Leon Trotski

Algemene overwegingen betreffende het eenheidsfront


Geschreven: 1922
Bron: Internationale Socialisten
Vertaling en transcriptie: Michel Tilanus/Pepijn Brandon
HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, december 2005


Dit is een vertaling van het eerste hoofdstuk van de tekst ‘On The United Front’. De tekst is door Trotski begin 1922 geschreven als bijdrage aan de discussie over de tactiek van de Franse Communistische Partij. Het debat binnen de Communistische Derde Internationale beperkte zich echter niet tot de situatie in Frankrijk.

(Zie daarover ‘Unity in Diversity’ van Alex Callinicos, Socialist Review 262, april 2002, http://www.socialistreview.org.uk/article.php?articlenumber=7935)

1. De taak van de Communistische Partij is de proletarische revolutie te leiden. Om het proletariaat op te kunnen roepen tot de directe verovering van de macht en daarin te slagen, moet de Communistische Partij zich baseren op de overgrote meerderheid van de arbeidersklasse. Zo lang ze deze meerderheid niet heeft, moet de partij strijden om haar te winnen.

De partij kan dit uitsluitend bereiken als ze een absoluut onafhankelijke organisatie blijft met een helder programma en met strikte interne discipline. Dat is waarom de partij ideologisch en organisatorisch moest breken met de reformisten en de centristen die niet streven naar de proletarische revolutie, die noch de capaciteit, noch de wens hebben de massa’s voor te bereiden op de revolutie en die door hun hele gedrag deze arbeid dwarsbomen.

Leden van de Communistische Partij die de splitsing met de centristen betreuren in de naam van ‘eenheid van krachten’ of ‘eenheid van front’ tonen daarmee, dat zij het ABC van het communisme niet begrijpen en dat zij zelf slechts per ongeluk lid zijn van de Communistische Partij.

2. Na zich van de volledige onafhankelijkheid en ideologische homogeniteit in haar geledingen verzekerd te hebben, strijdt de Communistische Partij voor invloed op de meerderheid van de arbeidersklasse. Deze strijd kan versneld of vertraagd worden, afhankelijk van objectieve omstandigheden en de geschiktheid van de gevolgde tactiek.

Maar het is volkomen vanzelfsprekend dat het klassenleven van het proletariaat niet opgeschort wordt gedurende deze voorbereidende periode voorafgaande aan de revolutie. Botsingen met ondernemers, met de bourgeoisie, met de staatsmacht, op initiatief van de ene kant of de andere, spelen altijd hun rol.

In deze botsingen — voor zover zij vitale belangen raken van de gehele arbeidersklasse of haar meerderheid, of dit of dat deel ervan — voelen de arbeidersmassa’s de behoefte aan eenheid in actie, aan eenheid bij het bieden van tegenstand tegen de aanvallen van het kapitalisme of aan eenheid om daartegen in het offensief te gaan. Iedere partij die zichzelf mechanisch plaatst tegenover deze behoefte van de arbeidersklasse aan eenheid in actie zal zonder enige twijfel veroordeeld worden in de hoofden van de arbeiders.

Bijgevolg is het vraagstuk van het eenheidsfront geenszins, noch qua oorsprong, noch qua inhoud, een vraagstuk van wederzijdse betrekkingen tussen de communistische parlementsfractie en die van de socialisten, of tussen de Centrale Comités van beide partijen, of tussen L'Humanité en Le Populaire. Het vraagstuk van het eenheidsfront — ondanks het feit dat een splitsing tussen de politieke organisaties die zich baseren op de arbeidersklasse in deze periode onvermijdelijk is — komt voort uit de dringende behoefte om voor de arbeidersklasse de mogelijkheid te verzekeren van een verenigd front in de strijd tegen het kapitalisme. Voor diegenen die deze taak niet begrijpen, is de partij slechts een propagandaclub en geen organisatie voor massa-actie.

3. In gevallen waarin de Communistische Partij nog steeds een organisatie blijft van een numeriek onbetekenende minderheid, is het vraagstuk van haar houding ten opzichte van het front van de massastrijd niet van doorslaggevend praktisch en organisatorisch belang. In dergelijke omstandigheden blijven massa-acties onder de leiding van oude organisaties, die bij gratie van hun nog steeds machtige tradities de beslissende rol blijven spelen. Evenmin rijst het vraagstuk van het eenheidsfront in landen waar — zoals bijvoorbeeld in Bulgarije — de Communistische Partij de enige leidinggevende organisatie van de werkende massa’s is.

Maar waar de Communistische Partij reeds een grote politiek georganiseerde macht uitmaakt, maar niet de beslissende omvang heeft; waar de partij organisatorisch bijvoorbeeld een vierde, een derde, of zelfs een groter deel van de georganiseerde proletarische voorhoede omvat, wordt ze geconfronteerd met het vraagstuk van het eenheidsfront in heel haar scherpte.

Als de partij een derde of de helft van de proletarische voorhoede omvat, wordt de overige helft of tweederde deel georganiseerd door de reformisten of de centristen. Het is evenwel absoluut vanzelfsprekend, dat zelfs die arbeiders die nog steeds de reformisten en de centristen steunen, zeer veel belang hechten aan het handhaven van de hoogste materiële levensstandaard en de grootst mogelijke vrijheid om strijd te voeren. We moeten bijgevolg onze tactiek zodanig ontwerpen dat voorkomen wordt dat de Communistische Partij, die morgen de arbeidersklasse in haar geheel zal omvatten, bij de huidige strijd van het proletariaat een organisatorisch obstakel wordt — of feitelijk is.

Daarenboven moet de partij het initiatief nemen bij het verzekeren van eenheid in de huidige strijd. Alleen op deze manier zal de partij dichterbij dat tweederde deel komen dat nog niet haar leiding volgt, dat haar nog niet vertrouwt omdat het haar niet begrijpt. Alleen op die manier kan de partij ook dat deel winnen.

4. Als de Communistische Partij niet radicaal en onherroepelijk had gebroken met de sociaaldemocraten, zou ze niet de partij van de proletarische revolutie zijn geworden. Ze zou niet de eerste serieuze stappen hebben kunnen nemen op weg naar de revolutie. Ze zou voor altijd een parlementaire veiligheidsklep zijn gebleven, gekoppeld aan de burgerlijke staat. Wie dat niet begrijpt, kent de eerste letter niet van het ABC van het communisme.

Als de Communistische Partij geen organisatorische wegen zocht teneinde op ieder gegeven ogenblik verenigde, gecoördineerde acties tussen de communistische en niet-communistische (waaronder de sociaaldemocratische) arbeidersmassa’s mogelijk te maken, zou ze daarmee haar eigen onvermogen tonen om — op basis van massa-acties — de meerderheid van de arbeidersklasse te winnen. Ze zou vervallen in een vereniging voor communistische propaganda maar nooit een partij voor de verovering van de macht worden.

Het is niet genoeg om een zwaard te hebben, men moet het slijpen. Het is niet genoeg om het zwaard te slijpen, men moet het weten te hanteren. Na de communisten van de socialisten afgescheiden te hebben, volstaat het niet de communisten bijeen te brengen door middel van organisatorische discipline; het is noodzakelijk dat deze organisatie leert hoe alle collectieve activiteiten van het proletariaat op alle vlakken van haar levende strijd geleid moeten worden. Dat is de tweede letter van het alfabet van het communisme.

5. Strekt het eenheidsfront zich alleen uit tot de werkende massa’s of sluit het ook de opportunistische leiders in? Alleen al het stellen van deze vraag is het product van onbegrip. Als we eenvoudigweg de werkende massa’s konden verenigen rond onze eigen banier of rond onze praktische directe leuzen, en de reformistische organisaties, partij dan wel vakbond, konden overslaan, zou dat natuurlijk de beste zaak van de wereld zijn. Maar dan zou het hele vraagstuk van het eenheidsfront niet in zijn huidige vorm bestaan.

Het vraagstuk ontstaat hierdoor, dat enkele zeer belangrijke delen van de arbeidersklasse tot reformistische organisaties behoren of deze steunen. Hun huidige ervaringen zijn nog steeds ontoereikend om hen in staat te stellen de reformistische organisaties te verlaten en zich bij ons te voegen. Mogelijkerwijs zal een belangrijke verandering in dat verband juist plaatsvinden na het gaan deelnemen aan die massa-activiteiten die op de dagorder staan. Dat is precies waar we naar streven. Maar dat is niet de stand van zaken op dit moment. Vandaag is het georganiseerde deel van de arbeidersklasse verdeeld in drie formaties.

Een daarvan, de communistische, streeft naar de sociale revolutie en steunt juist daarom eenstemmig iedere beweging, hoe partieel ook, van de uitgebuitenen tegen hun uitbuiters en tegen de burgerlijke staat.

Een andere groepering, de reformistische, streeft naar verzoening met de bourgeoisie. Maar teneinde niet haar invloed op de arbeiders te verliezen, zijn reformisten gedwongen, tegen de meest innerlijke wensen van hun eigen leiders in, de partiële bewegingen van de uitgebuitenen tegen de uitbuiters te steunen.

Tenslotte is er een derde groepering, de centristische, die permanent heen en weer slingert tussen de andere twee, en onafhankelijk daarvan geen betekenis heeft.

De omstandigheden maken zodoende op een heleboel belangrijke punten heel goed gemeenschappelijke actie mogelijk van arbeiders die georganiseerd zijn in deze drie respectievelijke organisaties en de ongeorganiseerde massa’s die zich ernaar richten.

De communisten moeten, zoals gezegd, zich niet alleen niet keren tegen zulke acties, maar integendeel, ze moeten zelfs het initiatief ervoor nemen, juist vanwege de reden, dat hoe groter de massa is die in de beweging getrokken wordt, des te hoger haar zelfvertrouwen wordt, en des te vastberadener ze voorwaarts zal gaan, hoe bescheiden de oorspronkelijke strijdleuzen ook mogen zijn. En dit betekent dat de groei van de massa-aspecten van de beweging bijdraagt tot de radicalisering ervan en oneindig gunstiger voorwaarden schept voor de leuzen, strijdmethoden en, in het algemeen, de leidende rol van de Communistische Partij.

De reformisten vrezen het revolutionaire potentieel van de massabeweging; hun geliefde arena is het parlementaire spreekgestoelte, de vakbondsburelen, de hoven van arbitrage, de ministeriële ontvangstkamers. Daarentegen hechten wij er, los van alle andere overwegingen, belang aan, de reformisten uit deze toevluchtsoorden weg te slepen en hen naast onszelf te plaatsen voor de ogen van de strijdende massa’s. Met een correcte tactiek kunnen wij daar alleen maar bij winnen. Een communist die hierover twijfels en vrees heeft, lijkt op een zwemmer die het eens is over de beste methode van zwemmen, maar niet in het water durft te springen.

6. Eenheid van front vooronderstelt bijgevolg onze bereidheid, binnen zekere grenzen en op specifieke thema’s, om in de praktijk onze acties te laten samenhangen met die van reformistische organisaties, in de mate waarin deze laatste vandaag de dag nog steeds de uitdrukking vormen van de wil van belangrijke delen van het strijdende proletariaat.

Maar hadden we welbeschouwd niet met ze gebroken? Ja, want we verschillen met ze van mening over fundamentele vraagstukken van de arbeidersbeweging.

En toch zoeken we overeenkomst met ze? Ja, in alle gevallen waarin de massa’s die hen volgen bereid zijn de verenigde strijd aan te gaan, samen met de massa’s die ons volgen, en wanneer zij, de reformisten, in meerdere of mindere mate gedwongen zijn een werktuig van deze strijd te worden.

Maar zullen ze niet zeggen dat we, na de splitsing, hen nog steeds nodig hebben ? Ja, hun pennenlikkers zeggen dit misschien. Hier of daar binnen onze eigen gelederen kan iemand er angst door krijgen. Maar wat betreft de brede arbeidersmassa’s — zelfs zij die ons niet volgen en die nog niet onze doelen begrijpen, maar die twee of drie arbeidersorganisaties zien die ieder hun eigen leven leiden — deze massa’s zullen uit ons gedrag de volgende conclusie trekken: ondanks de splitsing doen wij alles wat in ons vermogen ligt om voor de massa’s eenheid in actie mogelijk te maken.

7. Een politiek gericht op het waarborgen van het eenheidsfront betekent op zichzelf natuurlijk nog geen enkele garantie dat in alle gevallen eenheid van actie feitelijk bereikt zal worden. Integendeel, in veel gevallen, of misschien zelfs in het merendeel van de gevallen, zal het maar half lukken organisatorische overeenstemming te bereiken of worden er misschien in het geheel geen afspraken gemaakt. Maar het is noodzakelijk dat de strijdende massa’s altijd de mogelijkheid krijgen om zichzelf ervan te overtuigen dat het niet bereiken van eenheid in actie niet veroorzaakt werd door onze formalistische compromisloosheid, maar door het gebrek aan werkelijke strijdwil aan de kant van de reformisten.

Bij het aangaan van overeenkomsten met andere organisaties moeten wij onszelf natuurlijk onderwerpen aan een zekere actiediscipline. Maar deze discipline kan niet absoluut van karakter zijn. In het geval dat de reformisten de strijd duidelijk ten nadele van de beweging gaan afremmen en tegen de situatie en de stemmingen onder de massa’s inwerken, behouden wij ons als onafhankelijke organisatie altijd het recht voor, de strijd tot het einde door te voeren, en dit zonder onze tijdelijke semi-bondgenoten.

Dit kan aanleiding geven tot een nieuwe verscherping van de strijd tussen ons en de reformisten. Maar het zal niet langer het simpelweg herhalen zijn van steeds dezelfde ideeën binnen een gesloten kring, maar zal de uitbreiding betekenen — mits onze tactiek correct is — van onze invloed op nieuwe, verse groepen van het proletariaat.

8. In deze politiek een toenadering tot de reformisten te zien, is alleen maar mogelijk vanuit het standpunt van de journalist die denkt dat hij het reformisme van zich afschudt door rituele kritieken erop, zonder ooit zijn redactielokaal te verlaten, maar die bang is om met de reformisten in botsing te komen voor de ogen van de arbeidende massa’s en om die massa’s een gelegenheid te bieden, de communist en de reformist beide te beoordelen op het gelijke vlak van de massastrijd. In deze ogenschijnlijk revolutionaire vrees voor ‘toenadering’ schuilt in wezen een politieke passiviteit die gericht is op het laten voortbestaan van een stand van zaken waarin de communisten en de reformisten ieder hun eigen scherp afgebakende invloedssferen behouden, hun eigen publiek, hun eigen pers en waarin dit alles tezamen een illusie schept van serieuze politieke strijd.

9. We hebben met de reformisten en centristen gebroken teneinde volledige vrijheid te verkrijgen om trouweloosheid, verraad, besluiteloosheid en halfhartigheid binnen de arbeidersbeweging te bekritiseren. Daarom is iedere organisatorische overeenkomst die onze vrijheid van kritiek en agitatie beperkt, absoluut onacceptabel voor ons. We nemen deel aan een eenheidsfront, maar lossen er geen moment in op. We functioneren erbinnen als een onafhankelijk detachement. Juist in de loop van de strijd moeten brede massa’s uit ervaring leren dat wij beter vechten dan de anderen, dat we helderder zijn dan de anderen, dat we vermeteler zijn en meer vastberaden. Zo zullen we het uur dichterbij brengen van het verenigde revolutionaire front onder de onbetwiste leiding van de communisten.