Leon Trotski
Stalin - De man en zijn invloed
Hoofdstuk 5


De nieuwe herrijzing

Ongeveer vijf jaar lang (1906-1911) heerste Stolypin over het land. Hij putte alle middelen van de reactie uit. Het regime van de Derde Juni wist zijn waardeloosheid in alle sferen te laten zien, maar bovenal op het gebied van het agrarische probleem. Stolypin was genoodzaakt van politieke combinaties af te dalen naar de politieclub. En als om het volslagen bankroet van zijn systeem in het licht te stellen, kwam Stolypins moordenaar uit de rijen van zijn eigen geheime politie.

In 1910 werd de industriële herleving een onbetwistbaar feit. De revolutionaire partijen werden geconfronteerd met de vraag: welke uitwerking zal deze breuk in de situatie op de politieke toestand van het land hebben? De meerderheid van de sociaaldemocraten handhaafde haar schematische positie: de crisis revolutioneert de massa, de industriële herleving brengt haar tot vrede. Beide facties, de bolsjewieken zowel als de mensjewieken, neigden er daarom toe de herleving, die werkelijk begonnen was, te verkleinen of kortweg te loochenen. De uitzondering vormde de Weense krant de Pravda, die, niettegenstaande haar verzoeningsillusies, de zeer juiste gedachte verdedigde dat de politieke gevolgen van de herleving, zowel als van de crisis, verre van automatisch van aard zijn, maar iedere keer weer opnieuw bepaald worden naar gelang van de voorafgaande loop van de strijd en de gehele situatie in het land. Dus na de industriële herleving, in de loop waarvan een zeer wijd verbreide stakingsstrijd zich had weten te ontwikkelen, zou een plotselinge neergang in de situatie een directe revolutionaire herrijzing in het leven kunnen roepen, mits de andere noodzakelijke voorwaarden aanwezig waren. Anderzijds zou na een lange periode van revolutionaire strijd, die in een nederlaag eindigde, een industriële crisis, die het proletariaat verdeelde en verzwakte, de vechtgeest daarvan geheel en al kunnen vernietigen. Of nogmaals, een industriële herleving, die na een lange periode van reactie komt, is in staat de arbeidersbeweging meer leven in te blazen, grotelijks in de vorm van een economische strijd, waarna de nieuwe crisis de energie van de massa op politieke banen zou kunnen voeren.

De Russisch-Japanse oorlog en de schokken van de revolutie verhinderden dat het Russische kapitalisme deel kreeg aan de over de gehele wereld plaats hebbende industriële herleving van 1903-1907. In de tussentijd hadden de ononderbroken revolutionaire gevechten, de nederlagen en de onderdrukkingen, de krachten van de massa uitgeput. De zich over de gehele wereld voelbaar makende industriële crisis, die in 1907 uitbrak, verlengde de depressie in Rusland met drie jaar, en verre van dat ze de arbeiders er toe aanvuurde opnieuw tot vechten over te gaan, bracht ze verdeeldheid onder hen en verzwakte ze hen meer dan ooit. Onder de slagen van uitsluitingen, werkloosheid en armoede werd de vermoeide massa geheel en al ontmoedigd. Zo was de materiële basis van de “prestaties” van Stolypins reactie. Het proletariaat had de bezielende doop van een nieuwe industriële herleving nodig om zijn kracht te herwinnen, zijn gelederen aan te vullen, zich weer de onmisbare factor in de productie te voelen en zich in nieuwe gevechten te storten.

Eind 1910 hadden er straatbetogingen plaats – iets, wat in lang niet gezien was – in verband met de dood van de liberaal Moeromtsev, de vroegere president van de Eerste Doema, en van Leo Tolstoj. De studentenbeweging ging een nieuwe fase in. Oppervlakkig – zoals de gebruikelijke afdwaling van het historische idealisme is – zou het er hebben kunnen uitzien alsof de dunne laag van intellectuelen de broedplaats van de politieke herleving was en alsof ze door de kracht van haar eigen voorbeeld de bovenste laag van de arbeiders tot zich begon te trekken. In feite nam de golf van herleving zijn weg niet van boven naar beneden, maar van beneden naar boven. Dankzij de industriële herleving kwam de arbeidende klasse langzamerhand los uit haar verstijving. Maar voordat de chemische veranderingen, die de massa vervormd hadden, duidelijk aan de dag kwamen, waren ze door de ertussen liggende sociale groepen overgebracht naar de studenten. Daar de universitaire jeugd gemakkelijker in beweging te zetten was, openbaarde de herleving zich het eerst in de vorm van studentenoproeren. Maar de goed voorbereide waarnemer was het van tevoren duidelijk dat de betogingen van de intellectuelen niet meer dan een symptoom van veel diepere en belangrijker processen binnen in het proletariaat zelf waren.

Inderdaad, de grafische lijn van de stakingsbeweging begon weldra omhoog te gaan. Weliswaar bedroeg het aantal stakers in 1911 niet meer dan honderdduizend (het vorige jaar was het zelfs niet half zo hoog geweest), maar de lange duur van de herleving toonde hoe sterk de verstijving was, die te boven gekomen moest worden. In ieder geval, aan het einde van het jaar zagen de arbeidersdistricten er heel anders uit dan in het begin van het jaar. Na de overvloedige oogsten van 1909 en 1910, die de stuwkracht waren voor de industriële herleving, kwam een noodlottige slechte oogst in 1911, die, zonder de herleving tot staan te brengen, twintig miljoen boeren tot hongerlijden doemde. De onrust, die in de dorpen begon, plaatste de agrarische kwestie weer op de agenda. De bolsjewistische conferentie van januari 1912 had alle recht om van “het begin van de politieke herleving” te spreken. Maar de eigenlijke breuk had pas plaats in het voorjaar van 1912, na de bekende slachting van de arbeiders aan de rivier de Lena. Diep in de taiga, meer dan vijfduizend mijlen van Petersburg en meer dan veertienhonderd mijlen van de naastbij gelegen spoorlijn, eisten de paria’s van de goudmijnen, die ieder jaar de Engelse en Russische aandeelhouders miljoenen roebels winst deden toevloeien, een achturige werkdag, een verhoging van loon en afschaffing van boeten. De soldaten, die uit Irkoetsk ontboden waren, vuurden op de ongewapende menigte. 150 werden er gedood, 250 gewond; door gebrek aan medische hulp stierven een groot aantal van de gewonden.

Tijdens het debat over de gebeurtenissen aan de Lena, dat in de Doema plaats had, verklaarde de Minister van Binnenlandse Zaken, Makarov, een domme ambtenaar, niet slechter en niet beter dan zijn tijdgenoten: “Dit is wat er gebeurd is en wat er wéér gebeuren zal!”, hetgeen een applaus van de rechtse afgevaardigden uitlokte. Deze ontstellend vermetele woorden veroorzaakten een elektrische schok. Eerst uit de fabrieken van Petersburg, daarna uit alle delen van het land kwamen er per telefoon en telegraaf berichten binnen over protestverklaringen en protestdemonstraties. De weerslag van de gebeurtenissen aan de Lena was alleen te vergelijken met de golf van verontwaardiging, die er zeven jaar geleden door de zwoegende massa gegaan was na de Bloedige Zondag. “Misschien nooit sedert de dagen van 1905,” schreef een liberale krant, “is het in de straten van de hoofdstad zo woelig geweest.”

In die dagen was Stalin in Petersburg, in vrijheid tussen twee verbanningen. “De schoten aan de Lena braken het ijs van stilzwijgen,” schreef hij in de krant de Zvezda [De Ster], waarnaar wij de gelegenheid zullen hebben nog eens te verwijzen, “en de rivier van de gevoeligheid van het volk werd in beweging gezet. Het is begonnen!... Al wat slecht en verderfelijk was in het regime van deze tijd, al waaraan het lang lijdende Rusland ziek geweest was – dat alles is in het éne feit van de gebeurtenissen aan de Lena samengestroomd. Dáárom waren de schoten aan de Lena het signaal voor stakingen en demonstraties.”

Bij de stakingen waren ongeveer driehonderdduizend arbeiders betrokken. De 1 Mei-staking bracht vierhonderdduizend arbeiders op de straten. Volgens officiële opgaven staakten er in 1922 zevenhonderdvijfentwintigduizend arbeiders. Het aantal arbeiders nam in de jaren van de industriële herleving met niet minder dan twintig percent toe, terwijl, wegens de koortsachtige concentratie van de productie, hun economische rol ook grotere belangrijkheid kreeg. De herleving in de arbeidende klasse had invloed op alle lagen van de bevolking. De hongerige dorpen kwamen hevig in beweging. Uitingen van ontevredenheid vertoonden zich in het leger en de marine. “In Rusland is de revolutionaire herleving,” schreef Lenin in augustus 1912 aan Gorki, “van geen andere dan beslist revolutionaire aard.”

De nieuwe beweging was geen herhaling van de vorige, maar haar voortzetting. In 1905 was de machtige Januaristaking gepaard gegaan met een naïeve petitie aan de tsaar. In 1912 schoven de arbeiders ineens de leuze van een democratische republiek naar voren. De ideeën, tradities en de ervaringen op het gebied van organisatie in 1905, verrijkt met de harde lessen, die tijdens de jaren van reactie geleerd waren, bevruchtten de nieuwe revolutionaire periode. Van het begin af behoorde de leidende rol aan de arbeiders. In de proletarische voorhoede behoorde de leiding aan de bolsjewieken. Dat bepaalde van te voren het karakter van de toekomstige revolutie, ofschoon de bolsjewieken zelf dat nog niet duidelijk zagen. Door het proletariaat te versterken en het een buitengewoon belangrijke rol in het economische en politieke leven van het land te verzekeren, versterkte de industriële herleving de grondslag voor het perspectief van permanente revolutie. Het reinigen van de stallen van het oude regime kon niet anders tot stand gebracht worden dan met de bezem van de proletarische dictatuur. De democratische revolutie kon alleen overwinnen door zich om te zetten in de socialistische revolutie en dus alleen door zichzelf te overwinnen.

Dat bleef de positie van het trotskisme. Maar het had zijn achilleshiel: verzoeningsgezindheid, verbonden met de hoop op de revolutionaire wederopstanding van het mensjewisme. De nieuwe herrijzing – “van geen andere dan beslist revolutionaire aard” – bracht de verzoeningsgezindheid een onherstelbare klap toe. Het bolsjewisme vertrouwde op de revolutionaire voorhoede van het proletariaat en leerde het, de boeren en de armen achter zich te leiden. Het mensjewisme vertrouwde op de arbeidersaristocratie en neigde naar de liberale bourgeoisie. Op het ogenblik dat de massa weer het strijdperk van een open conflict betrad, kon er geen sprake van “verzoening” tussen de twee facties zijn. De verzoeningsgezinden werden in nieuwe posities gedrongen: de revolutionairen onder hen met de bolsjewieken, de opportunisten met de mensjewieken.

[Kobas derde deportatie duurde van 23 september 1910 tot 6 juli 1911, toen hij vrijgelaten werd nadat hij de rest van zijn straftijd van twee jaar voltooid had. Ongeveer twee maanden hiervan werden doorgebracht onderweg van Bakoe naar Solvytsjegodsk, met tussenpozen in verschillende doorzendingsgevangenissen. Vandaar] dat Koba deze keer meer dan acht maanden in [de hem toegewezen plaats als] banneling doorbracht. Eigenlijk is er niets bekend over zijn leven in Solvytsjegodsk, de verbannenen met wie hij contact onderhield, de boeken die hij las, de problemen die zijn belangstelling hadden. Uit twee van zijn brieven uit die periode blijkt dat hij publicaties uit het buitenland ontving en in staat was het leven van de partij te volgen of liever dat van de uitgewekenen, waar het conflict tussen de facties een acute fase bereikt had. Plechanov, plus een belangrijke groep van zijn volgelingen, brak weer met zijn naaste vrienden en schaarde zich aan de zijde van de illegale partij, tegen de liquidators. Dat was de laatste flikkering van radicalisme in het leven van deze opmerkelijke man, die snel zijn rol uitgespeeld zou hebben. Zo verrees het ontstellende, paradoxale en kortstondige blok van Lenin en Plechanov. Anderzijds was er de toenadering tussen de liquidators (Martov en anderen), de mannen van de Voorwaarts (Bogdanov, Loenatsjarski) en de verzoeningsgezinden (Trotski). Dit tweede blok, dat geen enkele principiële basis had, werd tot op zekere hoogte tot verbazing van de deelhebbers zelf gevormd. De verzoeningsgezinden beoogden nog steeds de bolsjewieken en de mensjewieken te “verzoenen”; en daar het bolsjewisme, in de persoon van Lenin, het denkbeeld van welk soort van vergelijk ook met de liquidators onbarmhartig verwierp, gingen de verzoeningsgezinden vanzelf over tot de positie van een vereniging of semi-vereniging met de mensjewieken en de mannen van de Voorwaarts. Het cement van dat episodische blok was, zoals Lenin aan Gorki schreef, “afkeer van het bolsjewistische centrum wegens zijn onbarmhartige strijd ter verdediging van zijn ideeën”. De kwestie van de twee blokken werd het voorwerp van levendige discussie in de gedunde rijen van de partij van die dagen.

De 31ste december 1910 schreef Stalin naar Parijs: “Kameraad Simeon! Gisteren ontving ik van kameraden je brief. In de eerste plaats warme groeten aan Lenin, Kamenev en anderen.” Deze groet is niet meer herdrukt wegens Kamenevs naam. Dan volgt zijn oordeel over de situatie in de partij. “Volgens mijn mening is de lijn van het blok (Lenin-Plechanov) de enige normale... Lenins hand is in het plan van het blok te zien – hij is een handige boer en weet aan welke kant zijn brood met boter besmeerd is. Maar dat betekent nog niet, dat ieder oud blok goed is. Het trotskistische blok (hij zou gezegd hebben: ‘Synthese’) – dat is rotte gewetenloosheid. Het blok Lenin-Plechanov is vitaal, omdat het op principes berust, gegrond is in eenheid van opvatting ten aanzien van de wijze, waarop de partij nieuw leven moet worden ingeblazen. Maar juist omdat het een blok en geen fusie is, juist om die reden is het nodig, dat de bolsjewieken een eigen factie hebben.” Dit alles was volkomen in één lijn met Lenins opvattingen, was in de kern niet meer dan een parafrasering van zijn artikelen, en het had iets van een zelfaanbeveling, wat principes betrof. Nadat hij verder verkondigd had, als terloops, dat “het voornaamste” ten slotte niet de ballingschap was, maar het praktische werk in Rusland, haastte Stalin zich uit te leggen, dat het praktische werk betekent “de toepassing van principes”. Nadat hij zo zijn positie versterkt had door het magische woord “principes” te herhalen, kwam Koba dichter bij de kwestie, waar het om ging. “...Volgens mijn mening,” schrijft hij, “is onze volgende taak, die niet uitgesteld mag worden, het organiseren van een centrale (Russische) groep, die het illegale, semi-legale en legale werk coördineren moet... Zulk een groep is even noodzakelijk als lucht, als brood.” Er was niets nieuws in het plan zelf. Pogingen om de Russische kern van het Centraal Comité weer te herstellen, waren sedert het Londense congres meer dan eens door Lenin gedaan, maar tot nu toe had de verspreidheid van de partij ze alle tot mislukking gedoemd. Koba stelde het bijeenroepen van een conferentie van partijwerkers voor. “Het is heel goed mogelijk, dat deze conferentie de geschikte mensen voor de bovengenoemde centrale groep zou voortbrengen.” Nadat hij zijn doel om het zwaartepunt van de partij van het buitenland naar Rusland te verplaatsen naar voren had gebracht, haastte Koba zich om mogelijk argwaan van Lenin te verzachten: “Het zal noodzakelijk zijn, standvastig en onbarmhartig te handelen, de verwijten van de liquidators, de trotskisten en de mannen van de Voorwaarts te trotseren...” Met berekenende bescheidenheid schreef hij over de centrale groep van zijn project: “Noem die, zoals ge wilt: de Russische sectie van het Centraal Comité of de assistentiegroep van het Centraal Comité, dat is van geen gewicht.” De voorgewende bescheidenheid werd verondersteld Kobas persoonlijke eerzucht te bemantelen. “Nu over mijzelf. Ik heb nog zes maanden nodig. Aan het einde van die termijn sta ik tot je beschikking.” Het doel van de brief was duidelijk: Koba bracht zijn eigen kandidatuur naar voren. Hij wilde, eindelijk, lid van het Centraal Comité worden.

Kobas eerzucht, die in genen dele laakbaar is, werd onverwacht in het licht gesteld door zijn andere brief, geadresseerd aan de Moskouse bolsjewieken. “De Kaukasiër Soso schrijft aan jullie.” (Zo begon de brief.) “Jullie herinnert je hem uit ’04 [1904] te Tbilisi en Bakoe. Om te beginnen mijn groeten aan Olga, aan jou, aan Germanov. I. M. Goloebev, met wie ik mijn dagen in de verbanning tracht zoek te brengen, heeft mij alles over jullie verteld. Germanov kent mij als K...b...a (hij zal dit begrijpen).” Het is eigenaardig, dat Koba pas in 1911 genoodzaakt was de oude partijleden aan zich te herinneren door zijn toevlucht te nemen tot indirecte en louter toevallige aanwijzingen: hij was nog onbekend of liep gevaar, vergeten te worden. “Ik ben aan het eind (van mijn verbanningstijd) in juli van dit jaar,” ging hij voort. “Iljitsj en co roepen mij naar een of twee centra, zonder het einde van mijn straftijd af te wachten. Toch zou ik graag een einde aan mijn termijn willen maken (een legaal iemand heeft meer kansen)... Maar als de nood groot is (ik wacht op hun antwoord), dan zal ik natuurlijk ineens de vlucht nemen... Wij verstikken hier zonder iets te doen, ik verstik letterlijk.”

Uit het oogpunt van elementaire voorzichtigheid wekt dit gedeelte van de brief verbazing. Een verbannene, wiens brieven altijd de kans lopen in handen van de politie te vallen, zendt om geen duidelijke praktische reden schriftelijk aan leden van de partij, die hij nauwelijks kent, inlichtingen over zijn samenzwerende correspondentie met Lenin, over het feit dat hij gedwongen is uit de verbanning te ontvluchten en dat hij in geval van nood natuurlijk de vlucht zal nemen. Zoals wij zullen zien, viel de brief inderdaad in handen van de politie, die zonder veel moeite de identiteit van de afzender en van al de personen, die er in genoemd werden, vaststelde. Aan een verklaring van zijn zorgeloosheid is niet te ontkomen: ongeduldige lust tot grootspraak! “De Kaukasische Soso”, die in 1904 misschien niet voldoende opgemerkt was, kan de verzoeking niet weerstaan, de Moskouse arbeiders er van op de hoogte te brengen, dat Lenin zelf hem tot de centrale werkers van de partij rekende. Maar het motief van grootspraak speelt slechts een bijkomstige rol. De sleutel van deze geheimzinnige brief is te vinden in het laatste gedeelte:

Over de “storm in het glas water” in het buitenland hebben wij gehoord, natuurlijk: het blok Lenin-Plechanov aan de ene zijde en dat van Trotski-Martov-Bogdanov aan de andere. De houding van de arbeiders ten opzichte van het eerste blok is, voor zover ik weet, gunstig. Maar in het algemeen beginnen de arbeiders verachting voor de bannelingen te krijgen: laat hen zo veel als hun hart begeert, op de muur kruipen; maar wat ons betreft, die de belangen van de beweging hoog stellen: werk; de rest moet maar voor zich zelf zorgen. Zo dunkt het mij het beste.

Regels, die verbazing wekken! Lenins strijd tegen de liquidators en de verzoeningsgezinden beschouwde Stalin als een “storm in een glas water”. “De arbeiders – en Stalin met hen – beginnen verachting te krijgen” voor de bannelingen (ook dus voor de generale staf van de bolsjewieken). “Wie de belangen van de beweging hoog stellen: werk; de rest moet maar voor zich zelf zorgen.” De belangen van de beweging bleken niet verbonden te zijn met de theoretische strijd, die het programma van de beweging uitwerkte.

Anderhalf jaar later, toen de strijd onder de uitgewekenen, onder de invloed van het begin van de opgang, feller werd dan ooit, betreurde de sentimentele semi-bolsjewiek Gorki in een brief aan Lenin het “geharrewar” in het buitenland – de storm in een glas water. “Wat het geharrewar onder sociaaldemocraten betreft,” antwoordde Lenin hem verwijtend, “het is een geliefkoosde klacht van de bourgeois, de liberalen, de sociaal-revolutionairen, wier houding ten opzichte van beslissende kwesties verre van ernstig is, die achter anderen aanlopen, voor diplomaten spelen, zichzelf steunen met eclecticisme.” “De zaak van degenen, die begrijpen, dat dit geharrewar in ideeën wortelt...” zei hij in een volgende brief, “is, de massa te helpen om deze wortels te vinden en niet de massa in haar houding ten opzichte van deze debatten als ‘de persoonlijke zaak van de generaals’ te rechtvaardigen.” “In Rusland,” hield Gorki van zijn kant vol, “is er nu onder de arbeiders veel goede ... jeugd, maar ze is zo fel tegen de uitgewekenen gekant...” Lenin antwoordde: “Dat is inderdaad waar. Maar het is niet de schuld van de ‘leiders’... Dat wat uiteengescheurd is, zou weer samengebonden moeten worden, terwijl het goedkoop, populair, maar van weinig nut is, op de leiders te schelden...” Het schijnt, alsof Lenin in zijn rustige antwoorden aan Gorki verontwaardigd Stalin weerlegde.

Een zorgvuldige vergelijking van Stalins twee brieven, die nooit door de schrijver bedoeld zijn om vergeleken te worden, is zeer waardevol voor het verkrijgen van een inzicht in zijn karakter en zijn handelwijzen. Zijn werkelijke houding ten opzichte van “principes” komt veel meer naar waarheid tot uiting in de tweede brief: “werk, de rest moet maar voor zichzelf zorgen”. Zo was in de kern de houding van menige, niet al te veel wijsheid bezittende, verzoeningsgezinde. Stalin gebruikte de grof minachtende uitdrukkingen omtrent “de uitgewekenen”, niet alleen, omdat grofheid een wezenlijk deel van zijn aard is, maar voornamelijk, omdat hij op de sympathie van de practico’s, in het bijzonder van Germanov, rekende. Hij wist alles omtrent hun stemming van Goloebev, die kort geleden uit Moskou verbannen was. Met de activiteiten was het in Rusland niet zo best gesteld, de ondergrondse organisatie was tot het laagste punt afgezakt en de practico’s waren zeer geneigd om het aan de uitgewekenen te wijten, die volgens hen veel lawaai maakten over kleinigheden.

Om het praktische doel, dat er achter Stalins dubbele wijze van doen stak, te begrijpen, dient men zich te herinneren dat Germanov, die enige maanden tevoren Kobas kandidatuur voor het Centraal Comité gesteld had, zelf nauw verbonden was met andere verzoeningsgezinden, die invloed hadden onder de hogeren van de partij. Koba achtte het nuttig die groep te laten zien, dat hij solidair met haar was. Maar hij zag duidelijk, hoe sterk Lenins invloed was en begon daarom met een verklaring van zijn trouw aan “principes”. In zijn brief naar Parijs billijkte hij Lenins onverzoenlijkheid, want Stalin was bang voor Lenin; in zijn brief aan de Moskovieten zette hij ze op tegen Lenin, die zonder goede reden “op de muur kruipt”. De eerste brief was een grove weergave van Lenins artikel tegen de verzoeningsgezinden. De tweede brief herhaalde de argumenten van de verzoeningsgezinden tegen Lenin. En dit alles binnen vierentwintig dagen.

Het is waar, de brief aan “kameraad Simeon” bevat de voorzichtige zin: het centrum in het buitenland “is niet alles en zelfs niet het voornaamste. Het voornaamste is, activiteiten in Rusland te organiseren.” Anderzijds was er in de brief aan de Moskovieten iets, wat een achteloze aanduiding schijnt te zijn: de houding van de arbeiders ten opzichte van het blok Lenin-Plechanov, “is, voor zover ik weet, gunstig”. Maar wat in de ene brief een bijkomstige correctie is, dient in de andere brief als uitgangspunt voor de tegenovergestelde gedachtelijn. De taak van de vage terloopse opmerkingen is, de tegenspraak tussen de twee brieven te verzachten. Maar in feite verraden zij alleen het schuldige geweten van de schrijver.

De techniek van iedere intrige, hoe primitief ook, is goed, wanneer die haar doel maar bereikt. Koba schreef met opzet niet rechtstreeks aan Lenin, hij gaf er de voorkeur aan zich tot “Simeon” te richten. Dat maakte het hem mogelijk, op een bewonderende toon van intimiteit over Lenin te spreken, zonder dat het hem er toe verplichtte nauwkeurig op de eigenlijke kwestie in te gaan. Zonder twijfel waren Kobas werkelijke beweegredenen geen geheim voor Lenin. Maar dit was de wijze van doen van een politicus. Een beroepsrevolutionair, die in het verleden blijk gegeven had van wilskracht en vastberadenheid, was nu begerig zich in de partij naar voren te schuiven. Lenin nam nota daarvan. Anderzijds herinnerde ook Germanov zich, dat de verzoeningsgezinden in de persoon van Koba een bondgenoot zouden hebben. Zijn doel was dus bereikt, in ieder geval voor het ogenblik. Koba had vele eigenschappen om een op de voorgrond tredend lid van het Centraal Comité te worden. Zijn eerzucht was goed gefundeerd. Maar versteld staat men over de middelen waarmee de jonge revolutionair zijn doel trachtte te bereiken: dubbelhartigheid, list, vooropgezet cynisme!

In het samenzweringsleven werden compromitterende brieven vernietigd; persoonlijk contact met mensen in het buitenland was zeldzaam, zodat Koba niet behoefde te vrezen dat zijn brieven vergeleken zouden worden. Dat deze onschatbare menselijke documenten voor de toekomst bewaard zijn, is alleen te danken aan de censors van de tsaristische posterijen. Op 23 december 1925, toen het totalitaire regime er nog heel ver van af was, zijn tegenwoordige mechanisme te hebben bereikt, was de Tbilisise krant Zarja Wostoka zo onvoorzichtig een afschrift van Kobas brief aan de Moskovieten, die zij uit de politiearchieven gehaald had, te publiceren. Het is niet moeilijk zich voor te stellen welk een afstraffing de redactie daarvoor ten deel viel! De brief is later nooit herdrukt en geen enkele van de officiële levensbeschrijvers spreekt er over.

Niettegenstaande de grote behoefte aan organisators, nam Koba niet “ineens de vlucht” – d.w.z., hij ontsnapte niet, maar diende zijn veroordelingstijd ten einde toe uit. De kranten brachten berichten over studentenvergaderingen en straatbetogingen. Niet minder dan tienduizend mensen drongen zich samen op de Nevski Prospect[1]. Arbeiders begonnen zich bij de studenten aan te sluiten. “Is dit niet het begin van de verandering?” vroeg Lenin enige weken voordat hij Kobas brief uit de verbanning ontving in een artikel. In de eerste maanden van 1911 was er geen twijfel meer aan de herleving, maar Koba, die al drie ontvluchtingen op zijn rekening had staan, wachtte deze keer kalm het einde van zijn verbanningstijd af. Het ontwaken van de nieuwe lente scheen hem koud te hebben gelaten. Had hij, gedachtig aan zijn ervaringen van 1905, vrees voor de nieuwe herrijzing?

Alle levensbeschrijvers zonder uitzondering spreken over Kobas nieuwe ontsnapping. In feite was er geen ontsnapping nodig; zijn verbanningstijd eindigde in juli 1911. De Moskouse Ochrana, die terloops Joseph Djoegasjvili noemt, sprak deze keer van hem als iemand die “zijn tijd van administratieve ballingschap in de stad Solvytsjegodsk uitdiende”. De conferentie van de bolsjewistische leden van het Centraal Comité, die intussen in het buitenland plaats had, wees een speciale commissie aan om een partijconferentie in elkaar te zetten en het blijkt, dat Koba, tezamen met vier anderen, in die commissie benoemd werd. Na zijn ballingschap ging hij naar Bakoe en Tbilisi, om de plaatselijke bolsjewieken in beweging te brengen en ze aan te sporen tot deelname aan de conferentie. Er waren in de Kaukasus geen formele organisaties, zodat het nodig was ze bijna van de grond af op te gaan bouwen. De Tbilisise bolsjewieken bekrachtigden de oproep, die Koba schreef naar aanleiding van de behoefte die er bestond aan een revolutionaire partij:

Helaas zijn de geavanceerde werkers voor onze eigen zaak om onze eigen Sociaaldemocratische Partij te versterken genoodzaakt, het hoofd te bieden niet alleen aan politieke avonturiers, provocateurs en ander uitschot, maar ook aan een nieuwe hinderpaal in onze rijen, namelijk mensen met een burgerlijke mentaliteit.

Gedoeld werd hiermee op de liquidators. De oproep eindigde met een figuurlijk beeld van onze schrijver:

De sombere zware wolken van zwarte reactie, die boven het land hangen, zijn aan het uiteendrijven, worden langzamerhand vervangen door de stormachtige wolken van de woede en de verontwaardiging van het volk. De zwarte achtergrond van ons leven wordt doorkliefd door bliksemstralen, terwijl in de verte de dageraad doorbreekt, de storm nader komt...

Het onderwerp van de oproep was, de oprichting van de Tbilisise groep af te kondigen en voor de weinige plaatselijke bolsjewieken de deelname aan de toekomstige conferentie zeker te stellen.

Koba verliet de Vologdaprovincie wettig. Het is twijfelachtig, of hij wettig van de Kaukasus naar Petersburg ging; vroegere verbannenen was het gewoonlijk voor een bepaalde tijd verboden in de belangrijke steden verblijf te houden. Maar of het nu met of zonder toestemming was, de provinciaal ging ten slotte naar het gebied van de hoofdstad. De partij was juist bezig uit haar slaap te ontwaken. De beste krachten waren in de gevangenis, in de verbanning, of waren uitgeweken. Het was juist om die reden, dat men Koba in Petersburg nodig had. Maar zijn eerste verschijnen in de hoofdstad was van korte duur. Slechts twee maanden verliepen tussen het einde van zijn verbanningstijd en zijn volgende arrestatie, en hiervan moeten drie tot vier weken afgegaan zijn voor zijn reis naar de Kaukasus. Van Kobas aanpassing aan zijn nieuwe omgeving of van de manier waarop hij daar begon te werken, weten wij niets.

Het enige, wat uit deze periode bewaard gebleven is, is het zeer korte bericht dat Koba naar het buitenland zond aangaande de geheime vergadering van de zesenveertig sociaaldemocraten van het Vyborgdistrict. De hoofdgedachte van een redevoering, die door een vooraanstaand liquidator gehouden was, bestond hieruit: dat “in een partijopzicht geen organisaties nodig zijn”, daar het voor openlijke activiteit voldoende was, “op-touw-zet-groepen” te hebben, die voor het houden van openbare redevoeringen zouden zorgen en voor het in elkaar zetten van legale vergaderingen over kwesties van staatsverzekering, gemeentelijke politiek en dergelijke. Volgens Kobas bericht ondervond dit plan van de liquidators om zich aan te passen aan de pseudo-constitutionele monarchie, onvoorwaardelijke tegenstand bij alle arbeiders, ook de mensjewieken inbegrepen. Aan het einde van de vergadering stemden allen, met uitzondering van de voornaamste spreker, vóór een illegale revolutionaire partij.

Of Lenin óf Zinovjev voorzag deze brief uit Petersburg van de volgende redactienoot:

Kameraad K.’s correspondentie verdient de grootste aandacht van allen, wie de partij dierbaar is... Men zou zich nauwelijks een betere afwijking van de opvattingen en verwachtingen van onze vredestichters en verzoeningsgezinden kunnen voorstellen. Is de gebeurtenis, die door kameraad K. beschreven is, een uitzondering? Neen, zij is typisch...

Toch gebeurt het zelden, dat “de partij zulk een uitdrukkelijke inlichting ontvangt, waarvoor wij kameraad K. dankbaar zijn”. Van dit krantenbericht melding makend, schrijft de Sovjetencyclopedie:

Stalins artikelen en brieven leggen getuigenis af van de onschokbare eenheid van de vechtinspanning en de politieke lijn, die Lenin en de geniale man, die zijn wapengezel was, aan elkaar verbonden.

Om dit waarderende oordeel ingang te doen vinden was het nodig verscheidene uitgaven van de encyclopedie, de ene na de andere, te doen verschijnen, terwijl in de loop van die tijd met geen klein aantal medewerkers afgerekend werd.

Alliloejev vertelt hoe hij op een dag, vroeg in september, op zijn weg naar huis, bij het hek van zijn huis spionnen zag en, nadat hij de trap op naar zijn flat gegaan was, vond hij daar Stalin en een andere Georgische bolsjewiek. Toen Alliloejev hem vertelde van de “staart”, die hij beneden achtergelaten had, zei Stalin, niet al te hoffelijk: “Wat voor de drommel scheelt jou?... Sommige kameraden schijnen schrikachtige burgers en pummels te worden!” Maar de spionnen waren werkelijkheid: op 9 september werd Koba gearresteerd en de 22ste december was hij al in zijn verbanningsplaats, deze keer in de provinciale hoofdstad van Vologda, dat wil zeggen, in gunstiger omstandigheden dan tevoren. Het is waarschijnlijk dat zijn verbanning alleen een straf was voor het onwettig verblijf houden in Petersburg.

Het bolsjewistische centrum in het buitenland ging voort afgezanten naar Rusland te zenden, om de conferentie voor te bereiden. Het contact tussen de plaatselijke sociaaldemocratische groepen was langzaam hersteld en vaak weer verbroken. Provocatie woedde, de arrestaties waren verwoestend. De sympathie echter, die het denkbeeld van een conferentie bij de geavanceerde arbeiders vond, toonde ineens, volgens Olminski, dat “de arbeiders het liquidationisme alleen maar duldden, en er innerlijk ver van af waren het te wensen”. Niettegenstaande de buitengewoon moeilijke omstandigheden slaagden de afgezanten er in contact met een groot aantal illegale groepen tot stand te brengen. “Het was als een vlaag frisse lucht,” schreef dezelfde Olminski.

Op de conferentie, die belegd was in Praag op 5 januari 1912, waren vijftien afgevaardigden van een twintigtal ondergrondse organisaties, voor het merendeel zeer zwakke, aanwezig. De verslagen van de afgevaardigden gaven een duidelijk beeld van de stand van de partij: de weinige plaatselijke organisaties bestonden bijna uitsluitend uit bolsjewieken, met een groot percentage provocateurs, die de organisatie verrieden, zodra zij goed en wel opgericht was. Bijzonder treurig was de situatie in de Kaukasus. “Er is in Tsjiatoery geen organisatie van enige aard,” deelde Ordzjonikidze in zijn verslag aangaande de enige industrieplaats in Georgië mede. “Ook in Batoem is geen organisatie.” In Tbilisi “hetzelfde beeld. Gedurende de laatste enkele jaren was er geen enkel blaadje en geen illegaal werk van enige aard...” Ondanks de duidelijke zwakte van de illegale groepen weerspiegelde de conferentie de nieuwe geest van optimisme. De massa kwam in beweging, de partij merkte de passaatwind in haar zeilen.

De beslissingen, die in Praag genomen werden, bepaalden voor lange tijd de koers van de partij. In de eerste plaats erkende de conferentie dat het noodzakelijk was sociaaldemocratische kernen in het leven te roepen, die omgeven moesten zijn door een zo uitgebreid mogelijk netwerk van allerlei legale arbeidersverenigingen. De armzalige oogst, die tot hongersnood van twintig miljoen boeren leidde, bevestigde nog eens, volgens de conferentie, “de onmogelijkheid om een normale burgerlijke ontwikkeling van enige aard in Rusland zeker te stellen, zolang de politiek van het land geleid wordt ... door de klasse van de voor lijfeigenschap geporteerde landbezitters”. “De verovering van de macht door het proletariaat, dat de boerenstand leidt, blijft als altijd de taak van de democratische revolutie in Rusland.” De conferentie verklaarde de factie van de liquidators voor buiten de rijen van de partij staande en deed een beroep op de sociaaldemocraten, “zonder aanzien van tendensen en schakeringen”, de strijd tegen de liquidators aan te binden in de naam van het herstel van de illegale partij. Nadat zij zo de gehele weg van het breken met de mensjewieken had afgelegd, opende de conferentie te Praag het tijdvak van het onafhankelijke bestaan van de Bolsjewistische Partij, met haar eigen Centraal Comité.

De nieuwste “Geschiedenis” van de partij, die onder Stalins leiding in 1938 verschenen is, vermeldt:

De leden van dat Centraal Comité waren Lenin, Stalin, Ordzjonikidze, Sverdlov, Golosjtsjekin en anderen. Stalin en Sverdlov waren in het Centraal Comité gekozen in hun afwezigheid, daar zij op dat ogenblik in ballingschap waren.

Maar in de officiële verzameling van partijdocumenten (1926) lezen wij:

De conferentie koos een nieuw Centraal Comité, bestaande uit Lenin, Zinovjev, Ordzjonikidze, Spandarjan, Victor (Ordynski), Malinovski en Golosjtsjekin.

De “Geschiedenis” noemt als leden van het Centraal Comité noch Zinovjev, noch de provocateur Malinovski, maar zij noemt wel Stalin, die niet op de oude lijst voorkwam. De verklaring van dit raadsel kan enig licht werpen op Stalins positie in de partij in die dagen zowel als op de tegenwoordige methoden van Moskovitische geschiedschrijving. In feite werd Stalin niet op de conferentie gekozen, maar hij werd spoedig na de conferentie door wat coöptatie genoemd werd lid van het Centraal Comité gemaakt. De bovengenoemde officiële bron zegt dat volkomen beslist:

Later werden kameraad Koba (Djoegasjvili-Stalin) en Vladimir (Belostostky, een vroegere arbeider van de Poetilovfabriek), in het Centraal Comité gecoöpteerd.

Eveneens volgens het materiaal van de Moskouse Ochrana werd Djoegasjvili na de conferentie lid van het Centraal Comité gemaakt op grond van het recht van coöptatie, dat de leden van het Centraal Comité voorbehouden was. Hetzelfde wordt gezegd door alle Sovjetwoordenboeken, zonder uitzondering, tot het jaar 1929, toen Stalins bevel, dat het historische weten revolutioneerde, gepubliceerd werd. In de jubileumuitgave van 1937, die aan de conferentie gewijd was, lezen wij:

Stalin kon niet aan het werk van de Praagse conferentie deelnemen, omdat hij op dat ogenblik in ballingschap in Solvytsjegodsk was. Te dien tijde kenden Lenin en de partij Stalin reeds als een belangrijk leider... Daarom kozen, op voorstel van Lenin, de afgevaardigden van de conferentie Stalin in absentio in het Centraal Comité.

De kwestie, of Stalin op de conferentie gekozen of later door het Centraal Comité gecoöpteerd werd, mag van minder belang lijken, maar in feite is dat niet het geval. Stalin wilde lid van het Centraal Comité worden. Lenin achtte het nodig dat hij tot lid van het Centraal Comité gekozen werd. De keuze van beschikbare kandidaten was zo beperkt dat tweederangs figuren lid van het Centraal Comité werden. Toch werd Koba niet gekozen. Waarom? Lenin was verre van een dictator in zijn partij. Bovendien, een revolutionaire partij zou geen dictatuur over haar zelf dulden! Na voorbereidende onderhandelingen met afgevaardigden oordeelde Lenin het blijkbaar verstandiger, Kobas kandidatuur niet naar voren te brengen. “Toen Lenin in 1912 Stalin in het Centraal Comité van de partij bracht,” schrijft Dmitrievski, “werd dit met verontwaardiging ontvangen. Openlijk verzette niemand zich er tegen. Maar zij luchtten onder elkaar hun verontwaardiging.” De mededeling van de vroegere diplomaat, die in de regel geen vertrouwen verdient, is niettemin van belang in zoverre als ze bureaucratische herinneringen en praatjes weerspiegelt. Lenin stootte zonder twijfel op ernstige oppositie. Er was maar één ding dat hij doen kon: wachten, totdat de conferentie ten einde was en dan een beroep doen op de kleine leidende kring, die óf op Lenins aanbeveling vertrouwde óf zijn waardering voor de kandidaat deelde. Zo kwam Stalin voor het eerst door de achterdeur het Centraal Comité binnen.

Het verhaal over de inwendige organisatie van het Centraal Comité onderging soortgelijke metamorfosen.

Het Centraal Comité riep ... op voorstel van Lenin, een Bureau van het Centraal Comité in het leven, met kameraad Stalin aan het hoofd, voor het leiden van de partijactiviteit in Rusland. Behalve uit Stalin bestond het Russische Bureau van het Centraal Comité uit Sverdlov, Spandarjan, Ordzjonikidze en Kalinin.

Zo vermeldt Beria, die, terwijl hij aan dit hoofdstuk werkte, tot hoofd van Stalins geheime politie benoemd werd; zijn streven om zijn best te doen bleef niet onbeloond. Tevergeefs echter zouden wij zoeken naar een documentaire steun van deze lezing, die in de jongste “Geschiedenis” herhaald is. In de eerste plaats werd er nooit iemand “aan het hoofd” van partijinstellingen geplaatst: zulk een methode van verkiezing bestond in het geheel niet. Volgens de oude officiële handboeken koos het Centraal Comité “een bureau, bestaande uit: Ordzjonikidze, Spandarjan, Stalin en Golosjtsjekin”. Dezelfde lijst wordt ook in de noten bij Lenins werken gegeven. Onder de papieren van de Moskouse Ochrana worden de eerste drie – “Timofei, Sergo en Koba” – als leden van het Russische Bureau van het Centraal Comité genoemd bij hun bijnamen. Het is niet van belang ontbloot, dat Stalin in al de oude lijsten onveranderlijk óf de laatste óf op één na de laatste plaats inneemt, hetgeen natuurlijk niet het geval geweest kon zijn wanneer hij “aan het hoofd” geplaatst was. Golosjtsjekin werd, nadat hij in de loop van een van de latere zuiveringen uit de partijmachine gestoten was, eveneens uit het bureau van 1912 weggewerkt; zijn plaats werd ingenomen door de gelukkige Kalinin. De geschiedenis wordt als klei in de handen van een pottenbakker.

Op 24 februari deelde Ordzjonikidze Lenin mede dat hij in Vologda Ivanovitsj (Stalin) bezocht had: “Ik kwam tot een bepaalde overeenstemming met hem. Hij is tevreden over de wijze waarop de dingen gelopen zijn.” Hij doelt op de beslissing van de Praagse conferentie. Koba hoorde dat hij eindelijk gecoöpteerd was in het kortgeleden geschapen “centrum”. Op 28 februari ontvluchtte hij uit de verbanning, in zijn nieuwe hoedanigheid van lid van het Centraal Comité. Na een kort verblijf in Bakoe ging hij naar Petersburg. Twee maanden tevoren was hij tweeëndertig jaar geworden.

Kobas bevordering van de provinciale naar de nationale arena viel samen met de herleving van de arbeidersbeweging en de naar verhouding brede ontwikkeling van de arbeiderspers. Onder de druk van de ondergrondse krachten verloren de tsaristische overheden hun vroegere zelfvertrouwen. De hand van de censor werd zwakker. Wettige mogelijkheden werden groter. Het bolsjewisme brak openlijk door, eerst met een wekelijkse, later met een dagelijkse krant. Opeens namen de mogelijkheden om invloed op de arbeiders uit te oefenen toe. De partij ging ondergronds voort, maar de redacties van haar kranten werden voor het ogenblik de legale staven van de revolutie. De naam van de Petersburgse Pravda gaf de kleur aan voor een gehele periode van de arbeidersbeweging, toen de bolsjewieken “pravdisten” genoemd begonnen te worden. Gedurende de twee en een half jaar van het bestaan van de krant, verbood de regering haar acht maal, maar ieder keer verscheen zij opnieuw onder de een of andere gelijksoortige naam. Ten aanzien van sommige van de meest kritieke kwesties was de Pravda dikwijls gedwongen zich te beperken tot aanduidingen en zinspelingen. Maar haar ondergrondse agitators en proclamaties zeiden voor haar, wat zij zelf niet openlijk kon zeggen. Bovendien, de geavanceerde arbeiders hadden intussen geleerd tussen de regels door te lezen. Een oplaag van veertigduizend exemplaren kon in vergelijking met West-Europese en Amerikaanse maatstaven ál te bescheiden lijken, maar onder de overgevoelige politieke akoestiek van het tsaristische Rusland vond de bolsjewistische krant, via haar directe abonnees en lezers, weerklank bij honderdduizenden. Zo schaarde de jonge generatie zich om de Pravda onder leiding van die veteranen, die de jaren van reactie getrotseerd hadden. “De Pravda van 1912 was bezig de grondslag voor de overwinning van het bolsjewisme van 1917 te leggen,” schreef Stalin later, zinspelende op zijn eigen deelname aan die werkzaamheid.

Lenin, wie het nieuws van Stalins vlucht nog niet bereikt had, klaagde de 15e maart: “Niets van Ivanovitsj – wat scheelt hem? Waar is hij? Hoe is het met hem?...” Mannen waren schaars. Er waren zelfs in de hoofdstad geen geschikte mensen. In dezelfde brief schreef Lenin, dat er in Petersburg een “verduivelde” behoefte was aan een illegaal iemand, “daar de dingen daar niet al te best gaan. Het is een harde en verwoede oorlog. Wij hebben geen inlichtingen, geen leiding, geen oppertoezicht op de krant.” Lenin voerde “een harde en verwoede oorlog” met de redactie van de Zvezda [De Ster], die schreeuwde over oorlog voeren met de liquidators. “Maak voort en vecht met de Zjiwoje Djelo [De Levende Zaak, een blad van de liquidators] – dan is de overwinning verzekerd. Anders zal het slecht met ons gaan. Wees niet bang voor polemiek...” drong Lenin in maart 1912 weer aan. Dat was het “Leitmotiv” van al zijn brieven in die dagen.

“Wat scheelt hem? Waar is hij? Hoe is het met hem?” zouden wij Lenin kunnen nazeggen. Stalins werkelijke rol – zoals gewoonlijk achter de schermen – is niet gemakkelijk vast te stellen: een grondige toetsing van feiten en documenten is nodig. Zijn plichten als lid van het Centraal Comité in Petersburg – dat wil zeggen als een van de officiële leiders van de partij – strekten zich natuurlijk ook uit over de illegale pers. Toch was die omstandigheid vóór de instructies, die aan de “geschiedschrijvers” gegeven werden, aan de algehele vergetelheid prijsgegeven. Collectieve herinnering heeft haar eigen wetten, die niet altijd samenvallen met partijverordeningen. De Zvezda was in december 1910 opgericht, toen de eerste tekenen van herleving zich vertoonden. “Lenin, Zinovjev en Kamenev,” zegt het officiële bericht, “waren zeer nauw geassocieerd bij het voorbereiden van de publicatie en bij het uitgeven van de krant in het buitenland.” De redactie van Lenins werken noemt elf personen onder de voornaamste medewerkers er aan in Rusland, maar vergeet Stalin daaronder te noemen. Toch is er geen twijfel aan, dat hij lid van de staf van deze krant was, en krachtens zijn positie een invloedrijk lid. Dezelfde vergeetachtigheid – heden ten dage zou men het sabotage van herinnering kunnen noemen – is kenmerkend voor al de oude mémoires en handboeken. Zelfs in een speciaal nummer, dat de Pravda aan haar eigen vijftiende verjaardag wijdde, vermeldt geen enkel artikel, ook zelfs de redactie niet, de naam van Stalin. Wanneer men de oude publicaties bestudeert, weigert men soms zijn eigen ogen te geloven!

De enige uitzondering is te vinden in de waardevolle herinneringen van Olminski, een van degenen, die het nauwste verbonden waren met de Zvezda en Pravda, die Stalins rol in de volgende woorden beschrijft:

Stalin en Sverdlov verschenen in Petersburg op verschillende tijden na hun vlucht uit de verbanning... De aanwezigheid van beiden in Petersburg (tot hun nieuwe arrestatie) was van korte duur, maar had iedere keer een grote uitwerking op het werk van de krant, de factie en dergelijke.

Deze kale mededeling, die bovendien niet in de hoofdtekst staat, maar in een noot, kenschetst waarschijnlijk de situatie zeer juist. Stalin liet zich van tijd tot tijd voor korte perioden in Petersburg zien, oefende druk uit op de organisatie, op de Doema-factie, op de krant, en verdween dan weer. Zijn verschijningen waren van te voorbijgaande aard, zijn invloed te veel van de aard van de partijmachine, zijn denkbeelden en artikelen te gewoon, om een blijvende indruk op iemands geheugen te hebben achtergelaten. Wanneer mensen hun herinneringen anders dan onder dwang schrijven, herinneren zij zich niet de officiële functies van bureaucraten, maar de levende activiteit van levende mensen, levende feiten, duidelijke formules, originele voorstellen. Stalin onderscheidde zich door niets van die aard. Geen wonder dat de grauwe kopie niet in de herinnering bleef naast het levendige origineel. Het is waar, Stalin parafraseerde Lenin niet alleen maar. Door de steun van de verzoeningsgezinden gebonden, ging hij voort gelijktijdig de twee lijnen te volgen, waarmee wij reeds vertrouwd zijn uit zijn brieven uit Solvytsjegodsk: met Lenin tegen de liquidators, met de verzoeningsgezinden tegen Lenin. De eerstgenoemde politiek was openlijk, de tweede gemaskeerd. Ook Stalins gevecht tegen het uitgewekenen-centrum heeft de herinneringenschrijvers niet geïnspireerd, ofschoon om een andere reden: zij allen namen, actief of passief, deel aan de “samenzwering” van de verzoeningsgezinden tegen Lenin en gaven er daarom de voorkeur aan, zich af te wenden van die bladzijde van het verleden van de partij. Pas na 1929 werd Stalins officiële positie als vertegenwoordiger van het Centraal Comité de grondslag voor de nieuwe interpretatie van de historische periode van vóór de oorlog.

Stalin heeft de stempel van zijn persoonlijkheid niet op de krant kunnen zetten, om de eenvoudige reden, dat hij van nature geen man voor een krant was. Van april 1912 tot en met februari 1913 publiceerde hij, volgens de berekeningen van een van zijn intieme medewerkers, in de bolsjewistische pers “niet minder dan een twintigtal artikelen”, wat gemiddeld twee artikelen per maand is. En dat in het vloedgetij van gebeurtenissen, toen het leven iedere opwindende dag nieuwe problemen stelde! Het is waar, in de loop van dat jaar bracht Stalin bijna zes maanden in de verbanning door; maar het was veel gemakkelijker, van Solvytsjegodsk of Vologda uit, bijdragen voor de Pravda te leveren dan van Krakau uit, van waaruit Lenin en Zinovjev iedere dag artikelen zonden. Traagheid en overdreven voorzichtigheid, een algeheel gebrek aan literaire mogelijkheden, ten slotte buitengewone oosterse luiheid werkten samen om Stalins pen vrij onproductief te maken. Zijn artikelen bleven de onuitwisbare stempel van middelmatigheid dragen, hoewel de toon ervan meer zelfverzekerd was dan in de jaren van de Eerste Revolutie.

“Na de economische demonstraties van de arbeiders,” schreef hij in de Zvezda van 15 april, “kwamen hun politieke betogingen. Na stakingen ter wille van loonsverhoging kwamen protesten, vergaderingen, politieke stakingen naar aanleiding van de schietpartij bij de Lena... Er bestaat geen twijfel, dat de ondergrondse krachten van de bevrijdingsbeweging zijn begonnen te werken. Groeten aan u, eerste zwaluwen!”

Het beeld van de “zwaluwen” als een symbool van “de ondergrondse krachten” is typisch voor de stijl van de schrijver. Maar het is ten slotte duidelijk wat hij probeert te zeggen. “Conclusies” uit de zogenaamde “Lena-gebeurtenissen” trekkende, analyseert Stalin – zoals altijd schematisch, zonder oog voor de levende werkelijkheid – het gedrag van de regering en van de politieke partijen; hij beschuldigt de bourgeoisie er van, “krokodillentranen” te storten over het doodschieten van de arbeiders en eindigt met de waarschuwing: “Nu de eerste golf van de opzwaai komt aanrollen, beginnen de donkere krachten, die zich achter een scherm van krokodillentranen hadden trachten te verbergen, weer voor de dag te komen.” Niettegenstaande het beeld, dat ons vreemd doet opkijken, “het scherm van krokodillentranen”, dat zeer zonderling afsteekt tegen de anders neutrale achtergrond van de tekst, zegt het artikel zo ongeveer ruwweg, wat er gezegd moest worden en wat tientallen anderen gezegd zouden hebben. Maar het is juist de “ruwheid” van zijn uiteenzetting – niet alleen van zijn stijl, maar van de analyse zelf – die het lezen van Stalins geschriften even onverdraaglijk maakt als slecht klinkende muziek voor een gevoelig oor. Hij schreef in een illegale proclamatie:

Het is vandaag, op de dag van de 1ste Mei, dat de natuur uit haar winterslaap ontwaakt, de bossen en bergen zijn bedekt met gras, de velden en weiden zijn versierd met bloemen, de zon begint meer warmte te geven, de vreugde van hernieuwing is in de lucht te voelen, terwijl de natuur zich overgeeft aan dans en vervoering – het is precies vandaag, dat de arbeiders aan de wereld besloten te verkondigen, dat zij de mensheid lente en bevrijding van de ketenen van het kapitalisme brengen... De zee van proletarische beweging verheft zich in stijgende golven... Zeker van de overwinning, kalm en sterk, schrijden zij trots over de weg naar het beloofde land, op de weg naar het stralende socialisme.

Hier spreekt de Petersburgse revolutie de taal van de Tbilisise dogma’s.

De stakingsgolf zwol aan, de contacten met de arbeiders vermenigvuldigden zich. Het weekblad kon niet langer aan de behoeften van de beweging voldoen. De Zvezda begon geld in te zamelen voor een dagelijkse krant. “Aan het einde van de winter van 1912,” schrijft de vroegere afgevaardigde Poletajev, “kwam Stalin, die uit de verbanning ontvlucht was, in Petersburg. Het werk voor het oprichten van een arbeiderskrant werd van het grootste belang.” In zijn artikel van 1922 bij gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Pravda schreef Stalin zelf:

Het was in het midden van april 1912, in de avond, in het appartement van Poletajev, dat twee Doema afgevaardigden (Pokrovski en Poletajev), twee geletterden (Olminski en Batoerin) en ik, lid van het Centraal Comité ... tot overeenstemming kwamen over de opzet van de Pravda en het eerste nummer van de krant in elkaar zetten.

Stalins verantwoordelijkheid voor de opzet van de Pravda werd dus door Stalin zelf vastgesteld. De kern van die opzet kan kort samengevat worden in de woorden: “werk, en de rest moet maar voor zich zelf zorgen”. Weliswaar werd Stalin zelf op de 22ste april, de dag, waarop het eerste nummer van de Pravda uitkwam, gearresteerd, maar ongeveer drie maanden lang bleef de Pravda trouw aan de opzet, die tezamen met hem uitgewerkt was. Het woord “liquidator” werd uit het vocabulaire van de krant geschrapt.

“Onverzoenlijke oorlog met het liquidationisme was onvermijdelijk,” schrijft Kroepskaja. “Dáárom was Vladimir Iljitsj zo verstoord, toen de Pravda van het begin af uit haar artikelen alle polemiek met de liquidators schrapte. Hij schreef vertoornde brieven aan de Pravda.” Een gedeelte daarvan – waarschijnlijk slechts een klein gedeelte – is inderdaad gepubliceerd. “Soms, ofschoon dat zelden voorkwam,” klaagt zij verder, “gingen Iljitsj’ brieven schijnbaar zonder een spoor verloren. Andere keren werden zijn artikelen opgehouden, en niet direct gepubliceerd. Daardoor werd Iljitsj zenuwachtig, hij schreef vertoornde brieven aan de Pravda, maar zij haalden niet veel uit.”

Het gevecht met de redactie van de Pravda was een rechtstreekse voortzetting van het gevecht met de redactie van de Zvezda. “Het is schadelijk, rampspoedig, belachelijk, meningsverschillen voor de arbeiders te verbergen,” schreef Lenin op 11 juli 1912. Enige dagen later eiste hij, dat de secretaris van de redactie, Molotov, de tegenwoordige [Vice-]President van de Raad van Volkscommissarissen en Volkscommissaris van Buitenlandse Zaken, zou verklaren waarom de krant “bij volharding en stelselmatig uit mijn artikelen en de artikelen van andere collega’s al wat er ook maar over de liquidators in staat schrapt.” Intussen naderden de verkiezingen voor de Vierde Doema. Lenin waarschuwde: “De verkiezingen in de curia van de arbeiders van Petersburg zullen zonder twijfel gepaard gaan met een gevecht over de gehele linie tegen de liquidators. Dit zal de meest vitale ontlading voor de geavanceerde arbeiders blijken te zijn. Maar hun krant zal zwijgen, zal het woord “liquidator” vermijden!... Deze kwesties te ontwijken is zelfmoord begaan.”

Terwijl hij in Krakau zat, onderkende Lenin scherp genoeg de zwijgende, maar volhardende samenzwering van de verzoeningsgezinde hogeren van de partij, maar hij was er ten volle van overtuigd dat hij het bij het rechte eind had. De snelle herleving van de arbeidersbeweging was gedwongen de fundamentele problemen van de revolutie scherp te stellen en de grond niet alleen onder de voeten van de liquidators, maar ook onder die van de verzoeningsgezinden weg te slaan. Lenins kracht lag niet zo zeer in zijn bekwaamheid om een machine op te bouwen – hoe hij dat doen moest, wist hij óók – als wel in zijn bekwaamheid om op alle kritieke momenten gebruik te maken van de levende energie van de massa om boven de beperkingen en het conservatisme, die een kenmerk van iedere politieke machine zijn, uit te komen. Zo was het in dit geval ook. Onder de toenemende druk van de arbeiders en onder de zweepslag van Krakau uit begon de Pravda, weerstrevend en voortdurend achteruit krabbelend, haar houding van aarzelende neutraliteit op te geven.

Stalin bracht iets meer dan twee maanden in de Petersburgse gevangenis door. De 2e juli vertrok hij om zijn vierjarige verbanningstijd te beginnen, deze keer over de Oeral, in het noordelijk deel van de provincie Tomsk, in de Narymstreek, bekend om haar bossen, meren en moerassen. Veresjtsjak, die ons reeds bekend is, ontmoette Koba weer in het dorp Kolpasjevo, waar laatstgenoemde enige dagen doorbracht, op weg naar zijn plaats van bestemming. Hier waren Sverdlov, I. Smirnov, Lasjevitsj, klassieke oude bolsjewieken. Het was niet gemakkelijk, toen te voorspellen, dat Lasjevitsj in Stalins verbanning zou sterven, dat Smirnov door hem doodgeschoten zou worden en dat alleen een vroegtijdige dood Sverdlov voor een soortgelijk lot zou behoeden. “Stalins aankomst in de Narymstreek,” schreef Veresjtsjak, “blies de activiteit van de bolsjewieken nieuw leven in en enkele ontvluchtingen waren het gevolg daarvan.” Na enige anderen ontvluchtte Stalin zelf: “Hij ging bijna openlijk weg met het eerste voorjaarsstoomschip...” In feite ontvluchtte Stalin in het eind van de zomer. Dit was zijn vierde ontvluchting.

Bij zijn terugkeer naar Petersburg op 12 september vond hij daar een aanmerkelijk veranderde situatie. De arbeiders stroomden weer naar de straten, met revolutionaire leuzen. De politiek van de mensjewieken was duidelijk in diskrediet gekomen. De invloed van de Pravda nam snel toe. Bovendien waren de Doemaverkiezingen nabij. De toon van de verkiezingscampagne was reeds door Krakau aangegeven. De grondslagen voor de argumentering waren gekozen. De bolsjewieken namen afzonderlijk aan de verkiezingsstrijd deel, zonder de liquidators, ja, zelfs tegen hen. De arbeiders moesten samengesmeed worden onder de vaan van de drie hoofdleuzen van de democratische revolutie: de republiek, de achturige werkdag en de verbeurdverklaring van de landbezittingen. De burgerlijke democraten bevrijden van de invloed van de liberalen, de boeren naar de zijde van de arbeiders trekken – dat waren de leidende denkbeelden van Lenins verkiezingsplan. Lenin, die een vlijtig aandacht-schenken aan details verenigde met een vermetele vlucht van gedachten, was, praktisch gesproken, de enige marxist die al de mogelijkheden en valkuilen van Stolypins kieswet ernstig bestudeerd had. Hij had, wat de politiek betrof, de verkiezingscampagne kracht ingeblazen en hij leidde die, wat het technische betrof, dag aan dag. Om Petersburg te helpen, zond hij er uit het buitenland artikelen en instructies en goed getrainde afgezanten heen.

Safarov, die nu tot de vermisten behoort, onderbrak zijn reis van Zwitserland naar Petersburg in het voorjaar van 1912 te Krakau, waar hij hoorde, dat Inessa, een leidende partijactivist, die Lenin na stond, ook daarheen ging om in de verkiezingscampagne te helpen. “Op zijn minst twee dagen lang pompte Iljitsj ons vol met instructies.” De verkiezing van de vertegenwoordigers van de arbeidersraden in Petersburg was bepaald op 16 september. Inessa en Safarov werden de 14e gearresteerd. “Maar de politie wist nog niet,” schrijft Kroepskaja, “dat op de 12e Stalin, die uit de verbanning ontvlucht was, was aangekomen. De verkiezingen voor de arbeidersraden waren een groot succes.” Kroepskaja zegt niet: “Dankzij Stalin.” Zij plaatst de twee zinnen alleen maar naast elkaar. Dat was een maatregel van passieve zelfverdediging. “Op onvoorbereide vergaderingen in een aantal fabrieken,” lezen wij in een nieuwe uitgave van de vroegere Doema afgevaardigde Badajev (het stond niet in de eerste uitgave), “sprak Stalin, die kortgeleden uit Narym ontvlucht was.” Volgens Alliloejev, die zijn herinneringen in 1937 schreef, “bestuurde Stalin rechtstreeks de gehele geweldige campagne van de verkiezingen voor de Vierde Doema... Stalin, die illegaal in Petersburg verblijf hield, geen bepaald permanent toevluchtsoord had en in de late uren van de nacht niemand van zijn naaste kameraden wilde storen na een arbeidersvergadering, die wat lang geduurd had, bracht vaak, ook uit samenzweringsoverwegingen, de rest van de nacht door in de een of andere kroeg, bij een glas thee.” Hier wist hij ook nu en dan “een slaapje te doen, in zo’n kroeg vol machorka-rook.”

Stalin heeft geen grote invloed kunnen uitoefenen op de loop van de verkiezingen in hun vroegere stadia, toen het nodig was, in rechtstreeks contact met de kiezers te komen en wel niet alleen, omdat hij een slecht spreker was, maar ook, omdat hij niet méér dan vier dagen tot zijn beschikking had. Hij maakte dat goed door in de volgende stadia van het omvangrijke kiesstelsel een belangrijke rol te spelen, wanneer het nodig was, de vertegenwoordigers te monsteren en hen te leiden door achter de schermen aan de touwtjes te trekken, steunende op het illegale apparaat. In die werkzaamheid toonde Stalin ongetwijfeld dat hij bekwamer was dan ieder ander.

Een belangrijk document van de verkiezingscampagne was “De Instructie van de Petersburgse Arbeiders aan hun Afgevaardigde”. In de eerste uitgave van zijn herinneringen vermeldt Badajev, dat deze instructie opgesteld was door het Centraal Comité, maar in de nieuwe uitgave wordt het auteurschap daarvan aan Stalin persoonlijk toegeschreven. Naar alle waarschijnlijkheid was de instructie het product van gezamenlijke inspanning, waarbij het laatste woord mogelijk aan Stalin, als de vertegenwoordiger van het Centraal Comité, was.

“...Wij denken,” staat er in de Instructie, “dat Rusland aan de vooravond staat van massabewegingen, die waarschijnlijk van veel fundamenteler aard zullen zijn dan die in 1905... Evenals in 1905 zal de meest progressieve klasse van de Russische maatschappij, het Russische proletariaat, deze bewegingen inzetten. De bondgenoot van dat proletariaat kan alleen de veelbeproefde boerenstand zijn, die groot belang heeft bij de bevrijding van Rusland.” Lenin schreef aan de redactie van de Pravda: “Publiceer zonder verzuim ... deze Instructie ... in grote letters en op een in het oog vallende plaats.” De bijeenkomst van de provinciale vertegenwoordigers nam de bolsjewistische Instructie met een overweldigende meerderheid aan. In deze bewogen dagen trad Stalin ook meer actief als publicist op; ik heb vier artikelen van hem in de Pravda in één week tijds geteld.

De verkiezingsresultaten waren in Petersburg, evenals in het algemeen in al de industriestreken, heel gunstig. De bolsjewistische kandidaten waren in zes van de belangrijkste provincies gekozen, die tezamen ongeveer viervijfde van de arbeidende klasse omvatten. De zeven liquidators waren voornamelijk door de stemmen van de stedelijke kleine bourgeoisie gekozen. “In tegenstelling met de verkiezingen van 1907,” schreef Stalin in zijn correspondentie voor het centrale orgaan, dat in het buitenland uitkwam, “vielen de verkiezingen van 1912 samen met de revolutionaire herleving onder de arbeiders.” Juist om die reden vochten de arbeiders, die veraf stonden van de boycottendens, actief voor hun stemrecht. De regeringscommissie deed een poging om de verkiezingen in een van de grootste fabrieken van Petersburg ongeldig te verklaren. De arbeiders beantwoordden dit met een algemene proteststaking, die haar doel bereikte. “Het is niet overbodig hieraan toe te voegen,” gaat de schrijver van deze correspondentie voort, “dat het initiatief in deze verkiezingscampagne uitging van de vertegenwoordiger van het Centraal Comité.” Hiermee bedoelt Stalin zichzelf. Zijn politieke conclusies, wat de verkiezingscampagne betrof, waren: “De sociaaldemocratie is levend en machtig – dat is de eerste conclusie. De liquidators zijn politieke bankroutiers – dat is de tweede conclusie.” En dat was juist.

De zeven mensjewieken, voor het merendeel intellectuelen, trachtten de zes bolsjewieken, werkers met weinig politieke ervaring, onder hun controle te plaatsen. In het eind van november schreef Lenin persoonlijk aan Vassiljev (Stalin): “Als allen van onze zes uit de arbeidersraden komen, moeten zij zich niet stilzwijgend aan een aantal Siberiërs[2] onderwerpen. De zes moeten met een zeer duidelijk geformuleerd protest voor de dag komen, als men de baas over hen wil spelen...” Stalins antwoord op die brief, evenals dat op andere brieven, blijft achter slot en grendel. Maar Lenins aanmaning werd niet met sympathie ontvangen: de zes zelf stelden eenheid met de liquidators, die “buiten de partij” gesloten waren, hoger dan hun eigen politieke onafhankelijkheid. In een speciale resolutie, die in de Pravda gepubliceerd werd, verklaarde de verenigde factie, dat “de eenheid van de sociaaldemocratie een dwingende noodzaak is”, en sprak zij zich uit ten gunste van een samengaan van de Pravda met de krant van de liquidators Lootsj’ [De Straal] en als een stap in die richting beval zij aan dat al haar leden medewerkers aan beide kranten zouden worden. Op 18 december publiceerde de mensjewistische Lootsj’ triomfantelijk de namen van vier van de bolsjewistische afgevaardigden (twee hadden geweigerd) op haar lijst van medewerkers; de namen van de leden van de mensjewistische factie verschenen tegelijkertijd in de kop van de Pravda. De verzoenende richting had weer de overwinning behaald, hetgeen in feite een nederlaag voor de geest en de letter van de Praagse conferentie betekende.

Spoedig verscheen op de lijst van medewerkers van de Lootsj’ nog een andere naam: die van Gorki. Dat rook naar een complot. “En hoe ben jij er toe gekomen, je met de Lootsj’ in te laten???” schreef Lenin aan Gorki met drie vraagtekens. “Is het mogelijk, dat je de voetstappen van de afgevaardigden drukt? Maar zij zijn eenvoudig in een valstrik gelopen!” Stalin was ten tijde van deze vergankelijke triomf van de verzoeningsgezinden in Petersburg, met het oog op de controle van het Centraal Comité over de fractie en over de Pravda. Niemand heeft iets onthuld over een protest van hem tegen de beslissingen, die Lenins politiek een wrede slag toebrachten – een zéker teken, dat achter de schermen der manoeuvres van de verzoeningsgezinden Stalin zelf stond. De afgevaardigde Badajev, die later zijn zondig gedrag wilde rechtvaardigen, schreef: “Evenals bij alle andere gelegenheden was onze beslissing in overeenstemming met de houding van die partijclubs, waarin wij toen gelegenheid hadden onze werkzaamheden te bespreken...” Dit excuus langs een omweg geeft een steek in de richting van het Petersburgse bureau van het Centraal Comité en in de eerste plaats in de richting van Stalin. Badajev zegt voorzichtig, dat de blaam niet van de leiders op degenen, die geleid worden, overgebracht moet worden.

Enige jaren geleden werd er in de Sovjetpers opgemerkt, dat er niet genoeg licht geworpen was op de geschiedenis van Lenins strijd met de Doemafractie en met de redactie van de Pravda. In de afgelopen jaren is alles gedaan om zulk een belichting moeilijker dan ooit te maken. Lenins correspondentie van die kritieke periode is nog niet volledig gepubliceerd. Ter beschikking van de geschiedschrijvers zijn alleen zulke documenten, die om de een of andere reden vóór de instelling van de totalitaire controle uit de archieven gehaald waren. Maar zelfs uit deze verspreide fragmenten rijst een feilloos beeld op. Lenins onhandelbaarheid was alleen maar de andere zijde van zijn realistische vérziendheid. Hij stond op verdeling langs de lijn, die per slot van rekening de gevechtslijn van de burgeroorlog moest worden. De empiricus Stalin was – dat bracht zijn geestelijke gesteldheid mee – niet in staat ver vooruit te zien. Hij bevocht tijdens deze campagne de liquidators met alle kracht, om zijn eigen afgevaardigden te hebben: het ging er om zich van een belangrijk steunpunt te verzekeren. Maar toen deze organisatorische taak eenmaal ten uitvoer gebracht was, achtte hij het niet nodig een nieuwe “storm in een glas water” te verwekken, vooral daar zelfs de mensjewieken, onder de invloed van de revolutionaire golf, geneigd schenen te zijn een andere taal te gaan spreken. Inderdaad, er was geen reden om “op de muur te kruipen”! Voor zover het Lenin betrof, kwam zijn gehele politiek neer op de revolutionaire opvoeding van de massa. De strijd van de verkiezingscampagne betekende voor hem niets, zolang de sociaaldemocratische afgevaardigden in de Doema, na de verkiezing, een eenheid bleven vormen. Hij achtte het nodig de arbeiders iedere gelegenheid te geven – bij ieder stap, bij iedere handeling – om zich er van te overtuigen, dat de bolsjewieken in alle fundamentele kwesties duidelijk van alle andere politieke groepen te onderscheiden waren. Dit was het belangrijkste punt van het conflict tussen Krakau en Petersburg.

De weifelingen van de Doemafractie waren nauw verbonden met de politiek van de Pravda. “Tijdens die periode,” schreef Badajev in 1930, “beheerste Stalin, wiens status illegaal was, de Pravda.” De goedingelichte Saveljev schrijft eveneens: “Vanuit de ondergrondse bestuurde Stalin de krant gedurende de herfst van 1912 en de winter van 1912-1913. Alleen voor een korte tijd nam hij verlof, toen hij op reis ging, naar Moskou en andere plaatsen.” Deze mededelingen van ooggetuigen, die op werkelijke omstandigheden berusten, kunnen niet in twijfel getrokken worden. Toch was het niet waar dat Stalin de krant in de ware zin van het woord bestuurde. De man, die dat werkelijk deed, was Lenin. Iedere dag zond hij artikelen, kritieken op de artikelen van anderen, voorstellen, instructies, correcties. Stalin, een traag denker, kon met geen mogelijkheid gelijke tred houden met deze actieve stroom van wenken en denkbeelden, waarvan negentiende hem overbodig en overdreven voorkwam. In feite handhaafde de redactie een defensieve houding. Zij had geen eigen politieke ideeën en trachtte alleen de scherpe punten van de Krakause politiek er wat af te slijpen. Lenin wist echter niet alleen deze scherpe punten te beschermen, maar ze ook opnieuw te slijpen. Onder deze omstandigheden werd Stalin uit de aard der zaak de geheime aanstoker van de oppositie der verzoeningsgezinden tegen de druk van Lenin.

“Nieuwe conflicten,” vermeldt de redactie van Lenins werken (Boecharin, Molotov, Saveljev), “rezen er ten gevolge van de zwakte van het standpunt, dat aan het einde van de verkiezingscampagne tegenover de liquidators ingenomen was en ook in verband met de uitnodiging aan de mensen van de Voorwaarts, om aan de Pravda mee te werken. Deze verhoudingen werden nog slechter in januari 1913 na J. Stalins vertrek uit Petersburg...” De nauwkeurig overwogen uitdrukking “werden nog slechter” getuigt er van dat Lenins verhouding tot de redactie zelfs vóór Stalins vertrek niet bepaald vriendschappelijk was. Maar Stalin vermeed het op alle manieren van zichzelf een schilddrager te maken.

De leden van de redactiestaf waren, uit partijoogpunt bezien, figuren van weinig invloed en sommige van hen waren toevallige figuren. Het zou voor Lenin niet moeilijk geweest zijn, hen door anderen te vervangen, maar zij vonden steun in de houding van de hogeren in de partij en in de persoon van de vertegenwoordiger van het Centraal Comité. Een hevig conflict met Stalin, die nauw verbonden was met de redactie en de fractie, zou een opschudding in de partijstaf teweeggebracht hebben. Dat is de reden, waarom Lenins politiek, ondanks al zijn volharding, voorzichtig was. Op 13 november moest hij “tot zijn grote spijt” de redactie een verwijt er van maken, dat er geen artikel in de krant verschenen was naar aanleiding van de opening van het Internationale Socialistische Congres te Bazel. “Het zou niet heel moeilijk geweest zijn zulk een artikel te schrijven, en de redactie van de Pravda wist dat het congres zondag geopend werd.” Stalin was, zonder twijfel, verwonderd. Een internationaal congres? In Bazel? Dat was ver van hem vandaan! Toch waren niet de bij gelegenheid voorkomende, ofschoon voortdurend terugkerende, vergissingen de hoofdbron van wrijving, maar veeleer het fundamentele uiteenlopen van de opvattingen omtrent de koers van de ontwikkeling der partij. Lenins politiek kon alleen begrepen worden door iemand met een vermetel revolutionair perspectief; gezien uit het oogpunt van krantenleverantie of het opbouwen van een machine kon ze niet anders dan zeer buitensporig lijken. In het diepst van zijn hart bleef Stalin de “uitgewekene” Lenin als een sektariër beschouwen.

Wij kunnen niet nalaten een delicate gebeurtenis op te tekenen, die in die tijd plaats had. Tijdens die jaren was Lenin er financieel zeer slecht aan toe. Toen de Pravda op de been kwam, had de redactie voor haar geestelijke leider en voornaamste medewerker een honorarium vastgesteld, dat, hoewel van zeer bescheiden aard, toch zijn financiële steunpilaar was. Juist toen het conflict het scherpst werd, bleef het geld uit. Ofschoon hij buitengewoon gevoelig was, waar het om zaken van die aard ging, was Lenin genoodzaakt er vrij nadrukkelijk op aan te dringen, eens aan hem te denken. “Waarom zenden jullie het geld niet, dat mij toekomt? Het uitstel brengt ons in grote verlegenheid. Wacht niet te lang, alsjeblieft.” Het inhouden van het geld kan nauwelijks beschouwd worden als een soort van financiële straf (ofschoon Stalin later, toen hij aan de macht was, niet aarzelde telkens weer tot zulke methoden over te gaan). Maar zelfs als het eenvoudig een kwestie van onachtzaamheid was, werpt het voldoende licht op de verhoudingen tussen Petersburg en Krakau. Inderdaad, die waren verre van vriendschappelijk.

Verontwaardiging over de Pravda komt aan de dag in Lenins brieven, onmiddellijk na Stalins vertrek naar Krakau om de conferentie in het hoofdkwartier van de partij bij te wonen. Men kreeg onwillekeurig de indruk dat Lenin alleen op dat vertrek wachtte om het Petersburgse nest van verzoeningsgezinden op te breken, terwijl hij terzelfder tijd de mogelijkheid van een vreedzame verstandhouding met Stalin wilde openhouden. Op het ogenblik dat de meest invloedrijke vijand geneutraliseerd was, deed Lenin een vernietigende aanval op de Petersburgse redactie. In zijn brief van 12 januari, die geadresseerd was aan een vertrouwd persoon in Petersburg, spreekt hij van “de onvergeeflijke domheid”, die de Pravda begaan had met betrekking tot de krant van de textielarbeiders, dringt aan op het goedmaken van “jullie domheid” en dergelijke. De brief in zijn geheel was met Kroepskajas hand geschreven. Verder, met Lenins handschrift: “Wij hebben een domme en onbeschaamde brief van de redactie gekregen. Wij zullen niet daarop antwoorden. Zij moeten bevrijd worden van... Wij zijn zeer verstoord over het ontbreken van nieuws aangaande het plan om de redactie te reorganiseren... Reorganisatie, maar nog beter, de algehele uitdrijving van alle mensen van de oude tijd, is hoogst noodzakelijk. Ze wordt op absurde wijze bestuurd. Zij prijzen de Boend en de Zeit (een opportunistische Joodse uitgave), hetgeen eenvoudig verachtelijk is. Zij weten niet hoe zij tegen de Lootsj’ te werk moeten gaan, en hun houding ten opzichte van de artikelen (d.w.z. de artikelen van Lenin zelf) is monsterlijk. Ik heb eenvoudig mijn geduld verloren...” De toon van de brief toont dat Lenins verontwaardiging – en hij wist, wanneer het nodig was, zich in te houden – de grens bereikt had. De vernietigende kritiek op de krant gold de gehele periode, toen Stalin de verantwoording en het rechtstreekse oppertoezicht had. Wie de persoon was, die de “domme en onbeschaamde brief van de redactie” geschreven had, dat is nog niet onthuld en natuurlijk is dat geen toeval. Hij kon bezwaarlijk door Stalin geschreven zijn: daarvoor was die te voorzichtig; bovendien was Stalin naar alle waarschijnlijkheid op dat ogenblik al uit Petersburg weg. Waarschijnlijker is het dat de brief geschreven was door Molotov, de officiële secretaris van de redactie, die even geneigd tot onbeschaamdheid is als Stalin, maar niet diens plooibaarheid heeft.

Hoe resoluut Lenin het chronische conflict bij de horens pakte, blijkt uit de verdere regels van zijn brief: “Wat is er gedaan inzake de controle over het geld? Wie heeft het geld van de abonnementen gekregen? In wiens bezit is het? Hoeveel bedraagt het?” Lenin sloot blijkbaar de mogelijkheid van een breuk niet uit en wilde graag de financiële middelen in eigen hand houden. Maar het kwam niet tot een breuk; de uit hun evenwicht gebrachte verzoeningsgezinden zouden nauwelijks daaraan hebben durven denken. Passieve weerstand was hun enige wapen. En dat zelfs zou hun nog uit de handen geslagen worden.

Toen Kroepskaja op Sjklovski’s pessimistische brief uit Bern antwoordde en beweerde, dat de zaken van de bolsjewieken niet zo slecht waren als ze er uitzagen, begon zij met te erkennen: “Natuurlijk, de Pravda wordt slecht bestuurd.” Die zin klinkt als iets, wat vaststaat, als iets, waarover niet te disputeren valt. “Iedere Jan, Piet en Klaas[3] is bij die redactiestaf, en de meesten van hen zijn geen geletterden... De protesten van de arbeiders tegen de Lootsj’ worden niet gepubliceerd, om pennenstrijd te vermijden.” Kroepskaja belooft echter “ingrijpende hervormingen” in de naaste toekomst. Deze brief was op 19 januari geschreven. De volgende dag schreef Lenin, via Kroepskaja, naar Petersburg: “...wij moeten onze eigen redactiestaf bij de Pravda aanstellen en de tegenwoordige afzetten. De dingen worden nu heel slecht gedaan. Het ontbreken van een campagne voor eenheid van beneden af is dom en verachtelijk... Zou je zulke mensen redacteuren noemen? Het zijn geen mannen, maar zielige vaatdoeken en zij richten de zaak te gronde.” Dit was de stijl, waartoe Lenin overging, wanneer hij wilde laten zien, dat hij het tot het bittere einde toe wilde uitvechten.

Hij opende een dergelijk vuur van met zorg geplaatste batterijen tegen het streven naar verzoening van de Doemafractie. Reeds op 3 januari schreef hij naar Petersburg: “Zorg er onvoorwaardelijk voor, dat de brief van de Bakoese arbeiders, die wij u hierbij zenden, gepubliceerd wordt...” De brief eiste dat de bolsjewistische afgevaardigden met de Lootsj’ zouden breken. Wijzende op het feit dat de liquidators in de loop van vijf jaar “op alle manieren herhaald hebben, dat de partij dood is”, vroegen de Bakoese arbeiders: “Van waar dan hun tegenwoordige drang om zich met een lijk te verenigen?” De vraag slaat vrij goed de spijker op de kop. “Wanneer zullen de vier [afgevaardigden] met de Lootsj’ breken?” Ook Lenin bleef op zijn stuk staan. “Moeten wij nog langer wachten?... Zelfs uit het verafgelegen Bakoe protesteren twintig arbeiders.” Het zou niet foutief zijn te veronderstellen dat Lenin, nadat hij er niet in geslaagd was, door het schrijven van brieven te bewerken dat de afgevaardigden met de Lootsj’ braken, voorzichtig de lagere rangen begon te mobiliseren, terwijl Stalin nog in Petersburg was. Zonder twijfel was het op zijn initiatief dat de Bakoese arbeiders protesteerden – niet bij toeval koos Lenin Bakoe! – en bovendien zonden zij hun protest niet naar de redactie van de Pravda, waar de Bakoese leider Koba in functie was, maar naar Lenin in Krakau. De ingewikkelde draden van het conflict worden nu duidelijk. Lenin rukt voort. Stalin manoeuvreert. Met medewerking van verzoeningsgezinden, ofschoon niet zonder onbewuste hulp van de liquidators, die hun opportunisme meer en meer openlijk toonden, wist Lenin binnen niet lange tijd de bolsjewistische afgevaardigden er toe te krijgen, onder protest afstand te doen van hun medewerkerschap van de Lootsj’. Maar zij bleven gebonden door de discipline van de liquidatorische meerderheid van de Doemafractie.

Lenin; die zich op het ergste, zelfs een splitsing, voorbereidde, deed, zoals altijd, al wat hij kon om zijn politieke doel met de minste stoornis en met zo weinig mogelijk slachtoffers te bereiken. Dit was juist de reden waarom hij eerst Stalin vroeg naar het buitenland te komen en hem daarna deed begrijpen dat het het beste voor hem zou zijn, tijdens de komende “hervormingen” van de Pravda weg te blijven. In de tussentijd werd een ander lid van het Centraal Comité naar Petersburg gezonden: Sverdlov, de toekomstige Eerste President van de Sovjetrepubliek. Van dat veelbetekenende feit bestaat een officieel getuigenis. “Met het doel de redactie te reorganiseren,” vermeldt een noot in het zestiende deel van Lenins werken, “zond het Centraal Comité Sverdlov naar Petersburg.” Lenin schreef hem: “Vandaag hoorden wij van het begin van hervorming, wat de Pravda betreft. Duizend groeten, gelukwensen en wensen voor succes... Je kunt je niet voorstellen, hoe moe wij zijn van het werken met een uiterst vijandig gezinde redactie.” Met deze woorden, waarin opgehoopte bitterheid, vermengd met een zucht van verlichting, doorklinkt, zette Lenin een streep onder de gehele periode van moeilijkheden met de redactie, gedurende welke periode, zoals wij gehoord hebben, Stalin “de krant bestuurde”.

“De schrijver van deze regels herinnert zich levendig,” schreef Zinovjev in 1934, toen het zwaard van Damocles reeds boven zijn hoofd hing, “wat een gebeurtenis Stalins komst in Krakau was...” Lenin was dubbel blij: omdat hij tijdens Stalins afwezigheid uit Petersburg waarschijnlijk in staat zou zijn zijn pijnlijke taak aldaar ten uitvoer te brengen, en omdat het hem nu waarschijnlijk wel zou lukken, het zonder enige opschudding in het Comité te doen. In haar spaarzame en voorzichtige verhaal over Stalins verblijf in Krakau merkt Kroepskaja op, als terloops: “Iljitsj was toen zeer zenuwachtig over de Pravda; Stalin was ook zenuwachtig. Zij spraken er over, hoe de dingen rechtgezet moesten worden.” Deze ondanks al hun opzettelijke duisterheid zeer veelbetekenende regels zijn het enige wat er blijkbaar overgebleven is van een duidelijker tekst, die echter bij de censor geen genade vinden kon. In verband met omstandigheden, die ons reeds bekend zijn, is het nauwelijks mogelijk er aan te twijfelen dat Lenin en Stalin om verschillende redenen “zenuwachtig” waren, en beiden hun eigen politiek trachtten te verdedigen. De strijd was echter te ongelijk: Stalin moest terugtrekken.

De conferentie, waarvoor hij geroepen was, duurde van 28 december tot 1 januari 1913 en werd bijgewoond door elf personen: leden van het Centraal Comité en de Doemafractie en vooraanstaande plaatselijke leiders. Behalve de algemene problemen, die uit de revolutionaire herleving voortvloeiden, behandelde de conferentie de acute kwesties van het inwendige partijleven: de Doemafractie, de houding ten opzichte van de liquidators en ten opzichte van de leus van “eenheid”. De voornaamste rapporten werden uitgebracht door Lenin. Men moet veronderstellen dat de Doema afgevaardigden en hun leider, Stalin, gedwongen waren, naar niet weinige bittere waarheden te luisteren, ofschoon ze op een vriendelijke toon gezegd werden. Het schijnt dat Stalin zich op de conferentie niet druk maakte; alleen dát kan de verklaring zijn van het feit, dat de overigens eerbiedige Badajev hem in de eerste uitgave van zijn herinneringen (1929) niet onder de deelnemers noemt. In kritieke omstandigheden te zwijgen is bovendien Stalins geliefkoosde methode. De protocollen en andere documenten van de conferentie “zijn nog niet gevonden”. Zeer waarschijnlijk werden er speciale maatregelen genomen om er voor te zorgen dat zij niet te vinden zouden zijn. In een van Kroepskajas brieven van die periode naar Rusland staat: “Op deze conferentie waren de verslagen van de plaatselijke afgevaardigden zeer interessant. Iedereen zei dat de massa nu omhoog gegroeid is... Tijdens de verkiezing was gebleken, dat de arbeiders overal zelf organisaties opgericht hadden... Voor het grootste gedeelte zijn ze niet met de partij verbonden, maar in geest behoren zij bij de partij.” Wat Lenin betreft, hij merkte in een brief aan Gorki op, dat de conferentie “zeer veel succes had” en “haar rol zal spelen”. Bovenal dacht hij aan de verdere uitbreiding van de politiek van de partij.

Niet zonder ironie berichtte het Politiedepartement aan degene, die de leiding van zijn agentschap in het buitenland had, dat, niettegenstaande zijn laatste verslag, de afgevaardigde Poletajev niet op de conferentie aanwezig was, terwijl de volgende personen er wél waren: Lenin, Zinovjev, Kroepskaja; de afgevaardigden Malinovski, Petrovski, Badajev; Lobov, de arbeider Medvedev, de luitenant van de Russische artillerie Trojanovski[4], Trojanovski’s vrouw en Koba. Niet zonder belang is de volgorde van de namen op de lijst van het departement: Kobas naam is de laatste. In de noten bij Lenins werken (1929) wordt hij als vijfde genoemd, na Lenin, Zinovjev, Kamenev en Kroepskaja, ofschoon Zinovjev, Kamenev en Kroepskaja op dat ogenblik reeds lang in ongenade waren. Op de lijsten van de nieuwste tijd neemt Stalins naam onveranderlijk de tweede plaats in, onmiddellijk na Lenin. Deze veranderingen weerspiegelen vrij juist de aard van zijn historische loopbaan.

Met deze brief wilde het Politiedepartement laten zien dat Petersburg beter ingelicht was omtrent hetgeen er in Krakau gebeurde dan zijn agent in het buitenland. Geen wonder, daar een van de belangrijkste rollen op de conferentie gespeeld werd door Malinovski, wiens werkelijke karakter van provocateur alleen aan de meest verhevenen van de politionele Olympus bekend was. Wel hadden zekere sociaaldemocraten, die met hem in contact waren gekomen, reeds in de jaren van de reactie argwaan tegen hem gekregen, maar zij konden hun twijfel niet met bewijzen staven, en hun argwaan verslapte. In januari 1912 was Malinovski door de Moskouse bolsjewieken afgevaardigd om de conferentie te Praag bij te wonen. Lenin legde begerig de hand op deze bekwame en energieke werker en hielp mee om zijn kandidatuur bij de Doema verkiezingen te steunen. De politie, van haar kant, steunde haar agent ook door al zijn mogelijke mededingers te arresteren. Deze vertegenwoordiger van de Moskouse arbeiders vestigde dadelijk zijn gezag in de Doemafractie. Na de gereedgemaakte teksten voor zijn parlementaire redevoeringen van Lenin ontvangen te hebben, gaf Malinovski de manuscripten ter beoordeling door aan de directeur van het Politiedepartement. Deze trachtte in den beginne verbeteringen er in aan te brengen, maar het regime van de bolsjewistische fractie hield de autonomie van een afgevaardigde als eenling binnen enge grenzen. Bijgevolg werd, ofschoon de sociaaldemocratische afgevaardigde degene was die de Ochrana het best op de hoogte hield, de Ochrana-agent de meest militante spreker van de sociaaldemocratische fractie.

In de zomer van 1913 werden de verdenkingen tegen Malinovski bij een aantal vooraanstaande bolsjewieken weer sterker, maar wegens gebrek aan bewijs lieten zij de zaak wederom vallen. Maar toen kreeg de regering zelf angst voor mogelijke aan-de-kaak-stelling en voor een daarmee gepaard gaand politiek schandaal. Op bevel van zijn superieuren zette Malinovski in mei 1914 met de president van de Doema een verklaring in elkaar, dat hij het plan had zijn mandaat als afgevaardigde neer te leggen. Geruchten over zijn rol verspreidden zich weer en met hernieuwde kracht en deze keer kwamen ze in de pers. Malinovski ging naar het buitenland, bezocht Lenin en eiste een onderzoek. Hij had blijkbaar zijn gedragslijn zorgvuldig in samenwerking met zijn politiesuperieuren in elkaar gezet. Twee weken later publiceerde de Petersburgse krant van de partij een telegram, dat indirect verklaarde dat het Centraal Comité, na de zaak-Malinovski te hebben onderzocht, van zijn persoonlijke onaantastbaarheid overtuigd was. Na nog een paar dagen werd er een resolutie gepubliceerd, die hierop neerkwam, dat Malinovski door het vrijwillig neerleggen van zijn mandaat “zich buiten de rijen van georganiseerde marxisten plaatste”. In de taal van de legale krant betekende dat uitstoting uit de partij. Lenins tegenstanders richtten een voortgezet en wreed aanvalsvuur op hem wegens het “beschermen” van Malinovski. Dat er een politieman tot de Doemafractie behoorde en vooral tot het Centraal Comité, was natuurlijk, een grote ramp voor de partij. In feite was Stalin naar zijn laatste verbanning gegaan op grond van Malinovski’s verraad. Maar in die dagen vergiftigden verdenkingen, soms met factionele vijandschap verbonden, de atmosfeer van de ondergrondse. Niemand voerde enig rechtstreeks bewijs tegen Malinovski aan. Ten slotte was het onmogelijk een lid van de partij tot politieke – en misschien zelfs lichamelijke – dood te veroordelen op grond van vage verdenking. En daar Malinovski een verantwoordelijke positie bekleedde en de reputatie van de partij tot op zekere hoogte van zijn reputatie afhing, achtte Lenin het zijn plicht, Malinovski met de energie, die hem altijd onderscheidde, te verdedigen. Na de omverwerping van de monarchie werd het feit dat Malinovski in het Politiedepartement gediend had, ten volle bevestigd. Na de Oktoberrevolutie werd de provocateur, die uit een Duits krijgsgevangenkamp naar Moskou terugkeerde, op bevel van het tribunaal doodgeschoten.

Niettegenstaande het gebrek aan mannen, haastte Lenin zich niet om Stalin naar Rusland terug te sturen. Het was nodig, “de essentiële hervormingen” in Petersburg te voltooien, voordat hij terugkeerde. Anderzijds was Stalin zelf niet zo heel happig om naar de plaats van zijn vroegere arbeid terug te keren na de conferentie te Krakau, die, hoewel indirect, maar toch zo dat het aan duidelijkheid niets te wensen overliet, zijn politiek veroordeeld had. Zoals gewoonlijk deed Lenin alles wat hij kon om een eervolle aftocht voor de overwonnene te bewerkstelligen. Om Stalin gedurende de kritieke tijd in het buitenland te houden, wist Lenin zijn belangstelling te wekken voor werk op het gebied van het probleem der kleinere nationaliteiten, een regeling, geheel in de geest van Lenin!

Het had niet nodig moeten zijn, dat hij hem, die geboortig was uit de Kaukasus met zijn tientallen halfbeschaafde en primitieve, maar snel ontwakende nationaliteiten, op de belangrijkheid van het nationaliteitenprobleem wees. De traditie van nationale onafhankelijkheid bleef in Georgië floreren. Het was dáárvan, dat Koba zelf, zijn eerste revolutionaire impuls gekregen had. Zijn pseudoniem wees terug naar de strijd van zijn eigen volk voor nationale onafhankelijkheid. Weliswaar was hij, volgens Iremasjvili, in de jaren van de Eerste Revolutie onverschillig tegenover het Georgische probleem komen te staan. “Nationale bevrijding ... betekende niet langer iets voor hem. Hij wilde geen grenzen stellen aan zijn wil tot macht. Rusland en de hele wereld moesten voortaan de prijs zijn.” Iremasjvili anticipeert klaarblijkelijk de feiten en de houdingen van een veel latere tijd. Het enige, dat buiten twijfel is, is dat Koba, nadat hij bolsjewiek geworden was, zich afwendde van de nationalistische romantiek, die in vrede en harmonie met het krachteloze socialisme van de Georgische mensjewieken bleef leven. Maar nadat hij het denkbeeld van de Georgische onafhankelijkheid had laten varen, kon Koba niet, gelijk vele Groot-Russen, geheel onverschillig tegenover het nationaliteitenprobleem blijven staan, omdat de verhoudingen tussen de Georgiërs, Armeniërs, Tartaren, Russen en anderen voortdurend bij de revolutionaire werkzaamheid in de Kaukasus een rol meespeelden.

In zijn opvattingen werd Koba internationalist. Maar werd hij dat ooit ook in zijn gevoelens? De Groot-Rus Lenin kon geen spotternijen of anekdoten verdragen, die er de schijn van konden hebben de gevoeligheden van een verdrukte nationaliteit te kwetsen. Stalin had te veel van de boer uit het dorp Didi-Lilo in zich. In de jaren vóór de revolutie durfde hij natuurlijk niet met nationale vooroordelen te spotten, zoals hij later wel deed, toen hij reeds aan de macht was. Maar in kleine dingen kwam die neiging zelfs toen aan de dag. Naar aanleiding van het overwicht van de joden in de mensjewistische factie op het Londense congres van 1907 schreef Koba:

Ten aanzien daarvan merkte een van de bolsjewieken schertsend op (ik geloof, dat het kameraad Alexinski was), dat de mensjewieken een Joodse factie waren, terwijl de bolsjewieken echte Russen waren, en vandaar zou het voor ons, bolsjewieken, niet verkeerd zijn tot een progrom in de partij aan te sporen.

Het is onmogelijk, zelfs nu, er niet verbaasd over te staan dat Stalin in een artikel, dat bedoeld was voor de arbeiders van de Kaukasus, waar de lucht vol nationale animositeit was, met een scherts van zo verdachte aard durfde aankomen. Het was bovendien niet louter een kwestie van toevallige tactloosheid, maar van bewuste berekening. In datzelfde artikel “schertste” de schrijver vrolijk over de op het congres aangenomen resolutie over onteigeningen, om de twijfels van de Kaukasische vechters op de vlucht te drijven. Men mag gerust aannemen, dat toen aan het hoofd van de mensjewistische factie in Bakoe joden stonden en dat de schrijver met zijn “scherts” over een progrom ten doel had, zijn factionele tegenstanders in de ogen van de achterlijke arbeiders in een slechte naam te brengen. Dat was gemakkelijker dan ze door overreding en opvoeding te winnen, en Stalin zocht altijd in alles de weg van de minste weerstand. Er moge bijgevoegd worden dat ook Alexinski’s “scherts” niet toevallig was: deze ultralinkse bolsjewiek werd later een uitgesproken reactionair en antisemiet.

Natuurlijk steunde Koba in zijn politieke werkzaamheid de officiële positie van de partij. Maar vóór zijn reis naar het buitenland waren zijn politieke artikelen nooit boven het peil van de alledaagse propaganda geweest. Alleen nu, op Lenins initiatief, benaderde hij het minderhedenprobleem van een breder theoretisch en politiek gezichtspunt uit. Eerstehands kennis van de ingewikkelde nationale verhoudingen in de Kaukasus maakte het hem zonder twijfel gemakkelijker zich te oriënteren op dat moeilijke gebied, waarop abstract theoretiseren bijzonder gevaarlijk was.

In twee landen van het vóóroorlogse Europa was de nationale kwestie van buitengewone politieke betekenis: in het tsaristische Rusland en in het Habsburgse Oostenrijk-Hongarije. In elk van deze beide staten schiep de arbeiderspartij haar eigen school. In de sfeer van de theorie beschouwde de Oostenrijkse sociaaldemocratie, in de personen van Otto Bauer en Karl Renner, nationaliteit onafhankelijk van gebied, economie en klasse; zij veranderden die in een soort van abstractie, die bepaald was door het zogenaamde “nationale karakter”. Op het gebied van nationale politiek, evenals voor die kwestie op alle andere gebieden, waagden zij zich niet verder dan een kleine verbetering van de status quo. Daar zij alleen al de gedachte aan verbrokkeling van de monarchie vreesde, streefde de Oostenrijkse sociaaldemocratie er naar, haar nationale programma toe te passen op alle randgebieden van de lappenstaat. Het programma van de zogenaamde “nationaal-culturele economie” eiste, dat burgers van een en dezelfde nationaliteit, ongeacht hun verspreiding over het grondgebied van Oostenrijk-Hongarije en ongeacht de administratieve verdelingen van de staat, op de basis van zuiver persoonlijke hoedanigheden verenigd zouden worden in een gemeenschap om een oplossing te vinden voor hun “culturele” taken (de schouwburg, de kerk, de school en dergelijke). Dat programma was kunstmatig en utopistisch, in zoverre als het trachtte cultuur van grondgebied en economie te scheiden in een maatschappij, die door sociale tegenstrijdigheden in stukken gescheurd was; het was tevens reactionair, in zoverre als het tot een gedwongen splitsing in verschillende nationaliteiten van arbeiders van een en dezelfde staat leidde en zodoende hun kracht als klasse ondermijnde.

Lenins opvatting stond daar lijnrecht tegenover. Hij beschouwde nationaliteit als onafscheidelijk verbonden met grondgebied, economie en klassenstructuur en weigerde tevens de historische staat, waarvan de grenzen door het levende lichaam van de naties heen sneden, als een onschendbaar en onafhankelijk iets te beschouwen. Hij eiste erkenning van het recht tot afscheiding en onafhankelijk bestaan voor ieder nationaal deel van de staat. In zoverre als de verschillende nationaliteiten, vrijwillig of krachtens noodzaak, binnen de grenzen van één staat medebestaan, moeten hun culturele belangen de hoogst mogelijke bevrediging vinden binnen de omlijsting van de breedste regionale (en bijgevolg territoriale) autonomie, benevens wettelijke waarborgen voor de rechten van iedere minderheid. Tezelfdertijd achtte Lenin het de onbetwistbare plicht van al de arbeiders van welke staat dan ook, ongeacht nationaliteit, zich in een en dezelfde klasse organisatie te verenigen.

Het nationale probleem was vooral acuut in Polen, waar het verzwaard was door het lot van het land. De zogenaamde PPS (Poolse Socialistische Partij), waarvan Jozef Pilsoedski de leider was, ijverde hartstochtelijk voor Poolse onafhankelijkheid; het socialisme van de PPS was niet meer dan een vaag aanhangsel van haar militante nationalisme. Anderzijds stelde de Poolse sociaaldemocratie, wier leider Rosa Luxemburg was, tegenover de leuze van Poolse onafhankelijkheid de eis van autonomie voor het Poolse gebied als een samenstellend deel van een democratisch Rusland. Luxemburg ging uit van de overweging, dat in het tijdvak van het imperialisme afscheiding van Polen van Rusland economisch onuitvoerbaar was en in het tijdvak van het socialisme onnodig. Zij beschouwde “het recht van zelfbeschikking” als een lege abstractie. De polemiek over die kwestie duurde jaren. Lenin hield vol dat het imperialisme niet soortgelijk of gelijk in alle landen, streken en levenssferen heerste, dat de erfenis van het verleden een opeenhoping en vermenging van verschillende tijdvakken was, dat het monopolistische kapitalisme, ofschoon het zich boven alles verheft, niet alles opheft, dat niettegenstaande de heerschappij van het kapitalisme de talrijke nationale problemen hun volle kracht behouden en dat – dat hing af van de inwendige en de internationale conjuncturen – Polen zelfs in het tijdvak van het imperialisme onafhankelijk zou kunnen worden.

Lenin was van mening, dat het recht van zelfbeschikking alleen maar een in toepassing brengen was van de principes van de burgerlijke democratie in de sfeer van nationale verhoudingen. Een echte, volledige, alzijdige democratie was onder het kapitalisme niet te verwezenlijken; in die zin was de nationale onafhankelijkheid van kleine en zwakke staten eveneens “niet te verwezenlijken”. Zelfs onder het kapitalisme echter weigerde de arbeidende klasse niet, voor democratische rechten te vechten, waaronder het recht van ieder volk op zijn onafhankelijk bestaan. Bovendien was het in sommige gedeelten van onze planeet het imperialisme zelf, dat aan de leuze van nationale zelfbeschikking buitengewone betekenis toekende. Ofschoon West- en Midden-Europa in de loop van de negentiende eeuw hun nationale problemen op de een of andere wijze hadden weten op te lossen, was in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika het tijdvak van nationaal-democratische bewegingen in de twintigste eeuw nog niet werkelijk begonnen zich te ontwikkelen. Het recht van naties op zelfbeschikking te ontkennen staat, wat uitwerking betreft, gelijk met het aanbieden van hulp en steun aan de imperialisten tegen hun koloniën en in het algemeen tegen alle onderdrukte nationaliteiten.

In de periode van reactie was het nationaliteitenprobleem in Rusland aanmerkelijk verzwaard. “De golf van militant nationalisme,” schreef Stalin, “vestigde de aandacht van bovenaf op de talrijke daden van onderdrukking door degenen, die de macht in handen hadden, die hun wraak koelden op de grensstaten wegens hun vrijheidsliefde, hetgeen als antwoord een golf van nationalisme van beneden af te voorschijn riep, die bij tijden in grof chauvinisme overging.” Dit was de tijd van het proces tegen de Kievse Jood Bayliss wegens een rituele moordaanslag. Wanneer men er op terug kijkt en het in het licht van de jongste daden beziet, vooral die welke in Duitsland en de USSR bedreven zijn, lijkt dat proces bijna een menslievend experiment. Maar in 1913 was de hele wereld er door geschokt. Het vergif van het nationalisme begon in vele secties van de arbeidende klasse eveneens zijn werking voelbaar te maken. Verontrust schreef Gorki aan Lenin over de noodzakelijkheid, iets tegen deze chauvinistische razernij te doen. “Wat het nationalisme betreft, ben ik het volkomen met je eens,” antwoordde Lenin, “dat wij het ernstiger dan ooit moeten muilbanden. Wij hebben een prachtige Georgiër hier bij ons, die een lang artikel voor de Prostvesjtsjenije (Verlichting) schrijft, na al het Oostenrijkse en ander materiaal bijeengebracht te hebben. Wij zullen dat afwachten.” Hij doelde op Stalin. Gorki, die lang met de partij verbonden was, kende al de leidende personen goed, maar Stalin was hem volkomen onbekend; daarom moest Lenin een zo onpersoonlijke, ofschoon vleiende uitdrukking als “een prachtige Georgiër” gebruiken. Dit is trouwens de enige keer dat Lenin een vooraanstaand Russisch revolutionair kenschetste door van zijn nationaliteit te spreken. Hij dacht natuurlijk niet aan een Georgiër, maar een Kaukasiër: het primitieve element trok zonder twijfel Lenin aan; geen wonder ook, dat hij Kamo met zulk een tederheid behandelde.

Tijdens zijn verblijf van twee maanden in het buitenland schreef Stalin een korte, maar zeer scherpe studie, getiteld “Het marxisme en het nationale probleem”. Daar het stuk voor een legaal tijdschrift bestemd was, was het in voorzichtige bewoordingen geschreven. De revolutionaire tendens was niettemin duidelijk zichtbaar. De schrijver begon met de historisch-materialistische definitie van natie tegenover de abstract-psychologische, in de geest van de Oostenrijkse school, te stellen. “Een natie,” schreef hij, “is een historisch gevormde duurzame eenheid van taal, grondgebied, economisch leven en psychologische samenstelling, die in de gemeenschap van cultuur tot uiting komt.” Deze gecombineerde definitie, die de psychologische eigenschappen van een natie verbindt met de geografische en economische voorwaarden van haar ontwikkeling, is niet alleen theoretisch juist, maar ook praktisch vruchtdragend, want dan moet de oplossing van het probleem betreffende het lot van iedere natie gezocht worden langs de lijnen van het veranderen der materiële bestaansvoorwaarden, te beginnen bij het grondgebied. Het bolsjewisme heeft zich nooit overgegeven aan fetisjistische verering van de grenzen van een staat. Politiek ging het er om het tsaristische rijk, die gevangenis van naties, wat grondgebied, politiek en administratie betrof, opnieuw op te bouwen, in de lijn van de behoeften en wensen van de naties zelf.

De partij van het proletariaat gelast de verschillende nationaliteiten noch binnen de grenzen van een gegeven staat te blijven, noch zich daarvan af te scheiden: dat is hun eigen zaak. Maar ze legt zichzelf de verplichting op, ieder van hen zijn nationale wil in werkelijkheid te helpen omzetten. Wat de mogelijkheid van zich van een staat af te scheiden betreft, dat is een kwestie van concrete historische omstandigheden en de verhouding van krachten. “Niemand kan zeggen,” schreef Stalin, “dat de Balkanoorlog het begin en niet het einde van complicaties is. Heel goed mogelijk is een dusdanige combinatie van in- en uitwendige omstandigheden, dat de een of andere nationaliteit in Rusland het nodig zal oordelen, het probleem van zijn eigen onafhankelijkheid aan de orde te stellen en op te lossen. En het is natuurlijk niet de taak van de marxisten in zulke gevallen barrières op te werpen. Maar om diezelfde reden moeten de Russische marxisten het recht van de naties op zelfbeschikking erkennen.”

De belangen van de naties, die vrijwillig binnen de grenzen van het democratische Rusland blijven, zouden beschermd worden door middel van “de autonomie van zelfbeschikkende eenheden als Polen, Litouwen, de Oekraïne, de Kaukasus en dergelijke. Regionale autonomie is bevorderlijk voor een betere ontginning van de natuurlijke rijkdom van de streek; ze verdeelt de burgers niet langs nationale lijnen en maakt het mogelijk voor hen, zich in klassepartijen te groeperen.” De territoriale zelfadministratie van streken op het gebied van alle sferen van het sociale leven is een tegenwicht van de ex-territoriale – d.w.z. platonische – zelfadministratie van de nationaliteiten in zaken van “cultuur” alleen.

Het meest direct en acuut uit het oogpunt van de strijd van het proletariaat, was het probleem van de verhoudingen tussen de arbeiders van de verschillende nationaliteiten binnen dezelfde staat. Het bolsjewisme streefde naar een compacte en ondeelbare vereniging van de arbeiders van alle nationaliteiten in de partij en in de vakverenigingen, op de basis van democratisch centralisme. “Het type van organisatie oefent zijn invloed niet op de praktische arbeid alléén uit. Het zet zijn onuitwisbare stempel op het gehele geestelijk leven van de arbeider. De arbeider leeft het leven van zijn organisatie, waar binnen hij zich geestelijk ontwikkelt en opgevoed wordt... Het internationale type van organisatie is een school van kameraadschappelijke gevoelens, van de grootste agitatie ten gunste van het internationalisme.”

Een van de oogmerken van het Oostenrijkse programma van “culturele autonomie” was “het behoud en de ontwikkeling van de typische nationale idiosyncrasie van de volken”. Waarom en voor welk doel? Vroeg het bolsjewisme verbaasd. Afscheiding van de verschillende nationalistische delen van de mensheid is nooit onze aangelegenheid geweest. Het is waar, het bolsjewisme stond er op dat iedere natie het recht zou hebben zich af te scheiden – het recht, maar niet de plicht – als de beslissende, meest effectieve waarborg tegen onderdrukking. Maar de gedachte om op kunstmatige wijze de nationale idiosyncrasie te bewaren, was het bolsjewisme volkomen vreemd. De afwerping van welke nationale onderdrukking of onwaardigheid ook, zelfs de vermomde, zelfs de meest verfijnde en praktisch “imponderabele”, moet eerder gebruikt worden voor de revolutionaire eenheidsvorming dan voor de afscheiding van de arbeiders van verschillende nationaliteiten. Overal waar nationale privileges en onrechtvaardigheden bestaan, moeten de naties de mogelijkheid hebben, zich van elkaar af te scheiden, opdat zij op die wijze de vrije eenheidsvorming van de arbeiders vergemakkelijken kunnen, in de naam van een nauwe toenadering van naties, met als ver perspectief de eventuele algehele fusie van allen. Dat was de ten grondslag liggende tendens van het bolsjewisme, die de volle mate van haar kracht in de Oktoberrevolutie toonde.

Het Oostenrijkse programma liet alleen maar zijn eigen zwakheid zien: het redde noch het Habsburgse rijk, noch de Oostenrijkse sociaaldemocratie zelf. Het Oostenrijkse programma, dat de idiosyncrasie van de proletarische nationale groepen cultiveerde, terwijl het tezelfdertijd er niet in slaagde de onderdrukte nationaliteiten te bevredigen, camoufleerde alleen de overheersing van de Duitsers en Magyaren en was, zoals Stalin aantoonde, “een verfijnde vorm van nationalisme”. Er moet echter billijkheidshalve op gewezen worden dat de schrijver, terwijl hij hun zorg voor de “nationale idiosyncrasie” bekritiseerde, aan de gedachten van zijn tegenstanders een duidelijk al te vereenvoudigde interpretatie gaf. “Denk eens,” riep hij uit, “aan het behouden van zulke nationale gewoonten van de Transkaukasische Tartaren als zelfgeseling tijdens het Sjachsey-Wachsey-feest, aan het ontwikkelen van zulke nationale gewoonten van Georgië als de wet van de bloedwraak!” In feite dachten de Oostenrijkse marxisten natuurlijk niet aan het behouden van zulke duidelijk reactionaire overblijfselen. Wat zulke “nationale gewoonten van Georgië als de wet van de bloedwraak” betreft, heeft niemand anders dan Stalin die later in zulk een mate “ontwikkeld” als misschien niemand anders in de mensheidsgeschiedenis. Maar dat hoort onder een andere rubriek thuis.

Een belangrijke plaats werd in zijn studie ingenomen door een polemiek tegen zijn oude tegenstander Noah Jordania, die in de jaren van reactie naar het Oostenrijkse programma begon over te hellen. Met voorbeeld na voorbeeld toonde Stalin aan dat cultureel-nationale economie “gewoonlijk ... zelfs nog zinlozer en belachelijker wordt uit het oogpunt van Kaukasische omstandigheden”. Niet minder vastberaden was zijn kritiek op de politiek van de Joodse Boend, die niet volgens het territoriale, maar volgens het nationale principe georganiseerd was en dat systeem de gehele partij poogde op te leggen. “Eén van de twee: óf het federalisme van de Boend, en dan moet de Russische sociaaldemocratie opnieuw opgebouwd worden volgens het principe van “het indelen” van de arbeiders volgens nationaliteiten; óf een internationaal type van organisatie, en dan zou de Boend opnieuw moeten worden opgebouwd volgens het principe van territoriale economie... Er is geen middenweg: principes veroveren, zij verzoenen zich nooit met elkaar.”

“Het marxisme en het nationale probleem” is zonder twijfel Stalins belangrijkste – liever gezegd, zijn enige – theoretische werk. Op grond van dit ene artikel, dat veertig bladzijden druks beslaat, heeft de schrijver het recht aanspraak te maken op de naam van een opmerkelijk theoreticus. Vrij raadselachtig is echter waarom hij daarvóór of daarna niets geschreven heeft, dat er zelfs maar in de verte mee te vergelijken is. De sleutel van het geheim ligt hierin, dat Stalins werk geheel geïnspireerd was door Lenin, dat het onder zijn strenge oppertoezicht geschreven en regel voor regel door hem geredigeerd was.

Tweemaal in zijn leven brak Lenin met nauwe medewerkers, die grote theoretici waren. De eerste keer in 1903-1904, toen hij brak met al de oude kopstukken van de Russische sociaaldemocratie – Plechanov, Axelrod, Zasoelitsj – en met de zich onderscheidende jonge marxisten – Martov en Potressov; de tweede keer – tijdens de jaren van de reactie – toen Bogdanov, Loenatsjarski, Pokrovski, Rozjkov, allen schrijvers van hoge begaafdheid, hem in de steek lieten. Zinovjev en Kamenev, zijn naaste medewerkers, waren geen theoretici. In die zin vond de nieuwe revolutionaire herleving Lenin gestrand. Geen wonder dus, dat hij begerig uitkeek naar een jonge kameraad die bruikbaar zou kunnen zijn voor het uitwerken van het een of ander probleem van het partijprogramma.

“Deze keer,” zegt Kroepskaja, “sprak Iljitsj veel met Stalin over het nationale probleem; hij was blij iemand te vinden die ernstig belang stelde in dit probleem en er de weg in wist. Daarvóór bracht Stalin ongeveer twee maanden in Wenen door, waar hij het nationale probleem bestudeerde, goed bekend werd met ons Weense publiek, met Boecharin, met Trojanovski.” Enkele dingen zijn hier ongezegd gebleven. “Iljitsj sprak veel met Stalin” – dat betekent: hij gaf hem de hoofddenkbeelden aan, wierp licht op alle aspecten daarvan, zette verkeerde opvattingen recht, gaf de literatuur aan, las het eerste ontwerp door, bracht verbeteringen aan... “Ik herinner mij,” zegt dezelfde Kroepskaja, “Iljitsj’ houding jegens schrijvers van weinig ervaring. Hij zocht het onderwerp uit, de grondgedachten, hij dacht op alle manieren uit, hoe hij hen het best helpen kon, hoe hij hen op de goede weg kon brengen. Maar hij deed dat alles op de een of andere manier met zeer grote tact, zodat het tot de schrijver in kwestie niet doordrong dat hij verbeterd werd. En Iljitsj wist inderdaad hoe hij de mensen in hun werk helpen moest. Als hij, bijvoorbeeld, het schrijven van een artikel aan iemand wilde opdragen en er niet zeker van was dat die persoon het artikel inderdaad schrijven zou, begon hij eerst een gedetailleerd gesprek met hem over het onderwerp, ontvouwde zijn eigen gedachten, maakte dat de persoon belangstellend werd, onderzocht grondig wat er in hem zat, en dan vroeg hij: ‘Wil je niet een artikel over dat onderwerp schrijven?’ En de schrijver merkte zelfs niet hoe het voorafgaande gesprek met Iljitsj hem geholpen had, besefte niet dat hij in zijn artikel zelfs Iljitsj’ geliefkoosde woorden en uitdrukkingen invlocht.” Kroepskaja noemt natuurlijk Stalin niet, maar haar kenschetsing van Lenin als de stuwkracht van jonge schrijvers, is vervat in dat hoofdstuk van haar herinneringen, waarin zij over Stalins werk over het nationaliteitenprobleem vertelt: Kroepskaja was nogal eens vaak gedwongen om iets langs een omweg te zeggen, om ten minste een gedeelte van Lenins intellectuele rechten voor wederrechtelijke inbezitneming te behoeden.

De ontwikkelingsgang van Stalins artikel ligt met voldoende duidelijkheid vóór ons. Eerst het voeren van gesprekken met Lenin in Krakau, het uitstippelen van de overheersende ideeën en van het onderzoekingsmateriaal. Later Stalins reis naar Wenen, naar het hart van de “Oostenrijkse school”. Daar Stalin geen Duits kende, kon hij niet overweg met zijn bronnenmateriaal. Maar daar was Boecharin, die ongetwijfeld een hoofd voor theorie had, talen kende, de litteratuur over het onderwerp kende, wist hoe men van documenten gebruik maken moest. Boecharin had, evenals Trojanovski, opdracht van Lenin, de “prachtige” Georgiër, die maar een armzalige opvoeding gehad had, te helpen. Klaarblijkelijk was de keuze van de belangrijkste aanhalingen hun werk. De logische opzet van het artikel, dat niet vrij van pedanterie is, is naar alle waarschijnlijkheid toe te schrijven aan de invloed van Boecharin, die een neiging tot professorale wijzen van uitdrukking had, wat Lenin niet had; voor hem werd de structuur van een geschrift bepaald door het politieke en polemische belang daarvan. Boecharins invloed ging niet verder, daar hij op het gebied van het nationaliteitenprobleem veel dichter bij Rosa Luxemburg dan bij Lenin stond. In hoeverre Trojanovski er deel aan had, weten wij niet. Maar van die tijd dateert het begin van zijn contact met Stalin, dat verscheidene jaren later, nadat de omstandigheden veranderd waren, de onbetekenende en onstandvastige Trojanovski een van de meest verantwoordelijke diplomatieke posten verschafte.

Van Wenen keerde Stalin met zijn materiaal naar Krakau terug. Hier kwam Lenin weer aan de beurt, als oplettend en onvermoeibaar redacteur. De stempel van zijn gedachten en de sporen van zijn pen zijn op iedere bladzijde te ontdekken. Bepaalde zinnen, die werktuiglijk door de schrijver ingevlochten zijn, of bepaalde regels, die er door de redacteur bijgevoegd zijn, zijn opvallend of onbegrijpelijk, wanneer men de desbetreffende werken van Lenin niet kent. “Niet het nationale, maar het agrarische probleem beslist over het lot van de vooruitgang in Rusland,” schrijft Stalin zonder enige nadere uitleg. “Het nationale probleem is hulpmiddel er bij.” Deze juiste en diepe gedachte over het relatieve effect van de agrarische en nationale problemen op de loop van de Russische revolutie is geheel en al die van Lenin en werd talloze malen tijdens de jaren van de reactie door hem geuit. In Italië en in Duitsland was de strijd voor de nationale bevrijding en éénwording op een gegeven ogenblik de kern van de burgerlijke revolutie. In Rusland was het anders; daar had de overheersende nationaliteit, de Groot-Russen, geen ondervinding van nationale onderdrukking, maar zij onderdrukten integendeel anderen; het was immers alleen de brede boerenmassa van de Groot-Russen zelf, die de zware druk van de lijfeigenschap had ervaren. Zulke ingewikkelde en ernstig onder het oog te nemen gedachten zouden nooit door hun ware schrijver als in het voorbijgaan, als een algemeenheid, zonder bewijzen en commentaren neergeschreven zijn.

Zinovjev en Kamenev, die lange tijd zij aan zij met Lenin leefden, namen niet alleen zijn denkbeelden over, maar ook zijn zinsbouw, zelfs zijn schrift. Dat kan niet van Stalin gezegd worden. Natuurlijk, hij leefde ook op Lenins denkbeelden, maar uit de verte, op een afstand, en hij maakte er alleen gebruik van wanneer hij ze voor zijn eigen onafhankelijke doeleinden nodig had. Hij was te eigenzinnig, te stijfhoofdig, te traag, te weinig geestelijk beweeglijk, om de literaire methoden van zijn leermeester over te nemen. Daardoor komt het dat Lenins verbeteringen van zijn tekst, om een dichter te citeren, er uitzien “als fleurige lappen op voddige lompen”. De uitspraak dat de Oostenrijkse school “een verfijnde vorm van nationalisme” was, is zonder twijfel van Lenin afkomstig, evenals een aantal andere eenvoudige, maar doeltreffende formuleringen. Stalin schreef zo niet. Met betrekking tot Otto Bauers definitie van een natie als “een van karakter relatieve gemeenschap” lezen wij in het artikel: “Waarin dan verschilt Bauers natie van de mystieke en zelfgenoegzame ‘nationale geest’ van de spiritualisten?” Die zin is door Lenin geschreven. Noch daarvóór, noch daarná drukte Stalin zich zo uit. En verder, wanneer het artikel onder verwijzing naar Bauers eigen verbeteringen van zijn definitie van een natie verklaart: “Zo weerlegt de theorie, die met idealistische draden aaneengenaaid is, zichzelf”, kunnen wij niet nalaten Lenins pen te herkennen. Hetzelfde geldt van de kenschetsing van het nationale type van arbeidersorganisatie als “een school voor kameraadschappelijke gevoelens”. Stalin schreef zo niet. Anderzijds vinden wij door het gehele werk heen, ondanks de talrijke hoekigheden, geen kameleons, die de kleur van konijnen aannemen, geen ondergrondse zwaluwen, geen schermen, die van tranen gemaakt zijn: Lenin had al die seminaristische verfraaiingen geschrapt. Het oorspronkelijke manuscript met zijn verbeteringen kon natuurlijk ergens verborgen worden; maar het is onmogelijk, hoe ook, de hand van Lenin te verbergen, evenals het onmogelijk is het feit te verbergen dat Stalin in al de jaren van zijn gevangenschap en verbanning niets geproduceerd heeft, dat zelfs maar in de verte lijkt op het werk, dat hij in de loop van enkele weken in Wenen en Krakau schreef.

Op 8 februari, toen Stalin nog in het buitenland was, feliciteerde Lenin de redactie van de Pravda “met de geweldige verbetering in alle fasen van het bestuur van de krant, die in de laatste dagen te merken is geweest”. De verbetering lag op het gebied van principes en kwam voornamelijk aan de dag in een heviger strijd tegen de liquidators. Volgens Samoilov berustte de eigenlijke redactie toen bij Sverdlov; hij leefde ondergronds, kwam nooit uit het appartement van een “immuun” afgevaardigde en hield zich de gehele dag met krantenmanuscripten bezig. “Hij was, behalve dat alles, een zeer fijne kameraad, ook in alle persoonlijke kwesties.” Dit is juist. Samoilov zegt niets van dien aard over Stalin, met wie hij in nauwe aanraking kwam en ten opzichte van wie hij zeer eerbiedig is. Op de 10e februari drong de politie het “immune” appartement binnen, arresteerde Sverdlov en verbande hem weldra naar Siberië, zonder twijfel op grond van Malinovski’s aanbrenging. Tegen het einde van februari trok Stalin, uit het buitenland teruggekeerd, in bij dezelfde afgevaardigde: “Hij speelde de leidende rol in het leven van onze [Doema]factie en van de krant, de Pravda,” vertelt Samoilov, “en hij woonde niet alleen alle conferenties bij, die wij in ons appartement in elkaar zetten, maar bezocht niet zelden, met groot gevaar voor hemzelf, ook de zittingen van de sociaaldemocratische factie, waar hij ons van grote dienst was door onze houding, wat de argumenten tegen de mensjewieken en wat verschillende andere kwesties betrof, te steunen.”

Stalin vond de situatie in Petersburg aanmerkelijk veranderd. De geavanceerde arbeiders steunden krachtig Sverdlovs hervormingen, die door Lenin ingegeven waren. De Pravda had een nieuwe staf. De verzoeningsgezinden waren achteruitgezet. Stalin dacht er zelfs niet aan de posities, waarvan hij zich twee maanden tevoren losgescheurd had, werkelijk te verdedigen. Dat was niet in zijn geest. Hij moest nu alleen zijn gezicht zien te redden. De 26ste februari publiceerde hij in de Pravda een artikel, waarin hij een beroep deed op de arbeiders “om hun stem te verheffen tegen de separatistische pogingen in de fractie, wáár ze dan ook vandaan kwamen”. Eigenlijk was dit artikel een onderdeel van de campagne om de splitsing van de Doemafractie voor te bereiden, en tevens om de verantwoording op de tegenstanders te leggen. Niet langer gebonden door de voormalige roep, waarin hij stond, trachtte Stalin zijn nieuwe doel in de oude fraseologie uit te drukken. Vandaar zijn misleidende uitdrukking over pogingen om de fractie te splitsen, “wáár ze dan ook vandaan komen”. In ieder geval blijkt duidelijk uit het artikel, dat de schrijver, na in Krakau ter schole geweest te zijn, zijn lijn probeerde te veranderen en zo onmerkbaar mogelijk op de nieuwe politiek aan trachtte te sturen. Maar hij had praktisch geen gelegenheid om dat te doen, want hij werd weldra gearresteerd.

In maart zette de bolsjewistische organisatie, onder wettige auspiciën van de Pravda, een concert- en een amusementsavond in elkaar. Stalin “wilde er heen gaan,” vertelt Samoilov: daar zou men vele kameraden kunnen zien. Hij vroeg Malinovski om raad: was het veilig om te gaan, was het niet gevaarlijk? De verraderlijke raadgever antwoordde, dat er, volgens zijn mening, geen gevaar was. Maar het gevaar was door Malinovski zelf voorbereid. Zodra Stalin binnen was, vulde de zaal zich met spionnen. Kameraden trachtten hem door de toneelingang weg te voeren, nadat zij hem eerst een vrouwenmantel omgedaan hadden. Maar hij werd gearresteerd. Deze keer zou hij voor precies vier jaar van het toneel verdwijnen.

Twee maanden na die arrestatie schreef Lenin aan de Pravda: “Ik wens je van harte geluk met je succes ... de verbetering is geweldig en belangrijk. Laat ons hopen, dat ze permanent en beslissend en de laatste zal zijn ... als er maar geen boze toverkracht in het spel komt!”

Ter wille van de volledigheid kunnen wij ons niet weerhouden ook de brief aan te halen, die Lenin in oktober 1913 naar Petersburg zond, toen Stalin reeds in de verbanning was en Kamenev de functie van redacteur vervulde: “Hier is iedereen tevreden over de krant en haar redacteur. In al deze tijd heb ik geen enkel woord van kritiek gehoord ... iedereen is tevreden en vooral ikzelf, want ik heb bewezen, dat ik een profeet ben. Herinner je?” En het einde van de brief: “Waarde vriend, alle aandacht is nu gericht op het gevecht van de zes voor hun rechten. Ik verzoek je, met al je kracht je best te doen, om noch de krant, noch de marxistische openbare opinie ook maar één keer te laten wankelen.”

Al dit aangehaalde voert tot één conclusie, waaraan niet te ontkomen is: volgens Lenins mening werd de krant zeer slecht geleid toen Stalin in functie was. In diezelfde periode wankelde de Doemafractie in de richting van verzoening. De krant begon politiek te vervlakken, ze bracht pas na Sverdlov, toen Stalin weg was, “substantiële hervormingen” tot stand. De krant werd beter en bevredigend, toen Kamenev de zorg er voor op zich nam. Ook herkregen, onder zijn leiding, de bolsjewistische afgevaardigden in de Doema hun politieke onafhankelijkheid.

Malinovski speelde een actieve rol, zelfs twee rollen tegelijk, bij de splitsing van de fractie. De gendarme-generaal Spiridovitsj schreef naar aanleiding daarvan: “Malinovski, de aanwijzingen van Lenin en van het Politiedepartement ten uitvoer brengend, bewerkstelligde in oktober 1913 ... de definitieve breuk tussen de ‘zeven’ en de ‘zes’.” Toen keken de mensjewieken, van hun kant, herhaaldelijk met schuine ogen naar het “samenvallen” van Lenins politiek met die van het Politiedepartement. Nu de loop der gebeurtenissen zijn eigen uitspraak gedaan heeft, heeft het oude geschilpunt zijn betekenis verloren. Het Politiedepartement hoopte dat de splitsing van de sociaaldemocratie de arbeidersbeweging zou verzwakken. Daarentegen rekende Lenin er op dat de splitsing de arbeiders het noodzakelijke revolutionaire leiderschap zou verschaffen. De politieke Machiavelli’s stelden het zich verkeerd voor. De mensjewieken werden tot onbeduidendheid gedoemd. De bolsjewieken overwonnen over de gehele linie.

Stalin wijdde zich meer dan zes maanden vóór zijn laatste arrestatie aan intensieve arbeid in Petersburg en in het buitenland. Hij hielp de Doemaverkiezingscampagne leiden, bestuurde de Pravda, nam deel aan een belangrijke conferentie van de partijstaf in het buitenland en schreef zijn artikel over het nationale probleem. Dat half jaar was zonder twijfel van groot belang voor zijn persoonlijke ontwikkeling. Voor het eerst droeg hij de verantwoording voor activiteiten op de bodem van de hoofdstad, voor het eerst kwam hij in contact met grotere politici, voor het eerst kwam hij in nauwe aanraking met Lenin. Dat gevoel van vermeende superioriteit, dat zozeer een deel van hem als realistisch “practico” was, had natuurlijk door het persoonlijk contact met de grote uitgewekene een schok gekregen. Zijn beoordeling van zichzelf moest kritischer en soberder worden, zijn eerzucht heimelijker, bedekter. In zijn gekwetste provinciale zelfingenomenheid moet onvermijdelijk iets van afgunst meegespeeld hebben, die alleen door voorzichtigheid werd verzacht.

_______________
[1] De voornaamste straat van Petersburg (Leningrad). – C.M.
[2] Er wordt gedoeld op de politieke ballingen in Siberië, waarvan het merendeel uit intellectuelen bestond. – C.M.
[3] Letterlijk: “s boroe da s sosenkt”: “[iedereen] van het naaldbos tot de kleine naaldbomen”.
[4] Alexander A. Trojanovski, later Sovjetgezant in Japan en nog later in de Verenigde Staten. – C.M.