Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Voorwoord bij de eerste Russische uitgave (Berlijn, 1929)

Dit boek gaat over een kwestie die zeer nauw is verbonden met de geschiedenis van de drie Russische revoluties. Maar niet alleen met die geschiedenis. Deze kwestie heeft de afgelopen jaren een enorme rol gespeeld in de interne strijd binnen de Communistische Partij van de Sovjet-Unie; hij werd daarna overgebracht naar de Komintern, speelde een beslissende rol in de Chinese Revolutie [van 1925-27; nt. vert.] en bepaalde een reeks van de meest belangrijke beslissingen die te maken hadden met de revolutionaire strijd van de landen in het Oosten. Deze kwestie heeft alles met de theorie van de permanente revolutie te maken, welke volgens de leerstellingen van de epigonen, of dwepers met het leninisme (Zinovjev, Stalin, Boecharin, enz.), de originele zonde van het ‘trotskisme’ is.

Het vraagstuk van de permanente revolutie kwam na een lange tussenpoos voor het eerst weer naar voren in 1924 en, op het eerste gezicht, tamelijk onverwacht. Er was geen politieke rechtvaardiging voor; het was een kwestie van een verschil van meningen uit een ver verleden. Maar er waren belangrijke psychologische motieven. De groep van de zogeheten ‘Oude Bolsjewieken’, die een aanval tegen mij hadden ingezet, begonnen zich tegenover mij af te zetten als de “Bolsjewistische Oude Garde”. Maar de belangrijkste hindernis op hun pad was het jaar 1917. Hoezeer de geschiedenis van de voorafgaande ideologische strijd en voorbereidingen van belang was, niet alleen voor de partij, maar ook voor de betrokken individuen, vond deze periode haar hoogste en categorische test in de Oktoberrevolutie. Geen der epigonen wist deze test met succes te doorstaan. Zonder uitzondering stonden zij ten tijde van de Februarirevolutie in 1917 aan de zijde van de democratische linksen. Niet één van hen bracht de leus naar voren van arbeidersstrijd voor de macht. Zij allen beschouwden de koers naar een socialistische revolutie als absurd of, erger nog, als “trotskisme”. En in die geest leidden zij de partij totdat Lenin in april uit het buitenland terugkeerde en zijn beroemde Stellingen poneerde. Hierna probeerde Kamenev, al in een rechtstreeks gevecht met Lenin verwikkeld, openlijk een democratische vleugel van bolsjewieken te vormen. Later werd hij hierin gesteund door Zinovjev, die samen met Lenin was gearriveerd. Stalin, toen al hevig gecompromitteerd door zijn sociaal-patriottische stellingname, verdween in de coulissen. Hij zorgde dat de partij zijn miserabele artikelen en toespraken in de beslissende weken van maart deed vergeten en stapte geleidelijk over naar Lenins standpunt. En daarom kwam automatisch de vraag naar boven: wat hadden deze leidende ‘oude bolsjewieken’ eigenlijk van het leninisme begrepen, op het moment dat werkelijk niemand van hen in staat bleek om zelfstandig de theoretische en praktische ervaringen van de partij toe te passen op dit meest belangrijke historische en kritieke moment? De aandacht diende dus ten koste van alles hiervan te worden afgeleid en vervangen door een ander vraagstuk. Met dit doel voor ogen werd het vuur van de aanval gericht op de permanente revolutie. Mijn tegenstanders konden natuurlijk niet voorzien dat ze door een kunstmatig strijdpunt te creëren, ze ongewild gedwongen werden deze op zichzelf te betrekken en met terugwerkende kracht een nieuw wereldbeeld voor zichzelf in elkaar te knutselen.

De basis uitgangspunten van de theorie van de permanente revolutie waren door mij al onder woorden gebracht, zelfs voor de beslissende gebeurtenissen van 1905. Rusland naderde de burgerlijke revolutie. Niemand in de rijen der Russische sociaaldemocratie (wij noemden ons toen sociaaldemocraten) had er enige twijfel over dat we een burgerlijke revolutie naderden. Oftewel een revolutie veroorzaakt door de tegenstelling van de ontwikkeling van de productiekrachten van de kapitalistische samenleving en achterhaalde kaste en de middeleeuwse staatsverhoudingen van horigheid. In de strijd tegen de narodniki en de anarchisten heb ik in die dagen niet weinig woorden en toespraken moeten wijden aan de marxistische analyse over het burgerlijke karakter van de aanstaande revolutie.

Het burgerlijke karakter van de revolutie kon echter niet bij voorbaat het antwoord geven op de vraag welke klasse de taken van de democratische revolutie zou oplossen en wat de onderlinge verhoudingen tussen die klassen zouden zijn. Het was juist precies op dat punt dat de fundamentele strategische problemen begonnen.

Plechanov, Axelrod, Zasulich, Martov en met hen alle Russische mensjewieken, namen als uitgangspunt het idee dat de liberale bourgeoisie, als de natuurlijke erfgenaam, de leidende rol in de burgerlijke revolutie moest hebben. En volgens dit schema was het de rol van de arbeiderspartij om de linkervleugel te zijn van het democratische front. De sociaaldemocraten moesten de liberale bourgeoisie enerzijds beschermen tegen de reactie en tegelijkertijd de belangen van de arbeidersklasse verdedigen tegen de liberale bourgeoisie. Anders gezegd: de mensjewieken zagen de burgerlijke revolutie voornamelijk als een burgerlijk constitutionele hervorming.

Lenin plaatste deze kwestie in een heel ander daglicht. Voor Lenin vroeg de bevrijding van de productiekrachten ten behoeve van de burgerlijke samenleving uit de beperkingen van de feodale samenleving in de eerste plaats om een radicale oplossing van het agrarische vraagstuk; in de zin van een volledige liquidatie van de klasse der grootgrondbezitters en de revolutionaire herverdeling van eigendom van het land. En dit was onlosmakelijk verbonden met de vernietiging van de monarchie. Lenin benaderde het agrarische vraagstuk, van levensbelang voor de overgrote meerderheid van de bevolking en tegelijkertijd basisprobleem van de kapitalistische markt, met revolutionaire doortastendheid. Omdat de liberale bourgeoisie als vijand tegenover de arbeider staat en met ontelbare banden is verweven met het grootgrondbezit, kan de normale democratische bevrijding van de boerenbevolking alleen worden verwezenlijkt door de revolutionaire samenwerking van arbeiders en boeren. Volgens Lenin moest de gezamenlijke opstand tegen de oude samenleving, indien ze overwon, leiden tot het vestigen van een ‘democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren’.

Deze formule wordt tegenwoordig als een super-historisch dogma gepredikt door de Komintern, zonder maar een poging om de levende historische ervaringen van de afgelopen kwart eeuw te analyseren – alsof we geen getuigen en deelnemers zijn geweest aan de Revolutie van 1905, de Februarirevolutie van 1917 en uiteindelijk de Oktoberrevolutie. Maar juist tegenwoordig is zo’n historische analyse des te meer noodzakelijk, omdat er nooit een regime van ‘de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren’ heeft bestaan.

Voor Lenin was het in 1905 een strategische hypothese die nog getoetst moest worden aan het actuele verloop van de klassenstrijd. De formule van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren was met opzet in grote mate ‘onder voorbehoud’. Lenin nam met opzet geen voorschot op hoe de politieke verhouding tussen de boeren en de arbeiders zou zijn in deze zogeheten ‘democratische heerschappij’. Hij sloot de mogelijkheid niet uit dat de boeren in de revolutie vertegenwoordigd zouden worden door een onafhankelijke partij – onafhankelijk in dubbel opzicht; zowel van de bourgeoisie als van de arbeidersklasse en tegelijkertijd in staat een democratische revolutie te realiseren, verbonden met de partij van de arbeidersklasse in gevecht tegen de liberale bourgeoisie. Lenin hield zelfs rekening met de mogelijkheid dat – zoals we snel zullen zien – de revolutionaire boerenpartij zelfs de meerderheid zou kunnen vormen in de regering van de democratische heerschappij.

In de kwestie van het beslissende belang van de agrarische revolutie voor het lot van de burgerlijke revolutie was ik, tenminste vanaf de herfst van 1902, mijn eerste periode als vluchteling in het buitenland, een leerling van Lenin. Dat de agrarische revolutie en daaropvolgend, de algemene democratische revolutie, alleen gerealiseerd zou kunnen worden door de gezamenlijke krachten van de arbeiders en de boeren in gevecht tegen de liberale bourgeoisie, stond voor mij zo vast als een huis, ondanks alle zinloze verzinsels van de afgelopen jaren. Dat ik toch stelling nam tegen de formule van de ‘democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren’ was omdat ik haar tekortkomingen zag in het feit dat het de vraag openliet welke klasse leidend zou zijn in deze heerschappij. Ik poogde aan te tonen dat de boerenbevolking, ondanks haar enorme sociale en revolutionaire gewicht, niet in staat zou zijn een werkelijk onafhankelijke partij te vormen en nog minder in staat zou zijn om de revolutionaire macht in de handen van zo’n partij te concentreren. Net zoals in de oude revoluties, vanaf de Duitse reformatie in de 16e eeuw en zelfs daarvoor, gaf de boerenbevolking in haar opstanden steun aan één van de secties van de stedelijke bourgeoisie en droeg niet zelden bij aan haar overwinning. En dus, in onze verlate burgerlijke revolutie zou de boerenbevolking, op het hoogtepunt van haar strijd, wel eens dezelfde steun kunnen verlenen aan de arbeidersklasse en hiermee deze aan de macht helpen. Hieruit trok ik de conclusie dat de burgerlijke revolutie alleen haar taken radicaal kon oplossen, indien de arbeidersklasse, met de steun van de vele miljoenen boeren, erin zou slagen de revolutionaire heerschappij in haar handen te concentreren.

Wat zou de sociale inhoud van zo’n heerschappij zijn? In de eerste plaats zou ze tot het einde de agrarische revolutie moeten doorvoeren en de staat democratisch moeten reconstrueren. Met andere woorden, de heerschappij van de arbeiders moest het instrument zijn om de vertraagde historische taken van de burgerlijke revolutie te volvoeren. Maar daar kon zij niet stoppen. Na de macht te hebben overgenomen, zou de arbeidersklasse gedwongen zijn om nog dieper in te grijpen op de verhouding van het privébezit in het algemeen, oftewel de weg in te slaan van socialistische maatregelen.

“Maar geloof je werkelijk,” wierpen de Stalins, Rykovs en al die andere Molotovs mij ontelbare malen voor de voeten tussen 1905 en 1917, “dat Rusland rijp is voor de socialistische revolutie?” Op die vraag antwoordde ik steevast: Nee, dat geloof ik niet. Maar de wereldeconomie als geheel en in de eerste plaats de Europese economie, is volledig rijp voor de socialistische revolutie. Of de heerschappij van de arbeiders in Rusland wel of niet tot het socialisme zal leiden, in welk tempo en door welke fases ze zal gaan, zal afhangen van het lot van het Europese en wereldwijde kapitalisme.

Dat waren de essentiële kenmerken van de theorie van de permanente revolutie toen zij in de eerste maanden van 1905 ontstond. Sindsdien hebben er drie revoluties plaatsgevonden. De Russische arbeidersklasse is aan de macht gekomen op de machtige golf van de boerenopstand. De heerschappij van de arbeiders werd in Rusland een feit, eerder dan welke van de oneindig meer ontwikkelde landen van de wereld. In 1924, nota bene zeven jaar nadat de historische voorspelling van de theorie van de permanente revolutie zich met buitengewone kracht heeft bevestigd, openden de epigonen een overspannen aanval op deze theorie, zich baserend op uit verband gerukte zinsneden en polemische speldenprikken uit mijn oude werken, die ik zelf al volledig was vergeten.

Het is hier op zijn plaats eraan te herinneren dat de eerste Russische revolutie meer dan een halve eeuw na de golf van burgerlijke revoluties in Europa uitbrak en 35 jaar na de Commune van Parijs. Europa kreeg de tijd om te wennen aan een revolutieloos tijdperk. Rusland had sowieso geen ervaringen hiermee. Alle revolutionaire problemen waren nieuw voor ons. Het is niet moeilijk voor te stellen hoeveel onbekende en conjuncturele grootheden een revolutie voor ons bevatte in die dagen. Alle formules van alle groeperingen waren, ieder op zijn eigen wijze, slechts werkbare aannames. Men moet wel een volledig gebrek aan enig historisch vooruitzicht en compleet gebrek aan inzicht in haar methodes hebben om nu, na de gebeurtenissen, analyses en overwegingen uit 1905 te presenteren alsof ze gisteren geschreven zijn. Ik heb het vaak tegen vrienden gezegd: ik twijfel er niet aan dat mijn vooruitzichten in 1905 veel tekortkomingen bevatten, waarvan het niet moeilijk is, ze al terugkijkend, eruit te vissen. Maar zagen mijn criticasters het beter en verder? Aangezien ik mijn oude geschriften lang niet had herlezen, was ik bij voorbaat bereid meer waarde toe te kennen aan ernstige en belangrijke tekortkomingen dan ze in werkelijkheid bevatte. Ik raakte hiervan overtuigd in 1928 toen ik, gedwongen door mijn verbanning naar Alma Ata en uitgesloten van politieke werkzaamheid, de gelegenheid had om met de pen in de hand, mijn oude geschriften over de problemen van de permanente revolutie te herlezen. Ik hoop dat ook de lezer hiervan grondig zal worden overtuigd als hij en zij kennis nemen van de navolgende pagina’s.

Desondanks is het nodig, binnen de beperkingen van dit voorwoord, om zo precies mogelijk de karakteristieken van de elementen van de theorie van de permanente revolutie weer te geven, alsmede haar belangrijkste tegenwerpingen. Het geschil is zo verbreed en verdiept dat het inmiddels welhaast alle belangrijke kwesties van de wereldwijde revolutionaire beweging omvat.

De permanente revolutie, zoals Marx dit concept beschouwde, betekent een revolutie die zich niet neerlegt bij een eenzijdige vorm van klassenheerschappij, die niet ophoudt bij haar democratische fase, maar overgaat tot socialistische maatregelen en het gevecht aangaat met reactie van buitenaf; oftewel, een revolutie waarin elke volgende fase voortkomt uit haar vorige en die alleen kan eindigen in de volledige afschaffing van de klassenmaatschappij.

Om de chaos die is gecreëerd rond de theorie van de permanente revolutie te ontwarren, moeten we noodzakelijkerwijs de drie elementen die in deze theorie zijn vervat, onderscheiden.

In de eerste plaats omvat het de problemen van de overgang van de democratische revolutie in de socialistische. In essentie is dat de historische oorsprong van de theorie.

Het concept van de permanente revolutie werd naar voren gebracht door de grote communisten uit het midden van de 19e eeuw, Marx en zijn medestanders, als antwoord op de democratische ideologie die, zoals we weten, stelde dat met het vestigen van een ‘rationele’ of democratische staat, alle problemen vreedzaam konden worden opgelost middels geleidelijke maatregelen, hervormingen. Marx beschouwde de burgerlijke revolutie van 1848 als een directe voorloper van de arbeidersrevolutie. Marx “vergiste zich”. Maar zijn fout was niet zozeer gelegen in zijn methode, maar in tijd. De revolutie van 1848 leidde niet tot een overgang in een socialistische revolutie. Maar daarom bereikte zij ook haar democratische inhoud niet. De Duitse revolutie van 1918 was geen democratische volvoering van de burgerlijke revolutie. Het was een arbeidersrevolutie die werd onthoofd door de sociaaldemocratie; het werd een burgerlijke contrarevolutie, die zich gedwongen zag pseudo-democratische vormen te hanteren, na haar overwinning op de arbeidersklasse.

Het ‘vulgaire’ marxisme heeft een schema van historische ontwikkeling gemaakt waarbij iedere burgerlijke samenleving op één of ander moment een democratisch regime verwerft, waarin de arbeidersklasse onder democratische omstandigheden, geleidelijk wordt georganiseerd en opgeleid voor het socialisme. De uiteindelijke overgang naar het socialisme werd op verschillende manieren voorgesteld; de overtuigde reformisten schilderden deze overgang als een hervormende vulling van de democratie met een socialistische inhoud (Jaurès); de formele revolutionairen erkenden de noodzaak van het toepassen van revolutionair geweld om die overgang te bereiken (Guesde). Maar zowel eerst- als laatstgenoemde beschouwden democratie en socialisme, voor alle landen en volken, als twee fasen in de ontwikkeling van de samenleving, die niet alleen totaal verschillend van elkaar, maar ook in tijd ver van elkaar verwijderd waren. Deze opvatting werd ook breed gedeeld onder de Russische marxisten die in de periode rond 1905 tot de linkervleugel van de Tweede Internationale behoorden. Plechanov, de briljante leermeester van het Russische marxisme beschouwde de heerschappij van de arbeiders in Rusland in die tijd als een waanvoorstelling. Dezelfde mening werd niet alleen door mensjewieken gedeeld, maar ook door de overweldigende meerderheid van de leidende bolsjewieken, met name door de huidige partijleiders die, zonder uitzondering, in die dagen resolute revolutionaire democraten waren, maar voor wie de problemen van socialistische revolutie, niet alleen in 1905, maar ook aan de vooravond van 1917, slechts vage toekomstmuziek vormden.

De theorie van de permanente revolutie, die ontstond in 1905, verklaarde de oorlog aan dat soort opvattingen en stemmingen. Het verklaarde waarom de democratische taken van de achterlopende burgerlijke landen in ons tijdperk rechtstreeks leiden tot de heerschappij van de arbeiders en dat die heerschappij de socialistische taken gelijk op de kaart zet. Dat is het centrale idee achter de theorie. Terwijl de traditionele opvatting was dat de weg naar de heerschappij van de arbeiders via een lange periode van democratie moest worden bereikt, toonde de theorie van de permanente revolutie aan dat de weg van onderontwikkelde landen naar democratie verliep via de heerschappij van de arbeiders. Bijgevolg ook dat democratie geen regime is dat decennia lang zelfvoorzienend is, maar slechts een direct voorspel tot socialistische revolutie. Beiden zijn als een onbreekbare ketting met elkaar verbonden. En daarmee wordt ook een permanent revolutionair verband gelegd tussen de democratische revolutie en de socialistische opbouw van de samenleving.

Het tweede aspect van het ‘permanente’ van de theorie heeft met de socialistische revolutie op zich te maken. Al oneindig lang en constant in onderlinge strijd verwikkeld, veranderen de sociale verhoudingen. Samenlevingen werpen hun huid af. Elke fase van verandering komt voort uit de vorige. Noodzakelijkerwijs neemt dit proces een politiek karakter aan, omdat het zich ontwikkelt door botsingen tussen verschillende groeperingen van de zich veranderende samenleving. Periodes van burgeroorlog en buitenlandse oorlogen worden afgewisseld met tijdperken van ‘vreedzame’ hervormingen. Omwentelingen in de economie, de techniek, wetenschap, het gezin en de moraal en het alledaagse leven ontwikkelen zich in een complexe en wederkerige actie en staan de samenleving niet toe een rustig evenwicht te vormen. Daarin ligt het permanente karakter van de socialistische revolutie als zodanig.

Het internationale karakter van de socialistische revolutie, dat het derde aspect van de theorie van de permanente revolutie vormt, vloeit voort uit de huidige staat van de economie en de sociale structuur van de menselijke samenleving. Internationalisme is geen abstract principe maar een theoretische en politieke weerspiegeling van de aard van de wereldeconomie, van de wereldwijde ontwikkeling van de productiekrachten en de wereldwijde omvang van de klassenstrijd. De socialistische revolutie begint op nationale grondvesten – maar op deze basis kan zij niet vervolmaakt worden. De instandhouding van de arbeidersrevolutie binnen een nationaal raamwerk kan slechts een voorlopige stand van zaken zijn, hoewel, zoals de ervaringen van de Sovjet-Unie aantonen, van langere duur. In een geïsoleerde heerschappij van de arbeiders, waar de interne en externe tegenstellingen onvermijdelijk met de behaalde successen groeien, wordt de arbeidersstaat uiteindelijk het slachtoffer van deze tegenstellingen. Vanuit dit oogpunt bekeken is een nationale revolutie niet een op zichzelf staande eenheid, maar een schakel in een internationale keten. De internationale revolutie bestaat uit een permanent proces, ondanks tijdelijke neer- en achteruitgang.

Het gevecht van de epigonen is, soms niet altijd even duidelijk, gericht tegen alle drie aspecten van de theorie van de permanente revolutie. Hoe kon het ook anders zijn, wanneer die drie onlosmakelijk met elkaar in verband staan? Op een mechanische wijze scheiden de epigonen de democratische van de socialistische heerschappij. Ze scheiden de nationale socialistische revolutie van de internationale. In essentie gaan ze er van uit dat de overwinning van de macht binnen nationale grenzen niet de beginfase maar de eindfase is van de revolutie; daarna volgt de periode van hervormingen die tot de nationale socialistische samenleving zal leiden. In 1905 peinsden ze er niet over dat de arbeidersklasse in Rusland eerder de macht zou grijpen dan in West-Europa. In 1917 preekten ze de zelfvoorzienende democratische revolutie in Rusland en laakten de heerschappij van de arbeiders. In 1925-1927 stuurden ze aan op een nationale revolutie in China onder leiding van de nationale bourgeoisie. En uiteraard voerden ze in China de slogan op van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren tegenover die van de heerschappij van de arbeiders. Ze proclameerden de mogelijkheid van de opbouw van een geïsoleerde en zelfvoorzienende socialistische samenleving in de Sovjet-Unie. Voor hen werd de wereldrevolutie in plaats van een onmisbare voorwaarde tot overwinning, een mooie bijkomstigheid. Deze overduidelijke breuk met het marxisme door de epigonen was het resultaat van een permanent gevecht tegen de theorie van de permanente revolutie.

Dit gevecht, wat begon met een kunstmatige heropleving van historische herinneringen en de vervalsing van een ver verleden, leidde tot een volledige verandering van het wereldbeeld van de leidende laag van de revolutie. Herhaaldelijk hebben we al uitgelegd dat deze herwaardering werd bereikt onder invloed van de sociale behoeften van de Sovjetbureaucratie, die steeds conservatiever werd, streefde naar een nationaal regime en eiste dat de al volbrachte revolutie, die bevoorrechte posities voor de bureaucratie betekende, nu beschouwd moest worden als toereikend voor het bereiken van een vreedzame opbouw van het socialisme. We zijn niet van plan dit thema hier verder uit te diepen. Het voldoet hier om vast te stellen dat de bureaucratie zich al te zeer bewust is van het verband tussen haar materiële en ideologische positie en de theorie van het socialisme in één land. Juist nu wordt dat steeds krasser uitgedrukt, ondanks, of beter, vanwege het feit dat de stalinistische regeringsmachine onder druk van omstandigheden die ze niet heeft voorzien, nu met alle macht naar links aan het sturen is en zware slagen toebrengt aan haar instigatoren op de rechtervleugel, waaraan ze ooit ontsprong. De vijandigheid van de bureaucratie tegenover de marxistische oppositie, wiens leuzen en argumenten ze in grote haast heeft geleend, neemt in het geheel niet af, zoals we weten. Het veroordelen van de theorie van de permanente revolutie en een toegeving, al is het indirect, aan de theorie van het socialisme in één land wordt eerst en vooral geëist van die opposanten, die de vraag stellen weer toegelaten te worden tot de partij met als doel steun te geven aan de campagne rond industrialisatie en dergelijke. Hiermee toont de stalinistische bureaucratie het pure tactische karakter aan van haar draai naar links, die samenvalt met de versterking van haar nationaal reformistische strategische grondvesten. Uitleg hierover is overbodig, omdat zowel in de politiek als in de oorlog op de lange duur tactiek ondergeschikt is aan strategie.

Sindsdien heeft deze kwestie al lang het specifieke aspect van de strijd tegen het “trotskisme” overstegen. Zich geleidelijk uitbreidend, omvat het vandaag de dag letterlijk alle problemen van het revolutionaire wereldbeeld. Ofwel permanente revolutie of socialisme in één land – dit alternatief omvat tegelijkertijd de interne problemen van de Sovjet-Unie, de vooruitzichten van de revolutie in het Oosten en, tenslotte, het lot van de Communistische Internationale als geheel.

Het huidige werk gaat niet in op problemen rond deze kwestie; het is niet nodig om te herhalen wat al is gezegd in ander werk. In mijn “Kritiek op het Ontwerpprogramma van de Komintern”[1] heb ik gepoogd om theoretisch de economische en politieke onhoudbaarheid van het nationale socialisme aan te tonen. De theoretici van de Komintern hebben er het zwijgen toe gedaan. En dat is ook het enige wat hen restte. In dit boek probeer ik vooral de theorie van de permanente revolutie te herstellen zoals die in 1905 werd geformuleerd met het oog op de toenmalige interne problemen rond de Russische revolutie. Ik laat zien waarin mijn stellingname in werkelijkheid verschilde met die van Lenin en waarom die op ieder kritiek moment juist weer met die van Lenin samenviel. En als laatste probeer ik aan te tonen waarom deze kwestie van doorslaggevend belang is voor de arbeidersklasse van de onderontwikkelde landen en daarmee voor de gehele Komintern.

Welke beschuldigingen hebben de epigonen geuit tegen de theorie van de permanente revolutie? Als we de ontelbare tegenstrijdigheden van mijn criticasters buiten beschouwing laten, dan is de enorme stapel geschriften terug te brengen tot de navolgende punten:

1     Trotski hield geen rekening met de verschillen tussen de burgerlijke revolutie en de socialistische revolutie. Al in 1905 was hij er van overtuigd dat de arbeidersklasse direct werd geconfronteerd met de taken van een socialistische revolutie.

2     Trotski is volledig het agrarische vraagstuk vergeten. Voor hem bestond de boerenbevolking niet. Hij schilderde de revolutie af als een enkelvoudig gevecht tussen het tsarisme en de arbeidersklasse.

3     Trotski geloofde niet dat de wereldbourgeoisie voor langere periode het bestaan van de heerschappij van de Russische arbeidersklasse zou tolereren en beschouwde haar ondergang als onvermijdelijk, vermits de arbeidersklasse in het Westen er in zou slagen op korte termijn te overwinnen en ons te hulp zou schieten. Daarmee onderschatte Trotski de druk die de Westerse arbeidersklasse op haar eigen bourgeoisie kon uitoefenen.

4     In zijn algemeenheid heeft Trotski geen vertrouwen in de kracht van de Russische arbeidersklasse, in haar vermogen om onafhankelijk het socialisme te scheppen; daarom heeft hij toen en nu al zijn hoop gevestigd op de internationale revolutie.

Deze motiveringen lopen niet alleen dwars door de ontelbare geschriften en toespraken van Zinovjev, Stalin, Boecharin en anderen, maar ze worden ook zo geformuleerd in de meest zwaarwegende resoluties van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en de Komintern. Maar ondanks dat alles, is men gedwongen vast te stellen dat ze zijn gebaseerd op een mengeling van onwetendheid en leugenachtigheid.

De eerste twee stellingen van onze criticasters zijn, zoals we later zullen aantonen, tot op het bot gelogen. Neen, ik ben juist precies vanuit het burgerlijk-democratische karakter van de revolutie uitgegaan en kwam tot de conclusie dat de omvang van de agrarische crisis de arbeidersklasse in achterlijke Rusland aan de macht zou brengen. Jazeker, dit was precies het uitgangspunt dat ik verdedigde aan de vooravond van de revolutie van 1905. Dit was precies het idee wat ik uitdrukte door de revolutie te omschrijven als ‘permanent’, oftewel onafgebroken, een revolutie die van een democratische fase overgaat in een socialistische fase. Lenin gebruikte later de uitstekende uitdrukking dat de burgerlijke revolutie doorgroeit in een socialistische. De opvatting van ‘doorgroeien’ werd later door Stalin, na de gebeurtenis (in 1924) tegenover de permanente revolutie gesteld, welke hij beschreef als een directe sprong van het rijk der autocratie naar het rijk van het socialisme. Deze bekrompen ‘theoreticus’ nam geeneens de moeite om zich de vraag te stellen welke betekenis er kan worden gehecht aan het permanente van de revolutie, haar ononderbroken ontwikkeling, als er alleen maar een sprong nodig is?

Wat betreft de derde beschuldiging: deze werd bepaald door de slechts van korte duur zijnde overtuiging onder de epigonen van de mogelijkheid om de imperialistische bourgeoisie te neutraliseren voor onbepaalde tijd met behulp van de ‘listig’ georganiseerde druk van de arbeidersklasse. In de jaren 1924-1927 was dit het centrale thema van Stalins gedachtegoed. Het Anglo-Russische Comité was hiervan de vrucht. Teleurstelling over de mogelijkheden om de wereldbourgeoisie met handen en voeten te binden met behulp van Purcell, Radic, LaFolette en Tsjang Kai Sjek leidde tot een acute paniekaanval van onmiddellijke oorlogsdreiging. De Komintern gaat nog steeds hieronder gebukt.

Het vierde bezwaar tegen de theorie van de permanente revolutie komt er simpelweg op neer te stellen dat ik in 1905 niet het standpunt van de mogelijkheid van socialisme in één land verdedigde, welke Stalin voor het eerst in 1924 fabriceerde ten behoeve van de bureaucratie. Deze beschuldiging is natuurlijk een buitengewoon geschiedkundige curiositeit. Men zou zelfs kunnen geloven dat mijn opponenten, voor zover zij politiek nadachten in 1905, van mening waren dat Rusland toen al rijp was voor een onafhankelijke socialistische revolutie. Terwijl in werkelijkheid zij mij in de periode 1905-1917 onvermoeibaar van utopisme beschuldigden, omdat ik de mogelijkheid openliet dat de Russische arbeidersklasse eerder aan de macht kon komen dan die van West-Europa. Kamenev en Rykov beschuldigden Lenin van utopisme in april 1917. En terplekke legden zij in simpele bewoordingen aan Lenin uit dat de socialistische revolutie eerst in Engeland moest worden doorgevoerd en in de andere ontwikkelde landen, voordat Rusland aan de beurt kon zijn. Hetzelfde standpunt werd door Stalin verdedigd tot 4 april 1917. Slechts moeizaam en geleidelijk nam hij uiteindelijk Lenins formule van de heerschappij van de arbeidersklasse over, in plaats van de democratische heerschappij. In de lente van 1924 was Stalin nog steeds aan het herhalen wat anderen al voor hem hadden gezegd: op zichzelf is Rusland nog niet rijp voor de opbouw van een socialistische samenleving. In de herfst van 1924, in zijn gevecht tegen de theorie van de permanente revolutie, ontdekte hij voor het eerst de mogelijkheid om geïsoleerd het socialisme in Rusland op te bouwen. Pas daarna gingen de rode professoren zinsnedes voor Stalin verzamelen, waarin Trotski schuldig werd bevonden van in 1905 te geloven – hoe schandalig! – dat Rusland alleen met hulp van de arbeidersklasse van het westen het socialisme kon bereiken.

Als men de geschiedenis van deze ideologische strijd van een kwart eeuw in kleine stukjes zou snijden, ze met mortel zou mengen en dan een blinde de opdracht geven om de stukken weer in elkaar te zetten, is het bijna onmogelijk er een grotere theoretische en geschiedkundige knoeiboel van te maken, dan welke de epigonen hun lezers en toehoorders voorschotelen.

Om de verbinding tussen de problemen van gisteren en vandaag te verduidelijken, is het voldoende, al is het slechts in het voorbijgaan, wat de leiding van de Komintern, in feite Stalin en Boecharin, in China wisten te bekokstoven.

Onder het voorwendsel dat China werd geconfronteerd met een revolutie van nationale bevrijding, werd in 1924 de leidende rol hierin toebedeeld aan de Chinese bourgeoisie. De partij van de nationale bourgeoisie, de Kwomintang, werd officieel bestempeld als de leidende partij. Zelfs de mensjewieken waagden het in 1905 niet om zover te gaan om de Cadetten (de partij van de liberale bourgeoisie) als zodanig te bestempelen.

Maar zelfs daar stopte de leiding van de Komintern niet. Zij dwong de Chinese Communistische Partij de Kwomintang binnen te treden en zich aan haar leiding te onderwerpen. In speciale telegrammen van Stalin werden de Chinese communisten aangespoord de agrarische beweging in toom te houden. De arbeiders en boeren die in opstand kwamen, werd verboden sovjets te vormen om Tsjang Kai Sjek niet van zich te vervreemden. Tsjang Kai Sjewk werd door Stalin tegenover de oppositie verdedigd als een ‘betrouwbare bondgenoot’ op een partijbijeenkomst in Moskou begin april 1927, slechts een paar dagen voor zijn contrarevolutionaire staatsgreep in Shanghai.

De officiële onderwerping van de Communistische Partij aan de burgerlijke leiding, het officiële verbod op de vorming van sovjets (Stalin en Boecharin onderwezen dat de Kwomintang de rol van sovjet vervulde), was een nog groter en overduidelijker verraad aan het marxisme dan alle daden van de mensjewieken in de jaren 1905-1917.

Na de staatsgreep van Tsjang Kai Sjek in april 1927, splitste zich een linkervleugel van de Kwomintang af, onder leiding van Wang Tsjing Wei, die onmiddellijk in de Pravda werd toegejuicht als een betrouwbare bondgenoot. In essentie stond Wang Tsjing Wei in dezelfde verhouding tot Tsjang Kai Sjek als Kerenski tot Miljoekov, met dit verschil dat in China de personen van Miljoekov en Kornilov in 1 persoon waren verenigd: Tsjang Kai Sjek.

Na april 1927 werd de Chinese partij bevolen zich aan te sluiten bij de “Linkse” Kwomintang en zich te onderwerpen aan de discipline van de Chinese Kerenski in plaats van een openlijk gevecht tegen hem voor te bereiden. De ‘betrouwbare’ Wang Tsjing Wei verpletterde de Communistische Partij en samen hiermee de arbeiders- en boerenbeweging, niet minder brutaal dan Tsjang Kai Sjek, allen door Stalin bestempeld als betrouwbare bondgenoten.

Hoewel de mensjewieken in 1905 en later Miljoekov steunden, zijn ze nooit de liberale partij ingestapt. Hoewel de mensjewieken hand in hand optrokken met Kerenski in 1917, behielden zij hun eigen organisatie. Het beleid van Stalin in China was een kwaadaardige karikatuur, zelfs van het mensjewisme. Dat is hoe het eerste en meest belangrijke hoofdstuk eruit zag.

Nadat de onvermijdelijke vruchten werden geplukt – volledige neergang van de arbeiders- en boerenbeweging, demoralisatie en de uiteenval van de communistische partij – gaf de leiding van de Komintern het volgende bevel: “Naar Links!” Ze eiste een onmiddellijke overgang naar een gewapende opstand van arbeiders en boeren. Tot gisteren vormde de jonge, verpletterde en verminkte communistische partij nog steeds het vijfde wiel aan de wagen van Tsjang Kai Sjek en Wang Tsjing Wei; en bezat niet de minste onafhankelijke politieke ervaring. En nu werd opeens aan de partij opgedragen de arbeiders en de boeren te leiden, die de Komintern tot de dag van gisteren had gedwongen onder de vlag van de Kwomintang te dienen. Nu moesten ze gewapend in opstand komen tegen diezelfde Kwomintang, die in de tussentijd alle gelegenheid had gehad de macht en het leger in haar handen te concentreren. Binnen 24 uur werd er een fictieve sovjet in Kanton opgezet. Een gewapende opstand, vooraf gepland om samen te vallen met de opening van het 15e congres van de Russische CP, toonde gelijktijdig de heldhaftigheid van de voorhoede van de Chinese arbeiders en het misdadige karakter van de leiding van de Komintern aan. Kleinere avonturen gingen aan de opstand in Kanton vooraf en volgden erna. Dat was het tweede hoofdstuk van de Chinese strategie van de Komintern. We kunnen dit bestempelen als de meest kwaadaardige karikatuur van bolsjewisme. De liberale-opportunistische en avonturistische hoofdstukken hebben zo’n dreun uitgedeeld aan de Chinese Communistische Partij, dat het, zelfs met een juist beleid, nog jaren zal duren voor zij hiervan is hersteld.

Het Zesde Congres van de Komintern maakte de balans van dit beleid op. Zonder enig voorbehoud stemde zij ermee in. Dat mag geen verrassing zijn, omdat het congres om die reden bijeen was geroepen. Voor de toekomst bracht het congres de leus naar voren: ‘de democratische heerschappij van de arbeidersklasse en de boeren’. Hoe deze heerschappij ging verschillen van die van de rechtse of de linkse Kwomintang aan de ene kant en de heerschappij van de arbeidersklasse aan de andere kant, dat werd niet uitgelegd aan de Chinese communisten. Het is ook niet uit te leggen.

Tegelijkertijd met het propageren van de leus van de democratische heerschappij, veroordeelde het 6e Congres het gebruik van democratische eisen (zoals grondwettelijke vergadering, algemeen kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en dergelijke). Daarmee werd de Chinese Communistische Partij volledig ontwapend terwijl ze oog in oog stond met de heerschappij van een militaire oligarchie. Voor een lange periode hadden de Russische bolsjewieken arbeiders en boeren gemobiliseerd rond democratische leuzen. Democratische slogans speelden een grote rol in 1917. Pas nadat de Sovjetmacht zich werkelijk had gevestigd en in politieke botsing kwam met de Grondwettelijke Vergadering, hebben we als partij, voor de ogen van de gehele bevolking, onherroepelijk een einde gemaakt aan de instituten en de leuzen van de formele democratie, beter gezegd, burgerlijke democratie, ten faveure van echte sovjetdemocratie, oftewel, arbeidersdemocratie.

Het Zesde Congres van de Komintern onder leiding van Stalin en Boecharin zette dit alles op zijn kop. Terwijl ze aan de ene kant de leus voorschreef van ‘democratische’ heerschappij in plaats van ‘arbeidersheerschappij’, verbood ze tegelijkertijd de democratische leuzen die zo’n heerschappij moeten voorbereiden. De Chinese Communistische Partij was niet alleen ontwapend, ze stond er poedelnaakt. Als goedmaker mocht ze eindelijk tijdens het hoogtij van de contrarevolutie, de leus van sovjets gebruiken, welke verboden was geweest tijdens de periode van opgang van de revolutie. In de Russische folklore is er een populaire hoofdpersoon die bruiloftsliederen zingt op begrafenissen en begrafenisliederen op bruiloften. In beide gevallen kreeg hij een enorm pak slaag. Als het alleen om een terechte afstraffing voor knoeiwerk van incompetente strategische leiders van de Komintern ging, dan zouden we dat kunnen billijken. Maar er staan veel grotere zaken op het spel. Het gaat hier over het lot van de arbeidersklasse. Het beleid van de Komintern vormde onbewust, maar daarom een des te betrouwbare, georganiseerde sabotage van de Chinese Revolutie. En voor die sabotage was succes verzekerd, want het rechts-mensjewistische beleid van 1924-1927 werd door de Komintern voorzien van alle autoriteit van het bolsjewisme en werd tegelijkertijd door de Sovjetmacht, met haar machtige onderdrukkingsapparaat, beschermd tegen de kritiek van de Linkse Oppositie.

En zo hebben we het gevolg kunnen zien van een voltooid experiment van stalinistische strategie, die van begin tot eind werd gevoerd onder de vlag van het gevecht tegen de permanente revolutie. Het was daarom dan ook niet verwonderlijk dat de belangrijkste stalinistische theoreticus voor de onderwerping van de Chinese Communistische Partij aan de nationaal-burgerlijke Kwomintang Martinov was. Diezelfde Martinov was de belangrijkste rechtse mensjewistische criticus van de theorie van de permanente revolutie van 1905 tot en met 1923, het jaar dat hij zijn historische missie mocht aanvangen in de rijen van bolsjewistische partij.

De essentiële feiten over het ontstaan van dit boek worden in het eerste hoofdstuk behandeld. In Alma Ata was ik op mijn gemak een theoretische polemiek tegen de epigonen aan het voorbereiden. De theorie van de permanente revolutie zou in dat boek een ruime plaats innemen. Terwijl ik er mee bezig was, ontving ik een manuscript van Radek, die de permanente revolutie tegenover de strategische lijn van Lenin plaatste. En Radek maakte deze, nogal onverwachte, aftocht door de zijdeur, omdat hij zelf tot aan zijn oren zat ondergedompeld in het Chinese beleid van Stalin. Radek (samen met Zinovjev) verdedigde de onderwerping van de Communistische Partij aan de Kwomintang, niet alleen voor de staatsgreep van Tsjang Kai Sjek, maar ook zelfs daarna.

Om een basis voor de onderwerping van de arbeidersklasse aan de bourgeoisie te kunnen geven, citeerde Radek uiteraard de noodzaak van een verbond met de boeren en mijn ‘onderschatting’ van die noodzaak. In navolging van Stalin verdedigde ook hij mensjewistisch beleid met bolsjewistische woordkeus. Met de formule van de democratische heerschappij van arbeiders en boeren verdoezelde Radek, net als Stalin, het feit dat de Chinese arbeidersklasse werd afgeleid van de onafhankelijke strijd om de macht aan het hoofd van de boerenmassa’s. Toen ik deze ideologische maskerade blootlegde, kwam bij Radek de dringende behoefte naar boven om, gehuld met citaten van Lenin, te bewijzen dat mijn strijd tegen het opportunisme in werkelijkheid voortkwam uit de tegenstelling tussen de theorie van de permanente revolutie en het leninisme. Radek, als advocaat voor de zonden die hij zelf beging, veranderde zijn pleidooi in een aanklacht van een openbaar aanklager tegen de permanente revolutie. Voor hem schiep dat een brug naar capitulatie. Ik had des te meer reden om achterdochtig te zijn omdat Radek, jaren eerder, van plan was geweest een brochure te schrijven ter verdediging van de permanente revolutie. Desalniettemin haastte ik mij niet om Radek af te schrijven. Ik heb gepoogd om zijn artikel vriendelijk en categorisch te beantwoorden, zonder tegelijkertijd zijn aftocht af te snijden. Ik druk hierbij mijn antwoord aan Radek af, in precies dezelfde bewoordingen en slechts aangevuld met een paar toelichtingen en stilistische verbeteringen.

Radeks artikel is niet in de pers afgedrukt en dat zal denk ik ook niet gaan gebeuren, omdat de manier waarin het is geschreven in 1928, het niet door de zeef van de Sovjetcensuur zou passen. Zelfs voor Radek zou het artikel vandaag de dag de nekslag kunnen betekenen, omdat het een duidelijk beeld schetst van zijn ideologische ontwikkeling, die erg lijkt op de ‘ontwikkeling’ van iemand die zichzelf zes hoog uit het raam werpt.

De oorsprong van dit werk verklaart voldoende waarom Radek er een grotere plaats in inneemt dan hij wellicht verdient. Radek wist geen enkel nieuw argument te bedenken tegen de theorie van de permanente revolutie. Hij diende zich aan als een goedprater van de epigonen. De lezer wordt hierom geadviseerd Radek niet simpelweg als Radek te beschouwen, maar als een vertegenwoordiger van een bepaald bedrijf, waarin hij zich een aanstelling wist te verwerven tegen de prijs van het afzweren van het marxisme. Mocht Radek van mening zijn dat teveel modder zijn deel is geworden, doet hij er goed aan uit eigen beweging ze op daarvoor meer geëigende adressen te deponeren. Dat is de privé aangelegenheid van het bedrijf zelf. Daartegen heb ik geen enkel bezwaar.

Diverse groeperingen binnen de Duitse Communistische Partij zijn aan de macht gekomen of hebben hierom gevochten, waarin zij hun kwalificatie tot leiderschap konden bewijzen door kritiek te leveren op de permanente revolutie. Maar al die literaire werken, uit de koker van Maslow, Thalheimer en de rest, zijn van een dusdanig droevig niveau dat het niet eens een basis biedt voor een kritisch antwoord. De Thalmannen, Remmeles en anderen wisten hierin nog dieper te zakken. Al die critici zijn er in geslaagd te bewijzen dat ze geeneens in staat zijn om ook maar aan de drempel te geraken van de werkelijke vraagstukken. Daarom laat ik hen er maar buiten. Eenieder die geïnteresseerd is in de theoretische kritieken van Maslow, Thalheimer en de rest, kunnen, na dit boek te hebben gelezen, zich tot hun werken wenden om zichzelf van de onwetendheid en oneerlijkheid van deze auteurs te overtuigen. Dat is, om zo te zeggen, dan een bijproduct van het werk dat ik de lezer aanbied.

L. Trotski

_______________
[1] Opgenomen in: “The Third International after Lenin”, Pioneer Publishers New York.