Leon Trotski
De verraden revolutie


7. FAMILIE, JEUGD EN CULTUUR.

1. THERMIDOR IN DE FAMILIE.

De oktoberrevolutie heeft oprecht haar verplichtingen ten aanzien van de vrouw vervuld. De jonge regering gaf haar niet alleen gelijke politieke en wettelijke rechten ten opzichte van de man, maar, wat nog veel belangrijker is, deed alles wat ze kon, wat in ieder geval veel meer was dan enig andere regering ooit had gedaan, om haar toegang tot alle vormen van het economische en culturele leven zeker te stellen. Maar zelfs de meest doortastende revolutie, net zoals het “almachtige” Britse parlement, kan vrouwen niet in mannen veranderen; of beter, kan de lasten van zwangerschap, geboorte, zogen en opvoeding van kinderen niet gelijk over man en vrouw verdelen. De revolutie deed een heldhaftige poging om de zogenaamde “hoeksteen” te vernietigen; dat ouderwetse, stoffige en vastgeroeste instituut waarin de vrouwen van de ploeterende massa’s van hun kindertijd tot aan hun dood min of meer slavenarbeid moeten verrichten. De plaats van het gezin als een afgesloten mini-onderneming diende volgens de plannen te worden ingenomen door een afgerond systeem van sociale verzorging en voorzieningen; kraamklinieken, crèches, peuterspeelzalen, scholen, publieke kantines, publieke wasserettes, eerste hulp voor-zieningen, ziekenhuizen, sanatoria, sportverenigingen, bioscopen en zo voort. De volledige opname van de huishoudelijke taken van het gezin door de instituten van de socialistische samenleving, die alle generaties zou verenigen en bijstaan, moest de vrouw bevrijden en daarmee ook de elkaar liefhebbende stellen, van de duizend jaar oude boeien. Tot op heden is dit probleem der problemen nog niet opgelost. De veertig miljoen Sovjet gezinnen blijven in overgrote meerderheid broedplaatsen van middeleeuwse vrouwelijke slavernij en waanzin, dagelijkse vernedering van kinderen, honger en kinderlijk bijgeloof. We moeten ons hierover geen illusies koesteren. En juist om die reden zijn de opeenvolgende veranderingen in het benaderen van de problemen van het gezin in de Sovjet-Unie de beste graadmeter van de werkelijke aard van de Sovjet samenleving en de evolutie van haar heersende laag.

Het bleek onmogelijk de oude familie te overrompelen. Niet omdat de wil ontbrak en niet omdat het oude gezin zo diep in het hart van mensen zat beklonken. Integendeel, na een korte periode van wantrouwen tegenover de regering en haar crèches, peuter-speelzalen en soortgelijke voorzieningen, begonnen de werkende vrouwen en na hen de meer ontwikkelde boeren, de enorme voordelen van collectieve zorg voor kinderen, net als de vermaatschappelijking van het hele gezinsleven, te waarderen. Helaas was de samenleving te arm en te onderontwikkeld. De werkelijke bronnen van de staat kwamen niet overeen met de plannen en de bedoelingen van de Communistische Partij. Je kan het gezin niet ‘afschaffen’, je moet het vervangen. De werkelijke bevrijding van de vrouw is niet te realiseren op basis van “algemeen gebrek”. De ervaring maakte deze harde werkelijkheid, die Marx tachtig jaar geleden al had geformuleerd, duidelijk.

Tijdens de magere jaren aten de arbeiders en gedeeltelijk hun families, zoveel mogelijk in de fabrieken of de publieke kantines en dit feit werd officieel gezien als een overgang naar een socialistische vorm van leven. Het is niet nodig stil te staan bij de bijzonderheden van de verschillende tijdperken; het militaire communisme, de NEP en het eerste vijfjaren plan. Feit is dat vanaf het moment dat het voedselbonnensysteem werd afgeschaft in 1935, al de beter gesitueerde arbeiders weer terugkeerden naar de dinertafel thuis. Het zou onjuist zijn dit te beschouwen als een veroordeling of een stap terug van een socialistische systeem, dat in zijn algemeenheid nooit is uitgeprobeerd. Maar des te twijfelachtiger was het oordeel van de arbeiders en hun vrouwen over de “sociale voedselvoorziening” die door de bureaucratie werd georganiseerd. Dezelfde conclusie moet worden getrokken ten aanzien van de publieke wasserettes, waar ze het linnen vaker kapot scheuren en stelen, dan dat het wordt gewassen. Terug naar eigen huis en haard! Maar thuis koken en thuis wassen, wat met enige schaamte toch door sprekers en journalisten wordt toegejuicht, betekent de terugkeer van de arbeidersvrouw naar de potten en pannen; oftewel terug naar haar oude slavernij. Het is zeer twijfelachtig of de resolutie van de Communistische Internationale over de “volledige en onomkeerbare overwinning van het socialisme in de Sovjet-Unie” erg overtuigend klinkt in de oren van de vrouwen van de fabrieksdistricten!

Het boerengezin, dat niet alleen aan de huisarbeid, maar ook aan de landarbeid is gebonden, is oneindig meer stabiel en conservatief dan het gezin in de steden. Maar een paar en in het algemeen, bloedeloze agriculturele gemeenschappen introduceerden in de beginperiode publieke kantines en crèches. Volgens de eerste aankondigingen zou de Collectivisatie de aanzet geven tot een beslissende verandering op het gebied van het familieleven. Niet voor niets onteigenden ze van de boer niet alleen zijn kippen, maar ook zijn koe. Er was in ieder geval geen gebrek aan aankondigingen over de triomfantelijke opmars van publieke kantines door het hele land. Maar toen de terugtocht begon, kwam de werkelijke situatie achter de bluf boven water. In zijn algemeenheid krijgt de boer van de Kolchoz alleen brood voor hemzelf en voer voor zijn vee. Vlees, zuivelproducten en groenten kan hij bijna alleen bemachtigen via zijn eigen bijbehorende stukje grond. En zodra de meest noodzakelijke levensbehoeften alleen door de persoonlijke inspanningen van het gezin kunnen worden verkregen, kan er geen sprake meer zijn van publieke eetgelegenheden. En zo leggen de dwergboerderijtjes, die een nieuwe basis leggen voor de huiselijke kring, een dubbele last op de schouders van de vrouw.

Het totale aantal reguliere crèches bedroeg in 1932 zeshonderdduizend en de tijdelijke voorzieningen tijdens het landbouwseizoen ongeveer vier miljoen. In 1935 waren er 5,6 miljoen tijdelijke plaatsen, maar de reguliere waren nog steeds een onaanzienlijk deel van het totaal. Daarbij zijn de bestaande crèches, zelfs in Moskou, Leningrad en andere centra niet toereikend voor zelfs de minst kieskeurige eisen. “Een crèche waar een kind zich slechter voelt dan thuis is geen crèche, maar een slecht kinderasiel”, zo klaagt een belangwekkende Sovjet krant. Het is geen wonder dat de meer gegoede arbeidersgezinnen de crèches vermijden. Maar voor de overgrote meerderheid van de zwoegende bevolking is zelfs dit aantal “slechte kinderasiels” onbelangrijk. Kort geleden introduceerde het Centraal Uitvoerend Comité een resolutie dat vondelingen en wezen bij privé personen dienden te worden geplaatst voor hun opvoeding. En dus heeft de bureaucratische regering via haar hoogste orgaan haar bankroet aangekondigd ten aanzien van haar belangrijkste maatschappelijke functie. Het aantal kinderen in peuterspeelzalen steeg gedurende 1930 tot 1935 van 370.000 tot 1.181.000. Het lage cijfer in 1930 is al treffend, maar ook het aantal in 1935 lijkt voor de Sovjet families een druppel in de oceaan. Een nader onderzoek zou ongetwijfeld aantonen dat in principe en in ieder geval de betere peuterspeelzalen ten dienste staan van de gezinnen van de overheid, het technisch personeel, Stakhanovisten etcetera.

Hetzelfde Centraal Uitvoerend Comité was niet lang geleden gedwongen openlijk te erkennen dat de “resolutie over de afschaffing van dakloze en onverzorgde kinderen maar zwakjes wordt uitgevoerd”. Wat zit er verborgen achter deze klinische bekentenis? Alleen bij toeval, via de kleine berichtjes achterin de krant komen we erachter dat in Moskou meer dan duizend kinderen “onder buitengewoon moeilijke familieomstandigheden” leven, dat in de zogeheten kindertehuizen van de hoofdstad 1500 kinderen zitten die nergens naar toe kunnen en de straat op worden gestuurd; dat gedurende de twee herfstmaanden in Moskou en Leningrad “7500 ouders voor de rechter werden geleid omdat ze hun kinderen zonder toezicht achterlieten”. Wat voor zin had het hen voor de rechter te leiden? Hoeveel duizenden ouders wisten te voorkomen voor de rechtbank te verschijnen? Hoeveel kinderen in “buitengewoon moeilijke omstandigheden” blijven buiten de statistiek? In hoeverre verschillen buitengewoon moeilijke omstandigheden van gewone moeilijke omstandigheden? Al deze vragen blijven onbeantwoord. Een groot gedeelte van de dakloosheid van deze kinderen, open en bloot, zowel als verborgen, is een direct gevolg van de grote sociale crisis in de loop waarvan het oude gezin sneller uit elkaar valt dan de nieuwe instituten haar kunnen vervangen.

Uit dezelfde toevallige opmerkingen in de kranten en uit delen van criminele verslagen, kan de lezer het bestaan ontdekken van prostitutie in de Sovjet-Unie; de enorme degradatie van vrouwen in het belang van mannen die het kunnen betalen. In de herfst van verleden jaar maakte de Izvestia plotseling aan haar lezers bekend dat in Moskou “wel duizend vrouwen waren gearresteerd die zich in het geheim te koop aanboden op de straten van de proletarische hoofdstad”. Onder de arrestanten waren 177 arbeiders-vrouwen, 92 klerken, 5 universitaire studentes, etc. Wat dreef hen de straat op? Ontoereikende lonen, gebrek, de noodzaak tot “een klein beetje extra voor een jurk of schoenen”. Tevergeefs zouden we zoeken naar de inschatting van de omvang van dit maat-schappelijke kwaad. De bescheiden bureaucratie draagt de statisticus op te zwijgen. Maar dit afgedwongen stilzwijgen is op zichzelf een onmiskenbaar bewijs van de ontelbaarheid van de “klasse” van Sovjet prostituees. Hier is in feite geen sprake van de “overblijfselen van het verleden”, omdat prostituees worden gerekruteerd uit de jongere generaties. Geen enkel weldenkend persoon zou natuurlijk speciaal de schuld voor dit probleem, dat al zo oud is als de beschaving, bij het Sovjet regime leggen. Maar het is bij de aanwezigheid van prostitutie wel onvergefelijk om over de triomf van het socialisme te spreken. De kranten beweren natuurlijk, voor zover het hen is toegestaan over dit prikkelende onderwerp te schrijven, dat “de prostitutie aan het afnemen is”. Het is mogelijk dat dit in vergelijking met de jaren van honger en achteruitgang (1931-1933) waar is. Maar het herstel van de geldverhoudingen sinds die periode, waarbij alle rationering werd afgeschaft, zal onvermijdelijk tot een nieuwe groei van prostitutie leiden, alsmede een toename van dakloze kinderen. Overal waar er geprivilegieerden zijn, zijn er paria’s!

De massale dakloosheid van kinderen is ongetwijfeld het meest onmiskenbare en tragische symptoom van de moeilijke omstandigheden voor de moeder. Over dit onderwerp is zelfs de optimistische Pravda soms gedwongen een bittere bekentenis te doen; “De geboorte van een kind is voor veel vrouwen een serieuze ramp voor haar positie”. Juist om deze reden gaf de revolutionaire macht de vrouwen het recht van abortus, wat in omstandigheden van armoede en gebrek een van haar meest belangrijke civiele, politieke en culturele rechten is, wat er over dit onderwerp ook gezegd wordt door de eunuchen en oude vrijsters van beide seksen. Maar ook dit recht van de vrouw, hoe duister ook op zichzelf, wordt onder de bestaande sociale ongelijkheid veranderd in een privilege. De kleine stukjes informatie die af en toe doordruppelen in de media over abortuspraktijken zijn hemelschreiend. En dus passeerden door een dorpshospitaal in een van de districten van de Oeral “195 vrouwen die door vroedvrouwen werden verminkt”; onder hen 33 werkende vrouwen, 28 administratieve krachten, 65 kolchozenvrouwen, 58 huisvrouwen. Dit Oeraldistrict verschilt van de anderen in die zin dat hier de informatie over wat er gebeurt in de media terecht is gekomen. Hoeveel vrouwen worden er dagelijks verminkt over de gehele Sovjet-Unie?

Na haar ongeschiktheid te hebben bewezen om vrouwen, die gedwongen zijn zich te laten aborteren, van de noodzakelijke medische steun en middelen te voorzien, maakte de staat een scherpe koerswending en is de weg van voorbehoedsmiddelen ingeslagen. En zoals met alles maakt de bureaucratie van de nood een deugd. Een van de leden van het hoogste Sovjet rechtscollege, Soltz, een specialist op het gebied van echtelijke problemen, baseert het aanstaande verbod op abortus op het feit dat in een socialistische samenleving waar geen werkeloosheid en dergelijke meer bestaat, een vrouw geen recht heeft de “vreugdes van het moederschap” af te wijzen. De filosofie van de priester, afgedwongen met de macht van de gendarme. We hoorden pas nog van het centrale orgaan van de regerende partij dat de geboorte van een kind voor veel vrouwen, en het zou eerlijker zijn te zeggen voor de overweldigende meerderheid van de vrouwen, “een ramp voor haar positie is”. We hoorden zojuist nog van het hoogste Sovjet instituut dat “de afschaffing van de dakloze en onverzorgde kinderen zwakjes wordt uitgevoerd”, wat onvermijdelijk een nieuwe toename in dak,- en thuisloze kinderen zal betekenen. Maar hier informeert de hoogste Sovjet rechter ons dat in een land waar “het leven gelukkig is” abortus met gevangenisstraf moet worden bestraft; precies zoals in de kapitalistische landen waar het leven zorgelijk is. Het is vooraf al duidelijk dat in de Sovjet-Unie, net als in het Westen, het voornamelijk de werkende vrouwen, dienstbodes, en boerinnen zullen zijn die moeite zullen hebben hun problemen te verbergen en in de handen van de gevangenisbewaarders zullen vallen. Wat betreft “onze vrouwen”, die voorzien in de vraag naar fijne parfums en andere aangename zaken, zij zullen, zoals voorheen, doen wat ze noodzakelijk vinden, rechtstreeks onder de neus van een toegefelijke gerechtsdienaar. “We hebben mensen nodig”, concludeert Soltz, zijn ogen sluitend voor de daklozen. “Wees dan zo goed om ze zelf te baren”, zou dan het antwoord kunnen zijn aan deze hoge rechter van de miljoenen van zwoegende vrouwen, als de bureaucratie hen niet het stilzwijgen had opgelegd. Deze heren hebben naar het schijnt helemaal vergeten dat het socialisme was bedoeld om de oorzaken die vrouwen tot abortus dreef weg te nemen en haar niet te dwingen tot de “vreugdes van het moederschap” met behulp van de smerige inbreuk door de politie in wat voor elke vrouw de meest intieme levensaangelegenheid is.

Het ontwerp van de anti-abortuswet werd onderworpen aan de zogeheten universele publieke discussie en zelfs door de fijne zeef van de Sovjet media sijpelden veel bittere klachten en verkapte protesten braken uit. De discussie werd net zo abrupt afgekapt als zij was aangekondigd en op 27 juni veranderde het Centraal Uitvoerend Comité dit schandalige ontwerp in een drievoudig schandalige wet. Zelfs sommige van de officiële mooipraters van de bureaucratie voelden zich in verlegenheid gebracht. Louis Fischer verklaarde dat dit stuk wetgeving een betreurenswaardig misverstand moest zijn. In werkelijkheid is deze nieuwe wet tegen vrouwen –met een uitzondering ten voordele van de dames- een natuurlijk en logisch gevolg van een thermidoriaanse reactie.

De triomfantelijke rehabilitatie van het gezin, die simultaan plaatsvond met de herin-voering van de roebel (welk een gelukkig toeval!) wordt veroorzaakt door het materiële en culturele bankroet van de staat. In plaats van openlijk te zeggen: “We zijn helaas nog steeds te arm en onderontwikkeld om socialistische verhoudingen tussen de mensen te creëren, onze kinderen en kleinkinderen zullen dit doel realiseren”, dwingt de leiding het volk om de scherven van het gebroken gezin weer te lijmen en niet alleen dat, maar zelfs onder dreiging van extreme straffen, dat gezin als de gewijde kern van het triomfantelijke socialisme te beschouwen. Op het oog is de mate van deze achteruitgang moeilijk in te schatten.

Alles en iedereen wordt meegesleurd in deze nieuwe koers; wetgever en de literator, rechtbank en de militie, krant en klaslokaal. Wanneer een oprechte en naïeve commu-nistische jongere in zijn blad dapper durft te schrijven: “Je kan je beter druk maken over het probleem hoe we vrouwen uit de klauwen van het gezin kunnen bevrijden”, krijgt hij als antwoord een paar ferme klappen en …. zwijgt. De ABC’s van het communisme worden afgedaan als “linkse excessen”. De domme en vastgeroeste vooroordelen van onontwikkelde betweters worden heropgevoerd in de naam van een nieuwe moraal. En wat gebeurt er in het dagelijkse leven in de hoeken en gaten van dit onmetelijke land? De media weerspiegelt slechts in beperkte mate de diepte van de thermidoriaanse reactie in de familiesfeer.

Aangezien de nobele passie van het evangelisme toeneemt, naarmate de zonde toeneemt, begint het zevende gebod grote populariteit te verwerven onder de heersende laag. De Sovjet moralisten hoeven alleen de fraseologie een weinig aan te passen. Er is een campagne begonnen tegen teveel en te makkelijk scheiden. De creatieve geesten van de wetgevers hebben al een passende ‘socialistische’ maatregel bedacht, waarbij er geld betaald moet worden om een scheiding te registreren en dit bedrag loopt op bij de daaropvolgende scheidingen. Niet voor niets merkten we op dat de heropleving van het gezin hand in hand gaat met een toename van de educatieve rol van de roebel. Een belasting maakt registratie ongetwijfeld moeilijk voor diegenen die al moeite met betalen hebben. Voor de bovenste kringen mogen we hopen dat de belasting geen enkele problemen oplevert. Bovendien, mensen die mooie appartementen bezitten, auto’s en andere mooie spullen, arrangeren hun persoonlijke aangelegenheden wel dusdanig dat dit gepaard gaat zonder onnodige publiciteit en dus ook zonder registratie. Het is alleen aan de onderkant van de samenleving dat prostitutie een zwaar en vernederend karakter heeft. Aan de top van de Sovjet samenleving, waar de macht wordt gecombineerd met comfort, krijgt prostitutie de vorm van kleine “wederdiensten” en zelfs een aspect van de “socialistische familie”. We hebben van Sosnovsky al gehoord over het belang van de “auto-harem” factor in de degeneratie van de heersende laag.

De lyrische, academische en andere “vrienden van de Sovjet-Unie” hebben ogen die niet kunnen zien. De huwelijks en gezinswetten die door de oktoberrevolutie werden gevestigd, eens een object van terechte trots, worden omgevormd en mismaakt door grootscheeps leentjebuur bij de wetgeving van de burgerlijke landen te spelen. En als het de bedoeling was om het verraad met zotheid erin te stampen, worden dezelfde argumenten die eerder naar voren werden gebracht ten faveure van onvoorwaardelijke vrijheid van scheiding en abortus; “de bevrijding van de vrouw”, “verdediging van het recht van de individu”, “bescherming van het moederschap”, nu herhaald ten behoeve van haar inperking en volledige afschaffing.

Deze terugtocht neemt niet alleen vormen van weerzinwekkende schijnheiligheid aan, maar gaat ook oneindig veel verder dan de ijzeren economische noodzakelijkheid vereist. Bij de objectieve oorzaken die deze terugtocht tot zulke burgerlijke vormen als het betalen van alimentatie produceerde, moet het sociale belang van de heersende laag in een grotere werking van de burgerlijke wetgeving worden opgeteld. Het meest fascinerende motief achter de huidige familie-cult is ongetwijfeld de noodzaak van de bureaucratie naar stabiele hiërarchische verhoudingen en het disciplineren van de jeugd door middel van 40 miljoen steunpunten in autoriteit en macht.

Toen de hoop nog leefde dat de scholing van de nieuwe generaties in de handen van de staat zou liggen, was de regering helemaal niet geïnteresseerd om de autoriteit van het “gezin” te steunen, met name die van de vader en de moeder, maar deed integendeel haar uiterste beste de kinderen van het gezin te scheiden, om ze op die manier te beschermen tegen de tradities van een vastgeroeste levenswijze. Nog maar kort geleden, in de loop van het eerste vijfjaren plan, gebruikten de scholen en de Communistische jeugd kinderen in het aan de kaak stellen, beschuldigen en “heropvoeden” van hun dronken vaders en religieuze moeders; met welk succes is een heel andere vraag. Hoe dan ook betekende deze methode een fundamentele aantasting van het ouderlijk gezag. Ook op dit niet onbelangrijke terrein is inmiddels een scherpe koerswending gemaakt. Samen met het zevende, is nu ook het vijfde gebod weer in al haar luister hersteld, tot op heden nog wel zonder verwijzingen naar God. Maar ook de scholen in Frankrijk doen het zonder die toevoeging en dat weerhoudt ze er niet van om succesvol routine en conservatisme in te prenten.

Aandacht voor de autoriteit van de oudere generatie heeft trouwens al geleid tot een aanpassing in het beleid ten aanzien van het geloof. De ontkenning van God, zijn hulp en zijn wonderen was wel de scherpste wig van alle, waarmee de revolutionaire macht een kloof schiep tussen kinderen en ouders. Te ver vooruitlopend op de ontwikkeling van de cultuur, serieuze propaganda en wetenschappelijke scholing, verviel het gevecht tegen de kerk onder leiding van types zoals Yaroslavsky vaak tot potsenmakerij en wangedrag. Het bestormen van de hemel, net als dat van de familie is nu een halt toegeroepen. De bureaucratie, bezorgd over haar reputatie van respectabiliteit, heeft de jonge ‘goddelozen’ bevolen hun harnas in te leveren en rustig hun boeken te bestuderen. Ten aanzien van de religie wordt er stap voor stap een regime van ironische neutraliteit gevestigd. Maar dat is pas de eerste fase. Het is niet moeilijk om de tweede en de derde te voorspellen, als de loop der ontwikkelingen alleen afhankelijk zouden zijn van de huidige autoriteiten.

De schijnheiligheid van de heersende opinie ontwikkelt zich overal en altijd als het vierkant of de kubus van de sociale tegenstellingen. Zo ziet in ieder geval de historische wetmatigheid van ideologie eruit, als ze wiskundig zou worden vertaald. Socialisme, waar het deze naam waardig is, betekent menselijke relaties zonder hebzucht, vriendschap zonder jaloezie en intriges en liefde zonder berekening. Volgens de officiële doctrine zijn deze ideale normen al gerealiseerd; en des te vasthoudender en luider protesteert de realiteit tegen zulke verklaringen. “Op basis van de echte gelijkheid van man en vrouw”, zegt bijvoorbeeld het nieuwe programma van de Communistische Jeugd, aangenomen in april 1936, “ontstaat er een nieuw soort gezin, wiens groei en bloei van belang is voor de Sovjet staat”. Een officieel commentaar weet hieraan toe te voegen: “In de keuze van een levensgezel, man of vrouw, kent onze jeugd maar een drijfveer, een impuls: liefde”. Het burgerlijke verstandshuwelijk bestaat niet voor onze groeiende generatie” (Pravda, 4 april 1936). Voor wat betreft de gewone werkman en vrouw is dit min of meer juist. Maar het “huwelijk om het geld” is ook zeldzaam onder arbeiders in de kapitalistische landen. Die zaken staan er in de midden en toplagen heel anders voor. Nieuwe sociale groeperingen drukken automatisch hun stempel op de persoonlijke relaties. De verdorvenheden die geld en macht creëren in seksrelaties bloeien zo weelderig in de rijen van de Sovjet bureau-cratie, dat het wel lijkt of ze zich tot doel heeft gesteld op dit gebied de Westerse bourgeoisie te overtreffen.

In volledige tegenstelling tot de zojuist aangehaalde passage in de Pravda, zijn de ‘verstandshuwelijken’, zoals de Sovjet media per ongeluk of in onvermijdelijke openheid opbiecht, weer schering en inslag. Kwalificaties, salaris, vast werk, het aantal strepen op het uniform, krijgen weer meer en meer betekenis, want hiermee zijn kwesties als schoenen, bontjassen, appartementen, badkamers en, de ultieme droom, auto’s, aan verbonden. Het simpele gevecht om woonruimte leidt in Moskou ieder jaar tot vele gevallen van huwelijk, dan wel scheiding. De kwestie van kruiwagens in de familie zijn van buitengewoon belang geworden. Het is nuttig om als schoonvader een militair bevelhebber of vooraanstaand communist te hebben, als schoonmoeder de dochter van een hoge functionaris. Moeten we hier verbaasd over zijn? Kon het wel anders?

Een van de meest dramatische hoofdstukken in het grote boek van de Sovjets zal het verhaal zijn van de desintegratie en uiteenvallen van die Sovjet families waar de man, als partijlid, vakbondslid, militaire bevelvoerder of bestuurder, groeide en zich ontwikkelde en nieuwe geneugten des levens verwierf, terwijl de vrouw, gebukt onder haar gezinstaken, op het oude niveau bleef steken. De weg van de twee generaties van de Sovjet bureaucratie ligt bezaaid met de tragedies van verstoten en achtergelaten vrouwen. Hetzelfde valt nu waar te nemen bij de nieuwe generatie. Misschien dat de meest wrede en brute gevallen wel waar te nemen zijn in de top van de bureaucratie, waarvan een groot percentage ongelikte beren zijn, die denken dat ze alles kunnen maken. De archieven en memoires zullen op zekere dag de openlijke misdaden bloot leggen ten aanzien van de echtgenotes en vrouwen in het algemeen, door die evangelisten van de gezinsmoraal en de afgedwongen “vreugdes van het moederschap”, die dankzij hun positie immuun voor rechtsvervolging zijn.

Nee, de Sovjet vrouw is nog niet vrij. Volledige gelijkheid van man en vrouw heeft oneindig meer opgeleverd voor de vrouwen van de bovenste lagen, vertegenwoordigers van bureaucratisch, technisch, pedagogisch en, in zijn algemeenheid, het denkwerk, dan aan de werkende vrouwen en nog minder aan de plattelandsvrouwen. Zolang de samenleving niet in staat is de materiële zorgen van het gezin op zich te nemen, kan de moeder alleen succesvol een sociale functie vervullen als ze een witte slaaf tot haar beschikking heeft: kindermeisje, dienstbode, kokkin, etcetera. Van de 40 miljoen gezinnen waaruit de bevolking van de Sovjet-Unie bestaat, heeft 5 procent, of misschien 10 procent hun ‘huis en haard’ direct of indirect gebouwd op huishoudelijke slavenarbeid. Een accurate volkstelling van de Sovjet dienstbodes zou net zo belangrijk zijn voor een socialistische waardering voor de positie van de vrouw in de Sovjet-Unie, als het complete Sovjet wetboek, hoe progressief deze ook moge zijn. Maar juist om die reden wordt door Sovjet statistici de dienstbode verborgen achter termen als “werkende vrouw” of “en anderen”! De omstandigheden van de moeder van het gezin van een gewaardeerde communist is aldus; zij heeft een kokkin, een telefoon om bestellingen in de winkels te doen, een auto voor boodschappen enzovoort en vertoont weinig tot geen overeenkomsten met de omstandigheden van de werkende vrouw, die gedwongen is de winkels af te lopen, zelf het eten te bereiden en te voet haar kinderen naar de crèche te brengen, als er al een crèche beschikbaar is. Geen enkel socialistisch naambordje kan dit sociale contrast verhullen, dat niet minder treffend is als het contrast tussen de bourgeois dame en de proletarische vrouw in welk westers land dan ook.

De gewone socialistische familie die door de maatschappij verlost zal worden van de dagelijkse kwelling van de ondragelijke en vernederende zorgen, heeft geen behoefte aan welke reglementen dan ook en het hele idee van wetten over abortus en scheiding zal binnen haar muren niet beter klinken dan de herinnering aan bordelen of menselijke offers. De wetgeving na oktober nam een grote stap in de richting van zo’n familie. De economische en culturele onderontwikkeldheid hebben een wrede reactie geproduceerd. De thermidoriaanse wetgeving betekent een terugtocht naar de burgerlijke modellen en de aftocht wordt gedekt door foute toespraken over de heiligheid van de “nieuwe” familie. Ook in deze kwestie verbergt het socialistische bankroet zich onder hypocriete respectabiliteit.

Er zijn oprechte waarnemers die, met name over het kindervraagstuk, geschokt zijn door het contrast tussen de hoogstaande principes en de wrede realiteit. Juist het feit dat er furieuze criminele maatregelen worden genomen tegen dakloze kinderen is voldoende om te suggereren dat de socialistische wetgeving ter verdediging van vrouwen en kinderen pure schijnheiligheid is. Er zijn waarnemers van een heel ander kaliber die worden misleid door de weidsheid en grootsheid van die ideeën die worden ingekleed in de vorm van wetten en administratieve instituten. Als ze wanhopige moeders zien, prostituees en dakloze kinderen, dan vertellen deze optimisten elkaar dat een verdere groei van de materiéle welvaart geleidelijk de socialistische wetten zal voorzien van vlees en bloed. Het is moeilijk uit te maken welke van deze twee benaderingswijzen schadelijker is en meer de plank misslaat. Alleen mensen die getroffen zijn door een historische blindheid zullen er niet in slagen om de doortastendheid en weidsheid van het maatschappelijke plan te zien, het belang van de eerste fases van haar ontwikkeling en de enorme mogelijkheden die hierdoor worden geopend. Aan de andere kant is het onmogelijk om niet veront-waardigd te zijn over het passieve en in feite onverschillige optimisme van diegenen die hun ogen sluiten voor de groei van de sociale tegenstellingen en zichzelf geruststellen met naar een toekomst te kijken, waarvan ze de sleutel respectvol voorstellen in de handen van de bureaucratie te laten. Alsof de gelijkberechtiging van man en vrouw al niet was omgezet in de gelijkheid van ontzegging van die rechten door diezelfde bureaucratie! En alsof in een of ander boek der wijsheid vetgedrukt staat beloofd dat de Sovjet bureaucratie geen nieuwe onderdrukking maar vrijheid zal brengen.

Hoe de man de vrouw tot slaaf maakte, hoe de uitbuiter ze beiden onderwierp, hoe de zwoegers tegen de prijs van bloed hebben geprobeerd zichzelf van slavernij te bevrijden, maar alleen de ene ketting voor de andere hebben ingeruild; daar vertelt de geschiedenis ons veel over. Maar hoe in werkelijkheid het kind, de vrouw, de mens te bevrijden? Daarvoor zijn nog geen betrouwbare modellen. Alle historische ervaringen uit het verleden, volledig negatief, vereist van de zwoegers op zijn minst en in de eerste plaats een onverzoenlijk wantrouwen tegen alle bevoorrechte en ongecontroleerde bewakers.

2. HET GEVECHT TEGEN DE JEUGD

Elke revolutionaire partij vindt haar grootste steun onder de jongere generatie van de opkomende klasse. Politiek verval drukt zich uit in het verlies van de mogelijkheid om de jongeren onder het banier te verzamelen. De burgerlijk democratische partijen worden, omdat ze zich van het toneel terugtrekken, gedwongen de jongeren ofwel aan de revolutie, dan wel aan het fascisme over te leveren. Het bolsjewisme, toen ze nog ondergronds werkte, was altijd een partij van jonge arbeiders. De mensjewieken vertrouwden altijd op de meer respectabele en geschoolde toplagen van de arbeidersklasse, waar ze trots op waren en zich op beroemden en keken neer op de bolsjewieken. De opeenvolgende gebeurtenissen hebben hun ongelijk duidelijk aangetoond. Op het beslissende moment sleepte de jongeren de meer volwassen lagen en zelfs de ouderen mee.

De revolutie gaf een krachtige historische impuls aan de nieuwe Sovjet generatie. In een klap werden ze bevrijd van de meer conservatieve levensvormen en legde een belangrijk geheim aan hen bloot; het eerste geheim van de dialectiek: dat er niets onveranderlijk is op deze wereld en dat de samenleving uit plastisch materiaal is samengesteld. Hoe achterlijk is niet de theorie van de onveranderbare raciale menstype’s in het licht van de gebeurtenissen in ons tijdperk! De Sovjet-Unie is een immens grote smeltkroes waarin de karakters van dozijnen nationaliteiten worden vermengd. De mystiek van de “Slavische ziel” verdween als sneeuw voor de zon.

Maar de aan de jongere generatie gegeven impuls heeft nog niet tot een corresponde-rende historische onderneming geleid. Natuurlijk is de jeugd zeer actief op het economisch terrein. In de Sovjet-Unie zijn er 7 miljoen arbeiders jonger dan 23 jaar; 3.140.000 in de industrie; 700.000 bij de spoorwegen; 700.000 in de bouw. In de nieuwe reusachtige fabrieken is ongeveer de helft van de arbeiders jong. Er zitten nu 1,2 miljoen Communistische Jongeren in de collectieve boerderijen. Honderd duizenden leden van de Communistische Jeugd zijn gedurende de laatste jaren gemobiliseerd om in de constructiebouw, de houtvesterij, de kolenmijnen, goudproductie, in het noordpoolgebied, Sakhalin of in Amoer te werken, waar de nieuwe stad Komsomolsk wordt opgericht. De nieuwe generatie produceert schokbrigades, kampioen-arbeiders, Stakhanovisten, voormannen en onderadministrateurs. De jeugd studeert en een aanzienlijk deel zeer vlijtig. Ze zijn actief, of zelfs nog actiever op het gebied van sport en atletiek en dan met name in de meer gedurfde en oorlogsachtige takken, zoals parachutespringen en scherpschieten. De meest ondernemende en doortastende gaan op allerlei gevaarlijke expedities.

“Het betere deel van onze jeugd”, zo sprak een welbekende poolreiziger, “zijn er op gebrand daar te werken waar de moeilijkheden op hen wachten”. Dat is ongetwijfeld waar. Maar op alle terreinen staat de postrevolutionaire generatie nog onder toezicht. Er wordt ze van bovenaf verteld wat ze moeten doen en hoe ze het moeten doen. De politiek, als hoogste commandovorm, is nog volledig in handen van de zogenaamde “Oude Garde”. En in alle vurige en vaak vleiende toespraken die ze aan de jeugd geven verdedigen de ouwe jongens omslachtig hun eigen monopolie.

Er niet van uit gaand dat een socialistische samenleving mogelijk was zonder het afsterven van de staat; dat is zonder de vervanging van alle vormen van politie onderdrukking door het zelfbestuur van geschoolde producenten en consumenten, legde Engels de vervulling van deze taak in de handen van de jongere generaties, “die zullen opgroeien in nieuwe vrije sociale omstandigheden en dus in de positie zullen zijn om afstand te doen van al die Staats-troep”. Waar Lenin op zijn beurt aan toevoegde: “…elke vorm van Staats-troep, inclusief de democratisch-republikeinse”. Het vooruitzicht van de opbouw van een socialistische samenleving stond in de gedachten van Engels en Lenin ongeveer zo: “De generatie die de macht heeft veroverd, de “oude garde” zal beginnen met het liquideren van de staat, de volgende generatie zal het afmaken”.

Hoe staan de zaken er in werkelijkheid voor? 43 procent van de Sovjet bevolking is geboren na de oktoberrevolutie. Als je de grens van 23 jaar hanteert als scheidslijn tussen de twee generaties, dan heeft meer dan 50% van de Sovjet bevolking die grens nog niet bereikt. De grootste helft van de bevolking van het land heeft als gevolg hiervan geen persoonlijke herinnering aan enig ander regime dan dat van de Sovjets. Maar het is juist deze nieuwe generatie die zich aan het vormen is, niet zoals Engels zich voorstelde in “vrije sociale omstandigheden”, maar onder de onverdraaglijke en constant toenemende onderdrukking van de heersende laag van diegenen die, volgens de officiële verzinsels, de grote revolutie hebben volbracht. In het bedrijf, de collectieve boerderij, de barakken, de universiteit, het klaslokaal en zelfs in de peuterspeelzaal, zo niet in de crèche, wordt als grootste glorie van de mens de persoonlijke loyaliteit en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de grote leider gepropageerd. Veel van de recente pedagogische leerstellingen en stelregels lijken te zijn overgenomen van Goebbels, als hij ze zelf al niet grotendeels heeft overgenomen van de medewerkers van Stalin.

De school en het sociale leven van de student zijn doordrenkt met formalisme en schijnheiligheid. De kinderen hebben geleerd om ontelbare doodsaaie bijeenkomsten uit te zitten, met hun onvermijdelijke erevoorzitters, liederen ter ere van de geliefde leiders en de voorgekauwde rechtschapen debatten waarin ze, op de manier van hun ouders, het ene zeggen en het andere denken. De meest onschuldige groepen schoolkinderen, die oases proberen te scheppen in deze woestijn van gedienstigheid worden geconfronteerd met ferme onderdrukkingsmaatregelen. Via haar agentschappen introduceerde de GePeOE de ziekmakende corruptie van verklikkerei en hielenlikkerei in de “socialistische scholen”. De meer bedachtzame docenten en kinderboekenschrijvers slagen er niet altijd in, ondanks het afgedwongen optimisme, hun afschuw tegen deze geest van onderdrukking, leugen-achtigheid en verveling waardoor het schoolleven wordt verpest, te verbergen. Omdat ze geen ervaring hebben in de klassenstrijd en revolutie, kon de nieuwe generatie alleen maar rijp worden voor de onafhankelijke deelname aan het sociale leven van het land onder omstandigheden van Sovjet democratie, alleen door bewust de ervaringen van het verleden en de lessen van het heden te verwerken. Een onafhankelijk karakter kan zich, net als onafhankelijk denken, alleen in een kritische omgeving ontwikkelen. Maar de Sovjet jeugd wordt simpelweg de elementaire mogelijkheid ontnomen gedachten uit te wisselen, fouten te maken, te proberen en fouten recht te zetten, hun eigen zowel als die van anderen. Alle vraagstukken, inclusief hun eigen, worden voor hen beslist. Zij mogen alleen het besluit uitvoeren en de lof zingen van hen die het verzonnen hebben. Elk woord van kritiek wordt door de bureaucratie de nek omgedraaid. Iedereen die met zijn kop boven het maaiveld uitsteekt of niet onderdanig genoeg is in de rijen der jongeren worden systematisch kapot gemaakt, onderdrukt en fysiek uitgeschakeld. Dit verklaart het feit waarom er uit de rijen van de Communistische Jeugd geen enkel groot figuur is opgestaan.

Door zich op de bouwkunde, de wetenschap, literatuur, sport of het schaakspel te storten is de jeugd, om het zo te zeggen, haar sporen aan het verdienen voor toekomstige grootse acties. Op al deze gebieden wedijveren ze met de slecht voorbereide oudere generatie en zijn daardoor gelijkwaardig of verslaan ze zelfs. Maar in elk contact met de politiek branden ze hun vingers. En dus staan er maar drie mogelijkheden voor hen open: meedoen in de bureaucratie en carrière maken; stilzwijgend neerleggen bij de onderdrukking en zich af te sluiten in economisch werk, wetenschap of hun eigen dagelijkse beslommeringen of, als laatste, ondergronds te gaan om te leren vechten en hun karakter te leren beheersen voor de toekomst. De weg naar een bureaucratische carrière is slechts voor weinigen weggelegd. Aan de andere pool treedt slechts een kleine minderheid toe tot de rijen der Oppositie. De middelste groep, de overweldigende meerderheid, is op haar beurt zeer heterogeen. Maar hierbinnen, onder druk van de ijzeren pers, vinden buitengewoon belangrijke, maar verborgen, processen plaats die in grote mate bepalend zullen zijn voor de toekomst van de Sovjet-Unie.

De ascetische tendensen uit het tijdperk van de burgeroorlog maakten tijdens de NEP periode plaats voor een meer genotzuchtige, om niet te zeggen begerige stemming. Het eerste vijfjarenplan leidde wederom tot een periode van gedwongen ascese; maar nu alleen voor de massa’s en de jeugd. De heersende laag had zich al stevig ingegraven in omstandigheden van persoonlijke welvarendheid. Het tweede vijfjarenplan ging onge-twijfeld gepaard met een scherpe reactie tegen de onthouding. Aandacht voor persoonlijke verbeteringen is gemeengoed geworden onder brede lagen van de bevolking, met name de jeugd. Het punt is echter dat binnen de nieuwe Sovjet generatie de welvaart en vooruitgang alleen voor die dunne laag toegankelijk is, die erin slaagt zich boven de massa’s te verheffen en op een of andere manier zich aan de heersende laag weet aan te passen. Op haar beurt is de bureaucratie bewust carrièremakers en apparatsjiks aan het uitzeven en ontwikkelen.

Op het congres van de Communistische Jeugd in april 1936 zei de voornaamste spreker: “Hebzucht naar winst, kleinzieligheid en egoïsme zijn niet de attributen van de Sovjet jeugd”. Deze woorden zijn een grote wanklank vergeleken met de heersende slogans van een “voorspoedig en gelukkig leven”, in omstandigheden van stukloon, premies en onderscheidingen. Het socialisme is niet ascetisch, integendeel, ze staat zeer vijandig tegenover de ascese van het christendom. Ze staat zeer vijandig tegenover de aanhankelijkheid van deze wereld (en deze wereld alleen) aan alle religies. Maar het socialisme heeft haar gradaties van aardse waarden. De menselijke persoonlijkheid begint voor het socialisme niet met de aandacht voor een welvarend leven, maar juist met het vervallen van de noodzaak je hier druk over te moeten maken. Maar geen enkele generatie kan over zijn eigen grens heen springen. De hele Stakhanov beweging is op dit moment juist opgebouwd op basis van puur eigen belang. De maatstaven van het succes; het aantal verdiende broeken en kettingen, getuigen juist van die kleinzieligheid. Laten we stellen dat deze historische fase onvermijdelijk is. Prima. Dan blijft het toch noodzakelijk de realiteit te nemen zoals zij is. Het herstel van de marktverhoudingen opent ontegenzeggelijk mogelijkheden voor een aanzienlijke stijging van de persoonlijke welvaart. De grootscheepse trend van Sovjet jongeren die voor technische beroepen kiezen wordt verklaard uit het feit dat ingenieurs oneindig veel meer verdienen dan natuurkundigen of leraren en niet uit de aantrekkingskracht van socialistische bouwkunde. Als zulke tendensen ontstaan in omstandigheden van intellectuele onderdrukking en ideologische reactie en het van bovenaf bewust aanwakkeren van instincten om carrière te maken, dan wordt het propageren van wat de “socialistische cultuur” wordt genoemd, vaak een leerschool in de geest van het meest extreme antisociale egoïsme.

Toch zou het onterechte kwaadsprekerij zijn om de jeugd af te schilderen alsof ze alleen of voornamelijk geïnteresseerd zijn in hun eigen belang. Over het algemeen zijn ze grootmoedig, aandachtig en ondernemend. Aan de buitenkant komt wel baantjesjagerei voor, maar van binnen zitten er allerlei onderontwikkelde tendensen, gebaseerd op heldhaftigheid die alleen nog tot bloei moeten komen. Het is met name op deze gemoedstoestand dat het nieuwe Sovjet patriottisme groeit en bloeit. Ongetwijfeld zit dit erg diep en is oprecht en dynamisch. Maar ook in dit patriottisme zit een kloof die de jongeren van de ouderen scheidt.

De gezonde jonge longen vinden het onverdraaglijk om de atmosfeer van hypocrisie, die met de Thermidor gepaard gaat, in te ademen ; van een reactie dus, die zich nog gedwongen voelt in de kledingstukken van de revolutie te hullen. De schreeuwende tegenstelling tussen de socialistische posters en de realiteit van het leven ondermijnt het vertrouwen in de officiële lezingen. Een aanzienlijk deel van de jeugd beroemt zich op haar botheid en openlijke gebrek aan respect voor politiek. In veel gevallen, waarschijnlijk in meerderheid van de gevallen, is deze onverschilligheid en cynisme een vroege vorm van ontevredenheid en een verborgen wens om op eigen benen te staan. De uitsluitingen bij de Communistische Jeugd en de partij, de arrestaties en verbanning van honderdduizenden jonge “witgardisten” en “opportunisten” aan de ene kant en “bolsjewiek-leninisten” aan de andere, bewijst dat de bronnen van politieke oppositie, zowel aan de linker, als aan de rechterzijde, nog niet zijn uitgeput. Integendeel, in de laatste paar jaar borrelen ze met hernieuwde kracht. Tenslotte richten de meer ongeduldigere en heethoofdige onevenwichtige jongeren, gekwetst in hun belang en gevoel, hun gedachten meer en meer in de richting van terroristische wraakoefeningen. Zo ziet ongeveer het spectrum van de politieke stemming onder de Sovjet jeugd eruit.

De geschiedenis van de individuele terreur in de Sovjet-Unie geeft duidelijk de scheidslijnen van de fases in ontwikkeling van het land aan. Tijdens de morgenstond van de Sovjet macht, tijdens omstandigheden van een nog niet beëindigde burgeroorlog, werden de terreurdaden uitgevoerd door de Sociaal Revolutionairen en witgardisten. Toen de voormalige heersende klasse alle hoop op een herstel van hun positie hadden verloren, verdween ook het terrorisme. De terreur van de Koelak, waarvan we de echo’s tot nog kortgeleden konden beluisteren, heeft altijd een plaatselijk karakter gehad en was een extra toevoeging in de guerrilla oorlog tegen het Sovjet regime. Wat de laatste uitbraken van terreur betreft, komen die niet uit de kringen van de oude heersende klasse of de Koelak. De terroristen van de laatste lichting worden exclusief gerekruteerd uit de rijen der jongeren, van de Communistische Jeugd en de partij; vaak uit het nageslacht van de heersende laag. Hoewel ze volledig onmachtig is om de problemen die ze zichzelf heeft gesteld op te lossen, heeft deze individuele terreur niettemin een buitengewoon symptomatisch belang. Zij karakteriseert de scherpe tegenstelling tussen de bureaucratie en de brede lagen van de bevolking, met name de jeugd.

Alles bij elkaar genomen, de economische moeilijkheden, parachute springen, pool-expedities, demonstratieve onverschilligheid, “romantisch vandalisme”, terroristische stemmingen en individuele terreurdaden, zijn de voorbereiding van een explosie van de jongere generatie tegen de ondragelijke bevoogding door de oudere generatie. Ongetwijfeld zal een oorlog als veiligheidsklep dienen om de opgebouwde druk van ontevredenheid af te blazen; maar niet voor lang. In een oorlog zou de jeugd al snel de noodzakelijke vechtlust en autoriteit opdoen die ze nu jammer genoeg mist. Tegelijkertijd zou de reputatie van de meerderheid van de “oude mannen” onherstelbare schade oplopen. Op zijn best zou een oorlog de bureaucratie slechts een tijdelijk wapenstilstand opleveren. Het daaropvolgende politieke conflict zal des te scherper zijn.

Het zou natuurlijk zeer eenzijdig zijn om het fundamentele politieke probleem van de Sovjet-Unie te reduceren tot het probleem van twee generaties. Er zijn vele openlijke en verborgen bedreigingen voor de bureaucratie onder ouderen, net zo goed als er honderd-duizenden uitstekende ja-knikkers onder de jeugd zijn. Hoe dan ook, van welke kant de aanval op de heersende laag ook zou komen, links of rechts, de aanvallers zouden hun voornaamste strijdmacht rekruteren uit de onderdrukte en ontevreden jongeren zonder politieke rechten. De bureaucratie begrijpt dit uitstekend. Ze is in het algemeen buitengewoon gevoelig voor alles wat haar dominante positie kan bedreigen. En uiteraard om haar positie bij voorbaat veilig te stellen, heeft ze al de nodige loopgraven en hindernissen tegen de jongere generatie opgeworpen.

Zoals gezegd kwam in april 1936 het tiende congres van de Komsomol bij elkaar. Niemand nam de moeite uit te leggen waarom dat vijf jaar had geduurd, in tegenspraak met de statuten. Bovendien werd het al snel duidelijk dat dit zorgvuldig gezeefde en geselecteerde congres juist op dit moment bij elkaar werd geroepen met als enig doel om de jeugd politiek te onteigenen. Volgens de nieuwe statuten is de Communistische Jeugd het nu zelfs juridisch niet meer toegestaan te participeren in het sociale leven van het land. Haar enige doel is nog opleiding en culturele vorming. De algemeen secretaris van de Communistische jeugd zei in opdracht van bovenaf in zijn speech: “We moeten …..het gezeur over de industriële en financiële planning, het verlagen van de productiekosten, efficiënt boekhouden, het zaaigoed en andere belangrijke staatsproblemen beëindigen, want we gaan die besluitvorming toch niet beïnvloeden”. Het hele land zou die laatste woorden wel kunnen herhalen: ‘want we gaan die besluitvorming toch niet beïnvloeden’. Deze onbeschofte opmerking: “het gezeur beëindigen!”, die zelfs door dit zeer onderdanige congres niet met enthousiasme werd ontvangen is des te meer opvallend als je weet te herinneren dat onder de Sovjet wetgeving iemand van 18 jaar als politiek volwassen wordt gezien en dus alle mannen en vrouwen vanaf 18 jaar alle electorale rechten bezitten, terwijl de leeftijdsgrens voor de Communistische jeugd, volgens de oude statuten, 23 jaar was en zeker eenderde van de leden veel ouder dan dat zijn. Dit laatste congres nam tegelijkertijd nog twee hervormingen aan: het legaliseerde het lidmaatschap voor de Communistische jeugd voor mensen met een hogere leeftijd, zodat het electoraat van de Communistische jeugd werd vergroot en tegelijkertijd ontnam het de organisatie als geheel het recht om te interveniëren, niet alleen op algemeen politiek gebied -daar kan natuurlijk sowieso geen sprake van zijn!- maar ook op het gebied van actuele econo-mische problemen. De afschaffing van de oude leeftijdslimiet was noodzakelijk geworden omdat overgang van de Komsomol naar de partij, vroeger formeel een bijna automatisch proces, nu buitengewoon moeilijk is gemaakt. Deze ontkrachting van de laatste overblijfselen van politieke rechten, het feit dat ze zelfs aan de orde kwamen, werd veroorzaakt door een behoefte de Communistische jeugd voor eens en altijd aan de goedgezuiverde partij te onderwerpen. Beide maatregelen, die duidelijk tegenstrijdig lijken, zijn niettemin uit dezelfde bron voortgekomen; de angst van de bureaucratie voor de jongere generatie.

De sprekers op het congres, die volgens hun eigen verklaringen de instructies van Stalin tot op de letter uitvoerden; zij gaven deze waarschuwing om er vooraf al zeker van te zijn dat er geen debat over kon ontstaan, legden het doel van de hervormingen met een verbazingwekkende openheid uit: “We hebben geen behoefte aan een tweede partij”. Dit argument toont in feite aan dat naar de mening van de heersende elite de Communistische Jeugd, als ze niet afdoende de nek zou worden omgedraaid, de dreiging van een alternatieve partij in zich draagt. Blijkbaar met doel om deze mogelijke tendensen te definiëren, waarschuwde een andere spreker: “In zijn tijd probeerde niemand minder dan Trotski zelf een demagogisch toneelstuk voor de jeugd te spelen, door ze te inspireren met het anti-leninistische, anti-bolsjewistische idee een alternatieve partij te creëren…”. De geschiedkundige toespeling van de spreker bevatte een onjuistheid. In werkelijkheid gaf Trotski “in zijn tijd” juist de waarschuwing dat een verder bureaucratisering van het regime onvermijdelijk tot een breuk met de jeugd zou leiden en zo het gevaar van een tweede partij zou produceren. Maar niet getreurd: de loop der gebeurtenissen hebben deze waarschuwing ipso facto tot een programma veranderd. De partij heeft alleen voor carrière makers haar aantrekkingskracht nog niet verloren. Oprechte en nadenkende jonge mannen en vrouwen kunnen niet anders dan afgeschrikt worden van de Byzantijnse slaafsheid, de valse retoriek, verborgen privileges en grilligheden, de opschepperij van middelmatige bureaucraten die elkaar constant de lof toezingen; het elkaar ophemelen van mensen die nooit een ster zullen worden en zich er daarom op hun uniformen maar mee volhangen. En dus is het niet langer een kwestie van “het gevaar” van een tweede partij, zoals 12 of 13 jaar geleden het geval was, maar van historische noodzakelijkheid, als enige macht in staat om de zaak van de oktoberrevolutie verder door te kunnen ontwikkelen. De aanpassingen in de statuten van de Communistische Jeugd Liga, hoewel bekrachtigd met verse politieke dreigementen, zal natuurlijk het politieke rijpen van de jeugd niet stoppen en zal ook haar vijandige botsing met de bureaucratie niet voorkomen.

Welke kant zal de jeugd opgaan onder omstandigheden van grote politieke onge-regeldheden? Onder welke banier zullen ze zich verenigen? Niemand kan op dit moment deze vraag met zekerheid beantwoorden, de jongeren zelf nog wel het minst. Tegenstrijdige tendensen verwarren nog hun gedachten. Uiteindelijk zal de kant die de meerderheid van de mensen zal kiezen worden bepaald door de historische gebeurtenissen van wereldbelang, door een oorlog, nieuwe successen van het fascisme of, juist integendeel, een succesvolle overwinning van de proletarische revolutie in het Westen. In ieder geval zal de bureaucratie tot ontdekking komen dat deze van hun rechten ontheven jongeren een historische lading, voorzien van zeer explosieve kracht vertegenwoordigen.

In 1894 antwoordde de Russische autocratie via de lippen van de nog jonge tsaar Nicolaas de Tweede aan de, van bescheiden deelname aan het politieke leven dromende, Zemtvo’s met de woorden: “betekenisloze verlangens”. In 1936 beantwoordde de Sovjet bureaucratie de nog vage claims van de jongere generatie met de nog bottere uitspraak; “Genoeg met dat gezeur!” Ook deze woorden zullen historisch belang krijgen. Het regime van Stalin kan er wel eens dezelfde prijs voor gaan betalen als dat van Nicolaas de Tweede.

3. NATIONALITEIT EN CULTUUR.

Het bolsjewistische beleid ten aanzien van het nationale vraagstuk, na de oktoberrevolutie te hebben geholpen in haar overwinning, hielp de Sovjet-Unie ook om vol te houden in een later stadium, ondanks de enorme centrifugale krachten en een vijandige omgeving. De bureaucratische degeneratie van de staat hangt als een molensteen om de nek van het nationaliteiten beleid. Het was op het gebied van het nationale vraagstuk dat Lenin van plan was zijn eerste klap tegen de bureaucratie en met name aan Stalin uit te delen, op het Twaalfde congres van de partij in de lente van 1923. Maar voor het congres bijeenkwam, was Lenin al uit de rijen weggevallen. De door hem voorbereidde documenten worden nu nog door de censuur onderdrukt.

De culturele wensen van de naties, opgewekt door de revolutie, vereisen de grootst mogelijke autonomie. Tegelijkertijd kan de industrie zich alleen succesvol ontwikkelen als alle delen van de Unie zich onderwerpen aan het algemene centrale plan. Maar de economie en de cultuur zijn niet gescheiden door ondoordringbare afscheidingen. De tendensen van culturele autonomie en economisch centralisme komen natuurlijk van tijd tot tijd in conflict. De tegenstellingen tussen deze twee zijn natuurlijk best op te lossen. Hoewel er geen permanente formule voor handen is om het probleem weg te werken, is er nog altijd de veerkrachtige wil van de belanghebbende massa’s zelf. Alleen hun eigen feitelijke participatie in het beschikken over haar eigen lot kan in ieder fase de noodzakelijke grens aangeven tussen de legitieme eisen van het economisch centralisme en de levende schommelingen van de nationale cultuur. Het probleem is echter dat de wil van de bevolking van de Sovjet-Unie, in al haar nationale diversiteiten, nu volledig is vervangen door de wil van de bureaucratie, die de problemen van zowel cultuur en economie benadert vanuit het gezichtspunt van administratieve gemakzucht en specifiek belang van de heersende laag.

Het is waar dat op het terrein van de nationaliteiten, net als op dat van de economie, de Sovjet bureaucratie nog steeds een deel van het progressieve werk uitvoert, zij het tegen bovengemiddelde overheadkosten. En dit geldt met name voor de meer onderontwikkelde nationaliteiten in de Unie, die noodzakelijkerwijs nog een verlengde periode van het lenen, imiteren en assimileren van hetgeen al bestaat, moeten doormaken. De bureaucratie is nu een brug voor hen aan het scheppen naar de elementaire voordelen van de burgerlijke en, in sommige delen zelfs preburgerlijke, cultuur. Op vele terreinen en ten aanzien van vele volkeren is de Sovjet macht voor een aanzienlijk deel het historische werk, dat tsaar Peter I en zijn collega’s voor de Moskovieten volbracht, aan het volbrengen, alleen op veel grotere schaal en in een hoger tempo.

Heden ten dage wordt er in de scholen van de Unie les gegeven in meer dan 80 talen. Voor de meerderheid hiervan was het noodzakelijk hele nieuwe alfabetten te ontwikkelen, of de extreem aristocratische Aziatische alfabetten te vervangen door de meer democratische Latijnse. In even zovele talen worden er nu kranten gedrukt. Kranten die de boeren en herders voor het eerst in contact brengen met de elementaire ideeën van de menselijke cultuur. Binnen de wijdverspreide grenzen van het tsaristische rijk begint een binnenlandse industrie te ontstaan. De oude semi-clan cultuur wordt vernietigd door de tractor. Samen met de alfabetisering, ontwikkelt zich de wetenschappelijke landbouw en gezondheidszorg. Het is moeilijk om het belang van dit werk in het ontwikkelen van nieuwe menselijke bevolkingslagen te overschatten. Marx had gelijk toen hij stelde dat revolutie de locomotief van de geschiedenis was.

Maar zelfs de meest krachtige locomotief kan geen wonderen verrichten. Het kan de wetten van tijd en ruimte niet veranderen, alleen het tempo versnellen. Juist die noodzaak om tientallen miljoenen volwassen mensen bekend te maken met het alfabet en de krant, of met simpele regels van hygiëne, toont aan welke lange weg er nog afgelegd moet worden voordat je echt over de kwestie van een nieuwe socialistische cultuur kan praten. De pers weet ons bijvoorbeeld te vertellen dat in West-Siberië de Oirots, die nooit van een bad hadden gehoord, nu “in veel dorpen badhuizen hebben, waar ze soms wel 30 kilometer voor reizen, om zich te wassen”. Dit extreme voorbeeld, afkomstig uit het laagste cultuurniveau, geeft niettemin een waarheidsgetrouw beeld van de enorme stappen vooruit die zijn gezet en niet alleen in de onderontwikkelde gebieden. Als het hoofd van een regering om de culturele groei te illustreren naar het feit verwijst dat in de collectieve boerderijen de vraag naar “ijzeren ledikanten, wandklokken, ondergoed, truien, fietsen en dergelijke”, is gestegen, betekent dit alleen dat in de meer gegoede kringen van de Sovjet dorpen die artikelen uit de manufactuur in gebruik worden genomen, die onder de boeren van het Westen al lang geleden gemeengoed waren. Dag in dag uit wordt in de media en in toespraken gewezen op het thema van de “gecultiveerde socialistische handel”. In essentie gaat het hier om een schone en frisse aanblik van de regeringswinkels, deze voorzien van de noodzakelijke technische middelen en voorraden, de appels niet laten rotten, stopwol bij de kousen leveren en de bediende leren om beleefd en attent te zijn naar de klanten; met andere woorden, de algemene methode van kapitalistische handelswijze aanleren. Dit probleem is nog lang niet opgelost, hoewel daar nog geen onsje socialisme in zit.

Als we de wetten en instituten buiten beschouwing laten en kijken naar het dagelijkse leven van de overgrote meerderheid van de bevolking, zonder onszelf opzettelijk voor de gek te houden, moeten we toegeven dat ten aanzien van de levensgewoontes en de cultuur, het erfgoed van tsaristisch en burgerlijk Rusland in het Sovjet rijk nog verre overheersen over de embryonale groei van het socialisme. Het meest overtuigend in deze is de bevolking zelf, die zich op basis van een minieme groei in de levensstandaard, begerig op de kant en klare modellen uit het Westen heeft gestort. De jonge Sovjet klerken, maar ook vaak de arbeiders, proberen zowel in kleding en gedrag de Amerikaanse ingenieurs en technici, met wie ze in de fabrieken in contact komen, te imiteren. De vrouwelijke arbeiders en klerken verslinden de vrouwelijke toeristen met hun ogen om hun mode en manieren over te kunnen nemen. De gelukkige vrouw die hierin slaagt wordt uitgebreid geïmiteerd. In plaats van een knotje neemt de beter betaalde vrouw een permanentje. De jongeren melden zich enthousiast aan voor westerse dansscholen. In zeker opzicht is dit vooruitgang, maar wat dit met name betekent is niet de superioriteit van het socialisme over het kapitalisme, maar het blijvende overwicht van de kleinburgerlijke cultuur over het patriarchale leven, de stad over het dorp, het centrum over het achterland en van het Westen over het Oosten.

De bevoorrechte Sovjet elite leent uit de hogere burgerlijke kringen. En hierin zijn de gangmakers de diplomaten, de directeuren van de trusts, ingenieurs die regelmatig naar Europa en Amerika reizen. De Sovjet satire zwijgt hierover, want is simpelweg verboden om het over de “top tienduizend” te hebben. Toch moeten we met enige spijt vaststellen dat de meest verheven vertegenwoordigers van de Sovjet-Unie, in het aanzicht van de kapitalistische beschaving, er niet in zijn geslaagd een eigen stijl te ontwikkelen, of bepaalde eigen kenmerken. Ze hebben nog niet voldoende innerlijke stabiliteit om uiterlijk vertoon te verachten of zich gepaste bescheidenheid aan te meten. Hun belangrijkste drijfveer is simpelweg om zo weinig mogelijk te verschillen van de meest geperfectioneerde snobs van de burgerij. Met andere woorden, in de meerderheid van de gevallen denken en gedragen ze zich, niet als de vertegenwoordigers van de nieuwe wereld, maar als ordinaire parvenu’s!

Te stellen dat de Sovjet-Unie nu dat culturele werk aan het verrichten is dat de ontwikkelde landen al lang geleden op basis van het kapitalisme hebben volbracht, zou echter maar de halve waarheid zijn. De nieuwe sociale vormen zijn zeker niet onbelangrijk. Ze geven niet alleen aan een onderontwikkeld land de mogelijkheid om het niveau van de meest ontwikkelde te bereiken, maar ook nog in een veel sneller tempo dan in het verleden in het Westen mogelijk was. De verklaring voor dit versnelde tempo is eenvoudig. De burgerlijke pioniers moesten hun techniek uitvinden en ook nog leren toepassen op de economie en de cultuur. De Sovjet-Unie neemt ze kant en klaar in hun modernste versie over en, dankzij de gesocialiseerde productiewijze, past die leenwijze direct en op grootschalige wijze toe, in plaats van geleidelijk en stap voor stap.

De militaire autoriteiten hebben meer dan eens de rol van het leger als cultuurdrager geroemd, met name ten aanzien van de boerenbevolking. Zonder onszelf voor de gek te houden over welke specifieke vorm van “cultuur” het burgerlijk militarisme incalculeert, kunnen we niet ontkennen dat veel progressieve gewoontes door het leger op de gewone bevolking zijn overgebracht. Niet voor niets hebben voormalige soldaten en onder-officieren vaak aan het hoofd gestaan van de opstandelingen in revolutionaire bewegingen, juist ook die van boeren. Het Sovjet regime heeft een kans het dagelijkse leven niet alleen via het leger te beïnvloeden, maar ook via het gehele staatsapparaat en, volledig hiermee verweven, het apparaat van de partij, de Komsomol en de vakbonden. De verwerving van de kant en klare modellen van techniek, hygiëne, kunst, sport, in een oneindig sneller tempo dan vereist was voor hun ontwikkeling in het land van oorsprong wordt gegarandeerd door de eigendomsverhoudingen van de staat en de planmatige bestuurswijze.

Als de oktoberrevolutie niets ander had opgeleverd dan deze versnelde ontwikkeling, was het historisch gezien al gerechtvaardigd, want het neergaande burgerlijke regime is er in de laatste kwart eeuw niet in geslaagd een van de onderontwikkelde landen, in welk deel van de wereld dan ook, serieus vooruit te helpen. Maar het Russische proletariaat volvoerde de revolutie uit naam van veel verdergaande taken. Hoezeer ze ook op dit moment politiek wordt onderdrukt, hebben haar betere delen het communistische programma nog niet verworpen, net zomin als de daaraan verbonden machtige hoop. De bureaucratie is gedwongen zichzelf aan het proletariaat aan te passen, enerzijds in de richting van haar beleid, maar meer nog in de interpretatie ervan. En daarom wordt in elke stap vooruit die wordt gemaakt op het economisch of culturele terrein, ongeacht haar feitelijke historische belang of werkelijke invloed op het leven van de massa’s, voorgeschoteld als een tot nu toe ongehoorde en ongeziene overwinning in “socialistische cultuur”. Natuurlijk bestaat er geen twijfel over dat door miljoenen mensen te voorzien van toiletzeep en een tandenborstel, die tot gisteren nog nooit van deze reinigingsmiddelen hadden gehoord, er groot cultureel werk is verricht. Maar noch zeep, noch borstel, zelfs niet de parfums die “onze vrouwen” verlangen, maken een socialistische cultuur, zeker niet in omstandigheden waarin in deze kleine attributen der beschaving slechts voor zo’n 15% van de bevolking bereikbaar zijn.

De “omvorming van de mens” waar in de Sovjet pers zo’n sprake van is, is in volle gang. Maar in welke mate is dit een socialistische omvorming? De Russische bevolking heeft niet net zoals in Duitsland een grote religieuze reformatie meegemaakt, of een grote burgerlijke revolutie zoals de Fransen. Uit deze twee ovens, als we de reformatie-revolutie op het Britse eiland in de 17e eeuw buiten beschouwing laten, kwam de burgerlijke individualiteit, een belangrijke stap in de algemene ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid. De Russische revoluties van 1905 en 1917 zorgden uit noodzaak voor het ontwaken van de individualiteit onder de massa’s en haar kristallisatie uit het primitieve medium. Dat is te zeggen, zij vervulde op een aangepaste en versnelde manier het opvoedende werk van de burgerlijke reformaties en revoluties van het Westen. Maar nog lang voor dit werk was voltooid, zelfs in ruwe vorm, werd de Russische revolutie, die was uitgebroken in de neergang van het kapitalisme, door de loop van de klassenstrijd gedwongen, over te springen naar de weg van het socialisme. De tegenstellingen binnen de Sovjet cultuur zijn alleen een reflectie en refractie van de economische en sociale tegenstellingen die door die sprong zijn ontstaan. Het ontwaken van de persoonlijkheid onder deze omstandigheden neemt noodzakelijkerwijs een min of meer kleinburgerlijk karakter aan, niet alleen binnen de economie, maar ook in het gezinsleven en de lyrische poëzie. De bureaucratie zelf is de grootste drager geworden van het meest extreme en soms ongeremde, burgerlijk individualisme. De ontwikkeling van het economisch individualisme toestaand en bemoedigend (stukloon, toewijzing van privé-grond, premies en decoraties), onderdrukt de bureaucratie tegelijkertijd meedogenloos de progressieve kanten van het individualisme op het gebied van de geestelijke cultuur (kritische gezichtspunten, ontwikkeling van een eigen mening en de cultivering van persoonlijke waardigheid).

Hoe aanzienlijker de mate van ontwikkeling van een bepaalde nationale groep is, of hoe hoger de mate van haar culturele creaties, of, nogmaals, des te nauwer ze betrokken is in het gevecht tegen de problemen van de samenleving en persoonlijkheid, des te zwaarder en ondragelijker is de druk die de bureaucratie hier op uitoefent. In werkelijkheid kan er natuurlijk geen sprake zijn van de unieke nationale cultuur, wanneer een en dezelfde stok van de gids, of beter gezegd, een en dezelfde politieknuppel poogt om alle intellectuele activiteit van alle volkeren in de Sovjet-Unie te reguleren. De Oekraïense, Witrussische, Georgische of Turkse kranten en boeken zijn alleen een vertaling van het bureaucratische streven in de taal van de overeenkomstige nationaliteit. Onder de naam van een model van volkse creativiteit publiceert de Moskouse pers dagelijks in het Russisch vertaalde odes van prijsdichters van de diverse nationaliteiten ter ere van de leiders, wat in werkelijkheid miserabele rijmsels zijn die alleen verschillen in de mate van onderdanigheid en gebrek aan talent.

De Groot-Russische cultuur, die niet minder dan anderen heeft geleden onder het gevangenisbewaarders regime, leeft met name ten koste van de oudere generatie die zich heeft gevormd voor de revolutie. De jongeren worden als het ware door een ijzeren pers onderdrukt. Het is daarom geen kwestie van de onderdrukking van de ene nationaliteit door de andere in de juiste zin van het woord, maar meer van onderdrukking door het gecentraliseerde politieapparaat over de culturele ontwikkeling van alle naties, te beginnen met de Groot-Russische. Maar we kunnen het feit niet naast ons neerleggen dat 90% van alle publicaties in de Sovjet-Unie in de Russische taal worden gedrukt. Ook al is dit percentage in flagrante tegenspraak met het relatieve aantal van de Groot-Russische bevolking, het komt wel aardig overeen met de algemene invloed van de Russische cultuur, zowel in haar eigen gewicht als in haar rol als mediator tussen de onderontwikkelde volken van het achterland en die uit het Westen. Maar alles in ogenschouw genomen, betekent dit dan niet dat het buitengewoon hoge aantal Groot-Russen in de uitgeverijen (en niet alleen daar, natuurlijk) een feitelijk autocratisch privilege van de Groot-Russen ten koste van de andere nationaliteiten van de Unie? Dat is natuurlijk goed mogelijk. Op deze zeer belangrijke vraag is het feitelijk onmogelijk een passend antwoord te geven, want in het echte leven wordt dit besloten, niet door samenwerking, rivaliteit en kruisbestuiving van cultuur, maar door de ultieme arbitrage van de bureaucratie. En aangezien het Kremlin de residentie van de autoriteiten is en de omliggende territoria gedwongen zijn met het centrum in de pas te lopen, neemt het bureaucratisme onvermijdelijk de kleur aan van een autocratische Russificatie, aan de andere nationaliteiten alleen het ontwijfelbare culturele recht latend om de arbiter in haar eigen taal toe te juichen.

*

Afhankelijk van de economische zigzaggen en de bestuurlijke middelen verandert de officiële doctrine van de cultuur. Maar met alle wijzigingen, blijft één kenmerk hetzelfde, dat van absolute willekeur. Tegelijk met de theorie van het “socialisme in één land”, verkreeg de daarvoor betwiste theorie van de “proletarische cultuur” officiële erkenning. De tegenstanders van deze theorie wezen erop dat het regime van de proletarische dictatuur slechts een strikt overgangskarakter had en dat, in onderscheid tot de bourgeoisie, het proletariaat niet de intentie heeft gedurende een serie van historische tijdperken te domineren, dat de taak van de huidige generatie van de nieuwe heersende klasse in de eerste plaats beperkt is tot het assimileren van alles wat waardevol is in de burgerlijke cultuur en hoe langer het proletariaat een proletariaat blijft; oftewel, hoe langer ze de sporen van haar vroeger onderdrukking blijft dragen, hoe minder ze in staat is om boven haar historische erfenis uit te stijgen en dat de mogelijkheden van nieuwe scheppingen zich werkelijk pas voor zullen doen, in de mate waarin het proletariaat zich in de nieuwe socialistische maatschappij weet op te lossen. Wat dit betekent, in andere woorden, is dat de burgerlijke cultuur vervangen moet worden, niet door een proletarische, maar door een socialistische cultuur.

In een polemiek tegen de theorie van een “proletarische kunst”, welke onder experimentele omstandigheden werd gefabriceerd, stelde de schrijver dezes; “De cultuur voedt zich met de vruchten van de industrie en een materieel overschot is noodzakelijk opdat de cultuur kan groeien, zich verfijnen en kan verdiepen”. Zelfs de meest succesvolle oplossing van de elementaire economische problemen “zou bij lange na nog niet een volledige overwinning van het nieuwe historische principe van het socialisme betekenen. Alleen een voorwaartse beweging van het wetenschappelijk denken op basis van alle nationaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kunst zal betekenen dat de historische kern zowel wortel heeft geschoten als vruchten afwerpt. In dat opzicht is de ontwikkeling van de kunst de hoogste test van de levensvatbaarheid en het belang van elk tijdperk”. Dit standpunt, dat tot op dat moment de overheersende mening was, werd in een officiële verklaring opeens afgedaan als een “nederlaagstrategie” en ingegeven door een “wantrouwen” in de creatieve mogelijkheden van het proletariaat. Daar opende zich de periode van Stalin en Boecharin, waarvan laatstgenoemde zich al in een veel vroeger stadium had opgeworpen als de aartsengel van de “proletarische cultuur”, terwijl eerst-genoemde er nog nooit een gedachte aan had gewijd. Beiden gingen er in elk geval vanuit dat het socialisme zich met een “slakkengang” zou ontwikkelen en dat het proletariaat decennia tot haar beschikking zou hebben om haar eigen cultuur te scheppen. Wat betreft het karakter van die cultuur, waren de ideeën van deze theoretici hierover net zo vaag als oninspirerend.

De stormachtige jaren van het eerste vijfjarenplan zette het perspectief van de slakkengang op zijn kop. In 1931, aan de vooravond van de verschrikkelijke hongersnood, was het land “tot het socialisme overgegaan”. Dus, voordat de onder officieel toezicht opererende schrijvers, artiesten en schilders er in waren geslaagd een proletarische cultuur te creëren, of zelfs maar de eerste belangwekkende modellen ervan, verklaarde de regering dat het proletariaat was opgegaan in de klassenloze maatschappij. Er bleef voor de kunstenaars niets anders over dan zich neer te leggen bij het feit dat het proletariaat de belangrijkste factor voor het scheppen van een proletarische cultuur moest ontberen: tijd. De opvattingen van gisteren werden onmiddellijk naar de vergetelheid verbannen. Per direct was de “socialistische cultuur” aan de orde van de dag. Gedeeltelijk zijn we al op de hoogte van haar inhoud.

Geestelijke creativiteit heeft vrijheid nodig. Het doel van het communisme is juist om de natuur aan de techniek te onderwerpen en de techniek weer aan het plan en de grond-stoffen te ‘dwingen’ om in overvloed alles aan de mens te schenken wat zij behoeft. En meer nog dan dat, haar uiteindelijke doel om eens en voor altijd de creatieve krachten van de mensheid te bevrijden van alle druk, beperkingen en vernederende afhankelijkheid. Persoonlijke relaties, wetenschap en kunst zullen geen van buitenaf opgelegd “plan” kennen, zelfs geen schaduw van dwang. In welke mate de geestelijke creativiteit individueel of collectief zal zijn, zal helemaal van haar scheppers afhangen.

Een overgangsregime is een heel andere kwestie. De dictatuur weerspiegelt de oude barbarij en niet de toekomstige cultuur. Noodzakelijkerwijs legt ze allerlei beperkingen op aan alle vormen van activiteit, inclusief de geestelijke creativiteit. Het programma van de revolutie beschouwde deze beperkingen als een tijdelijk kwaad en nam de plicht op zich, naarmate het regime zich steviger vestigde, deze beperkingen in de vrijheid een voor een weg te nemen. Hoe dan ook was het aan de leiders van de revolutie duidelijk, zelfs in de meest verhitte jaren van burgeroorlog, dat de regering, uit politieke overwegingen, wel beperkingen op de creatieve vrijheid kon leggen, maar in geen geval de rol van bevelvoerder op het gebied van wetenschap, kunst en literatuur wilde spelen. Hoewel de persoonlijke smaak van Lenin over kunst nogal ‘conservatief’ was, bleef hij politiek gezien bijzonder voorzichtig ten aanzien van artistieke kwesties, altijd bereid om zijn incompetentie in deze toe te geven. De neerbuigendheid van Loenacharsky, Volkscommissaris van Kunst en Educatie, over alle vormen van modernisme, vond Lenin uitermate ongepast. Maar hij beperkte zichzelf tot ironische opmerkingen in privé gesprekken en hield zich verre van het idee om zijn literaire smaak tot wet te verheffen. In 1924, juist aan het begin van de nieuwe periode, formuleerde de schrijver van dit boek de verhoudingen van de staat tot de verschillende kunstzinnige stromingen en tendensen als volgt: “ weliswaar onderworpen aan een en hetzelfde criterium, voor of tegen de revolutie, probeert ze volledige vrijheid te geven op het gebied van artistieke zelfbeschikking”.

Toen de dictatuur een groeiende massa basis en het vooruitzicht van een wereld-revolutie had, was ze niet bang voor experimenten, onderzoek, de wedijver van stromingen, omdat ze begreep dat dit de enige manier was waarop een nieuw cultureel tijdperk zich kon vormen. De massa’s waren nog vervuld van hooggespannen verwachtingen en konden voor het eerst in duizenden jaren hardop denken. Alle beste jonge artistieke krachten werden tot op het bot geraakt. In die eerste jaren, rijk aan hoop en durf, werden niet alleen de meest volledige modellen van socialistische wetgeving ontwikkeld, maar ook de beste producties van revolutionaire literatuur. Tot diezelfde tijd behoorde en het is het waard dit te vermelden, de creatie van die excellente Sovjet films die, ondanks het gebrek aan technische middelen, er toch in slaagde tot de verbeelding van de hele wereld te spreken, door hun frisheid en vitaliteit in de benadering van de realiteit.

In het gevecht tegen de Oppositie in de partij, werden de literaire stromingen een voor een de nek omgedraaid. En niet alleen de literaire stromingen. Het proces van uitroeiing vond op alle ideologische terreinen plaats en het vond daar meer beslissend plaats omdat het op die gebieden meer dan halfbewust was. De huidige heersende laag voelt zich geroepen de geestelijke creativiteit niet alleen politiek te controleren, maar ook de route van haar ontwikkeling voor te schrijven. De methode van bevelen zonder tegenspraak strekt zich uit van de concentratiekampen tot de wetenschappelijke landbouw en de muziek. Het centrale orgaan van de partij laat anoniem redactionele richtlijnen drukken, die het karakter van militaire bevelen hebben, over architectuur, literatuur, toneel, ballet, om nog maar te zwijgen over de filosofie, natuurwetenschappen en geschiedenis.

De bureaucratie heeft een bijgelovige angst voor alles wat haar niet direct dient, alsmede voor alles wat ze niet begrijpt. Als ze een bepaald verband eist tussen de natuur-wetenschappen en de productie, heeft ze, op grote schaal gezien, gelijk. Maar als ze beveelt dat de wetenschappelijke onderzoekers zich alleen doelen moge stellen van direct praktisch belang, dan dreigt ze hiermee de belangrijkste bronnen van uitvindingen, inclusief praktische ontdekkingen, af te sluiten, want zulke uitvindingen komen vaak op de meest onverwachte manier tot stand. Door bittere ervaringen wijs geworden, houden de wetenschappers, wiskundigen, biologen en militaire theoretici algemene gevolgtrekkingen voor zich, uit angst dat een of andere “rode professor”, meestal een onwetende carrièremaker, ze dreigend in de nek hijgt met een of andere uitspraak, die er aan de haren wordt bijgesleept, van Lenin of zelfs van Stalin. In zulke omstandigheden de eigen gedachtegang verdedigen, of de eigen wetenschappelijke waardigheid, betekent naar alle waarschijnlijkheid de grootste ellende over jezelf afroepen.

Maar het gaat er nog veel slechter aan toe in de sociale wetenschappen. Economen, geschiedkundigen, zelfs statistici, om maar te zwijgen over journalisten, doen alle mogelijke moeite om maar niet in tegenspraak te komen, zelfs niet indirect, met de tijdelijke zigzaggen van de officiële koers. Er kan niet over de Sovjet economie, of de binnenlandse en buitenlandse politiek worden geschreven, zonder rug en flank in te dekken met banaliteiten uit de toespraken van de “leider” en er bij voorbaat al van uit te gaan aan te tonen dat alles precies gaat zoals het moet en zelfs beter. Hoewel dit volledige conformisme iemand wel vrijwaart van dagelijkse ongemakken, wordt ze wel gevolgd door de zwaarste straf van allen: steriliteit.

Ondanks het feit dat het marxisme in de Sovjet-Unie de officiële doctrine is, is er de afgelopen twaalf jaar niet één marxistisch onderzoek op het gebied van economie, sociologie of filosofie verschenen, dat de moeite van het bestuderen of zelfs vertalen in meerdere talen waard was. De marxistische werken weten de grens van schoolse compilaties niet te overstijgen, die dezelfde bij voorbaat bekrachtigde oude ideeën blijven herhalen en een en dezelfde aanhalingen door elkaar husselen, afhankelijk van de eisen van de heersende bestuurlijke conjunctuur. Er worden door de staat miljoenen boeken en brochures verspreid die voor niemand enig nut hebben en in elkaar zijn geflanst met behulp van geslijm, gevlei en andere kleffe substanties. Marxisten die wat zinnigs of onafhankelijks hadden te zeggen zitten in de gevangenis, of zwijgen noodgedwongen. En dat ondanks het feit dat de evolutie van sociale vormen bij elke stap reusachtige wetenschappelijke problemen veroorzaakt! Al besmeurd en onder de voet gelopen, is er nog iets wat het wetenschappelijk werk onmogelijk maakt: gebrek aan scrupules. Zelfs de verklarende toevoegingen in het verzamelde werk van Lenin worden keer op keer radicaal gewijzigd in elke nieuwe editie, afhankelijk van het persoonlijke belang van de regerende staven; de namen van de “Leiders” worden opgeblazen, die van de opponenten besmeurd; sporen worden weggewerkt. Hetzelfde laken en pak geldt voor de boeken over de geschiedenis van de partij en de revolutie. Feiten worden verdraaid, documenten achtergehouden of juist gefabriceerd, reputaties gemaakt of gebroken. Een simpele vergelijking van de opeenvolgende variëteiten van een en hetzelfde boek over de afgelopen twaalf jaar toont foutloos het proces van degeneratie van het denken en geweten van de heersende laag aan.

Niet minder ruïneus is het effect van het ‘totalitaire’ regime op de kunstzinnige literatuur. De strijd van tendensen en stromingen is vervangen door de interpretatie van de wil van de leiders. Voor alle groepen is een verplichte organisatie opgericht, een soort van concentratiekamp voor de kunstzinnige literatuur. Middelmatige maar “correct-denkende” vertellers zoals Serafimovitsj of Gladkov worden gehuldigd als klassiekers. Getalenteerde schrijvers die zichzelf niet voldoende geweld aan kunnen doen worden achtervolgd door hordes instructeurs, gewapend met onbeschaamdheid en dozijnen spreuken. De meest vooraanstaande artiesten plegen of zelfmoord, of vinden hun materiaal in het verre verleden, of vallen stil. Oprechte en getalenteerde boeken verschijnen als bij toeval, komen plotseling onder een toonbank vandaan en hebben het karakter van artistieke contrabande.

Het leven van de Sovjet kunst is een soort martelaarskunde. Na de redactionele orders tegen het “formalisme” in de Pravda, ontstond er een epidemie van vernederende spijt-betuigingen door schrijvers, artiesten, toneeldirecteuren en zelfs operazangers. De een na de ander herriep zijn oude zondes, zonder zich overigens uit te laten (in geval van toekomstige noodgevallen) over een duidelijke definitie van de aard van dit “formalisme”. Op de lange duur waren de autoriteiten via een nieuwe order genoodzaakt een eind te maken aan de al te overvloedige stroom van spijtbetuigingen. Literaire beschouwingen worden binnen enkele weken veranderd, boeken herschreven, straten hernoemd, stand-beelden onthuld, als gevolg van een paar terloopse opmerkingen van Stalin over de dichter Maiakovsky. De indrukken die de nieuwe opera op de hooggeplaatste toehoorders hebben achtergelaten worden direct omgezet in muzikale richtlijnen voor componisten. Op een schrijversconferentie zei de secretaris van de Komsomol: “ De suggesties van kameraad Stalin zijn voor iedereen wet”, en het voltallige publiek applaudisseerde, hoewel sommigen ongetwijfeld met schaamte. En om de beschimping van de literatuur compleet te maken wordt Stalin, die niet in staat is om maar een Russische zin correct te formuleren, uitgeroepen tot een klassiek stylist. Er zit iets diep tragisch in deze byzantijnse en politie overheersing, ondanks het ongewild komische karakter van sommige uitingen.

De officiële formule luidt: Cultuur moet socialistisch van inhoud zijn en nationalistisch van vorm. Wat de socialistische inhoud betreft, zijn alleen meer of minder gelukkige gissingen mogelijk. Niemand kan zo’n cultuur scheppen op basis van een ontoereikende economische grondslag. De kunst is veel minder dan de wetenschap in staat om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Hoe dan ook, zulke voorschriften als: “beschrijf de opbouw van de toekomst”, “geef de weg naar het socialisme aan”, “hervorm de mensheid”, geven net zo weinig houvast aan de creatieve verbeelding als een prijslijst van een ijzerwinkel of de vertrekstaten van de spoorwegen.

De nationale vorm van een kunst is identiek met haar universele toegankelijkheid. “Wat niet door het volk wordt gewenst”, zo dicteert de Pravda aan de kunstenaars, “kan niet van esthetisch belang zijn”. Die oude formule van de narodniki (Volkswil, de eerste poging tot een politieke partij onder het tsaristische regime), die de taak van het artistiek scholen van de massa’s afwezen, krijgt een nog reactionairder karakter, als het recht om te beslissen welke kunst het volk wel of niet wil, in handen van de bureaucratie blijft. Zij laat boeken drukken naar haar eigen zin. Ze verkoopt deze met dwang, de lezers geen keus latend. Uiteindelijk komt het erop neer dat de kunst haar belangen moet assimileren en dusdanige vormen aanneemt, dat ze de bureaucratie aantrekkelijk maakt voor de brede lagen van de bevolking.

Tevergeefs! Geen enkele literatuur kan die taak vervullen. De leiders zelf zijn gedwongen toe te geven dat “noch het eerste, noch het tweede vijfjarenplan ons een nieuwe literaire golf heeft opgeleverd, die boven de eerste golf, geboren in oktober, weet uit te rijzen”. Dat is zeer mild uitgedrukt. In werkelijkheid, ondanks individuele uitzonderingen, zal het tijdperk van de thermidor de artistieke geschiedenis ingaan als een periode, voornamelijk gekenmerkt door middelmatigheid, lofzangen en vuilspuiterij.