Geschreven: 1929
Bron: Tijdschrift De Nieuwe Weg
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling. Uit: Nieuwe Nederlandstalige Trotski Bibliotheek deel 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juni 2007
De Oostenrijkse crisis is een onderdeel van de crisis, die de grondvorm van de burgerlijke heerschappij, de democratie, doormaakt. De te grote spanning van de internationale strijd en van de klassenstrijd voert tot de kortsluiting van de dictatuur, doordat de zekeringen van de democratie, de een na de ander wegsmelten. Dit proces begon aan de periferie van Europa in de achterlijkste landen, bij de zwakste schakels in de kapitalistische keten. Maar het proces gaat steeds verder. Dat wat men de crisis van het parlementarisme noemt, is de politieke uitdrukking voor de crisis van het gehele systeem der burgerlijke maatschappij. De democratie staat en valt met het kapitalisme. De sociaaldemocratie steunt de uitgeputte democratie en drijft daarmee de maatschappelijke ontwikkeling in het moeras van het fascisme.
De grote zwakte van de Oostenrijkse bourgeoisie na de oorlog en na de revolutie in verband met de economische en politieke onzelfstandigheid van Oostenrijk werd de voornaamste bron van kracht van de Oostenrijkse sociaaldemocratie. Terwijl de Oostenrijkse sociaaldemocratie haar ambt als redder en versterker van het burgerlijke regime vervulde, had zij in haar agitatie de kans hetzij de nationale, hetzij de buitenlandse bourgeoisie (Engelse en Amerikaanse) af te stoten. In de eerste tijd van de stabilisatie van het burgerlijk regime na de revolutie was de sociaaldemocratie eenvoudig een agentuur van het buitenlandse kapitaal. Dat veroorloofde haar niet slechts de verantwoordelijkheid voor alle kwaad op de nationale bourgeoisie te werpen, maar zij kon ook tegenover deze bourgeoisie — althans in schijn — een meer onafhankelijke en kritische positie in nemen, dan de sociaaldemocratie in de overige landen — Duitsland niet uitgesloten. Hoe verder de bevestiging van het burgerlijk regime voortschreed, des te vaker beschuldigden de sociaaldemocraten de nationale bourgeoisie, dat ze slechts de bevelen van het Engelse kapitaal uitvoerde. Voor de arbeiders echter hielden ze een bewijsvoering in petto om de onaantastbaarheid van het privaatbezit te verontschuldigen: “Wij zouden natuurlijk met onze bourgeoisie kunnen afrekenen, maar daarom gaat het natuurlijk hier niet, het gaat om de bourgeoisie van Engeland en Amerika.”
De burgerlijke partijen van Oostenrijk hebben des te gemakkelijker hun eigenaardigheden verloren, omdat ze gedwongen waren hun Angelsaksische baas naar de ogen te zien. De sociaaldemocraten speelden in de grond van de zaak dezelfde rol, maar zij zijn gedwongen, als oppositie tegenover het blok van de burgerlijke partijen op te treden, daar ze op de arbeiders steunen. Slechts deze “oppositie” stelt hen in staat de bourgeoisie te redden. Overeenkomstige processen en verschijnselen zien wij ook in Duitsland. Ze hebben buitengewoon bijgedragen tot het zelfbehoud van de Duitse sociaaldemocratie. Maar daar de Duitse bourgeoisie veel sterker en zelfstandiger is, moest de Duitse sociaaldemocratie duidelijker en openlijker met haar onderhandelen en de onmiddellijke verantwoordelijkheid voor haar tegenover de arbeidersmassa op zich nemen. Deze omstandigheid schiep grote ontwikkelingsmogelijkheid voor de Duitse communistische partij.
Oostenrijk is een klein lichaam met een groot hoofd. De hoofdstad bevindt zich in de handen van de sociaaldemocratie, die echter in het staatsparlement minder dan de helft van de stemmen heeft (43 procent). Dit onbestendige evenwicht, dat slechts dankzij de conservatief-verzoeningsgezinde politiek van de sociaaldemocratie behouden blijft, vergemakkelijkt de positie van het austromarxisme ten zeerste. Datgene, wat zij in het Weense stadparlement doen, is voldoende om ze in de ogen van de arbeiders te onderscheiden van de burgerlijke partijen. En voor hetgeen ze niet doen — d.w.z. het belangrijkste — kunnen zij altijd de burgerlijke partijen aansprakelijk stellen. Terwijl het austromarxisme de bourgeoisie in artikelen en redevoeringen ontmaskert, gebruikt het, gelijk gezegd, heel handig de internationale afhankelijkheid van Oostenrijk om de arbeiders te beletten, tegen hun klassenvijanden op te staan. “In Wenen zijn wij sterk, maar in het rijk zijn wij nog zwak. Bovendien hebben wij een baas boven ons. Wij moeten onze positie binnen de sociaaldemocratie behouden en — afwachten.”
Dit is de voornaamste gedachtegang van de austromarxistische politiek. Dit alles heeft totnogtoe aan het austromarxisme de mogelijkheid gegeven, de rol van een “linkervleugel” in de Tweede Internationale te spelen en al zijn posities tegenover de Communistische Partij te behouden, welke laatste bovendien nog de ene fout na de andere beging.
De Oostenrijkse sociaaldemocratie hielp de Entente af te rekenen met de Hongaarse revolutie, hielp haar eigen bourgeoisie de crisis na de oorlog te boven te komen en schiep voor het wankele privaatbezit het democratische asiel. Zij vormde dus de voornaamste wapenrustig van de burgerlijke heerschappij over de arbeidersklasse.
Maar deze wapenrusting is een zelfstandige organisatie met een zelfstandige talrijke bureaucratie en een arbeidersaristocratie, die haar eigen belangen en haar eigen begeerten heeft. Deze bureaucratie, vlees van het vlees der kleine bourgeoisie, steunt echter wat haar ideeën, zeden en gebruiken betreft op de arbeidersklasse en vreest voortdurend haar ontevredenheid. Deze omstandigheid is de voornaamste bron van wrijvingen en conflicten tussen de bourgeoisie en de sociaaldemocratie d.w.z. tussen baas en knecht.
Hoe dicht de Oostenrijkse sociaaldemocratie de arbeidersklasse ook heeft ingesponnen in het net der instellingen voor cultuur en sport van vakvereniging en van de stad en het land, toch blijkt — en vooral de julidagen 1927 bewijzen het overduidelijk — dat de reformistisch pacifistische methoden alleen aan de bourgeoisie de noodzakelijke garanties niet geven.
Het bovenstaande verklaart tevens de sociale functies van het Oostenrijkse fascisme. Dat is de tweede dienaar van de bourgeoisie, die zeer verschilt van de eerste, er tegenover staat. De onderste lagen van de sociaaldemocratie worden door een weliswaar vervalst, maar toch altijd proletarisch instinct voorwaarts gedreven. De onderste lagen van het fascisme zijn door de hopeloze toestand samengesteld uit de kleine bourgeoisie en de gedeclasseerde elementen, waaraan Oostenrijk zo rijk is. De lieden van de sociaaldemocratie bemoeilijken het klasseninstinct van het proletariaat met behulp van de parolen en de instellingen van de democratie. De leiders van het fascisme wijzen de wanhopige en verterende kleine bourgeoisie een uitweg in het perspectief van de reddende omwenteling, die het de “marxisten” onmogelijk moet maken de goede gang van landbouw, bedrijf en handel te storen.
Wij hebben dus in Oostenrijk de klassieke weerlegging van de tinnegietertheorie, volgens welke het fascisme uit het revolutionaire bolsjewisme geboren wordt. Het fascisme begint een grotere rol in het land te spelen naarmate de tegenstelling duidelijker, tergende en ondragelijker wordt tussen de politiek van de sociaaldemocratie als partij van de massa’s en de dringende eisen van de historische ontwikkeling. In Oostenrijk als overal verschijnt het fascisme als de noodzakelijke aanvulling van de sociaaldemocratie, het voedt zich door haar en komt met haar hulp tot de macht.
Het fascisme is de wettige zoon van de formele democratie in de vervalperiode. De principes van de democratie zijn in Oostenrijk buitengewoon sterk, tot het krankzinnige toe, doorgevoerd. Er ontbreken de sociaaldemocratie maar weinige procenten om de meerderheid te vormen. Men kan echter zeggen — en dat is geen paradox maar naakte waarheid — dat de politieke hardnekkigheid van de Oostenrijkse sociaaldemocratie niet steunt op het 43 pct. stemmen waarover zij beschikt, maar op het 7 pct. die haar ontbreken om de meerderheid te vormen. De grondslagen van het kapitalisme zouden onaantastbaar blijven, wanneer de Oostenrijkse sociaaldemocratie de meerderheid veroverd had. Intussen is die verovering nog helemaal niet verzekerd. Het is waanzin te geloven, dat alle kwesties door propaganda kunnen worden opgelost. Wanneer men van de stelling uitgaat, dat het leven van Oostenrijk zich ook verder binnen het raam van de democratie zou ontwikkelen, dan kan men toch absoluut niet geloven, dat in de loop van de komende 25 a 50 jaren de Oostenrijkse sociaaldemocratie onvoorwaardelijk de meerderheid zou moeten behalen. Het economische leven van het gehele kapitalistische Europa wordt door een groot gevaar bedreigd van de zijde der Verenigde Staten en van andere landen aan de andere zijde van de oceaan. De economische inzinking van Oostenrijk, die niet uit kan blijven bij het perspectief van een vreedzame ontwikkeling zou de stemmen op de sociaaldemocratie eerder doen dalen dan stijgen. Dus blijkt, volgens de logica van de democratie, dat ondanks het feit dat de verdere heerschappij van de bourgeoisie de natie verrotting en culturele neergang brengt, ondanks de bereidheid van de overgrote massa van het proletariaat, van de ruggengraat van de natie de stap naar het socialisme te doen, deze stap niet kan worden afgelegd, omdat een paar procent van de kiezers, de achterlijkste, en meest ontaarde zich van de strijd verwijderd houden, in het duister voort vegeteren en op het beslissende ogenblik bereid zijn hun stem en hun vuist in dienst van het fascisme te stellen.
De democratie heeft het toppunt van dwaasheid bereikt.
In het tijdperk van de organische en de planmatige ontwikkeling van het kapitalisme, die met een systematische klassendifferentiering van de natie gepaard ging, heeft de democratie een historische rol gespeeld, ook die van opvoeder van het proletariaat. De grootste rol heeft ze gespeeld in Europa. Maar in het tijdperk van het imperialisme dat vooral in Europa het tijdperk van het rottende kapitalisme is, is de democratie doodgelopen. Daarom zien wij in Oostenrijk waar de grondwet door de sociaaldemocratie is gefabriceerd, waar de sociaaldemocratie een grote plaats inneemt, de hoofdstad bezit en waar wij dus op de meest volmaakte wijze de democratische vormen van de overgang van de democratie naar het socialisme zouden moeten zien, daar zien wij in werkelijkheid, dat de politiek enerzijds door de aanvallende benden van de fascisten en anderzijds door de terugwijkende troepen van de halfbewapende sociaaldemocratische arbeiders geregeld wordt en als kapelmeester der democratie treedt een oud politieman van de Habsburgse school op.
* * *
Het fascisme is de tweede gevolmachtigde van de bourgeoisie. Evenals de sociaaldemocratie en in sterkere mate als deze laatste heeft het fascisme zijn eigen leger, zijn eigen belangen en zijn eigen logica van beweging. Wij weten, dat het fascisme in Italië, om de burgerlijke maatschappij te redden en te bevestigen gedwongen was, in een scherpe tegenstelling te komen niet slechts tegenover de sociaaldemocratie maar ook tegenover de traditionele partijen van de bourgeoisie. Hetzelfde kan men ook in Polen constateren. Men moet zich de zaak niet zo voorstellen, dat alle politieke organen van de bourgeoisie gelijkelijk en als een eenheid zouden handelen. Gelukkig is het niet zo. De economische anarchie wordt door de politieke aangevuld. Het fascisme dat zich van de sociaaldemocratie voedt, is gedwongen haar de kop in te slaan om tot de macht te komen. De Oostenrijkse sociaaldemocratie doet alles, wat in haar vermogen is, om het fascisme deze chirurgische operatie te vergemakkelijken. Men kan zich moeilijk een meer geconcentreerde laaghartigheid voorstellen als de verhandeling van Otto Bauer over het geoorloofde van de toepassing van het geweld uitsluitend ter verdediging van de bestaande democratie. Wanneer men deze verhandeling in de taal der klassen wil vertalen dan komt ze hierop neer: het geweld is geoorloofd tot verzekering van de belangen der bourgeoisie, die in de staat is georganiseerd, maar het is niet geoorloofd tot oprichting van de proletarische staat.
Aan deze theorie is een juridische formulering toegevoegd. Bauer herkauwt oude formules van Lassalle over recht en revolutie. Maar Lassalle sprak voor het gerecht. Daar waren zijn bewijzen op hun plaats. De poging echter om een juridisch duel met de officier van justitie, om te zetten in een filosofie van de historische ontwikkeling, is een laffe kunstgreep. Volgens Bauer is de toepassing van het geweld slechts geoorloofd, als antwoord op een reeds doorgevoerde staatsomwenteling, wanneer reeds de grondslag van het “recht” niet meer bestaat; ze is echter niet geoorloofd 24 uur tevoren tot verhindering van die omwenteling. Op deze lijn bouwt Bauer de waterscheiding tussen het austromarxisme en het bolsjewisme, alsof het om twee scholen van strafrechtrecht ging. In werkelijkheid bestaat het onderscheid, daarin, dat het bolsjewisme er naar streeft, de heerschappij van de bourgeoisie ten val te brengen, terwijl de sociaaldemocratie er naar streeft ze te vereeuwigen. Er valt niet aan te twijfelen, dat in geval van verwerkelijking van de omwenteling Bauer zal verklaren: “Wanneer wij de arbeiders niet tot opstand hebben opgeroepen, toen wij in het bezit waren van machtige organisaties, van de vrije pers, van 43 procent van de afgevaardigden en van het Weense stedelijk parlement, om te strijden tegen de fascisten, die in hun anti-grondwetverenigingen orde en wet aanvielen, zo kunnen wij thans, nu de fascisten het staatsapparaat in hun bezit hebben, en op een nieuw, door hen geschapen recht steunen, terwijl wij van alles zijn ontbloot, buiten de wet zijn gesteld, geen legale verbindingen met de massa’s hebben, terwijl de massa’s teleurgesteld zijn en geknecht zijn en voor een belangrijk deel onder het bannier van het fascisme staan, zo zouden thans slechts putschisten of bolsjewieken aan een gewapende opstand kunnen denken.” Wanneer dan de austromarxisten op deze wijze in hun filosofie een draai van 180 graden nemen, blijven zij zich zelf volkomen getrouw.
Het parool van de ontwapening naar binnen overtreft aan reactionaire laaghartigheid alles, wat wij totnogtoe van de sociaaldemocraten hebben vernomen. Deze heren verzoeken de arbeiders tot ontwapening over te gaan ten opzichte van de gewapende burgerlijken staat. De fascistische bonden zijn immers slechts hulptroepen van de bourgeoisie: vandaag ontbonden, kunnen zij ieder ogenblik weer met verdubbelde kracht geformeerd en gewapend worden. Maar niemand zal de arbeiders wapenen, wanneer de sociaaldemocratie ze door de handen van de burgerlijken staat laat ontwapenen. De sociaaldemocratie vreest natuurlijk de wapens van de fascisten. Maar haast nog meer vreest zij de wapens in de handen van de arbeiders. Vandaag heeft de bourgeoisie nog vrees voor de burgeroorlog; ten eerste omdat zij nog niet zeker weet, hoe hij eindigen zal en ten tweede, omdat zij geen economische schokken wenst. De ontwapening van de arbeiders beveiligt de bourgeoisie voor de burgeroorlog en doet dus de kansen van de fascistische omwenteling tot een maximum stijgen.
De eis van de ontwapening naar binnen van Oostenrijk is een eis van de Ententelanden, in de eerste plaats — van Frankrijk in de tweede plaats -van Engeland. Het Franse officieuze dagblad Le Temps geeft aan Schober de ernstige waarschuwing dat de ontwapening naar binnen, noodzakelijk is in het belang van de vrede naar buiten, als ook in het belang van het privaatbezit. De rede van Henderson in het parlement ging op dezelfde kwestie in. Henderson verdedigde de Oostenrijkse democratie en daarmee tegelijk de vrede van Versailles. De Oostenrijkse democratie is hier zoals in het algemeen bij de belangrijke kwesties slechts een bemiddelingsapparaat van de bourgeoisie van de overwinnende landen.
De sociaaldemocratie is niet in staat de macht te nemen, en wil het ook niet. De bourgeoisie vindt echter, dat het haar veel kost, de arbeiders door de sociaaldemocratie in toom te houden. De bourgeoisie heeft het fascisme nodig om de sociaaldemocratie in toom te houden en om, in geval het nodig mocht zijn, de sociaaldemocratie eenvoudig opzij te gooien. Wanneer het fascisme de macht verovert, dan zal de bourgeoisie onmiddellijk het financiële kapitaal tot zijn beschikking stellen. Maar dat is een weg van grote schokken die eveneens veel kost. Dat verklaart de weifelingen van de bourgeoisie, de inwendige strijd van haar verschillende lagen, en dat bepaalt ook haar waarschijnlijke politiek voor de naaste toekomst: met behulp van het fascisme de sociaaldemocratie te dwingen, de bourgeoisie te helpen bij het veranderen van de grondwet; en wel in die zin dat de grondwet de voordelen van de sociaaldemocratie en van het fascisme in zich verenigt — in wezen fascisme, in vorm democratie — zodat de overbodige uitgaven voor democratische hervormingen wegblijven en, zo mogelijk, ook de uitgaven voor de fascistische omwenteling.
Gelukt het de bourgeoisie deze weg te gaan? Voor langen tijd en tot het einde toe zal het haar niet gelukken, Met andere woorden de bourgeoisie kan niet zulk een regime scheppen, dat haar zou veroorloven in vrede te steunen op de arbeiders en op de geruïneerde kleine bourgeoisie zonder uitgaven voor sociale hervormingen noch voor de schokken van de burgeroorlog. De tegenstellingen zijn te groot, zij moeten een uitweg zoeken hetzij naar de ene hetzij in de andere richting.
Op de ene of op de andere wijze, de Oostenrijkse “democratie” is ten dode opgeschreven. Natuurlijk kan ze zich na de laatste beroerte nog weer herstellen en zich nog enige tijd met een lam been en met lallende tong voortslepen, het is mogelijk dat nog een tweede beroerte nodig is om haar dood te veroorzaken. Maar haar lot is van tevoren bepaald.
De austromarxisten zijn thans in de periode van wedervergelding voor hun historische zonden. De sociaaldemocratie, die de bourgeoisie tegen het bolsjewisme beschermde, vergemakkelijkt thans de redding van de bourgeoisie tegen de sociaaldemocratie zelf. Het zou dwaas zijn de ogen te sluiten voos het feit dat in geval van overwinning van het fascisme niet slechts een fysieke uitroeiing van de weinige communisten zal plaats vinden maar ook alle organisaties en steunpunten van de sociaaldemocratie zonder pardon vernietigd zullen worden. In dit opzicht, alsook in menig ander, herhaalt de sociaaldemocratie slechts de geschiedenis van het liberalisme, waar het een nakomertje van is. De liberalen hebben meer dan eens de feodale reactie geholpen om de volksmassa’s de baas te worden, waarop de reactie de liberalen zelf liquideerde.
* * *
De geschiedenis heeft zich ons, zo te zeggen, een bijzondere taak gesteld: op de meest krasse vorm de prognoses en directieven van de Komintern sedert 1923 te weerleggen. Zo was het met de appreciatie van de revolutionaire situatie in Duitsland in 1923; met de appreciatie van de wereldrol van Amerika en van het Engels-Amerikaans antagonisme; met de koers op de revolutionaire golf van 1924-1925; met de appreciatie van de drijvende krachten en de perspectieven der Chinese revolutie (1925-27); met de industrialisering en de koelak in de USSR enz. tot in het oneindige. Hetzelfde geschiedt met de appreciatie van de “derde periode” en van het sociaalfascisme. Molotov ontdekte dat “Frankrijk in de eerste rij van de revolutionaire golf stond.” Terwijl in werkelijkheid de revolutionaire situatie in Oostenrijk voorhanden is, waarbij — en dat is het eigenaardigste ervan — de uitgangspositie van de mogelijke revolutionaire ontwikkeling niet gevormd wordt door de strijd van het communisme met het “sociaalfascisme” maar door de botsing van sociaaldemocratie met het fascisme. Ten aanzien van dit feit is de ongelukkige Oostenrijkse communistische partij geheel en al in het moeras terechtgekomen.
Ja, de botsing van de sociaaldemocratie en het fascisme is thans het belangrijkste feit in de Oostenrijkse politiek. De sociaaldemocratie doet de ene stap achterwaarts na de anderen, de ene concessie na de andere kruipt op de buik; bidt en smeekt en geeft de ene positie na de andere op. Maar de botsing heeft een reëel karakter, het gaat om het hoofd van de sociaaldemocratie. Een verder optrekken van de fascisten kan — moet — de arbeiders in beweging brengen en zelfs een deel van het sociaaldemocratische apparaat ver over de grenzen, die Seitz, Otto Bauer en anderen hebben getrokken. Zoals uit het conflict van het liberalisme met de monarchie zich meer dan eens revolutionaire situaties ontwikkelden, die dan later de beide tegenstanders over het hoofd groeiden zo kan uit de botsing van sociaaldemocratie met het fascisme — twee antagonistische gevolmachtigden van de bourgeoisie — zich een revolutionaire situatie ontwikkelen, die in het verdere verloop beide over het hoofd zal groeien.
De proletarische revolutionair is niets waard, die in het tijdperk van de burgerlijke revolutie niet in staat was het conflict tussen de liberalen en de monarchie naar waarde te schatten en in plaats van het conflict op revolutionaire wijze uit te buiten, de tegenstanders op een hoop gejaagd heeft. Zo is de communist niets waard, die ten aanzien van de botsing tussen fascisme en sociaaldemocratie, dit conflict met de lege, niets zeggende formule van sociaalfascisme overschreeuwt.
Zulk een soort positie — de politiek van de schreeuwerige en lege linksheid — verspert de communistische partij van tevoren de weg naar de sociaaldemocratische arbeiders en geeft aan de rechtsen in het communistische kamp rijkelijk voedsel. Een van de oorzaken van de versterking van de rechtsen is, dat zij in hun kritiek de openlijke en ondubbelzinnige fouten van het officiële communisme blootleggen. Zo krachteloos de partij is om zich een weg te banen naar de sociaaldemocratische arbeiders zo krachtig is de rechtse oppositie als het betreft zich een weg te banen naar het sociaaldemocratische apparaat.
Het ontkennen of het niet begrijpen van de soort der revolutionaire crisissen, politiek minimalisme, het perspectief van eeuwige voorbereidingen, dat zijn de voornaamste trekken van de politiek van de rechtsen. Zij moeten zich het sterkst voelen, wanneer de leiding van de Komintern probeert kunstmatig een revolutionaire situatie te scheppen langs administratieve weg.
In zulke gevallen heeft de kritiek van de rechtsen iets overtuigends. Met revolutionaire strategie echter heeft zij niets gemeen. De rechtsen ondersteunen de opportunistische politiek op de meest revolutionaire momenten (Duitsland, China, Engeland). Met de kritiek op het bureaucratische putschisme verbeteren zij hun roep, om dan opnieuw op de beslissende momenten de remmende rol te spelen.
De politiek van de centristen geeft niet slechts voedsel aan de rechtsen maar draagt ook water op de molen van de austromarxisten. Niets kan in de komende tijd de Oostenrijkse sociaaldemocratie redden — niets dan de door en door foutieve politiek van het officiële communisme.
Wat betekent eigenlijk sociaalfascisme? Hoe slim de brave “theoretici” zich ook zouden aanstellen, zij zouden niets op deze vraag kunnen antwoorden, dan dat de sociaaldemocratie bereid is de grondslagen van het burgerlijk regime en haar eigen posities in het burgerlijk regime met behulp van de gewapende macht tegen de arbeiders te verdedigen. Maar is dat niet de algemene eigenschap van alle democratische partijen zonder uitzondering? Hebben dan Kerenski en Tsereteli niet in de wittebroodsweken van de democratische revolutie de boeren en de arbeiders in de pan gehakt? Hebben dan de Franse radicalen niet voor en na de oorlog de gewapende macht gebruikt tegen de stakers? Is dan niet de geschiedenis van de heerschappij van de republikeinse en democratische partijen in de Verenigde Staten tegelijkertijd de geschiedenis van bloedige conflicten met de stakers? Als dat alles fascisme is, dan is de geschiedenis van de klassenmaatschappij de geschiedenis van het fascisme; dan zijn er in de wereld zoveel fascismes als er burgerlijke partijen zijn: liberaal-fascisme, radicaal-fascisme, nationaal-fascisme, enz. enz. Maar wat voor betekenis heeft dan die naam nog? In het geheel geen. Het is een schreeuwend synoniem van klassenmacht.
Wij hebben in augustus 1914 het democratische socialisme — sociaalimperialisme genoemd. Hiermee duidden wij aan, dat de sociaaldemocratie een bijzonder soort van imperialisme is, aangepast aan de arbeidersklasse. Het imperialisme verbindt de sociaaldemocratie met alle partijen van de bourgeoisie zonder uitzondering. “Socialisme” onderscheidt ze van deze partijen. “Sociaalimperialisme” geeft de volle aanduiding.
Maar het fascisme, wanneer men niet zinneloos met woorden wil spelen, is niet de algemene eigenschap van de burgerlijke partijen, maar duidt een bijzondere burgerlijke partij aan, die bijzondere voorwaarden en een bijzondere taak heeft, die tegenover de ander burgerlijke partijen staat en vooral tegenover het socialisme.
Men kan daarop antwoorden, dat de vijandigheid van de burgerlijke partijen onderling, zeer betrekkelijk is. Dat is niet slechts juist, dat is een waarheid als een koe, die ons echter geen stap vooruit brengt. De omstandigheid, dat alle burgerlijke partijen van het fascisme tot de sociaaldemocratie, de verdediging van de burgerlijke maatschappij hoger stellen dan hun programmaverschillen, is niet in staat die verschillen van die partijen te niet te doen, noch onze plicht dezen verschillen uit te buiten.
De Oostenrijkse sociaaldemocratische partij is meer dan enige andere partij van de IIe Internationale met de arbeidersklasse vergroeid. Reeds om deze rede vooronderstelt de ontwikkeling van de revolutionaire crisis in het land een reeks van diepgaande crises binnen de sociaaldemocratie. In Oostenrijk waar de differentiëring uitgesteld is, is het in het bijzonder niet uitgesloten, dat zich van de officiële partij een “onafhankelijke” partij afsplitst, die, zoals dat in Duitsland het geval was, op eens aan de communistische partij een massale grondslag zal kunnen geven. Deze weg is niet absoluut noodzakelijk maar volgens de omstandigheden zeer wel mogelijk. Het perspectief van een mogelijke splitsing van de sociaaldemocratie onder de druk van de revolutionaire crisis, kan in geen geval tot een mildere houding van de communistische partij tegenover de toekomstige onafhankelijke of tegen de kandidaten van de onafhankelijke leiden. De noodzakelijkheid van de onverbiddelijke ontmaskering van de linksen van het type Max Adler of van een nieuwe type hoeft niet bewezen te worden. Maar het zou geheel fout zijn, wanneer men in het verloop van de strijd tegen het fascisme niet de noodzakelijkheid van toenadering tot de brede arbeidersmassa’s van de sociaaldemocraten zou zien, die zich daarbij nog steeds sociaaldemocraten zouden voelen. Het is de directe plicht van de communistische partij voor deze arbeiders het burgerlijke karakter van de sociaaldemocratie te kritiseren, hun daarentegen te bewijzen dat de sociaaldemocratie hetzelfde is, als het fascisme, terwijl de sociaaldemocratische arbeiders het fascisme ten zeerste vrezen, dat betekent dwars tegen de reële politieke verhoudingen in handelen; dat betekent deze massa’s wantrouwen inboezemen tegen het communisme; dat betekent het verband tussen deze massa’s en hun leiders bevestigen.
Het is niet moeilijk vooruit te zien, dat dit in een pot gooien van sociaaldemocratie en fascisme de idealisering van de linkse sociaaldemocratie veroorzaakt, wanneer deze laatste tot een ernstige botsing met het fascisme komen. Dat is reeds herhaaldelijk in de geschiedenis door de ervaring bewezen. Men moet zich herinneren, dat de gelijkstelling van sociaaldemocratie en fascisme voor het eerst geproclameerd werd door het ongelukzalige V. congres, dat zijn aanvallende antithese gevonden heeft in de capitulatie voor Purcell, voor Pilsudski, voor Tsjan-Kai-Sjek, voor Raditsch en voor Lafolette. Dat was volkomen consequent. Wie de uiterste linksen van de burgerlijke maatschappij gelijkstelt met haar uiterste rechtschen d.w.z. de austromarxisten met de fascisten, die bereidt onvermijdelijk de capitulatie voor de communistische partij voor de linkse sociaaldemocratie op het beslissende moment. [Ik kan mij hier met deze kwestie niet langer bezig houden, dit probleem is uitvoerig genoeg besproken in mijn werk Internationale revolutie en Communistische Internationale. L. T. — (Dit werk zal hopelijk binnenkort in het Hollands verschijnen. Vertaler)]
Deze kwestie is ten nauwste verbonden met de perspectivische parolen van de Oostenrijkse arbeidersklasse: raden van afgevaardigden en dictatuur van het proletariaat. In het algemeen gesproken zijn deze beide parolen ten nauwste met elkaar verbonden. Het ontstaan van raden is slechts denkbaar onder de voorwaarden van een revolutionaire situatie, van een levendige beweging van de massa’s onder voorwaarde van een grote groeiende rol van de communistische partij, d.w.z. onder de voorwaarden, die de verovering van de macht door het proletariaat voorafgaan of haar begeleiden.
Maar in Oostenrijk blijft meer dan in enig ander land, de mogelijkheid open, dat de leus van de raden niet samenvalt met de leus van de dictatuur van het proletariaat, ja direct daar tegenover staat, d.w.z. de omzetting van de raden in een afweer tegen de dictatuur van het proletariaat. Het is van te meer belang dit te begrijpen en vooruit te zien, omdat de epigonen (Zinovjev, Stalin e.a.) het parool van de raden tot een vulgaire fetisj hebben gemaakt, waarbij zij de organisatorische vorm in de plaats van de klasseninhoud hebben gesteld.
Het is helemaal niet buitengesloten, dat, zo niet in de huidige, dan in de volgende etappe van de strijd de Oostenrijkse sociaaldemocratie zich gedwongen ziet de algemene werkstaking af te kondigen (zoals ook de Britse Raad van vakverenigingen in 1926 heeft gedaan) en zelfs het vormen van raden te sanctioneren, opdat de leiding des te zekerder in haar handen blijft. Natuurlijk zal dat met een grotere of kleinere crisis gepaard gaan. Men zal Friederik Adler uit de reserve voor de dag moeten halen en andere meer. Max Adler of de één of andere meer “linkse” zal opnieuw bewijzen, dat raden plus democratie de gecombineerde staat opleveren en van de noodzakelijkheid bevrijden de macht te grijpen. Niet slechts de sociaaldemocratische arbeiders maar ook de arbeiders communisten, die gewoon zijn dag in, dag uit te horen dat sociaaldemocratie en fascisme één en hetzelfde zijn zullen verrast worden door zulk een étappe in de ontwikkeling van de strijd tussen de sociaaldemocratie en het fascisme. En toch zou deze étappe meer gecompliceerd zijn, een meer gecombineerd systeem van verraad van de belangen van het proletariaat door de sociaaldemocratie. Want onder de leiding van de austromarxisten zouden de raden niet de organen van de strijd van het proletariaat om de macht worden, maar het wapen om het proletariaat van de greep naar de macht terug te houden.
In Duitsland zou zulk een poging, althans in grotere maatstaf al niet mogelijk zijn, want de communistische partij betekent daar een te grote macht.
Maar in Oostenrijk is het anders. In geval van een snelle ontwikkeling van de gebeurtenissen kan het culminatie ogenblik heel vlug, veel vlugger optreden, eer nog de Oostenrijkse communistische partij uit haar isolement en haar zwakte is ontwaakt.
De raden kunnen dan in de handen van de austromarxisten, een mechanisme worden, dat hun de mogelijkheid verschaft, het proletariaat voor de tweede maal een revolutionaire situatie te ontfutselen en daarmee voor de tweede maal de burgerlijke maatschappij te redden en wel in dat geval met onvoorwaardelijk oproepen van het openlijke fascisme. Het is onnodig te verklaren, dat in zulk een geval onder de laarzen van het fascisme de ribben van de sociaaldemocratie zelf zullen breken. De politiek kent geen dankbaarheid. De parolen van de raden en van de dictatuur van het proletariaat hebben thans in Oostenrijk en zuiver propagandistische betekenis. Niet omdat Oostenrijk van een revolutionaire situatie zo ver verwijderd is, maar omdat het burgerlijk regime in Oostenrijk van een machtig systeem van voorbehoedmiddelen — de sociaaldemocratie is voorzien. Ondanks de praatjesmakers en fraseurs bestaat de taak van de communistische partij in Oostenrijk, thans niet daarin “De massa’s — welke - ‘te bewapenen’ — waarmee? — “en ze in de laatste beslissende strijd te voeren.” Maar daarin, de massa’s “geduldig voor te lichten”. (Lenin, in april 1927!) Het succes van deze propagandistische arbeid kan des te sneller en machtiger zijn, naarmate de communistische partij in staat is te begrijpen, wat zich voor haar ogen voltrekt.
Vóór alles moet men de domme, zinneloze meer dan vermetele gelijkstelling van de sociaaldemocratie met het fascisme in de vuilnisbak werpen.
Men moet de Oostenrijkse communisten de ervaringen van de jaren 1916-1918 en de rol van de sociaaldemocratie in het radenstelsel in het geheugen roepen.
Tegenover de binnenlandse pacificatie moet men het parool van de bewapening der arbeiders stellen. Dit parool is thans veel dringender en belangrijker, dan het parool van de raden en de dictatuur van het proletariaat. Wanneer men Bauer als fascist voorstelt zal de arbeider het niet begrijpen. Wanneer men hem echter zegt, dat Bauer de arbeider definitief ontwapenen wil en hem dus aan de fascisten uitlevert, — dat zal de arbeider begrijpen, want dat komt overeen met zijn politieke ervaring.
Men moet niet denken, dat men met gebrul, geschreeuw en radicale woorden het ontbreken der eigen kracht kan vervangen. Men moet ophouden de werkelijke ontwikkeling van de gebeurtenissen in het goedkope schema van de Stalin’s en de Molotov’s te brengen. De eerste stap tot wedergeboorte zou moeten zijn het herstel van de linkse oppositie in de partij. Maar in Oostenrijk als ook elders zijn blijkbaar nog enige aanvullende lessen van de geschiedenis nodig, voordat de communisten de juiste weg vinden. Het blijft slechts te wensen, dat het de Oostenrijkse communistische oppositie gelukt in de naaste toekomst een regelmatig verschijnend orgaan te scheppen, zo mogelijk een weekblad — dat de propagandistische arbeid aan de hand van de gebeurtenissen kon leiden.
Het scheppen van zulk een orgaan vereist grote inspanning. Maar het is een taak die niet uitgesteld mag worden. Daarom moet ze worden uitgevoerd.
Konstantinopel, 13 Nov. 1929