stelsel. En kijk, daarom zeiden wij bij het begin van de oorlog, dat hij een geweldige revolutionaire beweging onder de arbeidende massa’s van alle landen te voorschijn moest roepen. Ik had het geluk, gedurende de oorlog in een aantal landen te verblijven. De eerste keer was ik gedwongen Oostenrijk te verlaten, om daar niet in gevangenschap te geraken. Daarna was ik in Zwitserland, dat in een hoek tussen Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk ligt, waar de wegen dezer drie oorlogvoerende landen zich kruisen. Daarop moest ik ongeveer twee jaar in Frankrijk doorbrengen en ten slotte, toen de Verenigde Staten van Noord-Amerika zich in de oorlog mengden, naar Amerika verhuizen. En overal heb ik precies hetzelfde waargenomen: in de eerste tijd verdooft de oorlog de arbeidende massa’s, misleidt hen, brengt hen in verzoeking, later echter revolutioneert hij hen, doet hun protest van verontwaardiging opkomen tegen de oorlog, tegen het stelsel, dat tot oorlog leidt, tegen hun heersers. Waarom wekt de oorlog eerst de patriottische stemming bij de arbeidende massa? Wel hierom, omdat, niettegenstaande er socialistische partijen, communisten zijn, er rondom nog miljoenen ijverige arbeiders zijn, die aan het eigenlijke cultuurleven niet deelnemen. Het is ons grootste ongeluk, dat er nog miljoenen zulke vlijtige arbeiders zijn, die als automaten voortleven, werken, eten en slapen, waarbij ze nauwelijks voldoende eten en slapen, daarentegen boven hun krachten werken en aan niets anders denken dan hoe ze zullen rondkomen. Hun gezichtskring is daardoor beperkt, hun hoofd denkt aan niets anders, hun verstand, hun gedachten, hun geweten slapen door de week en van tijd tot tijd drinken ze op feestdagen gemene brandewijn. Zie, dat is het leven van een arbeider, een tragisch en vreselijk bestaan. (Bij het spreken over brandewijn lachte een deel van de toehoorders.) Dat is, kameraden, niets belachelijks. Het is het tragische, vreselijke lot van vele en vele miljoenen geplaagde arbeiders, het stelsel van ’t kapitalisme dwingt er hen toe, ja, vervloekt zij het, dat het de arbeiders tot zo’n verschrikkelijk leven veroordeelt.
Maar nu komt de oorlog. Het volk wordt gemobiliseerd, het gaat de straat op en is verkleed in soldatenpakjes. Men zegt tot hen: we trekken op tegen de vijand, zullen overwinnen, alles zal anders worden. En verwachtingen ontstaan. De mensen verlaten de ploeg, de draaibank. En in vredestijd zou de mens misschien ook nergens aan gedacht hebben, net als een trekdier. Hier echter wordt hem een nieuwe taak opgelegd, rondom ziet hij honderdduizenden soldaten, allen zijn opgewonden, militaire muziek speelt, grote overwinningen worden beloofd, en hij hoopt, dat het op de een of andere manier anders worden zal; anders worden echter — betekent beter worden, want slechter kan het niet meer worden.
En hij gelooft dat de oorlog — een bevrijdingsoorlog is, die hem iets nieuws zal brengen. Daarom hebben we ook gezien hoe aanvankelijk in alle landen zonder uitzondering in het eerste stadium van de oorlog een patriottisch opvlammen viel waar te nemen. De bourgeoisie wordt sterker. Ze zegt: het gehele volk is met mij. Onder het vaan van de bourgeoisie marcheren de vlijtige werkers van het veld en uit de steden. Alles schijnt tot één enkel nationaal gevoel samen te vloeien. Later echter ontwikkelt de oorlog zijn innerlijk werk — put het land uit, maakt het volk dakloos, verrijkt een paar hoopjes afzetters, speculanten, oorlogsleveranciers, overlaadt diplomaten en generaals met baantjes en lintjes, maar de arbeidende massa’s worden steeds armer en armer en de huisvrouw, de moeder, staat elke dag voor de moeilijke vraag, die steeds brandender wordt — waarmee ze de borden vullen zal om de kinderen genoeg te geven?
En dat brengt onder de arbeidende massa’s een grote omkeer teweeg. Eerst wekt de oorlog hen op en roept valse verwachtingen wakker, daarna echter, nadat hij hen hoog heeft opgeheven, smakt hij hen neer, zodat de arbeidersklasse haar ruggengraat voelt kraken; en ze merkt dat en begint na te denken, hoe dat komt en wat dat te betekenen heeft. Maar de bourgeoisie is niet dom — die verdienste kan men haar niet ontzeggen — ze heeft al sinds het begin van de oorlog het gevaar voorzien en heeft daardoor, zolang het mogelijk was, de revolutie met behulp van haar ijverige generaals tegengehouden. Zo was het ook in Europa na de Frans-Pruisische oorlog. Maar reeds in het eerste stadium van de tegenwoordige oorlog, toen het scheen, dat het patriottisme alle mensen in zijn ban hield, — zelfs in de tijd, toen ik in Parijs met burgerlijke politici sprak, hoorde ik hen fluisteren dat het resultaat van deze oorlog de grote revolutie zal zijn. Kijk, deze burgerlijke politici hopen natuurlijk er gauw mee af te rekenen. Als we de burgerlijke kranten en tijdschriften, bijvoorbeeld het Engelse tijdschrift, dat zich Economist noemt, van de maanden augustus en september of oktober 1914, het eerste oorlogsjaar, lezen, dan zien we in dit tijdschrift al voorspeld dat het eindresultaat van de oorlog in alle landen, die erin meegesleept zijn, de sociaalrevolutionaire beweging zal zijn. Ze hebben de onvermijdelijkheid daarvan begrepen en ze hadden volkomen gelijk, precies als wij gelijk hebben gekregen, toen we zeiden, dat de oorlog in Rusland onvermijdelijk naar de revolutie zou leiden en dat, als de revolutie tot het eind zou kunnen worden doorgezet, ze de arbeidersklasse aan de macht zou brengen.
In Rusland is het kapitaal ontstaan met behulp van het financiekapitaal van West-Europa. Dat is uit andere landen, Frankrijk, Duitsland, Engeland, enz. binnengedrongen en heeft reuzenfabrieken, plotseling, op een lege plek, in het hele zuiden en zuidwesten, opgericht. Daar werken reusachtige ondernemingen, net als in Petrograd, Moskou en andere steden. Het West-Europese kapitaal plantte hele fabrieken en werken naar hier over. Daarom staat onze bourgeoisie los van de brede volksmassa’s. Dat is voor haar een groot nadeel. Door de ontzaglijke financiële macht nauw verbonden, bezit ze geen politieke macht. Bij ons heeft nog geen enkele bourgeoisie, als men de boeren niet meetelt (onder de boeren in Rusland echter wordt de meerderheid gevormd door het proletarische element, de armste, hongerige massa’s), bijzondere invloed gehad. En de grote vraag voor de revolutie was: met wie zullen de armen meegaan? Met de bourgeoisie, die hen bedriegt, hun valse voorspiegelingen doet, of met de arbeidersklasse? Dat was de grote kwestie. Niet om Tsjernov ging het, niet om Tsereteli of Kerenski, die sjacheraars en bemiddelaars, maar hierom, of de boerenlegers achter de arbeiders zouden optrekken en wie de boeren op zijn hand zou krijgen — de arbeidersklasse of de klasse der bourgeoisie. En nu kunnen we zeggen dat het vraagstuk, dank zij de sovjets der arbeidersafgevaardigden, voor driekwart is opgelost, dat de invloed der bourgeoisie op het platte land bijna geheel is gebroken en dat de arme boeren met de arbeidersklasse meegaan en des te vastberadener met hen zullen optrekken, hoe sterker, hoe doelbewuster het stedelijke proletariaat wordt. En dat is alleen te danken aan het optreden onzer kameraden, aan de volledige heerschappij der arbeidersklasse. Het stedelijke proletariaat vormt bij ons de minderheid der bevolking. De overgrote meerderheid zijn de boeren. Ergo, als de landelijke massa’s, de onderste lagen in de dorpen, de arbeiders niet ondersteunen, dan kan de arbeidersklasse de macht niet behouden. Dat betekent echter dat het stedelijke proletariaat niet alleen voor zichzelf vecht, maar dat het als directe verdediger, als strijder voor de belangen van de brede volks- en boerenmassa’s optreedt en dat het in de letterlijke zin van het woord de volksheld zal worden, als het in staat is zijn taak tot aan het einde te volbrengen.
In de oude revoluties, waar de bourgeoisie het opperbevel had, ging de massa der boeren met haar mee. Zo was het ten tijde der grote Franse Revolutie, zo ten tijde de revolutie van 1845 in het toenmalige oude Duitsland — zo was het in alle revoluties zonder uitzondering van de 17e en 18e eeuw. Zo was het altijd. Nu echter, kameraden — en daarin ligt de ontzaggelijke verandering, de kolossale stap voorwaarts — heeft bij ons de arbeidersklasse voor het eerst de voogdij en de geestelijke meerderheid der bourgeoisie van zich geworpen en zich op vrije voeten gesteld, bovendien echter de boerenmassa’s aan de handen der bourgeoisie ontrukt en hen aan zich getrokken. Daarin ligt de onvergankelijke verovering der Russische revolutie. Daarin ligt de bescherming van die revolutie.
Daarom wekken de organen der revolutie, de sovjets der arbeiders- en boerenafgevaardigden, de haat der bourgeoisie van alle landen. Bij het begin der revolutie, in de eerste dagen, toen in New York de kranten de berichten brachten dat in Rusland de revolutie was uitgebroken, stonden de burgerlijke kranten tegenover die revolutie zeer sympathiek. Toen werd immers meegedeeld dat Nikolaas II met Duitsland onderhandelingen over de vrede had gevoerd. Amerika maakte zich echter klaar, aan de oorlog deel te nemen en na anderhalve maand, neen, vroeger zelfs, na drie weken, deed het ook mee aan de oorlog. De kranten meldden dat de tsaar was afgedankt, dat zich een ministerie van Miljoekov en Goetsjkov had gevormd en dat alles had de volle sympathie van de gehele burgerlijke pers. Maar toen de berichten kwamen dat zich in Petersburg de sovjet van arbeiders- en soldatenafgevaardigden had gevormd en dat tussen hem en Miljoekov met Goetsjkov onenigheden waren voorgevallen — het was echter de sovjet van Kerenski en Tsjernov — toen veranderden de kranten van toon. Toen kwam het al tot de eerste conflicten en botsingen tussen de sovjets en de regering, hoewel ook de arbeiders wel het oor leenden aan de halfslachtige elementen; het arbeiders-, het klassenkarakter der sovjets vertoonde zich reeds toen. En eensklaps merkte men in de burgerlijke pers van alle landen een duidelijke zwenking tegen de Russische revolutie en de gehele burgerlijke pers waarschuwde Miljoekov en Goetsjkov, dat, wanneer de sovjets zich ten slotte handhaven en de macht in handen nemen zouden, dit een verschrikkelijk gevaar voor Rusland en zelfs voor de hele wereld vormen zou. En toen wij, de kameraden in Amerika, daar in vergaderingen van buitenlandse arbeiders Miljoekov en Goetsjkov en hun politiek meedogenloos bekritiseerden en voorspelden dat de sovjets der arbeiders- en soldatenafgevaardigden de macht in handen zouden nemen, toen schreef de gehele burgerlijke pers, dat wij naar Rusland gingen om de macht te leggen in handen van obscure benden. Dat alles ging zo ver dat een Engels oorlogsschip ons, een troepje van zes mensen, in Canada gevangen nam en ons tegelijk met Duitse matrozen vasthield met de beschuldiging dat wij naar Rusland wilden reizen, om de macht van Goetsjkov en Miljoekov omver te werpen en de macht der sovjets te vestigen.
Dat was in maart 1917, dus in de eerste maand van de revolutie.
Ze voelden het al, de Engelse en de Amerikaanse bourgeoisie wist reeds dat de macht der sovjets voor hen een kolossaal gevaar betekende. Tegelijkertijd echter: hoe duidelijker het de Amerikaanse arbeiders werd, dat de Russische revolutie geen herhaling was van de oude revolutie, waar de oude machthebbers door nieuwe werden vervangen, waar echter beide soorten machthebbers precies zo op de nek van de arbeidersklasse bleven zitten, dat de Russische revolutie integendeel een revolutie is, waarin de onderste lagen naar boven stijgen, om het maatschappelijk gebouw geheel om te vormen — hoe sterker dus de arbeiders in Amerika van dit bewustzijn doordrongen werden, des te intensiever namen ze deel aan onze revolutie en des te groter was onder hen het enthousiasme, dat deze revolutie teweegbracht. En als onze revolutie niet zo snel als wij in de eerste dagen geloofden, een directe weerklank heeft gevonden in alle landen en een revolutionaire beweging in Duitsland, Frankrijk en Engeland heeft opgeroepen, dan rust de schuld in hoge mate op de arbeiders zelf, die de politiek der sjacheraars steunden en daardoor de Russische revolutie in de ogen der arbeidersklasse van alle landen gecompromitteerd hebben. Vele leiders der arbeidende massa’s hoopten dat de Russische revolutie dadelijk tot het sluiten van de algemene vrede zou leiden en zo groot was toen die overtuiging, dat, als de toenmalige regering van Kerenski en Miljoekov, of de regering, die er in hun plaats had gezeten, zich tot alle volken had gewend met het voorstel tot een onmiddellijke vrede — het enthousiasme van arbeidersmassa’s en legers voor de vrede geweldig zou zijn geweest en wij een enorm succes zouden hebben gehad. Maar in plaats daarvan steunden wij de politiek der oude tsaristische diplomaten, maakten de geheime verdragen niet openbaar, bereidden daarentegen het offensief voor, dat 18 juni werd ingezet en eindigde met een vreselijke bloedige nederlaag en een terugtocht. De arbeidersmassa’s in alle landen, die verwacht hadden dat de Russische revolutie zich in al haar grootheid zou vertonen en iets nieuws zou leren, waren genoodzaakt te erkennen dat het precies als vroeger was, — dezelfde bondgenoten, dezelfde oorlog, hetzelfde offensief in naam van dezelfde oude, roofzuchtige doeleinden. De bourgeoisie in alle landen echter trok hier op misdadige wijze partij van, om de roep, het aanzien van de Russische revolutie als het ware te bevuilen, in diskrediet te brengen. En de burgerlijke pers schreef: dat is dus de revolutie, pas werpt men de ene regering omver en vervangt die door een nieuwe en dan verklaart de nieuwe regering, dat een andere politiek onmogelijk is. Ergo is het ook doelloos, de oude regeringen omver te werpen; als de nieuwe toch hetzelfde doen. Dus is de revolutie een lichtzinnigheid, een blote illusie, moeite voor niets.
En toen trok een kilte door de ziel der arbeiders tegenover de Russische revolutie. Het offensief van 18 juni, Kerenski’s offensief, was de vreselijkste slag voor de arbeidersklasse in alle landen, was de vreselijkste slag ook voor de Russische revolutie. En als we nu de vrede van Brest-Litovsk, de zwaarst denkbare vrede oogsten, dan zijn dat enerzijds de gevolgen van de politiek der tsaristische diplomaten, anderzijds echter het resultaat van de politiek van Kerenski en het offensief van 18 juni. Zij waren het, de tsaristische bureaucraten en diplomaten, die ons in de vreselijke oorlog stortten, het volksvermogen plunderden en ons volk uitmergelden; zij waren het, die de volksmassa’s in onwetendheid en slavernij hielden; anderzijds echter waren het — de schipperaars: Kerenski, Tsereteli en Tsjernov, die aan hetzelfde lijntje van de oude politiek trokken en ons meesleepten in het ovensief van 18 juni. De eersten — de tsaristische diplomaten — verwoestten ons land in materieel opzicht, de laatsten echter — de schipperaars: de Kerenski’s, Tsereteli’s, Tsjernovs — verwoestten ons land geestelijk en wij zijn nu gedwongen zulke wissels als de vrede van Brest-Litovsk te betalen. Dat zijn tsaristische wissels, de wissels van Kerenski & co., wij echter moeten vreemde wissels betalen. Het is de gruwelijkste misdaad, die op de arbeidersklasse een vreselijke verantwoordelijkheid voor de zonden van het internationale imperialisme en zijn knechten overdroeg. Dezelfde mensen komen ook nu tot ons en zeggen: gij hebt het verdrag van Brest-Litovsk ondertekend. Ja, wij hebben het ondertekend, wij hebben het met op elkaar geklemde tanden ondertekend, omdat we onze zwakheid voelden; we zijn te zwak, om de strik, die men ons om de hals heeft geworpen, los te rukken. Ja, we namen het aan, zoals een hongerige arbeider met op elkaar geklemde tanden naar een bloedzuiger van een baas toegaat en voor de halve prijs zich en zijn vrouw verkoopt, omdat hij anders geen kans ziet te blijven leven. Zo waren ook wij zo-even gedwongen, de verschrikkelijkste, de schandelijkste vrede te tekenen. Met deze vrede oogsten wij de vruchten van het misdadige werk van het internationale imperialisme en van zijn knechten — de schipperaars. Wij betalen de wissel, waaronder duidelijk de ondertekeningen staan: Nikolaas II, Miljoekov en Kerenski. Dàt is die wissel die wij afgelost hebben.
Maar kameraden, dat betekent geenszins, dat we nu ons gemak kunnen nemen; het betekent niet dat we — nadat we nu de schuldigen hebben gevonden, de historische oorzaken — ons ook daarbij kunnen neerleggen. Stellig niet! We zijn zwak, ja, we zijn zwak en dat is onze grootste misdaad, omdat men in de geschiedenis niet zwak mag zijn. Wie zwak is, valt ten prooi aan de sterke. Met preken en mooie, verheven woorden kan men zich niet redden. Daar is Portugal — gaan we heel Europa van het begin tot het eind na — het kleine Portugal, het wilde geen oorlog voeren, maar Engeland dwong het ertoe. Een arm, klein volk, 2 1/9 miljoen zielen, ze wilden geen oorlog voeren, men dwong hen er echter toe. Wat is Portugal? Het is de vazal, de slaaf van Engeland. En Servië? Duitsland heeft het verpletterd. Turkije is de bondgenoot van Duitsland. Wat is echter Turkije nu? Turkije is nu ook de slaaf van Duitsland. Griekenland — wie heeft het gedwongen ten oorlog te trekken? De verbondenen. Het wilde niet, dat kleine, zwakke land wilde niet; de geallieerden echter hebben het in de oorlog gesleept. Roemenië wilde niet aan de oorlog meedoen, de onderste volkslagen vooral wilden het niet en toch hebben de geallieerden ook dat land erin meegesleept. En al deze landen zijn nu de slaven van Duitsland of Engeland. Waarom? Hierom, omdat ze zwak zijn, omdat ze klein zijn. En Bulgarije? Het aarzelde, de volksmassa’s wilden de oorlog niet. Ik was er gedurende de Balkanoorlog en weet hoe uitgeput Bulgarije is. De volksmassa’s wilden de oorlog niet, maar Duitsland heeft hen er toe gedwongen en Bulgarije deed mee aan de oorlog. Wat is echter Bulgarije nu? Het heeft noch een eigen wil, noch een eigen stem: het is eveneens de slaaf van Duitsland. Oostenrijk-Hongarije is een groot land, de bondgenoot van Duitsland. Oostenrijk-Hongarije staat, als overwinnaar, gelijk met Duitsland, maar hoe is de positie van Oostenrijk-Hongarije in werkelijkheid? Het is een veel armer land dan Duitsland en nog erger uitgeput, het heeft nu niets te zeggen, het sleept zich achter Duitsland aan en Duitsland deelt de bevelen uit aan de Oostenrijkse regering. Waarom? Hierom, omdat Duitsland sterk is. Wie sterk is, die is ook in zijn recht, — kijk, dat is de moraal. Het recht en de godsdienst van de kapitalistische regeringen. Wie is bij ons, in ons kamp, in het Ententekamp de leider? Engeland. Wie is steeds de gehoorzame dienaar? Frankrijk. Rusland betoont aan die twee gehoorzaamheid, omdat het armer is dan Engeland en Frankrijk. Daarom moest het ons van het begin af duidelijk zijn dat, hoe langer de oorlog duren zou, des te erger Rusland zou zijn uitgeput en des te minder zelfstandigheid zijn deel zou zijn. Ten lange leste moesten wij toch onvermijdelijk onder het juk van de een of ander geraken: Of onder dat van Duitsland of onder dat van Engeland, — omdat we zwak, omdat we arm, omdat we uitgeput zijn. En de vraag is alleen, welk juk te verkiezen is. We zeiden en zeggen ook nu nog, dat we noch het ene noch het andere juk — noch dat van Duitsland, noch dat van Engeland willen. We hopen onze onafhankelijkheid te bewaren, doordat we steunen op de revolutie der arbeidersklasse in alle landen.
Maar tevens — en juist daarom, omdat wij hopen op de ontwikkeling der revolutie in alle landen — zeggen wij dat het voor ons noodzakelijk is, alle krachten in te spannen en in het land orde te brengen, onze economische inrichting om te vormen en de gewapende macht der Russische sovjetrepubliek, het rode arbeiders- en boerenleger op te richten. Dat is, kameraden, de voornaamste taak die wij hebben te volbrengen, die we nog niet volbracht hebben, maar die we zeker volbrengen zullen en waar we nu pas aan toe zijn gekomen. Ik zei dat we de macht in onze handen hebben genomen en dat de macht in handen der arbeidersklasse blijven en niet losgelaten worden zal. Maar de macht in handen der arbeidersklasse is slechts een instrument, een werktuig. Als ik het niet weet te hanteren, wat heb ik er dan aan? Als ik het gereedschap van een timmerman neem en het niet weet te gebruiken, wat heb ik er dan aan? Het zal in mijn handen niets waard zijn. Het is nodig dat de arbeidersklasse, nadat ze de staatsmacht in handen heeft genomen, in werkelijkheid leert deze macht aan te wenden, om de economische organisatie op nieuwe grondslagen op te bouwen. Sommigen zeggen: waarom hebben jullie dan de macht genomen, als jullie niet eerst hebt geleerd ze aan te wenden? Wij antwoorden daar echter op: hoe konden wij het schrijnwerkervak leren, als we geen schrijnwerkergereedschap in handen hadden? Om te Ieren, een land te besturen, moet men het kompas, de staatsmacht in handen nemen. Niemand heeft ooit paard leren rijden, terwijl hij in de kamer zat. Om het te leren moet men een paard zadelen en erop gaan zitten. Mogelijk zal het paard steigeren en meer dan eens iemand eraf gooien. We zullen opstaan, het opnieuw zadelen en rijden en zo zullen we het leren.
Dus kameraden, zij, die zeggen dat het niet nodig is de macht te grijpen, die mensen tonen hun ware aard als verdedigers van de belangen der bourgeoisie. Zij zeggen: de arbeidersklasse moet de macht niet aan zich trekken, dat is het heilig erfdeel der burgerlijke ontwikkelde klassen; zij hebben kapitalen, universiteiten, zij hebben kranten, de wetenschap, bibliotheken, alles is bij hen voorhanden — dan moeten zij ook de staatsmacht hebben; de werkers echter, de arbeidersmassa’s, die moeten het voorlopig maar leren. Ja, maar wààr moeten ze dat dan leren? In de ijzersmelterij, in de fabriek, onder het dagelijkse duivelswerk? Neen, pardon mijne heren! Deze helse arbeid in mijnwerken en fabrieken heeft ons juist geleerd dat wij verplicht zijn, de macht in onze handen te nemen. Dat hebben wij daar geleerd. En dat is ook een zeer grote wetenschap. Dat is een enorme wetenschap, die de arbeidersklasse in mijnwerken en fabrieken tientallen jaren lang bestudeerd heeft en gedurende deze studietijd heeft zij het helse werk verricht, heeft zij het doodschieten van arbeiders van hele fabrieken, het bloedbad aan de Lena beleefd [1] heeft zij dat alles doorgemaakt en eindelijk de macht in hààr handen genomen. Nu zullen wij leren de macht aan te wenden, om het economisch organisme te verbeteren en de orde te brengen die we voorlopig nog niet hebben. Wat is onze voornaamste taak? Ik zei dat het voor ons nodig is het gehele land onder controle te stellen en van alles boek te houden. Wij zullen het doen door de sovjets en door de centrale sovjet der arbeidersafgevaardigden, door het centraal uitvoerend comité, evenals door de sovjet der volkscommissarissen. We moeten, evenals boekhouders, nauwkeurig en berekenend zijn, opdat overal bekend is welk vermogen wij hebben, welke rijkdommen, hoeveel arbeiders, hoeveel grondstoffen, hoeveel zaaikoren, hoeveel meubelmakers, kleermakers enz., om ze juist te kunnen verdelen, om te kunnen weten wat, waar en hoeveel er voorhanden is, om bv. zo nodig ieder ogenblik een bepaald aantal metaalarbeiders van de ene plaats naar de andere te kunnen overbrengen. De arbeid moet een gezonde, doelmatige arbeid zijn, maar ook een intensieve arbeid; iedere arbeider moet zes of zeven uren in de loop van 24 uren intensief werken, de hele verdere tijd echter zich voelen als vrije burger en cultuurmens. Dat is een grote taak, en het is ook geen eenvoudige taak, men moet erbij leren. Van alles moet boekgehouden, alle voorraden moeten ingeschreven, alles moet onderzocht en geboekt worden. Wij weten, dat er een aantal fabrieken en werken zijn, die niet nodig zijn. Er heerst bij ons werkloosheid en honger, omdat niet allen op hun plaats zijn. Er zijn fabrieken die maken wat niet gebruikt wordt; er zijn echter ook fabrieken die het noodzakelijke voortbrengen, maar het ontbreekt hun aan materiaal, dat weer op een andere plaats voorhanden is. We bezitten kolossale schatten, waar we niets van weten, omdat de oorlog het hele land ontredderd heeft. We hebben een groot aantal werklozen, die hongerig en halfnaakt zijn; tegelijkertijd echter ontdekken we in de opslagplaatsen van de intendance reuzenvoorraden laken, linnen en soldatenkleding. Er worden bij ons soms kolossale voorraden levensmiddelen ontdekt, waarvan we niets wisten. Zo ook hebben de woekeraars in de dorpen miljoenen pud graan, bv. in de gouvernementen Tula en Koersk en ook Orel, opgeslagen. In hun handen bevinden zich miljoenen pud graan, ze geven het niet af en wij hebben hen totnogtoe niet gedwongen te begrijpen dat wij in zulke dingen geen gekheid zullen maken, dat er hier sprake is van dood of leven van de arbeidende massa. Maar als wij een organisatie hadden, dan zou natuurlijk geen woekeraar het wagen, graan voor de hongerige arbeidende massa’s te verbergen en het zou er met de voedingkwestie heel wat beter voorstaan. Ook op de spoorwegen en overal komt veel wanorde en een groot aantal misbruiken voor. De kameraden bij de spoor weten hoeveel personen er onder de spoorwegbeambten, hoofdzakelijk onder de hogere, maar ook onder de lagere zijn, die met spoorwagens handel drijven, alle mogelijke smokkelwaar stiekem vervoeren en het komt zelfs voor, dat hele spoorwagens verdwijnen. Waar ligt de oorzaak van deze wanorde? Dat is de erfenis van het verleden. We zijn nog niet opgevoed zoals het behoort, anderzijds echter heeft ons ook de oorlog gedemoraliseerd. Alle begrippen zijn verward geworden. De arbeider zegt dan ook tot zichzelf: als het er in het land zo slecht uitziet, waarom zal ik me dan bijzonder inspannen? Of ik meer of minder, beter of slechter werk, daardoor zal het geheel niet beter worden. Maar kameraden, wij moeten onze arbeiders, onze boeren zo’n inzicht, zo’n bewustheid bijbrengen, dat het hun klaar voor ogen staat, dat het er tegenwoordig lang niet alleen om gaat, onze belangen tegen de bourgeoisie te verdedigen.
Nu wij eenmaal de macht in handen hebben, is het zaak de volkshuishouding in het belang van het hele volk te organiseren. Daarom moet een arbeidsregeling in fabrieken en werken en overal worden ingevoerd. Wat betekent dat: arbeidsregeling? De arbeidsregeling, de revolutionaire discipline, dat is een orde, waaronder ieder begrijpt, dat de eerlijke arbeid van ieder enkeling op de hem aangewezen plaats, op zijn post noodzakelijk is, opdat de arbeidersklasse de macht behouden en het gehele economisch organisme omvormen kan, zodat we niet lager zinken, maar hoger stijgen en het hele land helpen kunnen.
Het moet zijn als in een afzonderlijke familie. Als de familieleden aan elkaar hechten, eensgezind zijn, dan werkt ieder voor de welvaart van dit gezin. Hier is het echter geen familie: hier gaat het om de welvaart van miljoenen mensen. Maar het gevoel moet precies eender zijn, het besef moet er zijn, dat ons sovjet Rusland, ons arbeiders- en boeren Rusland een geweldige broederlijke familie is, waarin iemand, die lui is, grondstoffen vernielt, nalatig is in zijn werk en bij de zorg voor zijn gereedschappen, uit onachtzaamheid of boos opzet machines bederft — daardoor de gehele arbeidersklasse van de ganse wereld schade berokkent. Kijk, onze taak is, onmiddellijk strenge discipline bij de arbeid en een vaste arbeidsregeling in te voeren. En als het ons lukt, zulk een regeling vast te stellen, dat de arbeiders zo en zoveel uren in mijnen of fabrieken werken, de rest van de tijd echter zich aan ontwikkeling kunnen wijden en als ieder bij ons op zijn post staat en zijn plicht doet, — dan zal dat inderdaad de communistische orde zijn.
En daarom is het voor ons noodzakelijk, onmiddellijk als redding voor onszelf zowel als voor geheel Rusland en voor de arbeidersklasse, die nu meester is in dit land, een vaste, ijzeren, strenge discipline en regeling van de arbeid door te voeren. Dat is, kameraden, niet die discipline die er heerste in dienst van de bourgeoisie en de tsaar. Enkele van de oude generaals, die wij voor het werk in de Rode Garde onder onze controle aanstelden, zeggen tot ons: ja, maar kan er bij jullie, onder jullie regiem discipline bestaan? Volgens ons is dat niet mogelijk. Wij echter antwoorden hen: bestond er onder jullie regiem discipline? Ja. Waarom bestond ze? Daar, bij jullie was er toch een tsaar, en de adel en diep daar beneden waren er soldaten en deze soldaten hebben jullie in tucht en discipline gehouden. Dat is toch een wonder! De soldaat was een slaaf, hij werkte voor jullie, diende jullie tegen zijn wil, schoot in naam van jullie belangen op zijn eigen vader en moeder, en toch hebben jullie de discipline gehandhaafd. Dat was een wonder. Wij echter willen zo’n discipline invoeren dat de soldaat voor zichzelf vecht en strijdt, dat de arbeiders voor zichzelf werken en in naam hiervan willen wij de arbeidsdiscipline invoeren.
Zie, kameraden, daarom ben ik vast overtuigd dat wij met vereende krachten deze orde scheppen, deze discipline doorvoeren zullen, want daarzonder wacht ons de ineenstorting, daarzonder is de ondergang onvermijdelijk. En nu zijn wij bezig, het rode arbeiders- en boerenleger te vormen. In het centraal uitvoerend comité van de sovjets der arbeiders-, soldaten- en Kozakken afgevaardigden is reeds de wet betreffende de algemene, verplichte militaire vorming aangenomen, Volgens deze wet is elke burger verplicht- — in de loop van een bepaald aantal weken in het jaar, zes of acht weken en dagelijks twee uren — onder leiding van geoefende opleiders het militaire handwerk te leren.
Kameraden, we stonden voor de vraag: moeten we de militaire dienstplicht ook voor de vrouwen invoeren? Kameraden, deze kwestie hebben we als volgt opgelost: we gaven aan de vrouwen het recht zelf te beslissen, of zij het militaire handwerk wensen te leren. We willen hier een proef nemen. Daarom is in het wetsontwerp gezet dat de vrouwen volgens haar wens op dezelfde grondslagen, onder dezelfde voorwaarden als de mannen het militaire handwerk kunnen leren. Maar heeft een vrouw zich eenmaal op gelijke voet met de man geplaatst, dan moet ze, als er gevaar dreigt voor de sovjetrepubliek, als de sovjetregering roept, ook evenals de man opkomen.
Gij weet, kameraden, dat wij een kader vormen voor de Rode Garde. Dit kader is niet groot, het is, kunnen we zeggen, het geraamte van het leger. Maar het leger van nu zijn niet die duizenden en tienduizenden rode soldaten, die voorhanden zijn en die discipline en scholing nodig hebben, maar het leger is het ganse arbeidende volk. En als ons een nieuw gevaar mocht dreigen van de kant der contrarevolutie of een aanval der imperialisten, dan moet zich dat geraamte opeens met vlees en bloed, d.w.z. met de reserve van geschoolde arbeiders uit de fabrieken en van boeren uit de dorpen, overtrekken. Daarom vormen we enerzijds het Rode Leger, voeren echter anderzijds voor alle arbeiders en die boeren, die geen vreemde arbeid uitbuiten, de algemene scholing in. We voeren ze voorlopig beperkt in. We willen de bourgeoisie niet wapenen. We zullen de bourgeoisie, de uitbuiters, die niet van hun rechten, van het privaat eigendom afzien, nu geen geweren leveren. We zeggen: de plicht van ieder burger in het land, van ieder zonder uitzondering is, het land te verdedigen, zodra voor dit land gevaar dreigt, — dit land, waarin de arbeidersklasse regeert, die geen vreemde inmenging verlangt. Maar onze bourgeoisie heeft nog niet afgezien van haar rechten, van de macht; de bourgeoisie is nog niet bereid alles in de algemene vergaarbak te werpen. Zij verzet zich daartegen, voert nog strijd, stuurt haar agenten — de mensjewieken en rechtse sociaal-revolutionairen — uit, om propaganda te maken voor de constituerende vergadering.
Nu, zolang de bourgeoisie niet van haar rechten, van de staatsmacht en van de leiding in het land heeft afgezien, zolang ze niet voelt dat wij de burgerlijke geest verdreven, radicaal en voor altijd verdreven hebben, zolang zullen wij haar geen wapens in de hand geven. Maar wij zullen ook bevelen dat, als het nodig is, de bourgeoisie, die niet mee wil aanvallen, loopgraven moet maken of ander werk verrichten.
Kameraden, we mogen niet vervallen in de fouten der vroegere revoluties. Ik zei reeds dat de arbeidersklasse veel te verzoeningsgezind is en dat ze veel te gemakkelijk vergeet de macht van de adel, die eeuwenlang lijfeigenen aan zich onderwierp, roofde, plunderde en onderdrukte. Dat alles vergeet de arbeidersklasse veel te gemakkelijk en is dan tot grootmoedigheid, tot zachtheid geneigd. Wij echter zeggen: neen! Zolang de vijand niet definitief verslagen is, mogen wij geen fluwelen handschoenen aantrekken. Om de Rode Garde te scholen, zetten wij de vroegere generaals aan het werk; maar natuurlijk kiezen wij hen, die fatsoenlijk en eerlijk zijn. Er wordt wel gezegd: maar hoe kan dat, jullie neemt de generaals in je dienst, dat is toch gevaarlijk? Wij antwoorden daarop: natuurlijk heeft alles in de wereld zijn gevaarlijke kant. Maar wij hebben toch opleiders nodig, die van het militarisme op de hoogte zijn. Wij zeggen tot de heren generaals: daar is de nieuwe meester in het land — de arbeidersklasse; hij heeft opleiders nodig, om de arbeiders voor de strijd tegen de bourgeoisie militair te scholen. De generaals liepen in de eerste tijd weg, ze kropen weg als de motten wegkruipen in de spleten, in de hoop, dat God het wie weet hoe wel goed met hen zou maken: de sovjetmacht zou wel na een of twee weken in elkaar storten en zij, de generaals, zouden dan weer naar hun oude baantjes terugkeren Maar zo ging het niet! De generaals liepen achter de bourgeoisie aan, die eveneens dacht dat de arbeidersklasse, nadat zij de macht in handen had genomen, die een paar weken vasthouden, dan ermee spelen en ze weer weggooien zou. Maar het bleek dat de arbeidersklasse de macht stevig vasthoudt en er niet aan denkt ze los te laten. En nu zien we hoe de saboteurs van gisteren — de ingenieurs, statistici, landbouwkundigen, enz. — langzamerhand als motten uit hun spleten te voorschijn kruipen, hun voelsprieten heen en weer bewegen en om zich heen tasten of men het toch niet met de nieuwe meester eens zou kunnen worden? En nu zeggen wij: welkom, heren ingenieurs, komt in de fabrieken, leert de arbeiders daar de fabrieken te besturen. De arbeiders kunnen dat nog niet best, helpt hen, treedt bij hen in dienst. Ge waart tot nu toe in dienst bij de bourgeoisie, bewijst nu uw diensten aan de arbeidersklasse. Tot de generaals zeggen wij: gij hebt het militaire vak geleerd en goed geleerd, want ge hebt immers op de hogere krijgsschool gestudeerd. Alstublieft dus, heren vaklui, vroegere generaals en vroegere officieren — we ruimen u een plaats in.
Maar men waarschuwt ons, dat het gevaarlijk is, dat ze een contrarevolutie op touw kunnen zetten. Ik weet het niet, misschien zou een van hen dat wel willen. Het is best mogelijk dat iemand het ook zou kunnen proberen, maar het spreekwoord zegt: “Om de mogelijkheid van gevaar mag men niet iets noodzakelijks vermijden”.
Nu we eenmaal een leger willen vormen, moeten we voor dat zaakje toch vaklui hebben. Laten we het eens proberen, de oude generaals in dienst te nemen. Als ze ons eerlijk dienen, krijgen ze ook onze volledige steun. Voor hen echter, die de bewapening willen gebruiken voor een contrarevolutionaire samenzwering, voor hen zullen we wel speciale maatregelen treffen; zij weten heel goed, dat wij onze ogen overal hebben en als zij het zouden proberen, de organisatie van het rode arbeiders- en boerenleger voor de doeleinden der bourgeoisie te benutten, dan zullen wij hun onze ijzeren vuist tonen, hun wijzen op de oktoberdagen. Zij kunnen ervan overtuigd zijn dat wij tegen hen en tegen allen, die onze organisatie tegen ons zouden aanwenden, dubbel hard zullen zijn. Dus kameraden, van deze kant verwacht ik geen groot gevaar. Ik neem aan dat wij vast genoeg op onze benen staan, dat de sovjetmacht stevig genoeg gegrondvest is dan dat onze generaals in Rusland ze zouden kunnen breken, evenmin als immers de Kaledins, Kornilovs of Doetovs dat konden.
Niet hier ligt het gevaar, maar het gevaar schuilt in ons zelf — in onze innerlijke verwarring. Het gevaar dreigt echter ook van buiten — van de kant van het wereldimperialisme.
Voor de strijd tegen de inwendige verwarring moeten we een sterke discipline invoeren, een vast arbeidsplan organiseren. Elk deel onderwerpt zich dan aan het geheel. Maar tegen de contrarevolutie, tegen de contrarevolutionaire aanvallen van buiten, tegen het militarisme en imperialisme der andere landen, kameraden, hebben wij een betrouwbare bondgenoot: deze bondgenoot is — de Europese arbeidersklasse en speciaal de arbeidersklasse in Duitsland. Men zegt tot ons: de slak kruipt, maar wanneer komt hij aan zijn doel? Dat is het voornaamste bezwaar dat men onder Miljoekov zowel als onder Kerenski tegen ons aanvoerde en nu nog aanvoert. Wij kunnen daarop antwoorden: ja, de Europese revolutie ontwikkelt zich langzaam, veel langzamer dan wij zouden wensen, maar onze Russische revolutie — wanneer is die uitgebroken? Driehonderd jaren lang heersten de Romanovs en zaten op de nek van het volk. En overal speelden het tsarisme en de Russische autocratie tegenover alle landen de rol van politieagent, zij wurgden de revolutie, verstikten elke revolutionaire beweging en overal hielden de uitbuiters er rekening mee dat ze een stevige steun hadden in de Russische autocratie. Ruslands naam alleen al was bij de arbeiders der West-Europese landen gehaat. En ik heb dikwijls in Duitsland zowel als in Oostenrijk en in andere landen de arbeiders ervan moeten overtuigen dat er twee Ruslanden zijn: het ene — het bovenste Rusland — de bureaucratie, het tsarisme, de adel, en het andere: diep daaronder, dat langzaam opstaat, het arbeiders-, het revolutionaire Rusland, waarvoor wij alles opofferen. Maar men stond sceptisch tegenover mijn woorden. Waar is het dan, dat tweede, revolutionaire Rusland? 1n 1905 vertoonde zich de revolutie en verdween weer. Daarop maakten de pseudo-socialisten, de halfslachtige, zowel de Duitse als de Franse, steeds toespelingen. Zij zeiden: in Rusland staan alleen maar de autocratie en de bourgeoisie sterk, de arbeidersklasse in Rusland is zwak; hopen op een revolutie in Rusland is dus dwaasheid, enz. enz. Dat zeiden die halfslachtigen, die de arbeidersklasse bedrogen en de Russische arbeiders met vuil hebben gegooid. Maar onze Russische arbeidersklasse, die een eeuwenlange slavernij, onderdrukking en vernedering heeft doorgemaakt, zij liet het eerst zien hoe ze zich in haar volle lengte kan oprichten, hoe ze zich rekken en zich tot alle arbeidende massa’s der gehele wereld wenden kan met de oproep, haar voorbeeld te volgen. En al moesten we voor onze Februarirevolutie, speciaal echter voor de Oktoberrevolutie de ogen neerslaan, al kwam het tijdens de oorlog voor dat wij terugtrokken en de ene stad na de andere opgaven, tegenwoordig kunnen wij zeggen: wij hebben het recht trots te zijn dat wij Russische burgers zijn, omdat wij de eersten waren die de vaart van de opstand hebben ontplooid en de macht in handen der arbeidersklasse hebben gelegd.
Hierin ligt de trots van de arbeidersklasse, kameraden; en deze trots, onze trots, is gerechtvaardigd. Maar deze trots mag zich niet in verwaandheid veranderen. De arbeiders in de andere landen betreden dezelfde weg, maar hun weg is moeilijker. Zij hebben een machtige organisatie, maar bij hen groeit de beweging langzamer. Daar bestaat een groot leger, maar daarvoor hebben zij ook een grotere trein mee te slepen en bovendien is bij hen ook de vijand sterker dan bij ons. Bij ons was het tsarisme vervallen, verrot, aan alle kanten geslagen en wij hebben het alleen de laatste slag toegebracht. Daar echter, in Duitsland zowel als in Frankrijk en Engeland, is de staatsmachine heel wat sterker. Daar zijn de bouwers van die machine heel wat meer bekwame en ontwikkelde mensen en daar heeft de arbeidersklasse heel wat meer inspanning nodig om de burgerlijke heerschappij te vernietigen. Wij kunnen daar natuurlijk over klagen. Voor ons zeer verklaarbaar ongeduld gaat die revolutionaire beweging veel te langzaam. Wij verlangen allen dat die revolutie sneller zal uitbreken en wij vervloeken de traagheid der geschiedenis, die wel van dag tot dag, maar veel te langzaam, de woede der arbeidende massa’s tegen honger en uitputting ophoopt. Maar op een goede dag zal zij dat alles, al die ingezamelde onderdrukking en al die vervloekingen tegen de bourgeoisie en bezittende klasse naar buiten slingeren. Vóór dat gebeurt, zolang dus dat protest in de harten der arbeiders aan het groeien is, moeten we wachten. De arbeidersklasse in West-Europa is meer geschoold dan wij, beter onderlegd, heeft een rijkere ondervinding, ze is ontwikkelder dan onze arbeidersklasse en als haar laatste strijd tegen de onderdrukking losbarst, dan zal zij een ijzeren bezem ter hand nemen en beginnen met al het adellijke en burgerlijke vuil uit haar staten weg te vegen. Daarop is al onze hoop gevestigd, daarop, dat het voor Rusland nog weggelegd mag zijn, die grote tijd te beleven.
Elke arbeider in Frankrijk en in Duitsland zegt tot zichzelf: als het in Rusland, in een achterlijk land mogelijk is, dat de arbeidersklasse de macht in handen houdt en zich tot taak stelt het land om te vormen, de economische organisatie op nieuwe grondslagen op te bouwen, overal het invoeren van discipline en arbeidsregeling zelf ter hand neemt, dan beveelt de geschiedenis ons, de arbeidersklasse in Duitsland en Frankrijk dubbel en dwars, de macht in handen te nemen en de socialistische omwenteling der gehele maatschappij te volbrengen.
Daarom kameraden, als wij hier bij ons de macht der arbeiders en boeren grondvesten, strijden wij niet alleen voor onszelf, niet alleen voor de belangen van Rusland, maar wij vormen ook de voorhoede van de arbeidersklasse der gehele wereld bij de verwezenlijking van haar grootse taak.
Kameraden, wij staan hier en de arbeiders in alle landen kijken naar ons vol hoop en ook vol vrees — of wij misschien zullen vallen of de rode vaan van de arbeidersklasse met schande bedekken zullen. En als de contrarevolutie en de verwarring in onze eigen rijen ons ten val mochten brengen — dan zou dat betekenen de vernietiging van die hoge verwachtingen van alle arbeidersmassa’s in de andere landen en dan zou de bourgeoisie tot hen kunnen zeggen: zie, hoe hoog de Russische arbeidersklasse was opgestegen, nu echter is ze opnieuw omlaag gevallen en ligt neer, gekruisigd en verpletterd. Daarom, kameraden, moeten wij onze stelling met dubbele en driedubbele energie verdedigen en met tiendubbele heldenmoed strijden, omdat wij op het ogenblik niet alleen de dragers der vrijheid voor onszelf zijn, maar in onze handen de dromen van de mensheid liggen over de bevrijding van de wereld. Tegenover ons echter staat de bourgeoisie van alle landen. De hoop van de arbeidersklasse in alle landen is met ons. Als wij sterker willen staan, kameraden, laten wij dan elkaar de hand reiken, om tot aan het eind, tot aan de volledige overwinning te vechten voor de heerschappij der arbeidersklasse; en als de arbeiders van Europa ons roepen — dan trekken wij op, om hen te helpen, wij allen, tot op de laatste man, met geweren in de hand en rode vlaggen. Wij trekken hen tegemoet in naam van de verbroedering van alle volken op aarde, in naam van het socialisme.
_______________
[1] In het voorjaar van 1912 werd door een politiehoofdman op uitdagende wijze in het verafgelegen goudwassersdistrict aan de Lena een ontzettend bloedbad onder de arbeiders aangericht. Heel Rusland kwam in opschudding, de tsaar zond een senator, als speciale rechter van instructie erheen, het rapport werd gepubliceerd en de schuldigen, zoals gewoonlijk, niet bestraft. De Engelse en Russische bezitters van de aan de Londense beurs hoog genoteerde Lena-aandelen konden rustig verder speculeren en van hun winsten... genieten.